Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1891
(1891)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Redevoering uitgesproken in het sterfhuis van den heer J. de Laet, door Dr. Aug. Snieders, bestuurder der Academie.Ga naar voetnoot(1)Mijne Heeren,
In name der Koninklijke Vlaamsche Academie kom ik, in dit plechtig oogenblik, een heiligen plicht volbrengen - niet eene laatste hulde betuigen aan den dierbaren overledene; maar de eerste hulde, die aanvangt voor zijne nagedachtenis, en die voortleven zal zoolang er een Vlaming ademt. Immers, de naam van hem die in ons kamp zich opoffert zooals hij gedaan heeft, wordt in de geschiedenis des volks met gouden letters aangeteekend en van geslacht tot geslacht dankbaar overgeleverd. Johan-Alfried de Laet was een dergenen, die, na eeuwen van worsteling, en toen men eindelijk | |
[pagina 316]
| |
dacht dat het Vlaamsche volk van de wereldkaart zou gevaagd worden, datzelfde volk tot zijn fieren Germaanschen oorsprong terugriep, en ik zal zeggen, dat groote Vlaamsche huisgezin deed herleven, waarin eigen zeden en taal, eigen roem en grootheid, waarin het nationaal gevoel werden vereerd. Zijn naam is een der schakels van die gouden ketting, welke het roemrijkste kleinood vormt en zal blijven vormen, dat ooit België na 1830 in de geschiedenis dragen zal. Fier was ook de Koninklijke Vlaamsche Academie toen hij, de grijze kamper, die al zijne bondgenooten van vroeger overleefde, plaats nam in haar midden. Gelukkig was zij te zien dat hij dáár nog jaren lang zetelde, vereerd en bemind, met al zijnen schat van ondervinding en wetenschap, met al zijne Vlaamsche herinneringen - dáár waar zijne vrienden, met wien hij den kamp aanving, ons nog slechts in afbeeldsel mochten tegenblikken. Hij zag de Academie, wier ontstaan door David, Willems, Conscience en Snellaert van vóór vijftig jaar betracht werd, onder koninklijke bescherming geboren worden; hij zag haar opgroeien en den levenskamp strijden, zich weldra vast en onwankelbaar vestigen, en toen de Laet in 1889 als bestuurder der Academie aftrad, mocht hij met fierheid zeggen: ‘Nu is de tijd van strijd en miskenning voorbij. | |
[pagina 317]
| |
Binnen- en buitenland heeft haar aan het werk gezien, en ingezetenen, evenals vreemdelingen, bekennen volmondig dat zij hare nationale zending stipt is trouw gebleven; dat zij een Vlaamsch, letterkundig en wetenschappelijk lichaam is en voorts vreemd blijft aan de twisten der verschillende Staatspartijen, die het land verdeelen.’ De vestiging der Academie was zijn laatste werk; hij had krachtig bijgedragen om den droom zijner bondgenooten na 1830 te verwezenlijken; zijn streven was bekroond en hij had recht op rust, die hij zich slechts, hiertoe gedwongen, gunde. Niet overgroot is de Laet's letterschat: het rusteloos strijdvoeren gaf hem den tijd niet, die het letterkundige leven vereischt. Hij was immer een kampioen, die boud en stout op zijne baan vooruitging, aan anderen het ideale latende om aan het volk het practische te geven: wetten, die het eigendommelijk karakter der natie bevestigden. Hulde breng ik, vriend de Laet, aan uw dichterlijk talent en rijke geestesgaven, aan uwe uitgebreide letterkundige kennissen, aan uw helder doorzicht, waarvan gij in ons midden zooveel schitterende blijken gaaft! Hulde breng ik aan uwen onverbroken iever, uwe onbepaalde verkleefdheid, uwen langen harteklop, van den jongelingstijd af tot op den hoogen ouderdom, onverdeeld aan de Vlaamsche beweging gewijd! Hulde breng ik aan uwe krachtvolle over- | |
[pagina 318]
| |
tuiging, aan uw karakter vast als staal, weerstandbiedend als graniet, duurzaam en edel als diamant - hulde aan uw goed hart, dat dikwerf bloedig miskend werd! Doch wat geeft dit! De mensch zonder strijd heeft niet geleefd. Gij rust nu op de doodenbaar, bestraald door het Kruis, uwe hoop en liefde; doch uw onsterfelijke geest leeft voortdurend in ons midden, omdat uw werk in het harte des Vlamings, en vooral in den schoot der Koninklijke Vlaamsche Academie, eeuwig blijven zal. Tot weerziens, vriend, in het betere vaderland! |
|