beginsel schonk den onvermoeibaren werker eene nieuwe bezieling.
‘'t Schijnt me’ - aldus sprak hij onlangs tot zijne vertrouwde vrienden - ‘'t schijnt me dat ik weder jong ben geworden.’
En inderdaad, zijn lust en zijne opgewektheid namen toe in den vooravond van zijn leven; wij zeggen niet zijne hoop; want hij - de krachtige man, de immer jeugdige naar hart en geest - heeft nooit getwijfeld aan Vlaanderen's toekomst; op zijne Vlaamsche ziel had de wanhoop geenen vat.
En daar rust Gij nu, Delcroix! - Gij, die op deze aarde geene rust gekend of verlangd hebt - daar rust Gij nu in der Eeuwigheid!...
Wie de betreurde afgestorvene was, hoe hij gewerkt, welke uitstekende diensten hij, als Vlaming, bewezen heeft, zullen meer uitvoerige levensberichten in het licht stellen; ook de bewijzen leveren van 's mans hulpvaardigheid en zedigheid tevens.
Algemeen is bekend dat de bekroonde tooneeldichter van Lena, Elisa en Philippina van Vlaanderen 's volks gunst mocht verwerven; maar hoeveel zijn er, in den lande, die eenig denkbeeld, eenig vermoeden hebben van den reuzenarbeid door den hoogambtenaar volbracht ten voordeele onzer letterkunde, onzer miskende taalbelangen?...
Dankt hem Vlaanderen niet - laten wij zeggen gansch Nederland:
- | de eenheid van spelling voor Zuid en Noord? |