Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1890
(1890)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |||||||||||||
Vak- en kunstwoorden.
| |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
Met het oog daarop en na ernstige overweging komt het ons voor, dat het beste plan ware, voor ieder vak, dat is voor ieder ambacht, voor ieder beroep, voor iedere wetenschap en eiken tak daarvan, eerst eene afzonderlijke lijst van woorden uit te geven. Lijsten van dien aard, door bevoegde personen samengesteld, zouden, in de eerste plaats, zeer volledig zijn; in de tweede, voor het vakonderwijs dadelijk kunnen gebruikt worden, door de heeren leeraars geraadpleegd, en, in elk geval, zeer veel bijdragen tot de uitvoering onzer duur gewonnene Vlaamsche taalwetten van 1878, 1883 en 1889 omtrent het gebruik der Nederlandsche taal in het rechts- en bestuurswezen, en in het middelbaar en hooger onderwijs. Later, als de commissie voor Nieuwere Taalen Letterkunde of de door haar aangestelde ‘redactie’, al of nagenoeg al de bronnen alzoo zou verzameld hebben, ware het betrekkelijk gemakkelijk het ‘Algemeen Kunst- en Vakwoordenboek’ op te maken: het zou zijn de synthesis van al die afzonderlijke lijsten. Deze wijze van handelen schijnt ons tevens, als redematige voorbereiding tot het groote werk, de doelmatigste, aangezien uwe Commissie, naarmate de bedoelde afzonderlijke woordenlijsten verschijnen, alleszins beter zal kunnen oordeelen over dezer goede en min goede hoedanigheden, de aldus opgedane ervaring te nutte maken en telkens | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
gepaste maatregelen nemen om het ontbrekende bij te werken. Om die redenen veroorloven wij ons dat stelsel aan te bevelen en er eenige beschouwingen bij te voegen omtrent de eigenlijke bewerking èn van de lijsten èn van het Algemeen Woordenboek. Het is klaar dat de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde in grondbeginsel zal gelieven vast te stellen dat zij zich niet kan inlaten met het uitgeven van woordenlijsten voor bepaalde vakken, die enkel met het spraakgebruik van het een of ander gewest, of liever van deze of gene school zouden rekening houden, d.w.z. dat de Commissie er volstrekt niet op uit is provinciale idioticons uit te geven, maar wel een werk van algemeen Nederlandsch belang. Daaruit volgt natuurlijk dat de opzoekingen niet zullen beperkt blijven bij Vlaamsch-België, maar ook Noord-Nederland begrijpen, al was het slechts omdat onze gemeenschappelijke taal aldaar over het algemeen, bepaaldelijk door de volksklassen, zuiverder wordt gesproken. Door het gesteld grondbeginsel wordt alle noodelooze woordensmederij veroordeeld; uitdrukkingen, die door een langdurig en algemeen verspreid gebruik burgerrecht hebben verkregen, als b.v. telegraaf, of die tot de ambtelijke taal behooren, als b.v. openbaar ministerie, kunnen niet geweerd worden. Verder zal steeds de voorkeur worden gegeven | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
aan reeds door het gebruik in spreek- of schrijftaal geijkte uitdrukkingen, voor zoover, natuurlijk, zij taalkundig juist gevormd zijn en het begrip goed wedergeven. - Niets belet, wel integendeel - dat, waar de gelegenheid zich voordoet, melding worde gemaakt van uitdrukkingen die vroeger werden gebezigd, doch nu in onbruik zijn gevallen en nochtans verdienen te herleven. Thans blijft de vraag: ‘hoe moet ieder woord behandeld of wat moet voor ieder woord aangeduid worden? Een al te bepaald antwoord achten wij noch wenschelijk noch mogelijk, omdat, in hoofdzaak, rekenschap dient gehouden te worden met den toestand of beter met de noodwendigheden of vereischten en eigenaardigheden van elk ambacht, van elk bedrijf en van elke wetenschap; doch, mits die gewichtige voorbehouding, meenen wij, als leiddraad, te mogen aanbevelen:
| |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
Ten slotte en volledigheidshalve, hebben wij, in dit verslag, aanteekening gehouden van enkele punten, meestal wenschen, wier bespreking niet rechtstreeks tot de taak uwer Commissie van toelichting behoorde. Zoo was Dr C. Hansen van gevoelenGa naar voetnoot(1) dat ‘de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde wel zou doen, voor ieder vak, van een paar standaardwerken, Noord-Nederlandsche dus, uit te gaan, en dan in de nieuwere verzamelingen wel dubbels d.i. synoniemen en nieuwe benamingen op te nemen, doch geenszins zulke die reeds geijkt zijn. Het geheel kon dan later onderzocht worden door de Commissie in vereeniging met vakkundigen, waaronder een of meer Noord-Nederlandsche. Indien men nu samenwerking daartoe verkrijgen konde met een of ander Noord-Nederlandsch officiëel gevestigd geleerd lichaam [Koninklijke Academie van Wetenschappen, te Amsterdam, Afdeeling taal- en letterkunde, wijsg. wetenschappen, of Maatschappij der Nederl. Letterkunde, te Leiden (niet officiëel)], dan zoude ten slotte iets degelijks kunnen geleverd worden.’ Dr J. Obrie uitte navolgenden wensch: ‘Om de woordenlijsten, althans bij het overgaan tot de bepaalde samenstelling der kunst- of vaktaal, inderdaad nuttig te doen worden voor | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
de algemeene Nederlandsche taal, zal daarover het oordeel van onze eereleden de Vries, Verdam enz. ingewonnen worden.’ Door den heer Prayon werd een voorstel ingediend dat luidt aldus: ‘De Koninklijke Vlaamsche Academie zal, namens hare bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, eenen oproep richten tot al de vakmannen en taalgeleerden van Noord- en Zuid-Nederland, ten einde hunne medewerking aan de ontworpene bij uitnemendheid vaderlandsche onderneming te bekomen.’ Aldus voorgelezen in zitting van 26 Februari 1890, besproken en goedgekeurd, in zitting van 19 Maart. De Commissie van toelichting: De Voorzitter, C.-J. Hansen. De Secretaris-Verslaggever, Th. Coopman. De Leden, Dr Julius Obrie. A. Prayon-van Zuylen. |
|