Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1890
(1890)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBestendige Commissie van nieuwere Taalen Letterkunde.Door den heer Coopman, secretaris dezer commissie, wordt het volgende verslag medegedeeld:
Verslag der zitting, gehouden op 21 Mei, 1890. Aanwezig: de heeren Hansen,voorzitter, Daems, De Vos, Hiel, Micheels, Prayon, Snieders, leden, Coopman, secretaris. Afwezig: de heeren Claeys, wegens ambtsbezigheden, Mr. Obrie, uitlandig. De Voorzitter verklaart de zitting geopend ten 1 u. en verleent het woord aan den secretaris om lezing te geven van het verslag der voorgaande vergadering. Dat verslag wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||
Dagorde.
| |||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||
De heer Snieders verklaart dat hij voornemens was het voorstel eener algeheele uitgaaf der vertaling van Boëtius' Troost-Medecijne Wijnckel (De Buck) bij te treden. Bij nadere overweging, is hij tot het besluit gekomen dat goed gekozen gedeelten uit dat werk wellicht beter zullen beantwoorden aan het voorgestelde doel. Eene algeheele uitgaaf zou een voorgaande stellen, dat ons tot in het oneindige zou leiden. Daarbij zijn volledige uitgaven niet alleen hoogst kostbaar, maar, in waarheid, niet zelden nutteloos. Overigens, is het der Koninklijke Vlaamsche Academie niet te doen deze werken in hun geheel te bezitten, gelijk meesterstukken der oudheid; het is haar voldoende dat met zorg gekozen brokstukken de letterkundige waarde dier geschriften, op behoorlijke wijze, in het licht stellen. Dit is insgelijks het geval met de tooneelwerken. Dr. Snieders treedt vervolgens in eenige beschouwingen betreffende de eigenlijke samenstelling en uitgaaf der bloemlezing. Zullen wij daarin de werken van schrijvers of dichters opnemen die, - bij voorbeeld, na den overgang van Antwerpen, in den aanvang der XVIIe eeuw - Vlaanderen en Brabant verlieten en in het Noorden gevestigd bleven? Zoo waren, om er slechts enkelen te noemen, Gasparus Barleus, Van den Berg (Montanus), Peter van den Broeck, de gekende zeevaarder. | |||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||
Naar zijne meening, moet men deze ter zijde laten; immers, geboorte zegt niets; ontwikkeling zegt alles. Vooreerst zijn de werken dier mannen geene zeldzaamheden of curiositeiten, in Nederland. Die schrijvers, in 't Noorden ingeburgerd, bedienden zich van den aldaar gebruikelijken taalvorm; dan, voor wat taal en stijl betreft, hebben zij voor ons, Vlamingen, niets eigenaardigs. Zij schreven werken, die zich door niets onderscheidden van die, welke, te dien tijde, in Holland verschenen. Voor ons, is het hoofdzaak eene uitgebreide studie te leveren op de eigenlijke Vlaamsche letterkunde van die dagen, hare gehalte, stijl, taal en ontwikkeling. Zóo beperkt, d.i., tot de schrijvers en dichters die hier te lande hebben geleefd en lieten drukken, zou de commissie twee wegen te volgen hebben:
De eerste wijze van uitgave zou stellig de beste en de regelmatigste, maar tevens niet altijd de meest practische zijn. Inderdaad, alvorens eene letter te laten drukken, zouden wij al de elementen moeten bijeen zoeken en deze schriften en indeelen - een reuzenwerk, dat ons meer dan eens, niettegenstaande de nauwgezetste zorg en toewijding van onzentwege, van vergetelheid van dezen of genen dichter of schrijver zou doen beschuldigen. | |||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||
De tweede wijze is: wij kiezen rechts en links, zonder volgorde in acht te nemen. Dit is ongetwijfeld het meest doeltreffend middel om den ontworpen arbeid onmiddellijk aan te vatten en voort te zetten. De voorhanden letterschatten zijn overgroot; men vindt niet alleen geestelijke werken, maar tevens werken over kunst, taal en zedeleer, critische beschouwingen, geschiedenis, reisbeschrijvingen en vooral eene vracht tooneelstukken, die wij mogen beschouwen als de laatste uitingen, de laatste snikken der vroegere rederijkers. Ten slotte stelt de heer Snieders voor:
| |||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||
Die schets zal in de eerste aflevering plaats vinden ofwel bij de vierde gevoegd worden, met verschillende paginatie. De heer Voorzitter verklaart de bespreking betreffende de ‘Voorstellen van den heer Aug. Snieders’ geopend. De heer S. Daems herhaalt zijne reeds vroeger afgelegde verklaring, dat hij, tegen dank, afziet van zijn voorstel, strekkende om de vertaling van Boëtius in den geheele uit te gevenGa naar voetnoot(1). Daarvoor - hij bekent het volgaarne - is geene plaats in eene bloemlezing, waarin eene zekere verhouding moet bestaan in opzicht van den omvang der opgenomen stukken. | |||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||
Hij is het eens met zijn achtbaren collega, voor wat betreft de Noord-Nederlandsche werken: wij moeten ons bepalen bij den toestand der Vlaamsche letteren van dien tijd. Hij kan echter niet ten volle instemmen met de meening dat de commissie geene rekenschap zou dienen te houden met tijdsorde of alphabetische orde. Hij acht het niet gepast of geraadzaam zoo maar de hand aan het werk te slaan, op goed valle 't uit. Daarentegen heeft hij vrede met het voorstel van den heer Snieders, aangaande de versmelting der tooneelbibliotheek met de bloemlezing, aangezien het tooneel slechts eene afdeeling is van de algemeene letterkunde en het geenszins het doel der commissie was, een repertorium te vormen, dat, overigens, met het oog op de vereischten van den huidigen tijd, van geenerlei nut zou wezen. Daar de versmelting der beide werken en bijgevolg der beide commissiën van uitvoering niet vastgesteld schijnt, verzoekt de heer Daems zijnen achtbaren collega Snieders, als art. 1 van het voorgelegde voorstel te willen aannemen: Art. 1. In de bloemlezing uit de werken onzer XVIIe- en XVIIIe-eeuwsche schrijvers, zijn de tooneelwerken van schrijvers sedert het begin der XVIe eeuw mede begrepen. De twee commissiën van uitvoering, benoemd in zitting van 20 November, 1889, zijn tot éene versmolten. | |||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||
Ook drukt de heer Daems den wensch uit dat de Commissie - welke voortaan zal samengesteld zijn uit de heeren Claeys, De Vos, Hansen, Micheels, Prayon, Snieders en Daems - dadelijk zou overgaan tot het vaststellen eener voorloopige lijst van schrijvers en dichters uit die tijden. Alvorens art. 1 in stemming te leggen, wijst de heer Voorzitter op het verschil van eeuw, in dat art. 1 vervat. Daarin is spraak van de XVIe eeuw voor de tooneelwerken en slechts van de XVIIe en de XVIIIe eeuw voor de andere. In afwachting dat de Commissie dat punt regele, stelt hij voor als eindpunt aan te nemen het jaar 1815. De heer Prayon wenscht te weten wat zijn achtbare collega den heer Snieders eigenlijk bedoelt met Vlaamsche of Zuid-Nederlandsche dichters of schrijvers? Wij mogen immers niet uit het oog verliezen dat Noord-Brabant en Nederlandsch-Limburg, Fransch- en Zeeuwsch-Vlaanderen destijds van ons vaderland deel uitmaakten. De heer Snieders verklaart dat het wel degelijk zijne bedoeling was de schrijvers en dichters uit die afgescheurde gewesten in de bloemlezing te zien opgenomen worden. Verder stelt de heer Prayon voor, als beginen als eindpunt aan te nemen twee heuglijke dagteekeningen uit de geschiedenis van ons vaderland: de bloemlezing zou aanvangen met den | |||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||
‘val van Antwerpen’ en eindigen met den ‘slag van Waterloo’. Na eene gedachtenwisseling, waaraan al de aanwezige leden deelnemen, stelt de heer Prayon zijn voorstel aldus op: Art. 2. - De Commissie verdeelt de bloemlezing in vier tijdvakken:
Tot nadere regeling der werkzaamheden, en, met het oog op den wensch van den heer Daems, wat betreft het opmaken van voorloopige lijsten van schrijvers, dichters en tooneelletterkundigen, verlangt de heer Prayon dat zoo mogelijk, in de eerstvolgende zitting der commissie, de schrijvers zouden aangeduid worden, met dewelke de commissie van uitgave eerst zal beginnen. Hij sluit zich aan bij het voorstel van den heer Snieders, om, bij de behandeling der werken of uittreksels dezer, niet het jaartal van de geboorte der schrijvers, maar wel het jaartal der verschijning hunner werken in acht te nemen. De heer Snieders verklaart ten volle in te stemmen met de zienswijze uitgedrukt door zijne achtbare collega's de heeren Daems, Hansen en Prayon. | |||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||
De heer Voorzitter brengt de navolgende bedenkingen in het midden; Het ware te wenschen dat voor elk werk, waaruit wij brokstukken zullen overnemen, aangewezen worde waar het verschenen en waar het nog te vinden is, als inlichting voor de personen die, na de verschijning onzer bloemlezing, het geheele werk zouden willen inzien. Tevens zou de bewerker den geheelen inhoud voldoende moeten opgeven, opdat de lezer zich een nauwkeurig en helder denkbeeld kunne vormen van het behandelde. Het is klaar dat de bewerker alle aanmerkingen en toelichtingen aangaande taal, stijl enz. in nota's aanteekenen, doch den eigenlijken tekst eerbiedigen zal. Dan stelt de heer Voorzitter de vraag of de bewerker eene studie moet leveren over iederen genoemden of beter gezegd iederen schrijver waarvan stukken opgenomen worden in de bloemlezing? Hij bedoelt eene critische uitgave in den zin van die van Jonckbloet over Reinaart de Vos? Ook ware het nuttig te weten hoeveel boekdeelen het werk zal vormen, met het oog op de kosten van uitgaaf, welke door de Koninklijke Vlaamsche Academie vooraf moeten goedgekeurd worden. De heer Snieders meent dat de Commissie van uitvoering slechts om de twee, soms om de drie jaren, een boekdeel in vier afleveringen, te zamen | |||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||
ongeveer 400 bladzijden, zal uitgeven. Het geldelijk belang der Koninklijke Vlaamsche Academie is dus, vooralsnu, niet bijzonder in aanmerking te nemen, daar de uitgave van twee, soms van éene aflevering in 't jaar gemakkelijk kan gedekt worden door de jaarlijksche begrooting, zooals deze thans is vastgesteld. Het achtbaar lid beveelt het drukken op twee kolommen aan. Voor biographieën enz. zal eene groote, voor de uittrekselen eene smalle letter gebruikt worden. In afwachting stelt hij voor, inlichtingen te nemen bij den heer drukker der Koninklijke Vlaamsche Academie en dezen te verzoeken eene verzameling zijner letters te willen voorleggen aan de commissie. De heer Prayon stelt voor opvolgenlijk te onderzoeken:
De heer Voorzitter meent dat heden geene beslissing daarover kan genomen worden en stelt, met den heer Snieders, voor, dat twee leden der Commissie zich zouden willen belasten met het aanwenden der noodige stappen bij den heer drukker. Door de Commissie worden aangewezen de heeren De Vos en Micheels welke, voor de aanstaande zitting, de verlangde inlichtingen zullen bezorgen. | |||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||
In dezelfde zitting zal de heer Daems zijn ontwerp van namenlijst der te behandelen schrijvers voorleggen. De heer Voorzitter Hansen vat de bespreking samen. De Commissie voor Nieuwere Taal- en letterkunde beslist:
| |||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||
Verdere punten, aangewezen door de achtbare heeren Snieders, Daems, Prayon enz. zullen in de eerstvolgende zitting besproken en beslist worden; vooralsnu stel ik vast - zegt de heer Voorzitter - dat de voornoemde voorstellen zijn aangenomen. (Algemeene goedkeuring.) Aan het bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie zal oorlof gevraagd worden tot het houden eener buitengewone zitting der commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde, in Juni t.k., ten einde de werkzaamheden der commissie voor de bloemlezing volledig te kunnen regelen. De Secretaris verlangt dat, in die buitengewone vergadering eene beslissing genomen worde betreffende de afzonderlijke zittingen, te houden door den raad van redactie der Kunst- en Vakwoorden. Deze heeft een ontwerp van rondgaanden brief op te stellen, te bespreken en daarna te onderwerpen aan de commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde. Tot | |||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||
heden was dit niet mogelijk, aangezien die raad daartoe niet gemachtigd was. Het is eveneens in het belang der commissie voor de bloemlezing dat zulks, in de e.v. vergadering, geregeld worde. (Aangenomen.) De dagorde der buitengewone zitting van Juni t.k. wordt aldus vastgesteld:
De heer Voorzitter verklaart de vergadering gesloten te 2 1/2 uren. Aldus voorgelezen, goedgekeurd en onderteekend in zitting van 18 Juni, 1890.
De Voorzitter, Dr. C.-J. Hansen.
De Leden:
S. Daems, Dr. Am. de Vos, E. Hiel, J. Micheels, A. Prayon, Dr. Aug. Snieders.
De Secretaris-Verslaggever, Th. Coopman. |