Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Statische en dynamische spatiale adposities in het Nederlands en het Frans
|
(1) |
|
||||||||
(2) |
|
Nederlandse adposities zoals in, binnen, op, te en Franse zoals à, dans, sur, en noemt men intern-lokaliserend (of situationeel) omdat het object zich binnen de grenzen van een plaats bevindt of beweegt, zoals in (1a) De vaas staat op de tafel, en ook in (1c) We wandelden in het bos. Bij extern-lokaliserende (of relationele) adposities als buiten, boven, onder, rond, naast, voor, achter (Van Langendonck, 1974; Cuyckens, 1991; Borillo, 1998, p. 82) bevindt het object zich buiten de grenzen van de plaats. Extern-lokaliserende adposities vallen buiten het bestek van dit artikel.
De intern-lokaliserende functie kan in een dynamische zowel als in een statische context optreden (zie ook Borillo, 1998, p. 84-85). De dynamische
functie is gemarkeerd tegenover de ongemarkeerde of prototypische statische (zie ook Borillo, 1998, p. 48-49). Zonder context verstaan we immers een uitdrukking als in het glas als statisch. De dynamische functie is inderdaad complexer doordat ze een verandering inhoudt van de ene statische situatie naar de andere. Deze verhouding is relevant omdat gemarkeerde categorieën soms worden uitgedrukt door vormen van de ongemarkeerde tegenhanger. Dat fenomeen doet zich inderdaad vaak voor bij de dynamische functie, zoals we zien in (2a), waar het in principe statische op en sur figureren. Een echte noodzaak voor differentiatie tussen statisch en dynamisch is er in deze zinnen niet omdat het werkwoord het al dan niet statische karakter van de lokalisatie aangeeft.
Een belangrijk onderscheid qua sóórten plaatsen is dat tussen een oppervlak en een ruimte in de vorm van een container. Zoals bekend, is vanuit een experiëntieel standpunt de container de ongemarkeerde categorie: we zijn een container en leven doorgaans in een container (zie o.m. Mayerthaler, 1980). Dus, de prepositie in is ongemarkeerd tegenover op, zoals dans en en ongemarkeerd zijn tegenover sur. We zeggen dan ook in de kast en op de tafel, resp. dans l'armoire en sur la table. Hier bespeuren we weinig verschillen tussen beide talen. Wat het Nederlands echter mist, is een neutrale prepositie zoals à in het Frans (Lamiroy, 1983; Vandeloise, 1986; 1987; 1988; 1990; Svorou, 1994; Asher & Sablayrolles, 1995; Bloom et al., 1996; Borillo, 1998; Goyens et al., 2002; Rouleau 2003; Van Goethem 2003), vgl. à la campagne vs. op het platteland, à la maison vs. thuis, au garage vs. in de garage.
Wat doen beide talen nu in geval van vervaging of neutralisatie tussen container en oppervlak? Het typische geval lijkt ons een lokalisatie waarbij het om een woonplaats of geografisch gebied gaat. Je kunt immers wel zeggen dat we hier een oppervlak hebben waarop we lopen, maar evengoed een leefruimte waarin we ons bevinden. We kijken eerst naar statische lokalisatie, vervolgens naar dynamische (vgl. voor het Nederlands Van Canegem-Ardijns et al., 2007; Van Canegem-Ardijns & Van Belle, 2004). Telkens zijn belangwekkende contrasten, maar ook overeenkomsten te ontdekken tussen beide talen.
2. Statische lokalisatie
Woonplaatsen of geografische entiteiten krijgen vaak een eigennaam. Het gebruik van preposities bij eigennamen kan verschillen van dat bij soortnamen. Dat blijkt meer van belang voor het Frans dan voor het Nederlands.
Het Nederlandse te komt nog slechts systematisch voor bij gemeentenamen, b.v. te Leuven (waar het schrijftalig aandoet), en in vaste uitdrukkingen zoals te land en ter zee. Productief zijn in en op. Beide voorzetsels komen zowel bij soort- als eigennamen voor. De container-oppervlak-tegenstelling krijgt een metaforische interpretatie, waarbij in het ongemarkeerde en op het gemarkeerde voorzetsel blijft. Dat leidt tot een merkwaardig contrast in het optreden van de twee concurrenten. In verwijst dan metaforisch naar omsloten, omheinde, beschermende, integrerende, antropocentrische plaatsen, zoals nederzettingen, steden en dorpen, b.v. in Leuven, terwijl het gemarkeerde op verwijst naar meer open (cf. Duits auf = op, open), blootgestelde, hogere (b.v. op de berg, op zolder) en geïsoleerde plaatsen (zoals eilanden, b.v. op de Seychellen, op Antarctica), en voorts ook sociaal verheven, openbare, officiële plaatsen (b.v. op het paleis, op het instituut). Door deze experiëntieel geïnspireerde tegenstelling kan eenzelfde spatiale categorie in of op hebben, afhankelijk van het gezichtspunt, b.v. op Corsica, indien als eiland beschouwd, maar in Corsica, als het gezien wordt als een door mensen georganiseerd district. Engeland wordt nauwelijks als een eiland gezien, maar als een natie: dus in en niet op Engeland. Ambtenaren werken op het ministerie, maar een bezoeker zal wachten in het ministerie. Een tuinman werkt op de tuin, een leek werkt in zijn tuin(tje). Wat ertoe doet, is dus niet de categorie van de plaats, maar of die gezien wordt als eenvoudig en gewoon, menselijk geïntegreerd (vandaar in) dan wel open, openbaar, officieel of geïsoleerd (vandaar op; cf. ook Van Langendonck, 2007, p. 216-218). Dat het hier niet meer gaat om de oppositie oppervlak vs. container, laat staan om een tegenstelling tussen twee en drie dimensies, ziet men aan het feit dat in en op in (3a) niet in contrast kunnen staan, i.t.m. (3b):
(3) |
|
In het Frans is dit kennelijk Germaanse onderscheid van ondergeschikt belang. Veeleer moeten we onderscheiden tussen gebruik bij soortnamen en gebruik bij eigennamen. Bij soortnamen vinden we:
(4) |
|
waarbij zomin dans of en als à een al dan niet metaforisch container-aspect aangeven. Bij sur la mer kan men nog denken aan een oppervlak, maar bij sur la montagne is het kenmerk ‘hoogte’ relevanter, net als bij het Nederlandse op de berg. Toch zeggen Nederlandstaligen: ik woon op een berg, maar Franstaligen nauwelijks: ?*j'habite sur une montagne; wel: il a planté le drapeau sur la montagne. Sur neemt anderzijds verder afgeleide betekenissen aan die vaak parallel lopen met het Nederlandse openbaar of sociaal belangrijk aandoende op, vgl.
(5) |
|
Ook al wordt (5f) vertaald met aan, er zijn vergelijkbare uitdrukkingen met op:
g. | Daar heb ik hard op/aan gezwoegd. |
Bij Franse locatieve eigennamen blijken intern-lokaliserende preposities meestal op te treden met het doel verschillende soorten geografische plaatsen te differentiëren. Zoals bekend, hangt bij landnamen het gebruik van het voorzetsel af van het genus en de aanvang van de landnaam (men gebruikt het voorzetsel en vóór een klinker, b.v. en Allemagne). Sur is weer vaak vertaalbaar als op (vgl. Peeters, 2000; Van Overbeke, 2000):
(6) |
|
Wat (6f) betreft: sur (vrij nieuw in het Frans) en op (nieuw in Nederland) blijken hier ook de periferie van een grotere stad te omvatten, wat dan toch weer doet denken aan een (ver)groot oppervlak, zoals bij lanen (zie 5c,d) en
vlaktes. Daarbij merken we op dat à / dans / sur Paris nuances uitdrukken die men alleen aantreft bij stadsnamen, kennelijk omdat deze de ongemarkeerde plaatsnaamcategorie vormen. Bij ongemarkeerde klassen verwacht men immers in de regel meer variatie. Het Nederlands heeft hier vier voorzetsels: te / in / binnen / op Parijs: à Paris = in Parijs (normaal), te Parijs (formeel); dans Paris = binnen Parijs. Op komt hier overeen met sur.
Tot slot van deze sectie over statische lokalisatie wijzen we op het bestaan van een overgangsklasse tussen interne en externe lokalisatie, met name contigue plaatsaanduiding, d.i. het aangeven van een plaats die aan een andere grenst. In het Nederlands beantwoordt deze categorie formeel een duidelijk aparte klasse, met aan, (na)bij en tegen. In het Frans daarentegen sluit ze aan bij de intern-lokaliserende klasse: contiguiteit wordt hier weergegeven door het ongemarkeerde à (zij het ook wel eens door contre of près de). Enkele voorbeelden met soort- of eigennamen van oriëntatiepunten:
(7) |
|
3. Dynamische lokalisatie
De dynamische functie houdt in dat iemand of iets zich van een bepaalde plaats verwijdert om naar een andere te gaan. We onderscheiden hier vier gevallen (vgl. Levinson & Wilkins, 2006, p. 531-536, 540; Van Staden et al., 2006, p. 500-503):
1) | Plaatsverandering, waarbij object en doel meestal dicht bij elkaar liggen, zodat het eindpunt als vanzelf bereikt wordt en het afgelegde traject niet saillant is,Ga naar voetnoot1 b.v.
|
|
|||||||
2) | Bestemming met een beweging van een beginpunt naar een eindpunt dat bereikt wordt. Zowel het eindpunt als het afgelegde traject zijn saillant, b.v.
|
||||||
3) | Bestemming met een beweging van een beginpunt naar een verwacht eindpunt. Het traject is wel saillant, maar het eindpunt wordt slechts verwacht, b.v.
|
||||||
4) | Richting zonder meer, waarbij een eventueel vermeld eindpunt niet relevant is m.b.t. het afgelegde traject, b.v.
|
Kennelijk hebben we hier te maken met een semantisch continuüm van steeds geringere relevantie van het eindpunt. Tegelijk komt het afgelegde traject steeds meer onder de aandacht. Dit lijkt weerspiegeld te worden in een formeel continuüm. De verschillende stadia van deze gradatie zijn relevant om de adpositionele structuren van beweging in het Nederlands en het Frans te vergelijken. Het zal blijken dat niet elk stadium over zijn eigen adposities beschikt. Veeleer wordt hetzelfde formele middel gebruikt om twee of meer naburige bewegingstypes in het continuüm weer te geven. Op dit vlak zien we interessante verschillen opduiken tussen Frans en Nederlands. M.a.w., de afbreekpunten (cut-off points) in het continuüm verschillen voor de twee talen. In de volgende secties bespreken we de strategieën die de twee talen gebruiken om de verschillende stadia weer te geven.
3.1. De eerste soort beweging: plaatsverandering
De eerste soort beweging noemen we plaatsverandering. In dergelijke constructies wordt alleen het eindpunt van de beweging (d.i. de veranderde
plaats) vermeld.Ga naar voetnoot2 Een zeker traject is er natuurlijk, maar heeft een ondergeschikt belang. Er zijn twee mogelijkheden. Bij intransitieve verba gaat het om een (dikwijls minimale) beweging van de bewegende entiteit zelf, die meestal een levend wezen is, b.v. in/op iets vallen, in iets gaan, enz. Bij transitieve verba daarentegen verplaatst iemand een object, vgl.
(12) |
|
Het Frans combineert het vragende statische adverbium où? met zowel transitieve als intransitieve verba. In het Nederlands gebruikt men het vraagwoord waar? ofwel een splitsbaar statisch pronominaal adverbium. Beide talen maken hier gebruik van de preposities van de ongemarkeerde statische patronen: in / op; dans / sur. De verklaring hiervoor is allicht de exclusieve focus op de eindpositie. We vinden hier in het Nederlands kennelijk geen postposities:
(13) | *Hij legde de bal de kamer in. (Leys, 2003, p. 4) |
De notie traject is wel saillant in de nu volgende gevallen van dynamische lokalisatie: bestemming met bereikt eindpunt, bestemming met verwacht eindpunt (vgl. Boons, 1987) en ten slotte richting zonder relevant eindpunt.Ga naar voetnoot3
3.2. Bestemming met bereikt eindpunt
Bestemming met bereikt eindpunt wordt in het Nederlands in de regel uitgedrukt door postpositionele complementen. Op zich kunnen deze ook eindigen
met een achterzetsel dat het verlaten van een beginpunt aangeeft, zoals in de constituent het huis uit. We beperken ons hier tot gevallen met eindpunt. Daar vinden we vooral in en op terug, maar dan als postposities, zoals Hij liep de tuin in of de berg op (vgl. Van Langendonck, 1986; Van Canegem-Ardijns & Van Belle, 2004). Zulke constituenten worden ‘trajectieven’ genoemd in Draye (1992) en Leys (2003) omdat hier een pad of traject relevant is, ook al beweren deze auteurs niet dat het aangeven van een traject onmogelijk zou zijn met preposities (Leys, 2003, p. 2). Naast het focussen op een traject geven postpositionele constituenten o.i. tevens het bereiken van een bepaald einddoel aan. Traject en einddoel hangen hier nauw samen. We spreken dan van teliciteit.
Daarmee is niet gezegd dat prepositionele constituenten niet in een telische constructie gebruikt kunnen worden. In feite gaat het hier om een continuüm van mogelijkheden waarbij, behalve het al vermelde onderscheid tussen het postpositionele en het prepositionele gebruik van dezelfde adpositie, ook de semantiek van het gebruikte bewegingswerkwoord en de vorming van de voltooide tijden met hebben vs. zijn een rol spelen. Bewegingswerkwoorden zoals klimmen, lopen, rijden, springen, varen, vliegen, wandelen kunnen zowel met zijn als met hebben worden vervoegd. Volgens de ANS (1997, p. 77) worden ze met hebben vervoegd ‘als het handelingskarakter van de door het werkwoord uitgedrukte werking centraal staat (...); ze worden met zijn vervoegd als de notie van (plaats)verandering (met het bereikte of te bereiken einddoel) op de voorgrond treedt (...).’ Voor de uitdrukking van een bestemming met bereikt eindpunt kan de combinatie van een bewegingswerkwoord, het telische zijn en een postpositionele constituent als prototype gelden, maar bij werkwoorden die een verticale beweging weergeven, is een combinatie met een prepositionele constituent ook goed mogelijk (vgl. Van Canegem-Ardijns et al., 2007). Vergelijk de volgende voorbeelden:
(14) |
|
||||||||
(15) |
|
In het Frans is er geen formele tegenhanger voor de postpositionele constructie. Deze taal drukt teliciteit uit ofwel door transitieve verba (monter
l'escalier / de trap op lopen), ofwel door verba gecombineerd met een statische prepositie (entrer au garage of dans le garage / de garage ingaan), maar doet zoals het Nederlands een beroep op twee verschillende hulpwerkwoorden, être bij telische werkwoorden, avoir bij atelische: il est entré dans la ville, il a conduit dans la ville. Voor het Nederlands onderscheiden we hier drie subcategorieën.
i) Het prototypische geval: iemand of iets bereikt een bepaald eindpunt na het afleggen van een zeker traject, vgl.
(16) |
|
Voorbeeld (16a) uit de ANS laat zien dat de postpositie van zijn object gescheiden kan worden door bepaalde adjectieven of adverbia. Dit lijkt voor de ANS en Leys (2003, p. 7-9) een voldoende reden om de ‘partikels’ in kwestie (in, op en ook uit, af) een postpositiestatus te ontzeggen. Maar ‘bijwoorden’ kun je ze wel niet noemen, aangezien de vergezellende nominale constituent toch hun object is. Dat blijkt ook uit geïsoleerde uitdrukkingen als Mijn huis uit!Ga naar voetnoot4
ii) De bestemming wordt louter visueel bereikt. We kunnen stellen dat de blik een traject aflegt en een doel bereikt. Dit gaat enkel met agentieve verba zoals kijken, staren, turen, dus niet met het statische experiëntiële zien. We noteren dat hier de postpositionele constituent niet doorbroken kan worden, zoals wel in het ANS-voorbeeld:
(17) |
|
iii) Soms wordt een statisch werkwoord verbonden met een postpositioneel complement dat een voorondersteld traject aangeeft (zie ook Leys, 2003, p. 5). Deze zinnen antwoorden trouwens op het statische vraagwoord waar? Een prepositionele constituent is evenzeer mogelijk. In het Frans is dit de enige mogelijkheid. Overigens zijn hier wel condities in acht te nemen bij het voorkomen van de Nederlandse postpositionele patronen. Met name blijkt een voorafgaand adverbium zoals ver een noodzakelijke aanvulling:
(18) |
|
3.3. Bestemming met slechts een verwacht eindpunt
Bestemming met slechts een verwacht eindpunt wordt in het Nederlands gewoonlijk uitgedrukt door naar-constituenten (zie ook Leys, 2003, p. 2). Deze functie van naar bij een nog niet bereikt eindpunt belet kennelijk dat het, in tegenstelling met in en op, als postpositie vóórkomt. Het feit dat bereikt en verwacht eindpunt twee verschillende categorieën uitmaken, blijkt hieruit dat beide constituenten in één zin kunnen optreden, althans wanneer traject en eindpunt van elkaar verschillen:
(19) |
|
Ook in dit stadium houdt het Frans nog vast aan de statische preposities en rekent op de werkwoordsbetekenis om een dynamische functie te creëren (vgl. être à Paris vs. aller à Paris; zie Lamiroy, 1983).
Behalve in het geval van indirecte objecten (cf. iii), treffen we categorieën aan verwant met die uit Sectie 3.2:
i) Beweging naar een bepaalde plaats. De relevante zinsdelen beantwoorden de interrogatieve preposities waarnaartoe en waarheen / où? Sommige verba worden alleen in deze functie gebruikt, b.v. zich begeven naar / se rendre à.
(20) |
|
|
Noteer dat we ook hier het opkomende sur ontmoeten. En ook hier kan het Nederlands soms op hebben. We noteren weer de belangrijkheid van het gebeuren en/of de plaats:
(21) |
|
ii) Bestemming zonder fysieke beweging. De naar-complementen zijn hier prepositionele objecten en vormen een antwoord op het vragende pronominale adverbium waar...naar? Deze naar-complementen alterneren vaak met prepositieloze structuren, waarbij de hechtere band tussen verbum en object iconisch een grotere intensiteit van de actie uitdrukt en een grotere betrokkenheid van de agens en mogelijk van de patiens. Het Frans maakt dit onderscheid niet, en gebruikt geen preposities bij zulke werkwoorden:
(22) |
|
(iii) Bestemming kan men weergeven met een indirect object. Zulke zinnen antwoorden op de vragende prepositionele groep à qui in het Frans. Het Nederlands laat verschillende mogelijkheden zien: naar/aan wie?, maar wie? tout court bij de visuele metafoor (zie ook Van Belle & Van Langendonck, 1996).
(23) |
|
Althans in het Nederlands wordt de actie dus op verschillende manieren gezien. Het ongemarkeerde aan van het indirect object kan vervangen worden door naar, dat het traject saillant maakt, b.v. bij het sturen van brieven. Het ontbreken van een prepositie suggereert een grotere betrokkenheid van de participanten.
3.4. Richting zonder meer
Onder richting zonder meer verstaan we een beweging van een meestal levend wezen vanuit een bepaald punt in de richting van een ander dat niet noodzakelijk gespecificeerd wordt. Er is dus niet echt sprake van een bestemming. Dit soort patronen antwoordt op de vragende constituenten naar waar? of in welke richting? / vers où? of dans quelle direction? Het Nederlands blijft naar gebruiken, maar ook de nieuwere prepositie richting. Andere preposities, evenals het suffix -waarts zijn vrij beperkt. Postpositionele patronen blijven eveneens beperkt tot een paar nomina (kant en richting) plus bepaalde postposities. Voor richting zonder meer hanteert het Frans de speciale prepositie vers of de uitdrukking dans la of en direction de. I.t.m. Borillo (1998, p. 82) geeft vers volgens ons geen externe lokalisatie aan. Degene die beweegt blijft immers binnen een bepaald spoor:
(24) |
|
4. Conclusies
Wat de statische modus bij plaatsbenamingen betreft, gebruikt het Frans de voorzetsels à, dans, en, sur om verschil in propriale plaatscategorie aan te geven, b.v. à Paris, dans le Hainaut, en France, sur Mars. De corresponderende soortnamen kunnen echter een verschillend voorzetsel vertonen (dans
la / en ville, dans le / au pays). Deze situatie vinden we in het Nederlands enkel terug bij het verouderde te, dat geprefigeerd voor kan komen bij gemeentenamen (te Gent). Daarentegen verwijst in vooral naar een meer antropocentrische plaats (zoals steden, b.v. in Gent), terwijl op refereert aan meer geïsoleerde plaatsen (zoals eilanden, b.v. op de Seychellen) en geografisch of sociaal verheven plaatsen (b.v. op de Mont Blanc, op het ministerie). Zowel sur als op vertonen een recente gelijksoortige evolutie (wonen op Wassenaar; habiter sur Paris).
Terwijl het Frans voor de statische modus formeel meer differentieert, doet het Nederlands dat veeleer voor de dynamische modus. Veelzeggend is dat het statische te veroudert, maar dat de dynamische modus er een prepositie bij krijgt, nl. richting. Maar hier valt méér op te merken. Het semantische continuüm met zijn vier categorieën vertoont formele afbreekpunten (cut-off points) die voor de twee talen verschillen. Schematisch:
Plaatsverandering | Bereikt eindpunt | Verwacht eindpunt | Richting | |
Nederlands | Statische Prep | Postposities | Naar | Naar, richting |
Plaatsverandering | Bereikt eindpunt | Verwacht eindpunt | Richting | |
Frans | Statische Preposities (à, sur, en, dans) | Vers, direction |
Het Nederlands toont wel formele verschillen tussen de vier dynamische categorieën, maar legt toch een belangrijke cesuur tussen enerzijds plaatsverandering (zonder saillant traject) en anderzijds bestemming en richting (met saillant traject). Bij een saillant traject is er begrijpelijkerwijze meestal een agens in het spel. Het Frans legt één grote cesuur, met name tussen plaatsverandering of bestemming met bereikt of verwacht eindpunt enerzijds en richting zonder meer anderzijds.
Literatuurlijst
Ameka, F.K. & Levinson, St. C. (2007). ‘The typology and semantics of locative predicates: posturals, positionals, and other beasts.’ Linguistics, nrs. 45-46. |
ANS = Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997). Red. Haeseryn, W. et al. Den Haag: Martinus Nijhoff. |
Asher, N. & Sablayrolles, P. (1995). ‘A typology and discourse semantics for motions verbs and spatial PPs in French.’ Journal of Semantics, 12/2: 163-209. |
Bloom, P., Peterson, M., Nadel, L. & Garrett, M. (red.) (1996). Language and space. Cambridge: MIT Press. |
Boons, J.-P. (1987). ‘La notion sémantique de déplacement dans une classification syntaxique des verbes locatifs.’ Langue Française, 76: 5-40. |
Borillo, A. (1998). L'espace et son expression en français (Collection L'Essentiel Français). Paris: Ed. Ophrys. |
Cuyckens, H. (1991). The semantics of spatial prepositions in Dutch: a cognitive-linguistic exercise. PhD. Universiteit Antwerpen. |
Draye, L. (1992). ‘Zum Trajektiv. Ein Kapitel aus einer kognitiv orientierten niederländisch-deutschen Kontrastivgrammatik.’ Leuvense Bijdragen, 81: 163-203. |
Goyens, M., Lamiroy, B. & Melis, L. (2002). ‘Déplacement et repositionnement de la préposition à en français.’ Linguisticae Investigationes, 25/2: 275-310. |
Grevisse, M. & Goosse, A. (2008). Bon usage. Bruxelles: De Boeck. |
Haiman, J. (1983). ‘Iconic and economic motivation.’ Language, 59: 781-819. |
Hus, W.J.B. & Reinsma, R. (1997). Voorzetselwijzer. Baarn: Nijgh Versluys. |
Lamiroy, B. (1983). Les verbes de mouvement en français et en espagnol. Amsterdam: Benjamins. |
Levinson, S.C. & Wilkins, D. (red.) (2006). Grammars of Space. Explorations in Cognitive Diversity. Cambridge: Cambridge University Press. |
Leys, O. (2003) [2007]. ‘Trajectieve structuren van het type de trap op, de klok rond.’ Leuvense Bijdragen, 92: 1-12. |
Mayerthaler, W. (1980). ‘Ikonismus in der Morphologie.’ Zeitschrift für Semiotik, 2: 19-37. |
Peeters, I. (2000). ‘Les prépositions néerlandaise op et française sur: bilan comparatif.’ (Contrastief Taalonderzoek Nederlands Frans). Leuvense Bijdragen, 89: 189-202. |
Rouleau, M. (2003). Est-ce à, de, en, par, pour, sur ou avec? Québec: Linguatech Editeur. |
Svorou, S. (1994). The grammar of space. Amsterdam: Benjamins. |
Van Belle, W., Lamiroy, B., Van Langendonck, W., Lahousse, K., Lauwers, P., Van Canegem-Ardijns, I. & Van Goethem, Kr. Nederlandse Grammatica voor Franstaligen. K.U. Leuven, Dept. Linguïstiek. Te verschijnen. |
Van Belle, W. & Van Langendonck, W. (1996). ‘The indirect object in Dutch.’ In Van Belle, W. & Van Langendonck, W. (red.), The dative and its counterparts, Vol. I. Descriptive Studies. Amsterdam: Benjamins, p. 217-250. |
Van Canegem-Ardijns, I., Smessaert, H. & Van Belle, W. (2007). Adpositional constructions of location and direction in Dutch. Preprint Department of Linguistics nr. 260, K.U. Leuven, 64 p. Te verschijnen in: Delbecque, N., Lahousse, K. & Van Langendonck, W. (red.), Non-Nuclear Cases. New York/Philadelphia: Benjamins. |
Van Canegem-Ardijns, I. & Van Belle, W. (2004). ‘Pronominal adverbs containing adpositions of direction in Dutch: formation and splitting.’ Belgian Journal of Linguistics, 18: 115-143. |
Vandeloise, C. (1986). L'espace en français. Sémantique des prépositions spatiales. Paris: Ed. du Seuil. |
Vandeloise, C. (1987). ‘La préposition à et le principe d'anticipation.’ Langue Française, 76: 77-111. |
Vandeloise, C. (1988). ‘Les usages spatiaux statiques de la préposition à.’ Cahiers de Lexicologie, 53/2: 119-148. |
Vandeloise, C. (1990). ‘Les frontières entre les prépositions sur et à.’ Cahiers de grammaire, 15: 157-184. |
Van Goethem, Kr. (2003). La grammaticalisation de la préposition à. Analyse contrastive français-néerlandais. K.U. Leuven, Dept. Linguïstiek, preprint 202. |
Van Langendonck, W. (1974). ‘Internally referring prepositions and the subcategorization of space and time denominations in a Netherlandic case grammar.’ Leuvense Bijdragen, 63: 1-41. |
Van Langendonck, W. (1986). ‘Preposities, postposities en circumposities in het Nederlands.’ In Hoppenbrouwers, C., Schuurman, I., Zonneveld, R. van & Zwarts, Fr. (red.), Syntaxis en Lexicon, Veertien Artikelen bij gelegenheid van het emeritaat van Albert Sassen. Dordrecht: Foris, p. 39-50. |
Van Langendonck, W. (2007). Theory and Typology of Proper Names. Berlin/New York: Mouton de Gruyter. |
Van Overbeke, M. (2000). ‘Voorzetselkeuze contrastief en cognitief.’ (Contrastief Taalonderzoek Nederlands Frans). Leuvense Bijdragen, 89: 267-276. |
Van Staden, M., Bowerman, M. & Verhelst, M. (2006). ‘Some properties of spatial description in Dutch.’ In Levinson & Wilkins (red.), p. 475-511. |
- voetnoot1
- We noteren dat hier wel eens transitieve werkwoorden worden gebruikt, zonder voorzetsel, b.v. het paleis betreden, de straat oversteken. Dit lijkt te wijzen op ‘afstandsiconiciteit’ (Haiman, 1983): de directe aanhechting van het object aan het verbum weerspiegelt het ontbreken van een saillant traject.
- voetnoot2
- Het Nederlands vertoont hier meer verschillen in werkwoordkeuze dan het Frans, b.v. mettre wordt naargelang van de stand van het betreffende voorwerp vertaald als leggen of zetten, enz. Voor taaltypologische literatuur daarover, zie Ameka & Levinson (2007).
- voetnoot3
- We noteren dat ook bij aankomen in/op gefocust wordt op het einddoel, maar dat er hier een ondersteld traject is. Hybride constructies als komen naar/in/op worden hier niet behandeld.
- voetnoot4
- Deze auteurs zijn kennelijk beïnvloed door het Duits, waar ‘postposities’ niet of nauwelijks als dusdanig beschouwd kunnen worden. Vgl. aus dem Haus hinaus ‘het huis uit’, waarin er een prepositie is (aus) en een ‘bijwoord’ (hinaus).