Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891
(1891)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBibliographische Aanteekening.Ik heb het genoegen, namens den schrijver, den heer Edw. Geudens, archivaris der Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen, het eerste gedeelte van eene uitgebreide verhandeling over ‘Het Hoofdambacht der Meerseniers’ aan te bieden. Dit deel behandelt het ambacht onder oogpunt van ‘godsdienst en kunstzin’; het volgende zal handelen over ‘Burgerlijk leven’, en het laatste over ‘Liefdadigheid’. De schrijver van dit boek is een schrander navorscher van de oude bescheeden betreffende | |
[pagina 468]
| |
onze vroegere neringen, ambachten en gilden, een man ervaren in oudheidkunde en grondig bekend met de geschiedenis der stad AntwerpenGa naar voetnoot(1). Zijn laatste werk over het Hoofdambacht der Meerseniers is niet het minst belangrijke van zijne reeds talrijke uitgaven. De Meersse was gewis de machtigste, de talrijkste der Antwerpsche corporatiën. Bij de opheffing van dit ambacht in 1797 telde het nog 4,000 leden, ‘welke allen een jaargeld als schadeloosstelling op de openbare fondsen verkregen.’ Door meersenier verstond men niet slechts winkelhouders, maar nog de groothandelaars, creemers geheeten, en later ‘alle uitverkoopers van allen aard, die niet tot andere bijzondere vereenigingen behoorden’. Het was niet alleen het talrijkste, maar tevens het kunstlievendste ambacht, - en geen wonder, in eene stad, waar van oudsher kunst en handel broederlijk hand in hand gaan. In gildenhuis, vergaderzaal en kerk, in ommegangen en processiën vindt men overal blijken van dezen kunstzin. Onder dit opzicht is het werk van den heer | |
[pagina 469]
| |
Geudens niet alleen belangrijk voor de studie van het leven en streven onzer voorvaderen, maar nog voor onze kunstgeschiedenis. Men hoeft slechts de ‘tafel van zakelijken inhoud’ in te zien, om zich te overtuigen welken schat van wetenschap dit boek bevat, en hetgeen, volgens mij, ook wat zegt: met welke klaarte en methode de geschiedbronnen ontcijferd, de gebeurtenissen gerangschikt en verhaald zijn. Wij kunnen deze korte aanbeveling niet sluiten zonder een woord van dank over te hebben voor het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen van Antwerpen, dat door milde ondersteuning en bezorgdheid voor oudheidkunde de uitgave van dergelijke wetenschappelijke werken mogelijk maakt. L. Mathot. | |
Dagorde.Gevolg gevende aan de uitnoodiging vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, gaat de vergadering over tot het kiezen van tien leden, uit welke de jury is te benoemen voor den driejaarlijkschen wedstrijd van Nederlandsche tooneelletterkunde. Worden verder benoemd: tot werkend lid, ter vervanging van wijlen den heer Roersch, de heer Jan Bols, letterkundige en briefwisselend lid te Alsemberg; | |
[pagina 470]
| |
tot lid der bestendige commissie van geschiedenis, bio- en bibliographie, de heer J. Bols, voornoemd; tot lid der bestendige commissie van middelnederlandsche letteren, de heer Daems; tot lid der commissie, ingesteld om eenheid van terminologie te brengen in de Nederlandsche Spraakleer, de heer P. Willems.
Betrekkelijk het 6e punt der dagorde: kiezing van werkende leden in de Academie, had het bestuur twee voorstellen ontvangen, een van den heer Hansen, 't ander van den heer P. Willems. Na eene korte woordenwisseling beslist de vergadering, uithoofde der af vezigheid van den heer Hansen, de bespreking van dit punt te verdagen tot de volgende zitting.
De heer Coopman leest, namens de commissie, gelast met het onderzoek van de jongst verschenen aflevering van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het ontwerp van brief te zenden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, en opgesteld naar aanleiding van de 4e aflevering, 2e deel, des gezegden werks. - Dit ontwerp wordt zonder aanmerkingen goedgekeurd door de vergadering, welke eenstemming hare voldoening over den arbeid der onderzoekscommissie betuigt. |
|