Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Minnehandel of Liebesspiel.
| |
[pagina 274]
| |
Spemann maar één doel voor ogen: de naam ‘Streuvels’ in elke Duitse huiskamer bekend maken. Om de vertaalde werken van Streuvels in Duitsland verkoopbaar te maken, adverteerde hij d.m.v. Literarische Flugblätter, publicitaire vlugschriftjes, waarin o.a. Prütske (1935), Die Männer am feurigen Ofen (1936), Liebesspiel in Flandern (1936) en Die grosse Brücke (1938) prijkten. De handig gekozen Duitse titels moesten in de eerste plaats het publiek aanspreken en op die manier de interesse op de boekenmarkt doen toenemen. Zo lieten ook de eerste bestellingen van Liebesspiel in Flandern, de Duitse vertaling van Minnehandel, uitschijnen dat de titel goed gekozen was. En waarom de titel De teleurgang van den Waterhoek niet letterlijk mocht vertaald worden als Der Untergang des Wasserviertels, vernemen we uit Spemanns brief aan Streuvels van 18 maart 1937: ich glaube nicht, daß er sehr stark zum Kaufen anreizt. Ich würde vorschlagen, statt dessen zu sagen: ‘Die große Brücke’. Die Brücke ist ja doch im Grunde genommen der Held des Buches, die Triebkraft und der Anlaß zu allen Verwicklungen, die Ursache aller Folgen in diesem Buche, also in jedem Betracht die Hauptperson. Der Untergang des Wasserviertels ist eine dieser Folgen. Dieser Titel /(‘Der Untergang des W.’)/ gäbe deswegen nur einen Teilausschnitt. Das Schicksal Moritz-Mira wird dadurch zur Nebensache. Der Titel ‘Die große Brücke’ dagegen klingt gut, läßt vieles ahnen und ist logisch richtig.Ga naar voetnoot3 Streuvels gaf zijn uitgever groen licht en in 1938 werd de Duitse vertaling van De teleurgang van den Waterhoek inderdaad onder de titel Die grosse Brücke door Engelhorn Verlag in de handel gebracht.
De editie van de briefwisseling tussen Stijn Streuvels en zijn Duitstalige uitgevers werd ruim anderhalf jaar geleden als project bij het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB) van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) te Gent aangevraagd, goedgekeurd en op het getouw gezet, onder begeleiding van Prof. Marcel De Smedt. | |
[pagina 275]
| |
Meer dan alleen de inventarisatie van de briefwisseling tussen Stijn Streuvels en zijn uitgevers werd tegelijk de inhoudelijke ontsluiting en een wetenschappelijk verantwoorde, elektronisch-kritische editie van het epistolaire erfgoed tot doel gesteld. Dergelijke editie en studie bewijzen o.a. dat Streuvels beslist niet aan autocensuur deed wanneer zijn werk voor het Duitse publiek werd klaargemaakt. Wanneer Spemann bijvoorbeeld op 23 december 1937 Streuvels het aanbod deed om een Duitse vertaling van Levensbloesem (1937) op de markt te brengen, stelde hij een jaar later, op 7 december 1938, zelf ‘eine Kürzung um etwa 30%’ (‘een inkorting van ongeveer 30%’) voor, ofwel ‘10 Zeilen auf jeder Seite des Manuskripts’ (‘10 regels op elke bladzijde van het manuscript’). Streuvels, die moest leven van zijn pen, verklaarde zich hiermee akkoord.
Zoals dit korte voorbeeld al aangeeft, brengen de brieven, gewisseld tussen de auteur en zijn uitgever, ongetwijfeld meer duidelijkheid in de voor literatuurhistorici belangrijke ontstaans- en publicatiegeschiedenis van Streuvels' literaire werken of talrijke herdrukken en vertalingen ervan en de concrete moeilijkheden en perikelen die daarmee soms gepaard gaan. Ik neem opnieuw de Duitse vertaling van Levensbloesem als voorbeeld.
Eind 1936 kwam Spemann voor het eerst in contact met dit werk waaraan de auteur al sinds 1934 bezig was en dat uiteindelijk in 1937 door de Amsterdamse uitgeverij L.J. Veen zou gepubliceerd worden. Op 18 december 1936 berichtte Spemann dat hij ‘die freundlichst übersandte Probe’ (‘de vriendelijk toegestuurde proef’) uit Streuvels' roman Levensbloesem had ontvangen en drukte tegelijk zijn hoop uit genoeg kennis van het ‘Vlaams’ te bezitten om Streuvels' tekst te begrijpen. Anna Valeton, vertaalster van o.m. Pallieter van Felix Timmermans, verklaarde zich bereid de vertaling te verzorgen en zou, zo kondigde Spemann op 23 december 1937 aan, Streuvels nog een bezoek brengen om ‘über schwierige Einzelheiten zu sprechen und um die Erlaubnis zu einigen Kürzungen zu bitten’ (‘over moeilijke bijzonderheden te spreken en om de toestemming tot enkele inkortingen te vragen’). Het moet inderdaad geen sinecure geweest zijn de betekenis van talrijke regionale woorden en van vreemde gebruiksvoorwerpen, Streuvels' voorkeur voor archaïsmen, zijn talloze ontleningen uit vreemde talen en bastaardwoorden, neologismen en eigen formaties naar het Duits om te zetten. Wat moest een vertaler bijvoorbeeld doen met de namen ‘Leegemeersch’, ‘Vossenhol’, ‘Bullebukkersberg’ en ‘Zonke’ aan het begin van het tweede hoofdstuk van de eerste druk van Levensbloesem? Lijken dit voor de vertaler echte namen die onvertaald moeten blijven of zijn dit uitvindingen van Streuvels? | |
[pagina 276]
| |
Bij diezelfde brief van 23 december, waaruit het voornemen blijkt om de tekst in te korten, stak Spemann nog een contract, waarmee Streuvels het alleenrecht afstond aan de Stuttgarter uitgeverij om Levensbloesem in het Duits te vertalen. Spemann, die uiteindelijk moest toegeven dat hij er niet in geslaagd was het werk in het Nederlands te lezen, maar enkel de Duitse vertaling van Valeton, feliciteerde Streuvels een jaar later, op 7 december 1938, met ‘diesem bedeutenden Werk, das [...] Ihr Lebenswerk um ein besonders gewichtiges Stück vermehrt und das auch in Deutschland sicherlich beträchtliches Aufsehen erregen wird’ (‘dit belangrijke werk, dat [...] Uw levenswerk met een erg belangrijk stuk aanvult en dat ook in Duitsland beslist aanzienlijk respect zal afdwingen’). Voor deze positieve uitlating baseerde de uitgever zich op het feit dat ‘das Problem des begabten Mädchens aus armen Kreisen an keine Zeit oder Epoche gebunden [ist] und immer interessieren [wird]’ (‘het probleem van het begaafde meisje uit arme kringen aan geen tijd of tijdperk gebonden [is] en altijd belangstelling [zal] wekken’). Eén iets stootte hem wel tegen de borst, namelijk: daß Lieveke mit all ihrem Streben letzten Endes nicht aus inneren Gründen, sondern eigentlich durch unglückselige Zufälle, nämlich besonders durch den von ihrem Bruder begangenen Mord, gezwungen wird, ihrer Laufbahn zu entsagen und wieder in das heimatliche Dorf zurückzukehren. Da das ganze Werk mit einer so vollkommenen psychologischen Logik durchkonstruiert ist, wirkt diese Wendung nicht unbedingt überzeugend, ja man hat beinahe das Gefühl, daß der Dichter diesen Zwischenfall sozusagen provoziert, um /dem Mädchen/ Lieveke zu zeigen, wo sie eigentlich hingehört. Aber ich kann mir nicht helfen, Lieveke tut mir leid, und ich hätte ihr doch ein etwas besseres Los oder zum mindesten einen ganz und gar prächtigen Mann gewünscht statt eines so problematischen Burschen, von dem sie vermutlich noch problematischere Kinder bekommen wird.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 277]
| |
Ook Valetons vertaling zelf vond Spemann ‘vaak wat onbeholpen en weinig aangenaam om te lezen’ en hij stelde Streuvels voor het manuscript volledig te herwerken. Voor de volledige bewerking van de Duitse vertaling moest een door Streuvels ingekort Vlaams exemplaar dienst doen. Drie weken later, op 29 december 1938, liet Streuvels weten dat hij van mening was dat het boek kon en moest omgewerkt worden, maar, merkte hij terecht op: cela ne se fait pas en un tour de main. Je compte me mettre à l'ouvrage de suite après les vacances de la nouvelle année. Je pense bien faire en laissant le texte de la traduction de coté [sic] et de faire le travail sur un exemplaire de l'original et de m'entendre ensuite avec Frau Valeton pour le reste.Ga naar voetnoot5 Het door Streuvels herwerkte en fel ingekorte originele exemplaar van de eerste Nederlandstalige druk uit 1937 zou Spemann in maart 1939 in handen krijgen. Eén opmerking moest de uitgever nog van het hart, zoals we in zijn brief van 3 januari 1939 kunnen lezen. De lezer zou namelijk naar zijn mening in het begin moeilijkheden ondervinden om ‘den Gang der Erzählung’ (‘het verloop van het verhaal’) te begrijpen. Hij legt uit: das erste Kapitel zeigt uns das begabte kleine Lieveke; dann wird die Geschichte ihrer Mutter erzählt, ohne daß der Leser merkt, daß es sich jetzt nicht um Lieveke, sondern eben um ihre Mutter handelt, daß also die Erzählung plötzlich um viele Jahre zurückspringt. Dann aber befinden wir uns plötzlich wieder bei Lieveke in der Gegenwart.Ga naar voetnoot6 en hij stelt voor door één of twee zinnen de lezer in te lichten. Het antwoord op de vraag of Streuvels zijn tekst in die zin herwerkte, is niet terug te vinden in de brieven. Spemanns opmerking was zelfs het laatste wat in die periode over de uitgave van de Duitse vertaling van Levensbloesem op papier werd gezet. Wat volgde - en dit vonden we wel terug in de correspondentie - was een persoonlijk onderhoud tussen Streuvels en Spemann, waarin de publicatie van de Duitse vertaling van Levensbloesem door laatstgenoemde | |
[pagina 278]
| |
van de hand werd gewezen omdat ‘Charakter der Personen im Verlauf der Handlung, nicht stimmten mit der Politischen Tendenz der Deutschen Zensur’ (‘het karakter van de personages in het verloop van de handeling, niet overeenstemde met de politieke tendens van de Duitse censuur’), d.i. de Blutund-Boden-literatuur. De vertaling van Anna Valeton zou aan de kant worden geschoven en negen jaar later door haar advocaat opgeëist worden. Maar daarop kom ik zo dadelijk nog terug.
Pas zes jaar na het persoonlijke onderhoud waarin Valetons vertaling door Spemann van de hand werd gewezen, rook Streuvels zijn kans om Levensbloesem toch nog aan het Duitstalige taalgebied aan te bieden. Op 4 december 1945 had Heinz Kövari, vertaler en bemiddelaar van de Weense uitgeverij Wiener Volksbuchverlag, zich achter zijn typmachine gezet om Streuvels het voorstel over te maken voor de Duitse vertaling van één van Streuvels' werken, waarvan de rechten nog vrij waren. Hij typte in zijn Nederlands, dat - toegegeven - ‘niet het beste’ was: De oorlog, de zware bommenbeschadigingen, die vele van de oude Duitse uitgevershoofdplaatsen moesten lijden, in de op de oorlog in het algemeen gevolgde verschijnselen hebben het noodzakelijk gemaakt, de Duitse uitgeverij op heelemaal nieuwe grondlagen te stellen. Een van de plannen tot weeropbouw van de [sic] Duitse boekhandels- en uitgeversbedrijf beoogd [sic] de oprichting van nieuwe middelpunten der uitgeverij, en het is de wens van beslissende kringen, dat de stad Wenen in deze [sic] opzicht in de toekomst een nog grooter [sic] rol zal moeten toekomen dan tot dusver. [...] Een van de nieuwe stichtingen, die gemeenschappelijk met de weder opgerichte onafhankelijke lezersvereeniging ‘Büchergilde Gutenberg Wien’ en onder het patronaat van officieuse kringen de taak op zich heeft genomen, niet enkel de Oostenrijkse maar de lezers van het heele Duitse taalgebied met de beste levende schrijvers en de beste werken van de moderne wereldliteratuur bekend te maken, is de WIENER VOLKSBUCHVERLAG. Deze uitgeverij heeft mij last gegeven, sommige Vlaamse en Hollandse schrijvers - er onder ook U, zeer geachte Heer Lateur - tot medewerking beleefd uittenoodigen [sic]. Ik weet natuurlijk wel, dat U al lang met Uwe Duitse uitgevers en vertalers Uwe contracten heeft gesloten, en ik wens heelemaal niet mij tussen U en Uwe Duitse vrienden te stellen. Zou echter de oorlog en zijn gevolgen in deze verhoudenissen [sic] een wijziging hebben gebracht, of heeft U door toeval het een of ander van Uwe werken nog vrij, zouden wij het zeer op prijs | |
[pagina 279]
| |
stellen, als U de Duitse vertaling voor de Wiener Volksbuchverlag en de Büchergilde Gutenberg, Wien, aan mij wilde toevertrouwen. Dat erbij alle Uwe belangen in literaire en ook financiele opzicht [sic] in de beste handen zouden zijn, kan ik U verzekeren.Ga naar voetnoot7 Streuvels zag er geen graten in de uitgave van de Duitse vertaling van Levensbloesem, aan Wiener Volksbuchverlag over te laten. Hij zou immers tot 28 januari 1946, de dag waarop voor het eerst sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog opnieuw een brief vanuit Stuttgart naar Ingooigem vertrok, geen nieuws van zijn uitgevers uit Duitsland ontvangen en hij zou tot dan ook niet weten of er nog één in leven was en al evenmin of er aan verder uitgeven of exploiteren van zijn Duitse vertalingen kon of zou voortgedaan worden. Uit beleefdheid, maar wel 10 maanden na het mondelinge akkoord met Wiener Volksbuchverlag, bracht Streuvels Engelhorn Verlag, die in 1937 immers het alleenrecht op de Duitse vertaling van Levensbloesem had verworven, op de hoogte van de geplande uitgave. Nog eens 6 maanden later, op 6 april 1947, antwoordde Adolf Spemann op Streuvels' brief als volgt: Dass Sie Herrn Kövari Ihr Buch LEVENSBLOESEM angeboten haben, halte ich für eine recht glückliche Idee. Zwar weiss ich nicht, ob Herr Müller [dir. Engelhorn Verlag] nicht selbst auf dieses Werk Wert legt, aber andererseits war es bisher immer etwas schwierig, Ihre Werke in Oesterreich zu verkaufen, ebenso wie in Bayern; vielleicht könnte durch LEVENSBLOESEM der Bann gebroche/n/ werden und <-a>>es käme dann auch den übrigen Büchern zugute, sobald wieder ein Handel mit Oesterreich möglich ist.Ga naar voetnoot8 Streuvels drong er vervolgens bij Wiener Volksbuchverlag op aan dat Engelhorn Verlag het werk in Duitsland mocht exploiteren en de onderhandelingen tussen beide uitgeverijen voor de ‘Lizenz’-overname in Duitsland kwamen geleidelijk op gang. Op 9 september 1947 werden definitieve afspraken gemaakt wat uitmondde in de ondertekening van een onderlinge overeenkomst. | |
[pagina 280]
| |
Over de Kövari-vertaling van Levensbloesem zelf, waarvan Kövari op 13 januari 1947 het eerste kwart van zijn typoscript naar Streuvels stuurde, was de auteur zeer te spreken.Ga naar voetnoot9 In de vertaling, die gebaseerd was op de Lijsternestuitgave van Levensbloesem (1943), staken wel nog wat onregelmatigheden, die Streuvels op een afzonderlijk notitieblad en op het typoscript van Kövari afwisselend met rood en grijs potlood aanduidde. Het is bekend dat Streuvels' vertalers voor de typisch Streuveliaanse stijl, de gecompliceerde gelaagdheid van zijn literaire taal met zijn stroeve syntax, kort-gekapte zinnetjes en de vele onvertaalbare nevenschikkingen vaak hun toevlucht moesten zoeken tot een aantal transformaties. Zo ook Kövari, die voor bepaalde zinswendingen, die volgens hem ‘in een bijzonder Vlaams geschreven’ waren, gebruik moest maken van ‘typisch Duitse uitdrukkingen’ om dezelfde sfeer en stemming te behouden die het Vlaamse verhaal uitdrukt.
Ter illustratie:
De volgende passage: De woningen - hoevetjes, hutten, koeiplekjes, krotstulpen en aankladden uit stroo en leem, met doorzakte daken en scheve wanden, liggen tegen beide hellingen aangeplakt, of zitten in de diepte tusschen 't hout verscholen [...] werd door Kövari vertaald als: Die Wohnstätten der Menschen, kleine Gehöfte, armselige Buden, wackelige Luderhütten, klägliche, windschiefe Häuschen, zerfallende Bauwerke aus Stroh und Lehm mit eingesunkenen Dächern und überhängenden Wänden, kleben wie Schwalbennester an dem abschüssigen Boden zu beiden Seiten oder halten sich schüchtern im dichten Gehölz verborgen [...] In zijn brief aan Streuvels van 17 februari 1947 verduidelijkt Kövari het door hem gekozen Duitse alternatief: Als er een klein huisje, dat op een helling staat, zo dicht aan de grond is gebouwd, dat het met zijn omgeving bijna samengegroeid schijnt te zijn, zeggen wij soms, het ‘klebt wie ein Schwalbennest’ op de grond.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 281]
| |
De volledige vertaling werd bij de uitgever na inzage goedgekeurd en aanvankelijk aangenomen zonder enige opmerking, maar op het moment dat ze naar de drukkerij moest, kreeg Streuvels vanwege de uitgeverij het ‘beleefd verzoek’ enkele wijzigingen in de tekst aan te brengen. Ter verantwoording van de ‘Abänderungsvorschlage zu dem Werk’ schreef Franz Latal van Wiener Volksbuchverlag op 19 september 1947 aan Streuvels: Obwohl das österreichische Volk in seiner Mehrheit katholisch ist, liebt es unsere Leserschaft meist nicht, in der belletristischen Literatur religiös-konfessionelle Tendenzen allzusehr in den Vordergrund gestellt zu sehen. Verschiedene Anzeichen scheinen uns darauf hinzudeuten, daß es im heutigen Deutschland und in der deutschen Schweiz nicht anders ist. Um Ihre<-r> Arbeit, deren hohe sittliche Qualitäten wir gerne anerkennen und schätzen, bei einem Teil des deutschsprachigen Publikums nicht vielleicht in einem falschen Licht erscheinen zu lassen und die Verbreitung des Romans in weitesten Kreisen zu fördern, möchten wir Ihnen einige kleine Abänderungen vorschlagen, meist nur wenige Worte umfassend, die den Inhalt des Werkes völlig unangetastet lassen, es aber von jedem falschen Verdacht irgendwelcher konfessioneller Tendenz befreien würden. Wir legen eine kleine Liste unserer Abänderungsvorschläge hier bei.Ga naar voetnoot11 De lijst wordt nog steeds bij de brief in het AMVC-Letterenhuis bewaard en we kunnen erop zien dat o.a. volgende zinnen uit de vertaling moesten geschrapt worden: - ‘und viele derabgelegenen kleinen Häuschen erinnern unwillkürlich an den Stall zu Bethlehem’ (p. 61) | |
[pagina 282]
| |
Streuvels was met deze wending allerminst tevreden en bracht zijn uitgever Spemann van de ‘voorstellen tot verandering’ op de hoogte. Spemann weet het voorval aan de ‘verrotting van de moraal door de oorlog’ en raadde zijn auteur op 22 oktober 1947 aan: dem Verlag, damit ganz klare Verhältnisse geschaffen werden, einen kurzen und sehr deutlichen Brief [zu] schreiben, in dem Sie ihm einen Termin für die Annahme Ihrer Bedingung (‘Keine Ände/r/ung, keine Kürzung’) stellen; andernfalls laufen Sie Gefahr, dass die Leute Ihr Stillschweigen als Zustimmung deuten. Dann würde plötzlich das Buch in verstümmelter Form herauskommen und das wäre doch das Ärgerlichste.Ga naar voetnoot12 Zo gezegd, zo gedaan. Zowel de Weense uitgeverij als haar vertaler Kövari kregen in december 1947 een brief van Streuvels, waarin hij uitlegde waarom hij de ‘volzinnen’ weigerde te schrappen. Het zou inconsequent geweest zijn, 1o omdat het de psychologie van zijn roman zou vervalsen, 2o omdat het weglaten van de aangehaalde volzinnen niets aan de vermelde bezwaren van de uitgever zou veranderen. Volgens Streuvels zou dan zelfs 2/3 van het boek moeten weggelaten of herschreven worden. Hij vervolgde: mijn roman speelt immers in een katholiek milieu en met godsdienstig opgevoede menschen! [...] Luister hier: Mijn boek bevat geen tendenz noch godsdienstige strekking[.] Onder het schrijven van een boek denk ik niet aan mijn /publiek of/ mogelijke lezers of aan hun religieuze of anti-religieuze opvatting, en allerminst aan den verkoop v.m. boek. [...] Als de uitgever aanmerkingen te maken had over den inhoud v.m. boek, kon hij dat gedaan hebben bij het aanbod en indien hij het ongeschikt vond voor zijn publiek, had hij kunnen weigeren het op te nemen. En dat is nu nog niet te laat: ik sta er op dat de duitsche vertaling van Levensbloesem integraal gedrukt worde naar den voorgelegden oorspronkelijken tekst [d.i. de door Streuvels herwerkte Lijsternestuitgave] - anders ben ik dadelijk bereid het contract terug te sturen en de zaak ongedaan te maken.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 283]
| |
Wiener Volksbuchverlag besloot Des Lebens Blütezeit ongewijzigd te drukken, omdat ‘ieder mensch van zijn kinderen [houdt]- ook van zijn geestelijken, aan die hij met opzet een bepaalde gedaante heeft gegeven’, zoals Kövari het zo treffend verwoordde in zijn brief aan Streuvels van 15 november 1947.
Streuvels, die altijd heel nauwgezet was in al zijn zakelijke aangelegenheden en dezelfde instelling verwachtte van de mensen met wie hij zaken deed, wenste van alle onderhandelingen nauwgezet op de hoogte te worden gehouden. En zoals het een goede uitgever paste en zoals Streuvels het graag had, liet Spemann op 13 maart 1948 weten dat Anna Valeton opnieuw op het toneel was verschenen. Zij had haar advocaat een bitsige brief laten schrijven, waarin ze de wens uitdrukte haar eigen vertaling van Levensbloesem te zien verschijnen. Dit was volgens Spemann een verlangen dat men maar moeilijk naast zich neer kon leggen, da sie durch den damaligen Vertrag ein Anrecht besitzt. Sie ist zwar durch eine gewisse Summe von mir abgefunden worden, aber man kann vielleicht ein <-geiww> gewisses moralisches Droit de traducteur beanspruchen.Ga naar voetnoot14 De uitgeverijen konden misschien de gulden middenweg nemen door in Duitsland de vertaling van Valeton, in Oostenrijk die van Kövari te laten verschijnen? Streuvels vond de hele situatie zo verward en besloot ‘alles te laten loopen en er [zich] niet meer van aan te trekken’. Hij merkte op - en ik citeer hier uit zijn brief aan Spemann van 30 maart 1948: het brengt maar nuttelooze moeite mede, en het is mij onverschillig wat er mede gebeur<-d>t. [...] Ik heb het ten ander aan Valeton geschreven: zij is betaald geworden voor haar werk (ik niet!) en het moet haar onverschillig laten of die vertaling al of niet verschijnt - gezien de omstandigheden die zich met dat boek hebben voorgedaan.Ga naar voetnoot15 Van de Kövari-vertaling van Levensbloesem, getiteld Des Lebens Blütezeit, is in 1949 bij Wiener Volksbuchverlag een keurige uitgave verschenen, | |
[pagina 284]
| |
gedrukt op een degelijke papierkwaliteit, en typografisch uitstekend verzorgd, met een evenwichtige lay-out. Hoewel in vroegere bijdragen al meermaals werd aangetoond hoe nauw Stijn Streuvels betrokken was bij de materiële en grafische vormgeving van zijn werken, toch had de uitgever dit keer blijkbaar de vrije hand. Geen enkele raadgeving of bijzondere wens werd vanuit Ingooigem naar Wenen of aan het adres van Spemann gestuurd. Over het feit of er al dan niet illustraties in deze uitgave moesten opgenomen worden, was er geen enkele discussie. Het boek bevat geen verluchtingen en wordt enkel versierd met een eenvoudige, maar volgens Kövari ‘prachtige prent’ van de hand van Bruno Schwatzek: ‘Seevie, de Binder, met zijn lange, haveloze jas, zijn oude hoed en schoenen, een beetje te korte broek, met zijn schalmei en zijn ransel op de rug’. Eén jaar later zou Engelhorn Verlag met een titeluitgave van de vertaling van Kövari, weliswaar voorzien van een nieuwe bandtekening van Hela Seewald, de Duitse markt bevoorraden. Valeton eiste haar eigen vertaling op en dat is vermoedelijk ook één van de redenen waarom dit manuscript nergens nog te bespeuren is.
Door de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van de Duitse vertaling van Levensbloesem te reconstrueren aan de hand van de briefwisseling tussen Streuvels en twee van zijn uitgevers heb ik willen illustreren hoe onmisbaar dit primaire bronnenmateriaal is voor de weergave van de genese van om het even welk literair werk. Correspondenties, contracten e.d. worden trouwens des te belangrijker wanneer noch manuscripten, noch typoscripten of drukproeven bewaard gebleven zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met de Duitse vertalingen van Minnehandel en De teleurgang van den Waterhoek, twee vertalingen waaraan Marcel De Smedt telkens een uitgebreid en diepgaand artikel wijdde.Ga naar voetnoot16 Aan de hand van de briefwisseling van Streuvels met Spemann en zijn vertalers heeft De Smedt één en ander kunnen reconstrueren. Ik schets hier nog even kort welke hindernissen voor deze vertalingen genomen moesten worden.
Nadat van Minnehandel al in 1919 in Berlijn bij Georg Stilke Verlag een Duitse vertaling van de hand van Heinrich Pottmeyer was verschenen, | |
[pagina 285]
| |
zorgde Valeton in 1936 voor een nieuwe Duitse versie. Meteen staken hier problemen de kop op: Valeton steunde zich voor haar vertaling blijkbaar op de eerste druk van Minnehandel die in 1903 bij Veen was verschenen, terwijl Streuvels zijn oorspronkelijke tekst grondig herwerkt had voor de tweede druk van 1921 en van mening was dat die versie werd gebruikt voor de Duitse vertaling. Bovendien bevatte de vertaling een aantal fouten die met de hulp van Streuvels moesten worden weggewerkt voor de tweede oplage van 5.000 exemplaren (‘6.-10. Tausend’), die er in juni 1936 kwam en die uiteindelijk acht bladzijden meer telde dan de eerste oplage van februari 1936.
De strubbelingen naar aanleiding van de Duitse vertaling van Minnehandel hebben op hun beurt gevolgen gehad voor de manier waarop o.a. met de vertaling van De teleurgang van den Waterhoek werd omgesprongen. Nadat Streuvels op voorstel van Adolf Spemann al behoorlijk (10 tot 15%) had geschrapt in de eerste druk van zijn roman, suggereerde Spemann op 11 juli 1936 aan Streuvels Die grosse Brücke (d.i. de Duitse vertaling van De teleurgang van den Waterhoek van de hand van Karl Jacobs) nog met een twintigtal pagina's (‘680 Zeilen’) in te korten om op die manier dezelfde omvang te verkrijgen als bij Liebesspiel in Flandern. Streuvels weigerde en reageerde geprikkeld op 17 juli: Vous m'avez demandé d'enlever 45 pages - ce que j'ai fait [...] on ne coupe pas dans un roman comme le tailleur coupe dans le drap d'un costume [...] et l'encadreur ne demandera jamais au peintre de réduire son tableau parce qu'il ne rentre pas dans une série de cadres faits sur la même dimension.Ga naar voetnoot17 Wel suggereerde hij in diezelfde brief van 17 juli dat de vertaler dat dan desgevallend maar moest doen, maar: ‘si l'on touche à des parties essentielles du livre, alors je préfère autant de renoncer à la traduction d<e>>u roman’ (‘als men aan essentiële delen van het boek raakt, verkies ik af te zien van de vertaling van de roman’). Maar Spemann had zijn lesje wel geleerd: ‘der Dichter hat das letzte Wort! [...] Ausserdem möchte ich nach den bei “Liebesspiel” gemachten Erfahrungen eine solche Sache unter keinen Umständen dem Übersetzer überlassen’ (‘de schrijver heeft het laatste woord! [...] Bovendien wil ik zoiets na de bij “Liebesspiel” opgedane ervaringen onder | |
[pagina 286]
| |
geen beding aan de vertaler overlaten’), schreef hij op 18 juli 1936. Het bleef daarom bij de reeds gemaakte schrappingen, die - het moet gezegd - talrijk zijn.
Ik heb geprobeerd met dit artikel een lans te breken voor de uitgave en een wetenschappelijk verantwoorde bestudering van de correspondentie tussen een auteur en zijn uitgevers resp. vertalers. Ongeveer 600 brieven zullen in de editie worden opgenomen, maar dat is slechts een peulschil als je bedenkt dat de totale omvang van Streuvels' bewaarde correspondentie wordt geschat op ongeveer 10.000 stuks. Ik kan dus enkel hopen dat dit project geen eindpunt zal betekenen in de wetenschappelijke ontsluiting van de briefwisseling van Streuvels of een ander auteur. |
|