Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1886-1887
(1886-1887)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |||||||||||||||
Aanteekening over de voorouders van Vondel, door den heer P. Génard, lid der Academie.In de prachtuitgave van Vondel's werken, door van Lennep bezorgd, zijn de voornaamste feiten uit 's dichters leven zooveel mogelijk besproken. ‘Van Vondel's voorouders van vaders zijde’ (zegt van Lennep) ‘is weinig of niets bekend; van die van moeders zijde zijn eenige bijzonderheden bewaard gebleven, welke ik hier laat volgen’. En de schrijver verhaalt dat, omstreeks de helft der XVIe eeuw, er te Antwerpen een rederijker woonde, Peter Kranen genaamd, die, trots de plakkaten der regeering, van den katholieken godsdienst was afgeweken om de leer der doopsgezinden te omhelzen. ‘Peter Kranen’ (zegt hij), ‘behoorde onder de zoodanigen, die ook door de strengste bedreigingen zich niet lieten afschrikken om de vergaderingen hunner geloofsgenooten bij te wonen. Als schrijver en als rederijker had hij echter boven anderen de opmerkzaamheid tot zich getrokken; zijne geheime gangen werden bespied en verklapt en door den Markgraaf van Antwerpen werd last tot zijn inhechtenisneming gegeven. Gelukkig echter werd hij nog in tijds gewaarschuwd: hij wist met zijn kinderen door de achterdeur zijner woning te ontsnappen en buiten de stad te geraken, waarna hij de wijk nam naar Keulen. Zijn huisvrouw echter, die | |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
op 't uiterst zwanger was, had hem niet kunnen volgen: zij bleef achter en werd door de dienaars, uitgezonden om haar man te vatten, op den Steen of stadskerker gebracht. Naauwelijks was zij daar gekomen, toen haar, ten gevolge van de ontsteltenis, de arbeid overviel. Een neef van haar, zekere Hans Michiels, strekte haar tot voorspraak bij den Markgraaf, en verzocht vergunning voor haar om naar huis te gaan en er haar kraam uit te leggen. Zulks werd toegestaan, onder voorwaarde, dat de verzoeker zich borg voor haar stellen en zijn hoofd verpanden zoû om haar weder te leveren. Hij nam dit aan, en werkelijk bracht hij zijn nicht, toen deze uit het kraambedde was opgerezen, weder naar de gevangenis, haar echter troostende met de verzekering dat, zoo hij haar met de eene hand op den Steen geleverd had, hij haar met de andere daar weêr af zoû helpen. Indien hij haar met deze toezegging voor het oogenblik opbeurde, zwaarder viel het hem, zijner belofte gestand te doen. De vrouw van Kranen vernam eerlang, dat zij ten vure verwezen was, en met een medegevangene, zekeren leeraar, sterven zoû. Zij bad om uitstel, en geen ander redmiddel ziende, vroeg zij, of men haar geen kwijtschelding van straf zou verleenen, indien zij een harer kinderen door een katholijken priester liet doopen. 't Antwoord luidde: “misschien ja”. Met dit uitzicht liet men een van haar naar Keulen gewe- | |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
ken kinderen, een dochter, naar Antwerpen terug keeren en naar de gewoonte der Roomsch-Katholijke Kerk doopen. Deze maatregel, de voorbede van velen, en de belofte, door de veroordeelde afgelegd, om in 't vervolg Katholijk te leven, hadden de uitwerking dat men haar weder ontsloeg. Zij haastte zich, van haar vrijheid gebruik te maken en zich naar Keulen bij haar man en kinderen te begeven. Hier werd, naar het oude Italiaansche spreekwoord: passato il pericolo gabbato il santo (wanneer het gevaar voorbij is, steekt men den draak met den Heilige) de belofte uit vreeze voor den dood afgelegd, spoedig weder vergeten: even ijverig als te voren, bezochten man en vrouw de samenkomsten der Doopsgezinden en lieten hunne kinderen in die leer onderwijzen. In het later zoo Katholijke Keulen was men in die dagen op het stuk van godsdienst vrij toegeeflijk: en hoe kon het anders in een stad, waar achtereenvolgends twee kerkvoogden, Salentinus, graaf van Ysenburg, en Gerhard, graaf van Waldburg-Truchses, in spijt hunner waardigheid, de nieuwe leer omhelsden, het coelibaat vaarwel zeiden en in 't huwelijk traden. Geen wonder dan ook, dat Keulen een wijkplaats geworden was, waar zij, die om 't geloof vervolgd werden, met gandsche scharen henen stroomden. Onder die vluchtelingen bevond zich een. | |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
stadgenoot van Kranen, die even als hij de begrippen der Doopsgezinden was toegedaan, en, even als hij, om zijn geloof vervolgd was geworden. Deze man, mede een geboren Antwerpenaar, was een hoedestoffeerder van zijn ambacht, en zijn naam was Joost van den Vondel. Gelijkheid van herkomst, van gevoelens en van lot moest natuurlijk beide mannen tot elkander brengen: en het gevolg van hunne kennismaking en omgang was, dat later tusschen beide een nog naauwer band ontstond en van den Vondel een dochter van Kranen huwde, dezelfde die Katholijk gedoopt was en Sara heette. Uit dezen echt werd onze dichter, te Keulen, in de Weissgasse of Witte straat geboren’. Het verhaal van Vondel's levensbeschrijver bevat talrijke wetenswaardige feiten, die nagenoeg allen op de familie-overleveringen berusten en derhalve onze bijzondere aandacht verdienen. Zonder ons in te laten met het onderzoek van het verschil dat er, volgens van Lennep, in de XVIe eeuw zou hebben bestaan tusschen de ‘lijdzame en onschadelijke’ doopsgezinden, en de ‘rustelooze en gevaarlijke’ zoo door Roomschen als protestanten gehate ‘wederdoopersGa naar voetnoot(1)’, zullen wij enkel vaststellen dat de vervolging, | |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
waarvan in Vondel's leven wordt getuigd, ten jare 1571, onder het bestuur van den Hertog van Alva plaats greep, en de Antwerpsche Vierschaarboeken en Schoutsrekeningen menige droeve getuigenis der wreede wetten van dit woelig tijdstip opleveren. De hoedestoffeerder Joost van den Vondel, de vader onzes dichters, zou alsdan ook onze stad hebben verlaten. Van deze vervolging vinden wij geene schriften, doch het is bewezen dat twee jaren vroeger, op 22 Juni 1569, een Joost de hoedemaker als herdooper openbaarlijk werd verbrand. Zijne vrouwe Jorijnken, geboortig van Gent, onttrok zich aan de Vierschaar door eene spoedige vluchtGa naar voetnoot(1). Hoorden zij aan 's dichters familie toe? Volgens Alberdingk Thijm was Joost van den Vondel, 's dichters vader, in eerste huwelijk getrouwd met eene vrouw, wier naam onbekend is, doch bij wien hij eene dochter had verwekt, Susanna geheeten. Wat nu Peter Craen, de Craen of Kranen betreft, deze was een knopmaker; evenals Joost van den Vondel, onttrok hij zich door de vlucht aan het gerecht. Zijne vrouw, wier familienaam ons tot nu onbekend is, heette Clementia, een voornaam die Vondel's oudste dochter later, naar allen schijn ten aandenken harer grootmoeder, ook heeft gedragen. | |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
De doopsregisters der O.-L.-V.-kerk te Antwerpen bewijzen dat op 6 Juli 1571, het oogenblik der bedoelde vervolging, eene van Peter Craen's dochters op de Roomsche wijze ter vonte werd gehouden. Het kind, dat den ouderdom van drie jaren en half had bereikt, had voor peter de machtige Rogier de Tassis, deken der hoofdkerk, en voor meter Jufvrouw Constantia Haec, toehoorende aan eene voortreffelijke familie, die aan Antwerpen verscheidene schepenen en zelfs eenen burgemeester heeft gegeven. Veel zou dus met van Lennep's verhaal instemmen, indien de in 1571 gedoopte meid niet den voornaam van Anna, maar wel dien van Sara hadde gedragen. Deze laatste, Vondel's moeder, die in 1585 met den hoedenmaker Joost van den Vondel in den echt trad, moet in allen gevalle vóor 1571 en zelfs vóor 1567, jaar van Anna's geboorte, het daglicht hebben gezien. Het zij ter loops gezegd, de Antwerpsche herdoopers behoorden grootendeels tot de geringe burgerij, derhalve dat er weinige sporen van hun bestaan in de schepenenbrieven te vinden zijn. Deze punten vastgesteld om later in geene herhalingen te vervallen, zullen wij eenen oogslag op de geslachtlijst der Antwerpsche bloedverwanten van Neêrlands grootsten dichter werpen. Verklaren wij hier te goeder plaatse, dat wij bij onze nasporingen de inlichtingen hebben gevoegd, welke onze geleerde vriend ridder Leo de Burbure sedert lange jaren over hetzelfde onderwerp heeft | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
vergaard. Verscheidene bijzonderheden zijn ontleend aan de aanteekeningen, waarmede van Lennep zijne prachtuitgave van Vondel's werken heeft verrijkt, evenals aan de stamtafel der Amsterdamsche familie door Jos. Alberdingk Thijm medegedeeld in zijn keurig opstel: Portretten van Joost van den Vondel. Ter zake. In zijn Dictionarium teutonico-latinum verklaart Kilianus de woorden vondel en vonder, door ponticulus, parvus pons, en Kramers, in zijn Woordenboek der Nederlandsche taal, vertolkt de woorden vondel, vonder en vlonder door: madrier qui sert de pont, pont mobile sur un fossé, sur un petit courant d'eau, traverse, planche. Van Lennep is nagenoeg van dezelfde meening: ‘het woord vondel’ (zegt hij) ‘beteekent in de Brabantsche taal een plank of kleine brug, in Holland gemeenlijk vlonder of vlunder, in Friesland vonder genaamd, en gebezigd om binnenwateren te vloeren en om tot overgang te dienen. Dus dat de namen van den Vondele, van den Vonderen, Vervondelen en Vervonderen te Antwerpen, door 's dichters familie gebezigd, nagenoeg zoo veel beteekenen als van het bruggetje, van der bruggen en verbruggen, of liever van der houtbruggen en ver houtbruggen. Leden van dit geslacht bevinden zich in al de deelen der Vlaamsche provinciën; men treft er aan te Antwerpen, te Gent, te Dendermonde en elders. | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
De tak der familie Vondel, te Antwerpen gevestigd, was talrijk aan loten. De stadspoortersboeken bewijzen dat reeds in 1492 een Jan van der Vonderen, Janssone, als poorter of burger werd aanvaard. Een jaar later, in 1493, vinden wij eenen Peter van der Vonderen, alias Boydens, in dezelfde hoedanigheid aangeteekend; was hij een bloedverwant des ongelukkigen stadssecretaris Reinier Boydens, in 1482 te Gent, gezamentlijk met den burgemeester Jan Colgenesse, alias Colgensone, op bevel van aartshertog Maximiliaan onthoofdGa naar voetnoot(1)? In 1526 ontwaren wij eenen nieuwen poorter met name Cornelis van der Vondelen. Welke betrekkingen hij en zijne naamgenooten vervulden, is tot nu toe niet gebleken; alles eventwel schijnt te bewijzen dat de van der Vondelen tot de kleine burgerij behoorden en meestal een beroep of stiel uitoefendenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
Naast Cornelis, vinden wij Matheus van den Vondelen of van den Vonderen, die de stamvader der Antwerpsche familie schijnt te zijn geworden. Hij was een linnenwever en kocht op 12 Augustus 1527, van den timmerman Peter Henricx, een huis in de steeg het Winkelken, thans de Winkelstraat, gelegenGa naar voetnoot(1). Hij stierf vóor 30 Augustus 1542 en liet eene weduwe na met name Adriana Raveels of Rabeels, Peter's dochter en moeder van Joos van den Vondelen of Vervonderen IGa naar voetnoot(2). Gezamentlijk met zijne moeder verkocht deze laatste in 1546 het huis in de WinkelstraatGa naar voetnoot(3). Hij trad in den echt: 1o in St.-Jacobskerk, op 28 November 1545, met Anna van Uffele, dochter van Jan en van zekere Anna 'sBoden, die in tweede huwelijk met Jan Fonteniers was getrouwdGa naar voetnoot(4). Beide echtgenooten kochten op 31 Januari 1547 (n.s.) het huis in den Winkel terug, dat het vorige jaar het eigendom van Mark Bollaerts en Magdalena Versluyzen was gewordenGa naar voetnoot(5). Aldaar | |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
schijnt korten tijd nadien Anna van Uffele te zijn overleden. 2o met Catharina Sampson. In 1557 huurden beide echtgenooten het huis Februarius (thans Nr 5) in de Twaalfmaandenstraat, bij de Beurs, vroeger bewoond door den uitmuntenden toondichter Huibrecht Waelrant en dat den stadsspeelman Gregorius de Coninck toebehoorde. Uithet huwelijk van Joost van den Vondelen I met Anna van Uffele waren geboren:
De bescheiden ontbreken om te vergewissen of Joost van den Vondel II, van wien wij verder zullen gewagen, uit het tweede huwelijk van Joost I | |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
werd geboren. Ware dit bewezen, dan zouden wij onze stamlijst als volledig beschouwen. Uit dit tweede huwelijk evenwel sproten, volgens de doopregisters der hoofdkerk, voort:
Jan of Hans van den Vondel behoorde tot den katholijken godsdienst en bewoonde in 1575 de O.-L.-Vrouweparochie. Hij werd proost generaal der Wakende gilden. Op 13 October 1576 huwde hij, in de St.-Walburgiskerk, Elizabeth van Lare, dochter van Peter en van Maria RiggenGa naar voetnoot(1). De huwelijksacte luidt:
Uit dezen echt:
| |||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||
De provost-generaal Hans van den VondelGa naar voetnoot(1) telde onder de moedige vaderlanders, die op 17 Januari 1583, bij den aanval van den hertog van | |||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||
Alençon, anders gezegd de Fransche Furie, hunne geboortestad van onberekenbare rampen wisten te bewaren. Aan het hoofd der strijders deed hij wonderen van heldenmoed; 's vijands wapenen werden dan ook op hem gericht en hij had het geluk zijne vaderlandsliefde met zijn bloed te bezegelen. Hij overleed ten gevolge zijner wonden. De uitstekende diensten, door Hans van den Vondel te dezer gelegenheid bewezen, konden niet onbeloond blijven. Uit dankbaarheid bood het Magistraat van Antwerpen aan 's mans weduwe, Elizabeth van Lare, eene lijfrent aan van XIIII pond Artois of 14 Philipsguldens, en elk zijner drie overlevende kinderen, Mayken, Hansken en Philipsken, ontving eene lijfrente van VII pond Artois of zeven Philipsgulden. In 1883, bij het herstellen van het gedenkteeken der Fransche Furie, werd de naam van Hans van den Vondel op den voet der beeldzuil gebeiteld naast dien van een honderdtal andere dapperen, die bij Anjou's laffen aanval het leven hadden verlorenGa naar voetnoot(1).
Joost van den Vondel II, hoedestoffeerder te Antwerpen, trad in den echt: 1o met eene vrouw, wier naam niet gekend is; beide verlieten Antwer- | |||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||
pen en vestigden zich te Keulen; 2o in 1585 met Sara Craen of Cranen, dochter van Peter Cranen en Clementia...... en zuster van Anna Craen, te Antwerpen op 6 Juli 1571 gedoopt. Peter Craen, knopmaker van beroep, werd vervolgd als herdooper door gebod van het Magistraat van 2 Maart 1570 (stilo Brabantioe)Ga naar voetnoot(1), vernieuwd den 28 derzelfde maandGa naar voetnoot(2), en gebannen op zijn hoofd, door Schout, Burgemeester en Schepenen den 14 Augustus 1571, met verbeurdverklaring zijner goederenGa naar voetnoot(3). Volgens Vondel's levensbeschrijvers was Peter Craen een rederijker; ‘hij werd’ (zoo luidt het) ‘onder de brabantsche poëten geteld die naar de Rhetorica, gelijk men toen de dichtkunst noemde, van Cornelis van Ghistele en van Jan Baptista Houwaert hanteerende, onder dat slagh van rijmers in achtinge was; zoo dat de drossaerdt Hooft tot Vondel plagh te zeggen: dat gij een rijmer zijt, hebt gij van uwen grootvader Kranen.’ Joost van den Vondel II en zijn huisgezin vertrokken eerst naar Utrecht, daarna naar Amsterdam, waar allen zich vestigden. Hij overleed in laatstgemelde stad in Februari 1608 en werd op 12 derzelfde maand in de Oude Kerk begraven. | |||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||
Uit het eerste huwelijk sproten: Susanna van den Vondel, die te Keulen op 20 April 1594 in den echt trad met Frans Provoost Jr, en drie kinderen naliet: Catharina, Sara en Frans. Uit het tweede huwelijk:
Joost van den Vondel III, de dichter, verbleef te Amsterdam sedert het jaar 1596; hij trouwde aldaar op 20 Februari 1610 met Maria de Wolff, oud 24 jaren, dochter van den Keulenaar Hans de Wolff, passementwerker, en zuster zijns zwagers. Zij overleed in Februari 1635 en werd den | |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
15 derzelfde maand in de Oude Kerk begraven. Hij stierf den 5 Februari 1679, vader zijnde van:
De begaafde Jos. Alberdingk Thijm heeft, zooals wij hooger hebben gemeld, de stamlijst van Vondel's Amsterdamsche bloedverwanten opgemaakt; onnoodig dit voortreffelijk opstel hier te her- | |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
halen. Zeggen wij alleenlijk ten slotte dat 's dichters naamgenooten voortdurend de stad Antwerpen bleven bewonen. Ten tijde van Joost III, in 1649, werd zekere Adriaan van den Vondele aldaar in de Taverniersgilde ontvangen; zijne vrouw overleed in 1656, ten minste werd hare doodschuld, bedragende drie gulden, alsdan uitbetaald. Op 28 April 1733 werd voor de Weesmeesters de staat der goederen van Jozef van den Vondele opgemaakt. Het zou ons niet bevreemden zoo er thans nog leden van dit geslacht in ons midden bestonden. | |||||||||||||||
Bijlagen.A.Peter Henricxzone, tymmerman, gaf terve Matheeuse vander Vonderen, lynenwevere, een huys dwelck thienste huys is vanden Couwenberch af te rekenen vanden tweelve huysen, metten plaetsken, derdendeele vander weerdribben, toegange vanden borneputte, fundo et pertinentiis, gestaen ende gelegen int Winckelken, tusschen Lenaerts de Rycke alias van Elselaer huys ende erve ex una, ende des voirs. Peters cameren ende erve ex altera..... (Scabinale Protocollen van het jaar 1527, sub Keyser & Ballinck, fol. 59 vo.) | |||||||||||||||
B.Adriana Rabeels, Petersdochtere, weduwe wylen Mattheeus vander Vonderen, cum tutore, ende Joos vander Vonderen, huerder beyder wettige sone, vercochten Lodewycke van Meeghem tsjaers erflic sesse Karolus guldenen, goet | |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
etc. op een huys dwelck thienste huys is vanden Coudenberch af te rekenen vanden tweelve huysen, metter plaetsen, toegange vanden borneputte, fundo et pertinentiis, gestaen ende gelegen int Winckelken, tusschen Lenaerts de Rycke huys ende erve ex una ende Peters Henricx erve ex altera, item op noch een huys metten hove, fundo et pertinentiis, gestaen ende gelegen oic int Winckelken voers., tusschen Willems Boddolfs huys ende erve ex una, ende Bernaerts de tymmerman huys ende erve ex altera, et ulterius super se et suis. Dandum etc. (Scabinale Protocollen van het jaar 1542, sub Wesenbeeck & Grapheo, vol. I, fol. 252 vo.) | |||||||||||||||
C.Adriana Raveels, Petersdochtere, weduwe wylen Matheeus vander Vonderen, cum tutore, ende Joos vander Vonderen, heur ende desselffs wylen Matheeus wettich sone, vercochten Marcke Bollaerts ende Magdaleenen Versluysen, ejus uxori, een huys metten plaetsken, derdendeele vander weerdribben, toegange vanden borneputte, fundo et pertinentiis, gestaen ende geleghen int Winckelken tusschen Jans Louckaerts huys ex una ende Lenaerts de Rycke huys ex altera, gelyck tselve bleven ende verstorven is vanden voirs. wylen Matheeuse vander Vonderen, die dat opden XIIen dach in Augusto anno XVe ende XXVII gecreghen ende terve genomen heeft jeghens Peteren Henricxsone, timmerman, prout littera quam tradidit. (Scabinale Protocollen van het jaar 1546, sub Wesenbeeck & Grapheo, vol. II, fol. 118 vo.) | |||||||||||||||
D.Joos vander Vonderen ende Anne van Uffele, ejus uxor, bekenden hen volcomelick ende al vernucht, gepaeyt, gecontenteert ende wel voldaen te zyne van Janne Fonteniers ende Annen sBoden, ejus uxor, ende der voirs. Annen van Uffele moeder, ierst van alsulcke hootpenningen metten verschenen achterstelle gecomen van sekere twee Karolus | |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
guldenen erflick die de voirs. Anne van Uffele plach te heflene op sedere goeden tot Wineghem gelegen als de voirs. Jan Fonteniers ende Anne sBoden opgebeurt ende ontfangen hebben, ende noch van alsulcken eenen Karolus gulden erflick metten achterstelle daeraf verschenen als de voirs. Anne sBoden der voirs. heurer dochter Annen van Uffele geloeft heeft gehadt vutereyckene als deselve Anne van Uffele tot houwelicken state comen soude, overmidts dien dat de voirs. Jan Fonteniers ende Anne Boden heur daeraff gecontenteert hebben midts sekere somme van penningen die zy hen gereet opgeleet ende betaelt hebben. Quitarunt. Gelovende etc. Ultima Januarii anno XLVI. | |||||||||||||||
E.Marck Bollaerts ende Magdaleene Versluysen, ejus uxor, gaven terve ende in erffelicken rechte Joose vander Vonderen ende Annen van Uffele, ejus uxori, een huys metten plaetskene, derdendeele vander weerdribben, toegange vanden borneputte, gronde ende allen den toebehoirten, gestaen ende geleghen int Winckelken, tusschen Jans Louckaerts huys aen deen zyde ende Lenaerts de Rycke huys ende erve ex altera, gelyck de voirs. erfgeveren tselve opden XVen dach Decembri lestleden gecreghen ende terve genomen hebben jeghens Adriana Raveels, Petersdochtere, weduwen wylen Matheeus vander Vonderen, cum tutore, ende jeghens den voirs. Joose vander Vonderen, prout littera quam tradiderunt. (Scabinale Protocollen van het jaar 1546, sub Wesenbeeck & Grapheo, vol. II, fol. 233.) | |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
F.Michiel van Lare, houtbreckere pro se, deselve Michiel van Lare ende Hans vanden Vondel als momboiren vande voorkinderen wylen Peeters van Lare, daer moeder aff was Marie Piggen, dezelve Hans vanden Vondel ende Loys van Coekelberghe, noch voorts tsamen inden name ende als momboiren metten rechte gelevert vande nakinderen des voors. wylen Peeters van Lare, daer moeder aff is Margriete Biethaels, quos respective susceperunt by consente vande Weesmeesteren deser stadt, vercochten omme eene somme gelts etc. Michielen van Vracene, peltier, allen des voors. Michiels van Lare ende der voors. weesen recht, paert, actie ende gedeelte van alsulcken legaten als Peeter de Cuypere (daer de voors. comparant ende weesen alleen erffgenamen aff zyn,) gemaect ende gelegateert mach wesen by Jouffrouwe Cornelia Lodewycx, wylen Henricxdochter, achtergelaten weduwe van wylen Laureys vander Linden, volgende het testament ende vuytersten wille desselfs Jouffrouwe Cornelia gemaect ende gepasseert voor Jacob de Haze, woonende tot Lyer, als openbaer notaris, ende in presentie van sekere getuyghen, ende daertoe oock allen tgene als henlieden eenichssints inde achtergelaten goeden derselver Jouffrouwe Cornelia, tzy ruerende ende onruerende quoecumque, zoude moeghen competeren. Droeghen oppe. Te waerne van allen commeren. XIXa Aprilis 1581. | |||||||||||||||
G.Liste ende rolle vande dooden bevonden onder de Borgerye deser stadt deur dinvasie vanden Franchoisen geschiet opden XVIIen January anno XVc dryentachtentich. Ierst inden eersten wyck.
Inden tweeden wyck.
Onder den Capiteyn Cornelis Dartois. | |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
Hans vanden Vondel, Provost van tregiment vanden Borgemeester ende Colonnel Schoonhoven, is corts nae de furie van vermoeytheyt ende travail gestorven, laet achter eene weduwe groot gaende met drye cleyne kinderen. Elisabeth van Lare, geboren van Antwerpen, weduwe des voors. vande Vondels, lyfrente tsjaers VII £ Artois. XVII July XVc LXXXIII..... III £ X scellingen, XVII January XVc LXXXIIII..... III £ X scellingen (telde Coleneer 5 Martii 84.) XVII July LXXXIIII...... III £ X scellingen, (telde als boven 24 Dec. 84.) XVII January LXXXV..... III £ X scellingen, (telde Verdueren 9 Martii 85.) Mayken vanden Vondele, oudt sesse jaren, jaerlicx VII £. XVII July XVc LXXXIII...... III £ X scellingen, XVII January LXXXIIII...... III £ X scellingen, (telde als voere.) XVII July XVc LXXXIII...... III £ X scellingen, (telde als voren.) XVII January XVc LXXXV..... III £ X scellingen, (telde als boven.) Hansken vanden Vondele, oudt twee jaren, tsjaers VII £. XVII July LXXXIII...... III £ X scellingen, XVII January LXXXIIII..... III £ X scellingen, (telde als boven.) XVII July LXXXIIII..... III £ X scellingen, (telde als voren.) XVII January LXXXV.....III £ X scellingen, (telde als boven.) Philipsken vanden Vondele, oudt een jaer, lyffrente tsjaers VI £ Artois. XVII July LXXXIII..... III £ X scellingen, XVII January LXXXIIII... III £ X scellingen (telde als boven.) XVII July LXXXIIII..... III £ X scellingen. XVII January LXXXV..... III £ X scellingen. (Fransche furie geschied in Antwerpen, den 17 January 1583. aUXILIUM sUIs DeUs, fol. V en VI.) | |||||||||||||||
H.Geboden ende vuytgeroepen by Jonckeren Diericke vander Meeren, Onder-Schouteth; Burgermeesteren, Schepenen ende Raedt van der stadt van Antwerpen, opten tweeden dach Meerte anno XVcLXX, stilo Brabantiae.
Alsoo de Heere ende de stadt volcomelyck gheinformeert syn dat diverssche persoonen, wesende vander secte vande her- | |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
doopers, binnen deser stadt heymelycke ombehoorlycke ende verboden vergaderingen ende conventiculen syn houdende, ongeoirloefte ordonnantien ende statuten onder hen tegens alle gheestelycke ende weerlycke rechten ende oyck tegens de placcaten van Syne Majesteyt ende den ordonnantien deser stadt, tot diverssche tyden alhier gepubliceert, syn onder henlieden statuerende ende ordonnerende, nyettegenstaende den voers. rechten, placcaten ende ordonnantien, soodat daervuyte nyet dan alle quaet ende ongeregeltheyt soude cunnen gevolghen, ten waere hierinne met alder vliet ende ernste waere versien, ende daertegens gheobvieert met alle behoorlycke middelen ende remedien, ende want bevonden is dat inde voers. vergaderingen ende verboden conventiculen geweest syn de naevolgende persoonen namelyck: Gillis.... (sic), een clavesingelmakere, ende syn huysvrouwe; Mattheeus Cappoens, ommegaende met suyckere ende wolle, diakenen; Jacob Margot, wevere, jonckgeselle, hebbende diaken geweest; Peeter Craen, een knopmakere; Maeyken, jonge dochter vuyten landen van Luyck; Adriaen, wesende een jonckgeselle, een witwerckere van synen ambachte; Guillamme, een cleermakere, geboren van Aken, ende syne huysvrouwe, genaempt Lyntken: Michiel, een hoemaker, gewoont hebbende in Borgerhout; Pierson, een knopmakere; Gillis Mahieus, van Bruessele, leghwerckere, ende syne huysvrouwe; Jacob N.... een leghwerckere, van Bruessele; eene vrouwe wesende van hueren man, genaempt Synken, gewoont hebbende inde Croonstrate, in Borgerhout; Jan, een passementwerckere, met syne huysvrouwe; Ceris N., een outschoenlappere, ende syne huysvrouwe, genaempt Lynken; Lynken, weduwe wesende, huer ghenerende met spinnen, gewoont hebbende omtrent de Munte; een weduwe, genaempt Maeyken, gewoont hebbende inden Clockenganck; een oude vrouwe, oyck genaempt Maeyken, by huer oyck woonende oft gewoont hebbende; Lievyne Lanbegois, gewoont hebbende ten huyse vanden voers. Matheeus Cappoens; Soo eest dat men deselve, van wegen als voere, voortsroept ende proclameert dat sy daeraff comen verantwoorden van heden en acht dagen, goets tyts, voerder noenen, opder stadthuys alhier, voer mynen Heeren Schouteth, Burghmeesteren ende Schepenen, oft anderssins sal men, dyen tyt overstreken synde, tegens deselve, nyettegenstaende haere non comparitie, procederen soo men tegens sulckdanighe persoonen behoort ende schuldich is te doene (1). (Gebodboeck, vol. C, fol. 130.) | |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
I.Geboden ende vuytgeroepen by Jonckeren Diericke vander Meeren, Onder-Schouteth; Burgmeesteren, Schepenen ende Raedt vander stadt van Antwerpen, opten XXVIIIen Martii XVcLXX.
Alsoo alhier, tot twee distincte reysen, openbaerlyck ter puyen aff syn geproclameert ende voortsgeroepen syn geweest diverssche persoonen, wesende befaempt van te wesen vander secten vande herdoopers, namentlycken: Gillis N., een clavesingelmakere, ende syn huysvrouwe; Mattheeus Cappoens, omgaende met suycker ende wolle, diakenen; Jacob Margot, wevere, jonckgeselle, hebbende diaken geweest; Peeter Craen, een knopmakere; Maeyken, jonge dochter, vuyten lande van Luycke; Adriaan wesende een jonckgeselle, een witwercker van synen ambachte; Guillamme N., een cleermaker van synen ambachte, geboren van Aken, ende syne huysvrouwe, genaempt Lynken; Michiel, een hoeymakere, gewoont hebbende in Borgerhout; Piersson N., een knopmaker; Gillis Mahieus, geboren van Bruessele, leghwerckere, ende syne huysvrouwe; Jacob, een leghwerckere, geboren van Bruessele; eene vrouwe wesende van haeren man, genaempt Synken, gewoont hebbende inde Croenstrate, in Borgerhout; Jan N., een passementwerckere, met syne huysvrouwe; Ceris N., een oudtschoenlappere, ende syne huysvrouwe genaempt Lynken; Lynken, weduwe, huer generende met spinnen, gewoont hebbende omtrent de Munte alhier; een weduwe genaempt Maeyken, gewoont hebbende inden Clockenganck; een oude vrouwe, oock genaempt Maeyken, byde voers. Maeyken oyck woonende; ende Lievyne Lanbegois, gewoont hebbende ten huyse vanden voers. Matheeus Cappoens; Soo eest dat men deselve, van sHeeren ende vander stadt wegen, voerde derde ende leste reyse voortsroept ende proclameert, ten eynde sy ende elck huerer hen daeraff comen verantwoorden, van op heden en vierthien daegen naestcomende, goets tyts voer der noenen, opt stadthuys alhier, voer mynen Heeren Schouteth, Burghmeesteren ende Schepenen deser stadt, wel wetende dat deghene die, dyen tyt overstreken synde, nyet en selen wesen gecompareert, men deselve, van wegeu als voere, van nu voer alsdan bandt vuyter stadt ende Marckgraefschap van Antwerpen, ende selen dyen achter- | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
volgende, den voers. tyt overstreken synde, hen ende elck huerer pooren alsdan, binnen sonneschyn, vuyter stadt ende vryheyt ende, binnen den derden daeghe, vuyten Marckgraefschappe van Antwerpen, ende blyven daer continuelycken vuyte huer leefdaeghe lanck geduerende, sonder daer weder binnen te comen, op haer hooft. (Gebodboeck, vol. C, fol. 130 vo.) | |||||||||||||||
J.Rekeningen van den Marckgraef XVc LXIX-LXXI. cappittel der ontvangsten.
Van Gielis... (sic) wesende een clavesingelmackere ende syn huysvrouwe. Mattheeus Cappoen, ommegaende met suyckere Peeter Craen, cnopmaeckere. Maeyken, jonge dochter vuyten lande van Luyck. Adriaen... (sic) een jonckgeselle, een witwerckere. Guillaume... (sic), een cleermakere, ende Lyntken, zyne huysvrouwe. Michiel... (sic) een hoeymakere. Piersson... (sic) een cnopmaeckere. Gielis Mahieus, legwercker, ende zyn huysvrouwe Stynken, een vrouwe van haeren man wesende. Jan, de perssementwercker ende syne huysvrouwe. Seris..... (sic), wesende een outschoenmaeckere, ende Lynken syn huysvrouwe. Lynken, een weduwe heur generende met spinnen. Mayken, een weduwe ende noch een vrouwe genaempt Beyken, tsaemen by malcanderen gewoont hebbende. Lievyne Lanbegoys, thuys gelegen hebbende ten huyse vanden voers. Matheeus Cappoen. Ghemerckt dat zy al tsamen befaempt zyn van te wesene vande perverse secte vanden wederdoopers ende oyck herdoopt zynde, ende want zy tot twee distincte reysen voertsgeroepen zyn omme hemlieden van tgheene voers. te commen verantwoerden ende datter nyemant gecompareert en is, zyn daeromme alle de voers. persoonen opten XIIIIen Augusti LXXIGa naar voetnoot(1) by Schoutet, Borchmeestere ende Schepenen | |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
derselver stadt gebannen deur auctorisatie van Zynder Excellentie vuyter voers. stadt ende Marckgraeffschap ende voerts vuyt alle de landen van Zynder MajesteytGa naar voetnoot(1) hun leeffdage lanck, elck op huerlieder hooft; ende aengaende van huere achtergelaten goeden, en heeft desen Schoutet egeene bevonden de voers. persoonen toebehoorende, dan alleenlyck van Matheeus Cappoen, Peeter Craen ende Jan Janssone alias de passementwerckere, diewelcke dieselve Schoutet heeft doen inventarieren ende annoteren tot behoeff van Zynder Majesteyt ende voerts gelevert in handen vanden Rentmeestere int quartier van Antwerpen, volgens zyne recipisse hiermede overgegevenGa naar voetnoot(2) alsoo hier..... nyetGa naar voetnoot(3). (Rekeningen van den schout, berustende ter algemeene Rijksarchieven te Brussel. De doopacte van Peter Craen's dochter luidt als volgt, blijkens de doopregisters der O.-L.-Vr.-kerk: 6 Julii 1571. 3 1/2 an. Anna (pater:) Peeter Craen (mater:) Clementia (patr.) Rogere a Taxis (matr.) Stynken Haec. |
|