Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1888
(1888)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLezing.
| |
[pagina 96]
| |
wedereischen der rechten van onze taal en van onzen stam hebben toegewijd, levert die alhier weinig gekende Welsche Beweging een ongemeen belang op. Immers tusschen het streven der Ieren en dat der Welschen bestaat er een beduidend verschil. Beide streken zijn door Kelten bewoond en wat er aldaar geschiedt, de zucht van de inwoners om zonder vreemde inmenging hunne eigene aangelegenheden zelven te mogen regelen, dient, over 't algemeen, als eene terugwerking van het Keltisch bestanddeel der bevolking tegen den invloed van het Germanendom te worden beschouwd. Maar in Ierland wordt de strijd op zuiver staatkundig en economisch gebied gevoerd: tegen de taal van den Saksischen veroveraar wordt geen verzet meer aangeteekend. Zeven eeuwen niets ontziende dwinglandij hebben het doodvonnis der Keltische landtaal, het Ersisch, bezegeld. Zij is ja nog niet geheel uitgeroeid, doch minstens de vijf zesden van het Iersche volk hebben opgehouden zich er van te bedienen en zij, die ze nog kennen, zijn meestal ook het Engelsch machtig, zoodat het getal der niets dan Ersisch sprekende Ieren heden hoogstens op drie t.h. der gezamenlijke bevolking van het eiland wordt geraamdGa naar voetnoot(1). En er is | |
[pagina 97]
| |
geene hoop dat er in dien treurigen toestand eenige verandering zal komen. Het Ersisch is niet langer eene letterkundig beoefende taal; het is gezonken tot eenen ruwen en gebrekkigen boerentongval en schijnt gedoemd om eerlang, evenals het Cornwallis-Welsch, te verdwijnen. In het land van Wallis is ook Home Rule het eigenlijke doelwit der nationale beweging. Maar tevens - wij zouden zelfs moeten zeggen: eerst vooral - wordt er voor het behoud der moedertaal gestreden: de Welsche Beweging, evenals de onze, is hoofdzakelijk een taalstrijd. En die taalstrijd wordt onder omstandigheden gevoerd, welke in vele opzichten met onze toestanden kunnen worden vergeleken.
Om zich eene juiste gedachte te vormen van hetgeen er in Wallis gebeurt dient er een vluchtige blik op 's lands geschiedenis geworpen te worden.
Men weet dat de Romeinen onder Keizer Claudius en zijne opvolgers zich meester maakten van het grootste gedeelte van Groot-Brittanje. Slechts het noorden van het tegenwoordige Schotland, door de woeste Picten bewoond, ontsnapte aan het juk, dank aan de ontoegankelijke wouden, bergen en moerassen, die daar als in Germanië de inboorlingen tegen de vreemde veroveraars beschutten. De Romeinen zagen er spoedig van af de | |
[pagina 98]
| |
onderwerping der Caledoniërs te betrachten en om een einde te stellen aan de strooptochten van die wilde stammen, welke zich niet zelden tot in het hart van Brittanje waagden, werden er tusschen de mondingen van Clyde en Forth en van Tyne en Solway twee stevige wallen opgeworpen, wier overblijfselen heden nog bestaan, en waar eene talrijke bezetting gedurig werd onderhouden. De Romeinsche heerschappij, hoe drukkend ook, was toch ten slotte eene beschavende. Een aantal steden werden gesticht, waaronder de hoofdstad Eboracum (York) en Londinium (Londen), toen reeds eene belangrijke haven, op de eereplaats schitterden. Handel en nijverheid, land- en bergbouw verheugden zich in eene snelle ontwikkeling en, evenals elders, verspreidde zich de Latijnsche taal met de Latijnsche beschaving. Het schijnt nochtans dat buiten de steden de vreemde spraak weinig veld won en dat de plattelandsbewoners bij voortduring hunne Keltische tongvallen bleven gebruiken. Zoo was Brittanje wanneer, in 411, de aanval der Gothen in Italië den keizer dwong zijne legioenen uit dat afgelegen eiland ter bescherming van de hoofdstad des Rijks terug te roepen en de inwoners der provincie aan hun lot over te laten. Dadelijk werd deze van alle kanten aangetast. De Picten broken door de verlatene grenswallen; de Ieren teisterden de westkust, terwijl zich in de Noordzee Saksische vrijbuiters vertoonden. | |
[pagina 99]
| |
Gedurende een veertigtal jaren deden de door inwendige twisten en veeten diep verdeelde Britten hun best om de vreemde aanvallers te verdrijven, totdat zij in hunne wanhoop geen ander middel vonden dan een verbond met de Saksische zeeschuimers. Dank aan de tusschenkomst van die Germaansche hulpbenden werden de Picten voorgoed verslagen en in hunne bergen teruggedreven. Maar schier onmiddellijk daarna brak de oorlog tusschen de bondgenooten los. De Saksers verlieten het eiland Thanet (op de Kentische kust), dat men hun als woonplaats had toegewezen, en behaalden op de Britten te Aylesford eene beslissende zegepraal, die de indringers in het bezit van het zuid-oosten des lands stelde. Dit was het begin van eenen vernielingsoorlog waarvan men in de geschiedenis der Germaansche veroveringstochten geene wedergade vindt. De Gothen, Burgundiërs, Wandalen, Franken, enz., die zich in Italië, Gallië en Hispanië vestigden, waren geene ongepolijste Barbaren meer. Den invloed der Romeinsche beschaving hadden zij min of meer ondergaan en reeds sedert eenigen tijd het Christendom, hetzij in den orthodoxen of in den Ariaanschen vorm, aangenomen. Ook in de gewesten, die zij overweldigden, lieten zij aan het overwonnen ras het leven en zelfs binnen zekere palen de vrijheid en het bezit van zijne goederen, terwijl zij zich met de staatkundige macht en een | |
[pagina 100]
| |
gedeelte van den grond tevreden hielden. Van daar het natuurlijk gevolg dat de betrekkelijk weinig talrijke Barbaren zich spoedig in de oorspronkelijke bevolking oplosten, hare taal en hare zeden aannamen, zoodat er na verloop van een paar eeuwen feitelijk geen noemenswaard verschil meer tusschen de twee stammen bestond. Niet zóó in Brittanje. De Saksers en de Angelen waren woeste heidenen, de wreedste en meest gevreesde der Germanen. Waar zij de overwinning behaalden werd het land platgebrand en de bevolking tot den laatsten man omgebracht, zoodat er in de door hen veroverde streken van het eiland geen spoor overbleef van Romeinsche beschaving, noch zelfs van de vroegere bewoners. De strijd duurde lang, want de Britten weerden zich met den moed van mannen, die weten dat er voor hen geene uitkomst bestaat. Doch eindelijk moesten zij het onderspit delven. Eene zegepraal der Britten te Mount-Badon in 520 stelde voor eenige jaren paal en perk aan de vorderingen der Angelsaksers, die reeds de oostelijke helft van het eiland hadden ingepalmd. Maar, te rekenen van 547, zijn deze het weer, die de overhand krijgen, totdat de val van Chester in 607 de Britsche landen in drie brokken verdeelde: Cornwallis, Wallis en Strathclyde. Cornwallis en Strathclyde hielden nog eenen ruimen tijd stand, doch moesten zich ten slotte onderwerpen. Intusschen echter waren de Angel- | |
[pagina 101]
| |
saksers de woeste volgelingen van Hengist en Horsa niet meer: zij hadden eindelijk het Christendom aanvaard en de verzachting van hunne zeden bracht het gevolg mede dat in de laatste bedwongene Britsche gewesten de bevolking ditmaal niet stelselmatig werd uitgeroeid. Ook bleef er de Keltische taal nog verscheidene eeuwen in gebruik, totdat zij een honderdtal jaren geleden in Cornwallis ophield gesproken te worden.Ga naar voetnoot(1) Gedurende dien tijd gelukte het eigenlijke Wallis, 't is te zeggen de streek bewesten de Severn, tusschen Dee en Wye, er in zijne onafhankelijkheid te handhaven. De aanvallen der Saksers, die op hunne beurt door de Denen werden aangerand en overigens in burgeroorlogen hunne krachten verspilden, de aanvallen der Saksers werden hoe langer hoe onbeduidender en door het graven van Offa's Dyke, van de Dee tot aan de Wye, liet die Saksische koning van Mercia (Midden-Engeland) duidelijk blijken dat hij de gedachte om het laatste overblijfsel van Keltisch Brittanje te onderwerpen, voorgoed had opgegeven. Aan dien toestand bracht de verovering van Engeland door de Noormannen eene belangrijke verandering toe. Normandische baronnen werden langs de Welsche grens gevestigd met toelating om zich meesters te maken van al de landen, die | |
[pagina 102]
| |
zij aan hunne overburen zouden kunnen ontrukken. De twee eeuwen, die daarop volgden, waren eene onophoudende afwisseling van strooptochten langs beide kanten van de grens. Maar de Welschen, die intusschen tot den laagsten graad van beschaving waren gedaald en in verscheidene elkander uiterst vijandige stammen bleven verdeeld, konden nie beletten dat er telkens breede strepen van hun grondgebied werden losgescheurd en door het bouwen van sterke kasteelen tegen hunne aanvallen verzekerd, totdat eindelijk koning Edward I in 1283 den laatsten vorst van Wallis, Llewelyn ap Gruffyd, overwon en door het inlijven van gansch het land aan het onafhankelijk bestaan van den Keltischen staat een einde stelde. Van dien stond af werd er niets gespaard om het veroverde land te verengelschen. Het grondgebied werd onder Engelsche edelen verdeeld, de Welsche priesters uit hunne kerken verdreven en door Engelschen vervangen, eindelijk de oude wetten en gebruiken afgeschaft en door instellingen op Engelschen leest geschoeid vervangen. Dat alles hielp niet. Het Welsche volk dacht er niet meer aan zijne zelfstandigheid gewapender hand te herkrijgen, maar niettegenstaande de aanhoudende pogingen van bestuur, landadel en geestelijkheid, bleef de Welsche spraak zegevierend hare stelling behouden en is heden nog de gebruikelijke omgangstaal van omtrent 80 t.h. der inwoners van Wallis, eene verhouding die alles- | |
[pagina 103]
| |
zins merkwaardig mag heeten als men in overweging neemt dat, gedurende de middeneeuwsche oorlogen, geheel ontvolkte streken door vreemde kolonisten werden bezet. Zoo bij voorbeeld stammen de inwoners van een groot gedeelte van het graafschap Pembroke van Vlaamsche volksplanters af, die zich aldaar in de XIIe eeuw vestigden, en het schijnt dat men nu nog in den plaatselijken (Engelschen) tongval duidelijke sporen van ons aloud Vlaamsch herkennen kanGa naar voetnoot(1). Het was intusschen de Staatskerk die de verdiende straf van hare onvaderlandsche handelwijze moest boeten. Vooral na de Hervorming was die Kerk een louter werktuig in de handen der Regeering geworden en tevens een middel om aan de jongere zonen der landeigenaars een zorgeloos bestaan te verzekeren. Zoo iets stuitte de Welschen tegen de borst. Zij waren ijverige, streng rechtzinnige protestanten en koesterden geene achting voor priesters, die feitelijk zoo weinig geestelijk waren als alle overige amb- | |
[pagina 104]
| |
tenaars en zich zelfs niet gewaardigden de taal van hunne kudde te spreken. Zoo lang echter de Kerk door den wereldlijken arm werd beschut moesten de Welschen het hoofd bukken, doch als de steeds dieper dringende gedachten van verdraagzaamheid en toegevendheid in zaken van godsdienst aan de Anglikaansche geestelijkheid niet langer toelieten hare toevlucht tot geweld te nemen om hare Welsche schapen bijeen te houden, zag men aldaar in den loop der XVIIIe eeuw minstens de vier vijfden der bevolking de Staatskerk verlaten en zich bij deze of gene afgescheidene gemeente voegen. Tegenwoordig zijn in Wallis alleen de grondbezitters en hunne onmiddellijke omgeving Anglikanen: de boeren, neringdoende burgers en ambachtslieden zijn Dissenters. Maar, zooals wij het daareven zeiden, het was vooral op taalgebied dat de Welschen blijken gaven van eene taaiheid en van eenen nationaliteitszin, die de andere Keltische stammen over 't algemeen niet kenmerkten. Het Welsch, zegt de Heer Elysée Reclus, is eene welluidende taal, alhoewel de keelklanken er niet ontbreken. Eene merkwaardige eigenaardigheid ervan is de verwisseling van zekere medeklinkers bij het begin der woorden. Wat ook nog al vreemd schijnt is dat het Welsch nauwer verwant is met het Neder-Bretonsch dan wel met het Ersisch en het Gadelisch, die in Ierland en in Schotland, | |
[pagina 105]
| |
dus in de onmiddellijke nabijheid, worden gesproken. Van al de Keltische talen is het Welsch de eenige, welke eene ordentelijke letterkunde bezit. Die letterkunde is zelfs nog al rijk en roemt op een aantal middeneeuwsche legenden en verhalen, die op het gebied der folklore een ongemeen belang opleveren en alleszins verdienen meer en meer opgezocht en bestudeerd te worden. Men weet immers dat de Tafelronde cyclus, dat is de grondslag van vele onzer ridderromans. van Welsche afkomst is. In de latere tijden zijn het vooral godsdienstige uitgaven, die in de Welsche letteren het leeuwenaandeel nemen. De Heer Reclus doet het te recht opmerken: aan den ijver der predikanten is het grootendeels te danken dat het Welsch zich letterkundig heeft ontwikkeld en geen ongelikt dialect, gelijk het Ersisch, is geworden. Heden, met de uitbreiding van het stemrecht, hetwelk in Engeland tegenwoordig bijna aan alle meerderjarige burgers, ter uitzondering van dienstboden en bedelaars, wordt toegekend, is het Welsch een krachtig propagandamiddel op het gebied der strijdende politiek geworden. Talrijk zijn ook de Welsche nieuwsbladen en tijdschriften, die zich hetzij met godsdienstige belangen of met staatkunde bezig houden. De Welschen overigens hechten aan hunne taal eenen ongemeenen prijs. Zij beoefenen haar met eene liefde, die aan geestdrift grenst en zelfs wanneer zij voorgoed hun land verlaten doen zij toch hun | |
[pagina 106]
| |
best om bij elkander te blijven en hunne moedertaal niet te vergeten. Tot in Patagonië, waar in 1865 eene kleine Welsche volksplanting werd gesticht op de oevers van den Rio Chuput, door de uitwijkelingen Afon Lwyd of Grijze Rivier herdoopt, klinkt heden nog de taal der oude Britten. Het is vooral bij de Eisteddfodau of toonen letterkundige plechtige bijeenkomsten dat de taalijver der Welschen zich lucht geeft. Die bijeenkomsten, welke in vele opzichten met onze oude Landjuweelen kunnen vergeleken worden, grijpen alle jaren plaats in eene der Welsche steden of dorpen en niet zelden worden er ook Eisteddfodau buiten de grenzen van het vorstendom en zelfs in Amerika gehouden. Het karakter ervan is eenigszins mystisch gebleven, want barden en druïeden bestaan in Wallis nog en spelen bij zulke gelegenheden eene voorname rol. Verder zijn de Eisteddfodau hoofdzakelijk muzikale en literarische kampstrijden, waar prijzen worden uitgeloofd voor dichters, zangers en toonkundigen en bepaaldelijk voor hen, die het nationaal snaartuig, de telyn of Welsche harp, bespelen. Dat de toeloop van volk uit alle hoeken van het land telkens bij duizenden en duizenden kan geraamd worden, hoeft nauwelijks aangestipt te worden. Het duurde lang eer de Welsche Beweging het gebied der zuivere letterkunde verliet om zich op dat der politiek te wagen. Doch het voorbeeld der onverschrokken Iersche vaderlanders werkte te gelijk als eene les en eene aanmoediging, terwijl | |
[pagina 107]
| |
de uitbreiding van het stemrecht de middelen schonk om aan den invloed van landadel en Anglikaansche geestelijkheid zegevierend weerstand te biedenGa naar voetnoot(1). 't Zou ons te ver drijven de bemoeiingen der Welsche leiders in het staatkundig strijdperk hier uitvoerig mede te deelen. Eene korte opgave van den tegenwoordigen toestand zal volstaan. Ofschoon de Welsche afgevaardigden feitelijk eene vereeniging vormen en zich bij alle gewichtige gelegenheden onderling verstaan, is er in het Engelsche Parlement geene eigenlijke Welsche partij. De Welsche nationalisten, ten getale van 26 op 33 vertegenwoordigers van het land van Wallis, (met inbegrip van Monmouthshire)Ga naar voetnoot(2), in het Huis der Gemeenten, hebben zich onder het vaandel der Gladstoniaansche liberalen geschaard, maar er dient | |
[pagina 108]
| |
niet uit het oog te worden verloren dat de doorluchtige grijsaard en zijne volgelingen de gegrondheid der Welsche grieven even onbewimpeld erkennen als de noodzakelijkheid om aan de Iersche eischen te voldoen. De voornaamste grief der Welschen is het behoud der Anglikaansche Kerk als Staatskerk van het land van Wallis. Zij vinden het dwaas en onrechtvaardig dat zij eene geestelijkheid in weelde moeten onderhouden, waarmede de overgroote meerderheid der inwoners niets te maken heeft noch hebben wil. En het is juist op dat gedeelte der bevolking, namelijk op de landbouwers, dat de last vooral drukt, want het zal misschien menigeen verwonderen dat de tienden, welke op het Vasteland een soort van zeer verouderd spook zijn geworden, dat men nauwelijks in kiezingstijd durft laten verschijnen, in het vrije Engeland bloeien en groeien. En wanneer, zooals het sedert eenige maanden het geval is, de niet-Anglikaansche boeren weigeren dien middeneeuwschen tol aan de staatspriesters te betalen, dan treedt spoedig de Vereeniging tot bescherming van de geestelijkheid (Clergy Defence Association) te voorschijn. Vervolgingen worden ingespannen, vonnissen verkregen en manu militari onder bescherming van politie en soldaten uitgevoerd. Ernstige botsingen hebben reeds plaats gegrepen en de opgewondenheid ten top doen stijgen. De Welschen vragen dus eerst vooral het afschaffen van de Staatskerk en het besteden van | |
[pagina 109]
| |
de gelden, door de tienden opgebracht, aan het onderwijs of aan andere doelwitten van algemeen belang. Ten tweede klagen de Welschen dat de lagere rechtbanken derwijze zijn ingericht dat de bediening der justitie in Wallis onmogelijk verlicht en onpartijdig kan wezen. Het ambt van vrederechter wordt, zooals het uit leerrijke statistieken blijkt, die in de Daily News zijn verschenen, bijna uitsluitend aan personen toevertrouwd, die tot de Staatskerk behooren en meestal zelfs geen Welsch verstaan.Ga naar voetnoot(1) En als men aan de hoogst gewichtige bevoegdheid van die rechters denkt, eene bevoegdheid die veel verder gaat dan die van onze vrederechters en zich zoo wel op het bestuurlijk als op het rechterlijk gebied uitstrekt, kan men zich voorstellen hoe het in Wallis moet gelegen zijn. Geen wonder dus dat men aldaar den wensch uitdrukke dat er voortaan bij de benoeming der justices of the peace meer onpartijdigheid aan den dag worde gelegd en vooral dat men geene personen meer aanstelle, die de justiciabelen niet verstaan. Ten derde eischen de Welschen eene hervorming van het onderwijs en vooral van het middelbaar onderwijs en het inruimen van eene behoorlijke plaats aan de studie van hunne taal | |
[pagina 110]
| |
in de gestichten van iederen graad, terwijl zij verder het inrichten van eene Welsche Hoogeschool verlangen en het grondbeginsel stellen dat het Welsch de voertaal van het onderwijs in alle vakken dient te worden, zoowel op de Universiteit, als in de lagere en middelbare scholen.Ga naar voetnoot(1) Eindelijk, zonder juist zoo ver te gaan als de Ieren, vragen toch de Welschen dat er aan den centralisatiegeest paal en perk worde gesteld en dat uitsluitend Welsche aangelegenheden door de Welschen zelven zouden worden geregeld. Ziedaar in zijne hoofdlijnen het programma der Welsche nationalisten, dat in het Parlement door eene schaar uitmuntende redenaars wordt behartigd; aan het hoofd waarvan men mannen aantreft als de Heeren L.L. Dillwyn, G.O. Morgan en T.E. Ellis, die in de Kamer een onbetwistbaar gezag bezitten. Laatstgenoemde, dien men reeds den Welschen Parnell heeft genoemd, is de verpersoonlijking van het Welsch nationalisme. Als hij zich in 1886 voor de eerste maal aan de kiezers van Merionethshire voorstelde, | |
[pagina 111]
| |
verklaarde hij van den beginne af aan dat hij zich bij het verdedigen van zijne candidatuur uitsluitend van de Welsche taal zou bedienen, en aan die belofte is hij trouw gebleven in de 26 meetingen, die hij bijwoonde. De plaats, waar hij naar dong, was in het bezit der tegenpartij, maar de Heer ELLIS behaalde eene schitterende zegepraal: hij werd gekozen door 4127 stemmen tegen 2860, dus met 1267 stemmen meerderheid. De Heer Ellis was slechts 26 jaren oudGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 112]
| |
Ongetwijfeld is het moeielijk met zekerheid te voorspellen hoe de Welsche beweging zal afloopen. Edoch, het talent van hare leiders en de voorbeeldige standvastigheid van het volk laten ons toe te voorzien dat het beoogde doel vroeg of laat zal bereikt worden. Een bewijs van de stemming, die hieromtrent in Wallis heerscht, geeft ons de uitslag van de kiezing die onlangs in West-Glamorgan voor eene opengevallene plaats geschiedde. Men had eerst eenen algemeenen geachten liberaal voorgesteld, rijk, van goeden huize, kortom eenen voortreffelijken candidaat. Doch het bleek spoedig dat die candidaat geen Welsch sprak en, wat de eigenlijke nationalistische strekkingen aangaat, weinig te betrouwen was. Dit volstond. Een schier onbekende nationalist, de Heer Randell stelde onmiddellijk zijne candidatuur en zijn naam kwam zegevierend uit de stembus. Wat er van zij, wij herhalen het, de taalstrijd die in Wallis wordt gevoerd, verdient door ons Vlamingen met oprechte belangstelling gevolgd te worden, en het is met het oog op die omstandigheid dat wij ons veroorloofd hebben de aandacht van ons publiek er op te roepen. | |
[pagina 113]
| |
Bijlage.Wij willen hier den zakelijken inhoud mededeelen van eenen der brieven, geteekend Ardfyfr, die in het begin van het loopende jaar in de Daily News verschenen en zooveel opgang maakten. Niemand overigens waagde het de aangegeven cijfers te betwisten. Ter opheldering worde hier herinnerd dat er in ieder Engelsch graafschap (shire) een Lord-Luitenant is, die nagenoeg dezelfde rol speelt als onze gouverneurs, ofschoon zijn werkkring veel beperkter is. Een voornaam recht van den Lord-Luitenant is het keuren der personen, die, op zijn voorstel, door den kanselier van Engeland als plaatselijke magistraten van den lageren graad worden benoemd. Wij geven hieronder de statistiek van ieder graafschap van Wallis en ook van Monmouthshire, dat wel buiten de grenzen van het eigenlijke vorstendom gelegen is, doch welks bevolking in meerderheid uit Welschen is samengesteld en de Welsche taal spreekt. Glamorgan. - Bevolking 511,672. Lord-Luitenant, C.R.M. Talbot, een Anglikaan, maar een liberaal. De groote meerderheid der ± 300 magistraten is Anglikaan en Tory (conservatief), maar de liberalen en Dissenters zijn hier beter vertegenwoordigd dan elders. De meeste magistraten kennen geen Welsch. | |
[pagina 114]
| |
Brecon. - Bevolking 57,735. Lord-Luitenant, Sir Joseph Bailey, een Anglikaan en een Tory Op 140 plattelands magistraten, meestal conservatieven, zijn er 138 Anglikanen, waaronder 9 priesters; op 11 stedelijke magistraten zijn er slechts 5 Dissenters. De meeste magistraten spreken geen Welsch. Montgomery. - Bevolking 65,798. Lord-Luitenant, de Graaf van Powis, een Anglikaan en een Tory. Op 75 magistraten zijn er 6 of 7 Dissenters en hoogstens een derde liberalen. De meesten spreken geen Welsch. Radnor. - Bevolking 25,539. Drie vierden der magistraten zijn Tories en allen Anglikanen. Niemand is het Welsch machtig. Cardigan. - Bevolking 70,226. Lord-Luitenant, E.L. Pryse, een Anglikaan, maar een liberaal Op 147 magistraten zijn er 133 Anglikanen, waaronder 11 priesters, en slechts 14 onlangs aangestelde Dissenters. Drie vierden der magistraten zijn Tories en aan de meerderheid is het Welsch onbekend. Carmarthen. - Bevolking 124,861. Lord-Luitenant, de Graaf van Cawdor, een Anglikaan en een Tory. Op 130 magistraten zijn er 100 Tories en 129 Anglikanen. De meesten spreken geen Welsch. Pembroke. - Bevolking 91,808. Lord-Luitenant, Lord Kensington, een Anglikaan, maar een liberaal. 140 magistraten zijn Anglikanen en 15 (onlangs benoemd) Dissenters. Men telt er drie | |
[pagina 115]
| |
Tories tegen eenen liberaal en de meerderheid kent geen Welsch. Haverford-West. - Die stad vormt een graafschap op zich zelf. Bevolking 6,000. Lord-Luitenant, C.E.G. Phillips, een Anglikaan en een Tory. Op 47 magistraten zijn er noch liberalen noch Welschsprekenden, en slechts 3 Dissenters. Anglesea. - Bevolking 50,964. Lord-Luitenant, Richard Davies, een liberaal en een Dissenter. Op 56 magistraten zijn er 44 Anglikanen. De helft der magistraten spreekt geen Welsch en de twee derden zijn Tories. Merioneth. - Bevolking 54,993. Geene bijzonderheden worden medegedeeld, behalve dat Kerk en landeigendom daar ook den staf zwaaien. Flint. - Bevolking 80,373. Een grensgebied, waar een derde der bevolking Welsch spreekt, een derde Engelsch en het overige derde beide talen. Lord-Luitenant, H.R. Hughes Rinmel, een Anglikaan en een Tory. Op 88 magistraten zijn er slechts 8 die Welsch verstaan, 75 Tories en 13 liberalen, waaronder zeven twijfelachtig, alsook 84 Anglikanen en 4 Roomsch-katholieken, dus geen enkele afgescheiden Protestant, alhoewel twee derden der bevolking Dissenters zijn. Denbigh. - Bevolking 108,931. Lord-Luitenant, W. Cornwallis West, een Anglikaan en een afgescheiden liberaal. 121 magistraten zijn Anglikanen, 7 Dissenters. Men heeft er vier Tories tegen éénen liberaal en slechts eenigen spreken Welsch. | |
[pagina 116]
| |
Carnarvon. - Bevolking 119,195. Lord-Luitenant, J.E. Greaves, een Anglikaan en een twijfelachtig liberaal. Op 98 magistraten zijn er 86 Anglikanen en 7: Tories. De meesten spreken geen Welsch. Monmouth. - Bevolking 116,141. Lord-Luitenant, de Hertog van Beaufort, een Anglikaan en een Tory. Op 187 magistraten zijn er slechts 30 liberalen; bijna allen zijn Anglikanen en met moeite zou men er éénen ontdekken, die het Welsch kent. |
|