Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||
‘Revolutionair, gedurfd en ongewoon’?
| |||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||
Julien Weverbergh onderstreepte flink de verwantschap tussen de door hem geredigeerde paperbackserie en het recente straatprotest. Naar hij zelf verklaarde waren de boeken die hij had geselecteerd bestemd voor ‘lezers van vandaag, die in termen van en voor morgen durven denken.’ Voorts liet hij er geen twijfel over bestaan dat de ‘strekking’ van de Vijfde Meridiaan goeddeels overeenstemde met de opvattingen van de betogende jongeren, ‘vooral wat het verzet tegen een opgelegd, autoritair denken betreft.’Ga naar voetnoot2 Aldus slaagde de redacteur er niet alleen in zijn project in het brandpunt van de actualiteit te plaatsen, maar ook Manteau te profileren als een firma die sympathie had voor de ‘protestgeneratie’ en luisterde naar haar verzuchtingen.
De titels van de Vijfde Meridiaan die op 12 en 13 juni 1968 aan de pers werden voorgesteld, waren De maagden van Enno Develing, Het geluid van Herman J. Claeys, Scherpschuttersfeest van Marcel van Maele, De mutant van Daniël van Hecke en De ondertrouw van Hans Plomp. Hoewel deze auteurs op Hans Plomp na al één of meerdere publicaties op hun naam hadden, waren ze zeker voor het grote publiek nog zo goed als onbekend. Dat een in commercieel opzicht kleine literaire uitgeverij in één keer vijf boeken van relatief jonge ‘beloften’ uitbracht, was niets minder dan een bravourestukje. Deze ‘stunt’ kon maar worden gerealiseerd dankzij de financiële steun van de Haagse uitgeversgroep Van Goor, die na een aandelenruil in 1965 de Brusselse uitgeverij had overgenomen.
Opzienbarend was voorts het feit dat met Hans Plomp en Enno Develing behalve Vlaamse, ook Nederlandse schrijvers in de Vijfde Meridiaan waren vertegenwoordigd. Het was hoogst uitzonderlijk dat Nederlanders in Vlaanderen werden uitgegeven. Nederlandse uitgeverijen, en zeker toonaangevende firma's als Querido, Van Oorschot en De Bezige Bij stonden hoger aangeschreven dan hun Vlaamse concurrenten. Wie er echt wilde bijhoren trok in de voetsporen van Louis Paul Boon, Hugo Claus, Ivo Michiels en Hugo Raes naar het Noorden en liefst van al naar Amsterdam. Geen wonder dus dat Nederlanders die het omgekeerde traject aflegden scheef aangekeken werden. Nadat Jeroen Brouwers in 1964 bij Manteau in dienst was getreden als redactiesecretaris en corrector, maakte hij bij zijn werkgever zijn debuut met de verhalenbundel Het mes op de keel. Later getuigde hij: ‘In die tijd was het zo dat men dacht: “In Holland wil niemand het manuscript hebben, weet je wat, hij is uitgeweken naar Vlaanderen en daar is men zo achterlijk, daar hebben ze het wel genomen.”’Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||
Angèle Manteau, die in 1938 de gelijknamige uitgeverij had opgericht en anno 1968 nog steeds de uitgavenpolitiek ervan bepaalde, had haar hele carrière lang gevochten voor erkenning boven de Moerdijk. Veel van haar initiatieven hadden in het teken gestaan van de culturele integratie van de Lage Landen. De kleine en de grote Marnixpockets, haar bekendste en meest succesvolle boekenreeksen, waren genoemd naar Marnix van Sint-Aldegonde. Deze Antwerpse burgemeester, die na de val van zijn stad in 1585 naar Amsterdam was gevlucht en aldus ‘een schakel tussen de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden’ werd, had ‘de personificatie van [Manteau's] streven’ moeten verbeelden.Ga naar voetnoot4 Evenals de Marnixpockets moest de Vijfde Meridiaan de verbondenheid tussen Vlaanderen en Nederland symboliseren, zowel Amsterdam als Brussel liggen namelijk op de vijfde meridiaan ten oosten van Greenwich. Overigens berustten Manteau's pogingen om de contacten met Nederland te bevorderen niet op idealisme alleen. Van doorslaggevend belang waren economische overwegingen: de Vlaamse markt was voor een literaire uitgeverij eenvoudigweg te klein om winst te maken.
Een laatste reden waarom de voorstelling van de Vijfde Meridiaan niet onopgemerkt voorbij ging, was dat de samenwerking tussen Angèle Manteau en Julien Weverbergh op zijn zachtst gezegd nogal omstreden was. Gedurende lange tijd had de ‘Grande Dame van de Vlaamse literatuur’ met deze moeilijke jongen op voet van oorlog geleefd. Zijn indiensttreding bij het gerenommeerde Brusselse uitgevershuis deed dan ook het nodige stof opwaaien. Sommige fondsauteurs waren niet te spreken over de nieuwste werknemer van de firma Manteau. Hubert Lampo, wiens romans Hélène Defraye en Don Juan en de laatste nimf tot de meeste verkochte Marnixpockets behoorden, schamperde in het jongerentijdschrift Heibel: Zonder er te veel tijd aan te besteden, hoort men zijn verachting te durven uiten. En als de anderen zwijgen, moet er op zijn minst één zijn waarheid durven zeggen. Bijvoorbeeld namens de bij Manteau gecontracteerden openhartig verklaren, dat een aantal dezer auteurs, die mede de voorspoed van de zaak uitmaken, het hoegenaamd niet op prijs stellen, daar op een triestigaard als Weverbergh te lopen. Ondertussen wacht ik belangstellend op de meesterwerken, waarmee hij de firma in de vaart der volkeren zal opstuwen.’Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||
Fig. 1: 12 juni 1968. Julien Weverbergh stelt in de Rotterdamse boekhandel J.H. Donner de Vijfde Meridiaanreeks voor (privé-collectie J. Weverbergh).
Weten waarom Angèle Manteau de ‘triestigaard’ Weverbergh tegen de zin van haar auteurs rekruteerde, is de doelstellingen van de Vijfde Meridiaan begrijpen. | |||||||||||||||
‘Een jaloerse, niet geaccepteerde boze jongeman’Dat veel Manteau-auteurs Julien Weverbergh niet konden luchten, had te maken met de bijtende kritieken die deze gewezen leraar Frans in de eerste helft van de jaren zestig had geschreven. Met name in het door hem geredigeerde en uitgegeven stencilblaadje Bok had Weverbergh verscheidene toonaangevende (Manteau)-auteurs zoals Herman Teirlinck, Johan Daisne, Hubert Lampo, Maurice Roelants en Clem Schouwenaars hard en in naar Vlaamse normen ronduit agressieve bewoordingen aangepakt. De tien afleveringen die hij van juni 1963 tot november 1964 stencilde, hadden het literaire wereldje op stelten gezet. Na het opdoeken van het literair-kritische tijdschrift zouden medestanders van Weverbergh doorgaan met de strijd | |||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||
tegen het culturele establishment: Herwig Leus in Mep, Jan Emiel Daele in het éénmanstijdschrift Daele en Herman J. Claeys in Revo, het eerste Vlaamse provotijdschrift. Spoedig ging men spreken van een heuse ‘gestencilde revolutie’.
Niet lang na het verdwijnen van Bok heeft Julien Weverbergh in een lezing de inzet van zijn strijd toegelicht. In deze tekst, die naderhand in Mep werd gepubliceerd,Ga naar voetnoot6 stelde hij dat hij een einde had willen maken aan de ‘hegemonie van Van Nu en Straks’. Volgens de criticus waren de opvattingen van August Vermeylen en Herman Teirlinck tot in de jaren zestig in bijna ongewijzigde vorm van kracht gebleven: de poëticale traditie van het bekende fin de siècle-tijdschrift was in de jaren twintig voortgezet door de dichters van 't Fonteintje (met name door Raymond Herreman en Maurice Roelants); en voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog door schrijvers als Achilles Mussche, Hubert Lampo, Johan Daisne, Raymond Brulez en Gerard Walschap. Met Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo en Clem Schouwenaars was volgens Weverbergh aan het einde van de jaren vijftig een nieuwe generatie Van Nu en Straks-epigonen voor het voetlicht getreden. Hij verwierp het werk van al deze schrijvers als waardeloos en onecht.
In de ogen van de jonge amokmaker stond de firma Manteau aan de zijde van het establishment. Voor hem was het ‘de uitgeverij van officieel schrijvend Vlaanderen’ waar vernieuwers niet welkom waren. Had deze uitgeverij zich niet opgeworpen als de beheerder van de erfenis van Van Nu en Straks door achtereenvolgens de Verzamelde Werken van Karel van de Woestijne, August Vermeylen en Herman Teirlinck te verzorgen? Voorts had Manteau met Ruyslinck, Schouwenaars en Vandeloo, die trouwens bij de firma in dienst was, de voornaamste jonge ‘Van Nu en Straks-epigonen’ onder haar hoede.
Julien Weverberghs strijd was niet louter poëticaal geïnspireerd. Hij rekende in zijn virulente geschriften ook af met ‘het systeem’ dat volgens hem door verwerpelijke mechanismen als vriendjespolitiek en dienstbetoon in stand werd gehouden. Zelf liep hij te koop met zijn literaire en politieke ‘onafhankelijkheid’; hij beschouwde zichzelf als een outsider die met de kleinburgerlijke en verzuilde culturele wereld niets te maken had. Zo ging hij er prat op nooit bij een officiële uitgever te hebben gepubliceerd. Voor een bestaan in de marge had de zelfverklaarde rebel echter niet zelf gekozen. Hij had eind | |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
jaren vijftig en begin jaren zestig verschillende keren geprobeerd om zijn werk onder te brengen bij uitgeverij Manteau, maar het was hem niet gelukt.
Angèle Manteau had met enige ongerustheid toegekeken hoe haar ‘raspaarden’ in Bok door Weverbergh en zijn trawanten naar de slachtbank waren geleid. De uitgeefster had werk van de drieste polemicus voor publicatie geweigerd, maar toonde opeens wel belangstelling toen Bok de krantenkoppen haalde. Omdat ze de ‘Boknozem’ niet zelf wilde benaderen, wendde ze zich tot Hedwig Speliers, een jonge West-Vlaamse dichter van wie ze twee bundels had uitgegeven (Ons bergt een cenotaaf in 1961 en Een bruggehoofd in 1963). Speliers had vanaf het tweede nummer aan Bok meegewerkt en van zijn vriendschap met Weverbergh geen geheim gemaakt. Op 13 januari 1964 verzocht Angèle Manteau de dichter: ‘Mocht uw vriend Weverbergh u soms zijn onuitgegeven werk ter lezing sturen, dan zou ik heel gaarne uw advies erover willen vernemen. Ik schrijf u dit in vertrouwen, omdat ik uw mening zeer op prijs stel.’Ga naar voetnoot7
Hedwig Speliers bracht zijn wapenbroeder uiteraard ogenblikkelijk op de hoogte van het vleiende verzoek van zijn uitgeefster. Meteen interpreteerde hij ook dit opmerkelijke manoeuvre: [M]eneer Weverbergh krijgt succes met zijn BOK, wordt een werkelijk gevaar (mikpunten Daisne, Vandeloo, Teirlinck, Schouwenaars, allen van dezelfde ‘stal’) en er is maar één mogelijkheid om de man het zwijgen op te leggen, hem te bevorderen tot wat hij zo graag veracht - romancier; ik geef een romannetje uit en het is in kannen en kruiken. Dat, beste Julien, is heel boos van me en ik spreek luidop wat ik (en heel waarschijnlijk ook jij) stil denk.Ga naar voetnoot8 Weverbergh was het niet helemaal eens met zijn vriend en was ervan overtuigd dat ze het in het heetst van de strijd ‘dikwijls té eng [zagen]’: ‘Ik geloof niet zozeer, dat mevrouw Manteau “Weverbergh” wil “binden” [...] Zij wil alléén geen kans meer laten ontsnappen (zoals ze Boon en Claus bijv. en god wie-weet-nog heeft laten ontsnappen!) Haar stal “doet” verouderd aan in vgl. met andere stallen; de “jeugd” trekt overwegend naar de Bij [...] Mevr. Manteau is niet geschokt omdat ik Daisne etc. kritikeer; ik denk zelfs dat ze zich afvraagt: verdraaid, 't moest eens waar zijn?’Ga naar voetnoot9 | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
Hoe het ook zij, Hedwig Speliers gaf in een uitvoerige brief aan Angèle Manteau hoog op over Weverberghs literaire kwaliteiten. Toch slaagde hij er niet in om haar te overtuigen. Vooral de in Bok geëtaleerde agressiviteit deed de uitgeefster terugdeinzen. Op 1 april 1964 antwoordde ze Speliers: Wat Weverbergh betreft kan ik, niettegenstaande uw brief, toch niet overhellen tot een groot geloof in zijn kunst, noch tot een groot vertrouwen in zijn werk. [...] Bezijden deze kwestie zij het mij vergund op te merken, dat mij de rol, welke Weverbergh in het tijdschrift Bok meent te moeten spelen, verre van sympathiek aandoet. Het werk, dat Weverbergh in Bok publiceert, bezit een strijdvaardigheid die bijzonder aanvechtbaar is en die men van onvolwassenen kan verwachten en die tevens uitblinkt in een kwasi literaire blasfemie, waarachter gevoeglijk een jaloerse, niet geaccepteerde (of, wat ons betreft, desnoods miskende) boze jongeman schuilgaat. In Bok 5, 1e jaargang, blz. 24 schrijft Weverbergh: ‘Ik heb het grote geluk gehad nooit gepubliceerd te hebben... enz.’ Wat noodt mij ertoe, Weverbergh zijn geluk te ontnemen?Ga naar voetnoot10 Twee jaar later zou Angèle Manteau een bocht van honderdtachtig graden nemen. | |||||||||||||||
Van stroper tot boswachterOp 15 oktober 1966 werd in Aalst de Dirk Martensprijs toegekend aan de Vlaamse beatdichter Marcel van Maele. Tijdens de plechtigheid vond een ontmoeting plaats tussen Angèle Manteau en Julien Weverbergh, die voor de geschiedenis van het Brusselse uitgevershuis van grote betekenis is gebleken. Weverbergh heeft in zijn memoires De voorwerpen (1994) vrij uitvoerig stilgestaan bij dit ‘historische’ moment: Ik ontmoette Angèle voor het eerst in oktober 1966 bij de bekendmaking van de [Dirk Martens]prijs. Het viel mij op dat zij het letterengekrakeel van de afgelopen jaren wel niet op de voet, maar toch geamuseerd en met veel leedvermaak gevolgd had. Nochtans hadden haar trouwe medewerkers en auteurs Jos Vandeloo en Karel Jonckheere in | |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
Bok bloedend onder de riem van Hedwig Speliers gelegen, terwijl ikzelf haar topauteurs en geëerde leden van het literaire establishment - Johan Daisne, Herman Teirlinck en Maurice Roelants - onbarmhartig over de bok had gejaagd. Omdat de paternalistische bindingen in het Vlaamse uitgeversbedrijf mij bekend waren, meende ik dat Angèle, net als de rest van gesetteld Vlaanderen, contact met mij niet op prijs zou stellen. Lieden als Hubert Lampo of Maurice Roelants retourneerden mijn brieven zelfs ongeopend. Haar had ik dus verkeerd ingeschat, en omdat zij, in tegenstelling tot wat ik had verwacht, zich helemaal niet geblaseerd opstelde, klikte het tussen ons beiden.Ga naar voetnoot11 Aangenaam verrast door haar openheid stelde Weverbergh Angèle Manteau nog dezelfde avond voor om de jonge auteurs met wie hij bevriend was, ‘in een aparte reeks “officieel” te laten debuteren.’Ga naar voetnoot12 De uitgeefster vroeg even bedenktijd, maar stemde niet veel later in met het even gedurfde als ambitieuze voorstel. Weverbergh zou in het najaar van 1966 als redacteur en lector met de voorbereidingen van de nieuwe boekenserie beginnen. De vraag is nu waarom Angèle Manteau in 1966 bereid was om de ‘boze jongeman’ die ze twee jaar eerder niet in haar fonds wilde, als redacteur op haar loonlijst te plaatsen?
Eerst en vooral was Weverbergh na zijn Bok-avontuur een heel eind naar het centrum van het literaire veld opgeschoven. In 1965 was een selectie uit zijn polemische opstellen als Bokboek verschenen in de Literaire Documentenserie van de toonaangevende Nederlandse uitgeverij De Bezige Bij. Dezelfde firma publiceerde in 1966 Jij goudgepunte lans, een essay van Weverbergh over zeventiende-eeuwse Franse erotische poëzie met vertalingen van Ernst van Altena. Voorts was de ‘Boknozem’ aangesteld als redactiesecretaris van Komma, een tijdschrift dat na een fusie van Bok met Diagram was ontstaan en met de nodige toewijding door de Nederlandse firma Nijgh & Van Ditmar werd uitgegeven. Om kort te gaan, Weverberghs sociale status was veel sterker geworden.
Intussen had de firma Manteau door de aanhoudende kritiek in allerhande stencilblaadjes steeds meer te lijden onder haar oubollige en saaie imago. Als de uitgeverij zich tegenover de zelfverklaarde avant-garde afwijzend bleef opstellen, dreigde ze definitief te worden gebrandmerkt als een stoffig en behoudsgezind ‘instituut’. Een bijkomend probleem was dat jonge auteurs | |||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||
halverwege de jaren zestig opvallend veel publicatiemogelijkheden hadden en dat het voor Manteau dus niet zo gemakkelijk zou zijn om het nieuwe talent naar haar fonds te lokken.
De Bezige Bij, al sinds de jaren vijftig dé verzamelplek voor al wat hip en progressief was, bleef ook in the swinging sixties de vinger aan de pols houden. Het was dan ook weinig verbazingwekkend dat uitgerekend deze uitgeverij als eerste de betekenis van Julien Weverbergh en zijn polemische stencilblaadje vatte. Voor de ‘Boknozem’ was ‘De Bij’, die onder meer Hugo Claus, Harry Mulish, Simon Vinkenoog, Ivo Michiels, Hugo Raes en Jan Cremer onder de pannen had, en voorts vertalingen bracht van Albert Camus, Henry Miller, Alain Robbe-Grillet en Jerzy Kosinski, het toonbeeld van een goede uitgeverij. In 1965 zei hij in een interview: ‘Moet ik wijzen op de enorme culturele rol van deze uitgeverij in de huidige Nederlandse kunst-constellatie? Kijk eens naar de door haar vertaalde auteurs! Het eigen fonds! Verder vind ik het prachtig dat een grote en sterke uitgeverij werk uitgeeft van een heleboel jonge mensen. Het geeft ons de gelegenheid kennis te nemen van de opinie van de jonge mensen over het verloop van de dingen.’Ga naar voetnoot13
Vanaf 1965 ontpopte ook de al eerder vermelde uitgeverij Nijgh & Van Ditmar zich als een centrum van avant-gardistische en experimentele literatuur. Met René Gysen, Willy Roggeman en Paul de Wispelaere had het bedrijf enkele van de belangrijkste jonge Vlaamse auteurs onder contract. De ambitie om een leidende rol te spelen onderstreepte Nijgh & Van Ditmar met de publicatie van het tijdschrift Komma, waarbij naast de al genoemde auteurs en de Nederlander P.H. Dubois dus ook, wederom, Julien Weverbergh betrokken was.
In Vlaanderen ondervond Manteau tot slot concurrentie van underground-uitgeverijtjes als de Paradox-Press van Dirk Claus (Sint-Niklaas) en, vooral, De Galge, een initiatief van de Bruggeling Johan Sonneville. Deze semiondergrondse ondernemingen hadden in vergelijking met een gevestigde firma als Manteau maar weinig financiële mogelijkheden en hun fondsen werden niet professioneel gedistribueerd, maar binnen een steeds meer vercommercialiseerde boekensector gingen ze zich profileren als ‘marktonafhankelijk’ toevluchtsoord voor ware avant-gardisten en allerhande drop-outs. Binnen het alternatieve literaire circuit was de firma Manteau enigszins ‘verdacht’ geworden nadat ze in 1965 was overgenomen door het Nederlandse | |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
Van Goor-concern, een uitgesproken commerciële onderneming waar managers de scepter zwaaiden.
Angèle Manteau trachtte zich te verweren tegen de concurrentie en bleef jonge auteurs aantrekken. In 1964 maakten Jeroen Brouwers (Het mes op de keel) en Dirk de Witte (Het glazen huis geluk) hun debuut bij haar firma en in 1966 bracht Manteau de eerste werken op de markt van Jet Falter (Andreas), Pjeeroo Roobjee (De nachtschrijver) en Daniël van Hecke (De ijsheilige). Eveneens in 1966 verscheen Pijn en puin verdwenen, een door Werner Cranshoff samengestelde anthologie van jonge Vlaamse dichters, met verzen van onder anderen Patrick Conrad, Eddy van Vliet en Herman de Coninck. Voorts publiceerde de uitgeverij in die jaren onder de titel Werk van nu bloemlezingen uit het werk van haar jonge auteurs. Kortom, het behoudsgezinde imago dat in stencilblaadjes van het ‘instituut’ Manteau werd gecreëerd, strookte niet helemaal met de werkelijkheid. De uitgeefster slaagde er echter niet in haar fondsvernieuwing onder de publieke aandacht te brengen.
Zoals vele andere uitgeverijen steunde Manteau's beleid medio de jaren zestig in belangrijke mate op serievorming. Haar populairste reeksen waren de al eerder vermelde grote en kleine Marnixpockets. Deze gingen grif van de hand en bepaalden in belangrijke mate het gezicht van de uitgeverij in Vlaanderen en Nederland. Voor aanstormend talent waren de Marnixreeksen echter ongeschikt. Om een redelijke winstmarge te kunnen handhaven, moesten pockets in een grote oplage verschijnen. Dat maakt dat alleen boeken of auteurs die hun populariteit al hadden bewezen voor een goedkope (her)uitgave in aanmerking konden komen. Om haar jonge auteurs beter te promoten bracht Angèle Manteau ze in 1966 onder in de negen jaar eerder opgerichte Ad Multos-Reeks. De boeken in deze serie waren gebonden en hadden een stofomslag. Ze konden aan een hogere prijs worden verkocht en hoefden dus niet in een onverantwoord grote oplage te worden gedrukt.
Oorspronkelijk was de Ad Multos-reeks op het getouw gezet als antwoord op de zogenaamde ‘pocketrage’, die in de jaren vijftig was ontstaan en het boekenvak ingrijpend veranderde. Ondanks de ‘hype’ bleef Angèle Manteau zweren bij een hoogstaande typografische vormgeving. Ze was ervan overtuigd dat tussen slappe kaftjes geen ‘literaire kwaliteit’ kon overleven. Zoals ook Julien Weverbergh heeft opgemerkt, kwam Manteau uit de bibliofiele school van de Maastrichtse drukker-uitgever Sander Stols: ‘het democratische | |||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||
boek làg haar niet.’Ga naar voetnoot14 Nog in 1959 verkondigde de uitgeefster: ‘Alleen de ‘goedkope’ lezer zal uitsluitend met pocketboeken genoegen nemen, de anderen hebben respect voor het boek als cultuuruiting en eisen dat het ook goed verzorgd is.’Ga naar voetnoot15 Overigens was het opzetten van een pocketserie voor de firma Manteau om bedrijfseconomische redenen absoluut onmogelijk, zelfs al had de directrice een dergelijk initiatief wenselijk gevonden. De financiële armslag van de uitgeverij was in de jaren vijftig gewoonweg veel te beperkt.
Onder de toenemende druk van de concurrentie en dankzij de financiële steun van de Nederlandse uitgever Wilhelmus van Hoeve ging de Vlaamse firma in 1962 alsnog van start met de uitgave van echte pockets in de Marnixreeksen. Vervolgens verdween de Ad Multos-reeks uit de belangstelling tot Manteau halverwege de jaren zestig het plan opvatte om de serie met werk van jonge en debuterende auteurs nieuw leven in te blazen. Haar poging was echter gedoemd om te mislukken. De Ad Multos-reeks was te gevarieerd en had een te lange voorgeschiedenis om nog met een nieuwe generatie schrijvers te kunnen worden vereenzelvigd. Er waren titels in verschenen van zogenaamde Van Nu en Straks-epigonen als Johan Daisne, Clem Schouwenaars, Ward Ruyslinck en Jos Vandeloo. Bovendien oogde de keurige, maar klassieke vormgeving van de Ad Multos-boeken weinig ‘hip.’ Manteau's verjongingskuur was met andere woorden halfslachtig en ongeloofwaardig. Om jonge lezers en schrijvers te overtuigen had de uitgeverij een krachtiger en bovenal eenduidig signaal nodig.
Een prachtkans diende zich aan toen Weverbergh zoals gezegd in het najaar van 1966 bij Manteau kwam ‘solliciteren’. De aanvoerder van de gestencilde revolutie had niet alleen ‘street credibility’ in overvloed, hij kende de nieuwe literaire scène door en door en onderhield met veel jonge schrijvers goede contacten. Het aanwerven van een onafhankelijke literaire redacteur moest voorts de indruk wekken dat de Brusselse uitgeverij binnen het Van Goorconcern haar zelfstandigheid behield. Door Weverbergh in te huren als talentschout wilde Manteau dus de negatieve beeldvorming rond haar firma tenietdoen en de met stencilmachines opgegroeide schrijversgeneratie naar haar fonds lokken. Stiekem hoopte ze tot slot een vervelende criticus de mond te snoeren. Zo bekende ze later aan haar biografe Greta Seghers: ‘Zelf | |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
dacht ik [...] dat ik, door Weverbergh aan te nemen, van een stroper een boswachter maakte.’Ga naar voetnoot16 | |||||||||||||||
‘Revolutionair, gedurfd, ongewoon’?Wilde Manteau's verjongingskuur effect sorteren, dan moest de Vijfde Meridiaan een duidelijke stijlbreuk markeren. Een frisse vormgeving was dan ook één van de hoofdbekommernissen. Het lag voor de hand dat niet zou worden gekozen voor gebonden boeken met een stofomslag, want deze werden geassocieerd met een vorige generatie en waren niet meteen een toonbeeld van progressiviteit. Om redenen die ik eerder aanhaalde, was het klassieke pocketformaat evenmin opportuun: de prijs van pockets was laag omdat ze in een grote oplage werden gedrukt, maar voor debuutromans van ‘experimentele’ schrijvers was massale verspreiding niet haalbaar. Meer dan waarschijnlijk zouden grote voorraden onverkocht blijven en aldus grote verliezen worden veroorzaakt. De oplossing was de paperback, een grotere en wat luxueuzer uitgevoerde pocket die in een kleinere oplage en aan een hogere prijs op de markt kon worden gebracht. Niet voor niets noemde Lisa Kuitert het paperbackformaat in haar boek Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996 (1997) ‘een vangnet voor moderne schrijvers’.Ga naar voetnoot17
Eerst had Angèle Manteau de befaamde Nederlandse typograaf Aldert Witte gevraagd om de omslagen van de nieuwe paperbackreeks te ontwerpen. Zijn figuratieve ontwerp werd echter geweigerd, vermoedelijk omdat men het te klassiek vond. Daarop werd de jonge graficus Karel Martens aangetrokken, een vriend van Jeroen Brouwers die voor de Nederlandse uitgeverij Van Loghum Slaterus al opvallende boekomslagen met abstracte, geometrische motieven had ontworpen.Ga naar voetnoot18 Geïnspireerd door de Nederlandse ‘Nulgroep’ wilde Martens de reeks zo democratisch en dus zo goedkoop mogelijk houden. Zijn eerste ingeving was om de boeken van de Vijfde Meridiaan niet te laten binden, maar uit te geven ‘met los omslag’.Ga naar voetnoot19 Toen bleek dat zijn voorstel de ver- | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
Fig. 2: Het niet aanvaarde ontwerp van typograaf Aldert Witte voor De maagden van Enno Develing (collectie Stadsbibliotheek Haarlem).
| |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
Fig. 3, 4: De omslagen van de Vijfde Meridiaan werden ontworpen door Karel Martens.
koopprijs veeleer zouden verhogen en dat bovendien de auteurs het idee weinig genegen waren,Ga naar voetnoot20 werd besloten om de Vijfde Meridiaan-boeken als gewone paperbacks te brengen. Karel Martens bedacht echter een eigenzinnige bladspiegel en een abstract logo, zodat de reeks duidelijk afstak tegen de eveneens in paperbackformaat gedrukte, maar qua strekking meer conventionele grote Marnixpockets. Martens' ideeën stemden veel meer overeen met het progressieve imago van de Vijfde Meridiaan dan het wat brave ontwerp van Aldert Witte.
Natuurlijk moesten de boeken in de Vijfde Meridiaan niet alleen vormelijk maar ook inhoudelijk ‘anders’ en ‘vernieuwend’ zijn. Julien Weverbergh, die voor de selectie naar eigen zeggen ‘carte blanche’ had gekregen, bleef vrij vaag over zijn literaire programma. Bij de voorstelling van de reeks in 1968 toeterde hij rond: ‘Wij nemen ons voor in De 5de meridiaan werk van Noorden Zuid-Nederlandse auteurs te publiceren dat ofwel geënt is op de grote lijnen van de hedendaagse wereldliteratuur, ofwel naar vorm of inhoud revolutionair, gedurfd, ongewoon is: De 5de meridiaan heeft een experimenteel karakter dat appelleert aan de hedendaagse sensibiliteit van bewuste lezers | |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
aan beide zijden van de Moerdijk’.Ga naar voetnoot21 De vraag is echter wat er nu zo ‘experimenteel’ was aan de werken in de Vijfde Meridiaan.
De ondertitels die aan elk Vijfde Meridiaan -boek gegeven werden, suggereerden dat de ‘traditionele’ roman door de meeste auteurs als genre geproblematiseerd of zelfs verworpen werd. Zo heette De maagden ‘een project’, Het geluid ‘een suite in vier bewegingen’, De ondertrouw ‘Een sober herenboek in negen hoofdstukken’ en werd De Mutant van Daniël van Hecke gepresenteerd als ‘momentopnamen’. Alleen Scherpschuttersfeest kreeg het label roman opgespeld. Wellicht was dat ironisch bedoeld, want Van Maeles werk was beslist een van de meer ‘experimentele’ delen uit de Vijfde Meridiaan. De vondst van de ondertitels mag echter niet veel meer dan een gimmick heten. Het valt immers te betwijfelen of sommige auteurs met hun werk een doelbewuste poging hadden ondernomen om genreconventies te doorbreken. Uit werk als het traditioneel verhalende Het geluid blijkt dat in elk geval niet.
Met wat goede wil kunnen een maatschappijkritische houding en een links engagement gemeenschappelijke trekken van de Vijfde Meridiaan-auteurs worden genoemd. Voor het overige toonden de door Weverbergh gekozen werken maar weinig poëticale overeenkomsten. ‘Revolutionair, gedurfd en ongewoon’ bleek een rijkelijk vage, zelfs wat gratuite definitie die uiteindelijk een zeer brede lading dekken moest. De redacteur gaf dit ook met zoveel woorden toe. Op de vraag of hij ‘een bepaald soort literatuur op het oog had’ antwoordde hij ontkennend.Ga naar voetnoot22 In de Manteaukrant, een jaarlijks ter gelegenheid van de boekenbeurs uitgegeven reclameblaadje, verklaarde hij dat hij had gepoogd ‘de 5de Meridiaan geen eenzijdige richting te laten uitlopen, niet een bepaald soort werken uit te geven, maar een reeks van boeken van verschillende richtingen.’Ga naar voetnoot23
Weverbergh kreeg voor de gebrekkige samenhang van de Vijfde Meridiaan in de pers flink op zijn donder. Waarschijnlijk hadden de critici om de grootspraak van de redacteur af te straffen hun pennen extra aangescherpt. Volgens Piet van Aken leek de Vijfde Meridiaan bijvoorbeeld ‘veel meer op een verzameling van “fonds de tiroir” dan op een revolutionaire illustratie van de | |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
literaire integratie tussen noord en zuid’.Ga naar voetnoot24 Peter van Gestel noemde Weverberghs uitgangspunt in Elsevier ‘bombastisch’: ‘Geen enkele uitgave, mits de schrijver maar een Belg of een Hollander is, kan in strijd zijn met de opzet van deze serie’.Ga naar voetnoot25 De al geciteerde Lionel Deflo was evenmin mals voor Manteau's project: ‘Meer dan een storm in een bokaal, gekoppeld aan een nogal doorzichtig nepotisme vanwege de reeksführer, een uitgeversstunt en een flinke klap onder de commerciële gordel van gereputeerde undergrounduitgevers als Sonneville en De Galge, is het (...) niet geworden’.Ga naar voetnoot26
Hoewel de afzonderlijke delen van de Vijfde Meridiaan door de critici lang niet altijd ongunstig werden besproken, was de reeks allerminst een verkoopsucces. Van de eerste vijf delen schommelde de verkoop in 1968 tussen 780 (Scherpschuttersfeest) en 1418 exemplaren (De ondertrouw).Ga naar voetnoot27 Alleen De maagden, Enno Develings ‘project’ over ontmaagdingen, deed het goed aan de kassa. In 1968 alleen al werden er meer dan 4600 exemplaren van verkocht. Dit verkoopsucces had ongetwijfeld te maken met de voor die tijd nog redelijk pikante foto's die in het boek waren opgenomen. Het vrouwelijke fotomodel dat in enkele uitdagende poses de ‘eerste keer’ moest uitbeelden was Phil Bloom. Een jaar eerder had het model voor opschudding gezorgd door als eerste vrouw in de Lage Landen naakt op te treden op de televisie, in het controversiële VPRO-programma ‘Hoepla’. Ze veroorzaakte daarmee een rel die tot ver over de landsgrenzen beroering wekte. De maagden was het enige boek dat in de Vijfde Meridiaan werd herdrukt. | |||||||||||||||
BesluitIn haar dissertatie Weten wat er in de wereld te koop is noemt Sandra van Voorst serievorming ‘een belangrijk marketinginstrument’, omdat op die manier meer structuur gegeven kan worden aan een fonds en serievorming de uitgever bijgevolg in staat stelt om doeltreffend en relatief goedkoop te adverteren voor zijn boeken.Ga naar voetnoot28 Ook de Vijfde Meridiaan was bedoeld als een marketinginstrument. In de eerste plaats moest de paperbackreeks Manteau een | |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
Fig. 5: Phil Bloom en Hans van Westen beelden een ‘eerste keer’ uit in Enno Develings ‘project’ De maagden. Foto: Frank Bouwman.
jonger en hipper imago geven. Het rekruteren van de moeilijke jongen Weverbergh was een strategie om een nieuwe schrijversgeneratie naar het fonds te halen. Tezelfdertijd kon Manteau onder de ‘merknaam’ Vijfde Meridiaan haar jonge talent efficiënter aanprijzen.
De ‘revolutionaire’ paperbackreeks deed een nieuwe wind waaien in het plechtstatige herenhuis aan de Nerviërslaan in Brussel, waar de firma Manteau sinds 1952 was gevestigd. In nauwelijks twee jaar tijd werden tweeëntwintig werken van zeventien verschillende jonge auteurs uitgegeven. De verjongingskuur die door Manteau in gang was gezet, zou uiteindelijk onverwachte gevolgen hebben. Na een aanslepend conflict met de directie van het Van Goor-concern, verliet de uitgeefster het bedrijf dat ze zelf had opgericht en ging ze per | |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
1 januari 1971 aan de slag bij Elsevier. Julien Weverbergh, het boegbeeld van de vernieuwing bij de Vlaamse uitgeverij, volgde haar op.
De Vijfde Meridiaan zou onder Weverberghs bewind een stille dood sterven. In 1974 verklaarde de directeur van Manteau in een interview: ‘Het experiment is nu voorbij, er zijn enkele verkoopbare auteurs overgebleven en het heeft geen zin er nog mee door te gaan’.Ga naar voetnoot29 Niet veel later werd de resterende voorraad Vijfde Meridiaan-boeken door De Slegte verramsjt. Daarmee kwam een einde in mineur aan een project dat revolutionair, gedurfd en ongewoon heette te zijn.Ga naar voetnoot30 | |||||||||||||||
BronnenVoor deze bijdrage heb ik brieven en documenten geraadpleegd in het AMVC-Letterenhuis (Antwerpen), het L.P. Booncentrum (Wilrijk), het Gemeentearchief van Amsterdam en de Stadsbibliotheek van Haarlem. Julien Weverbergh en Hedwig Speliers ben ik veel dank verschuldigd omdat ik gebruik mocht maken van brieven, foto's en andere documenten uit hun privé-archief. Voorts bedank ik hen, alsook Karel Martens, voor de interviews. | |||||||||||||||
Bijlage: De Vijfde MeridiaanGa naar voetnoot31
| |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
|
|