Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |||||||
Spreken de bronnen? Bedenkingen van een historicus bij een corpus van laatmiddeleeuwse Nederlandse teksten
| |||||||
[pagina 362]
| |||||||
heid van het Corpus Gysseling een illusie was, een mooie, nobele droom, maar een droom.Ga naar voetnoot2
Overleg over hoe de latere, overvloediger gedocumenteerde eeuwen kunnen behandeld worden is dus meer dan aangewezen. Als historicus wens ik enkele bedenkingen aan te reiken. Wanneer in wat volgt in de eerste plaats naar Vlaamse voorbeelden wordt verwezen, hebben ze betrekking op het oude graafschap Vlaanderen. | |||||||
1. De bronnen en bronnenverwekkende instellingen, vaders met een gemengde kroostDe algemene maatschappelijke ontwikkelingen, van politieke en sociale aard, lijken mij een erg belangrijke parameter voor de selectie van bronnen en de bronnenbestanden die naar verwachting prioritair zullen moeten worden aangeboord.
Het is uiteraard zo dat taal en taalgebruik in belangrijke mate door een zekere ‘vrijheid’ van de gebruiker (intellectuele auteurs) gekenmerkt zijn, alhoewel zij/hij zich omwille van communicatie en verstaanbaarheid diende te conformeren aan de heersende normen, maar de filters waardoor deze historische taal tot ons komt, reduceren deze vrijheid in belangrijke mate. Tussen ons en de middeleeuwer en zijn/haar taal staat registratie en de krachten die over registratie beslisten en die de regels bepaalden waaraan deze registratie diende te beantwoorden. Indien wij over middeleeuwse bronnen beschikken, is dat in de eerste plaats omdat middeleeuwers van oordeel waren dat een aantal zaken belangrijk genoeg waren om vastgelegd te worden, maar ook (registratie impliceert uiteraard niet steeds conservatie) dat bepaalde getuigenissen het verdienden in een overleveringsketen te worden opgenomen, waardoor ze tot ons gekomen zijn. Dit laatste is van groot belang: instellingen grijpen vaak reeds in op het ogenblik van de registratie en selecteren bronnen in functie van wat men toen belangrijk achtte. Er is dus eliminatie of taalkundige aanpassing | |||||||
[pagina 363]
| |||||||
nog voor de geschreven bron zelfs maar wordt aangemaakt. Als voorbeeld mogen de vele confiscatiedossiers gelden, die in de loop van de 14de eeuw na opstanden werden aangemaakt. Naar men mag aannemen gaat het in nagenoeg al deze gevallen om een vertaling van een oorspronkelijk in het Middelnederlands gestelde inventaris van aan te slane goederen, in functie van de noden van een Franstalige centrale administratie die met de repressie belast was in dienst van de Vlaamse graven uit het huis van Dampierre, of vanaf 1384 van het geslacht van de Valois-Bourgondiërs.Ga naar voetnoot3 Bewaard gebleven bronnen kunnen andere bronnen maskeren: kladversies, versies in een andere taal, teksten of tekstfragmenten die ter voorbereiding van een definitieve (en vaak als enige bewaarde tekst) dienden. Maar soms - archivalische mirakels bestaan en ze grijpen plaats - zijn er fragmenten van deze normaliter niet voor conservatie voorziene bronnen bewaard gebleven.
Bronnen kunnen uiteraard op verschillende manieren worden geklasseerd, uitgaande van hun vorm of van de beschrijfstof, perkament of papier (een wat bizar criterium voor ons, maar lange tijd - in de 19de eeuw alvast - in het archiefwezen gehanteerd waardoor kostbare verbanden voor altijd verloren zijn omdat collecties uit elkaar werden gerukt); inhoud (verhalende versus nietverhalende bijvoorbeeld, een onderscheid dat grofweg, maar ook hier zijn er nuances te formuleren, samenvalt met literair en niet-literair); men kan bronnen in een typologie onderbrengen op basis van hun doel (bijvoorbeeld lering en vermaak), waarbij lering de in zeer brede zin niet-fictionele bronnen groepeert. Ook met betrekking tot dit laatste criterium wens ik te pleiten voor voorzichtigheid: als een huidig onderzoeker het doel van een tekst als uitgangspunt neemt, interpreteert zij/hij uiteraard zeer sterk. Een in onze ogen perfect rationeel doel, kan voor tijdgenoten zeer irrationeel overkomen. En het onderscheid lering en vermaak is bij momenten ook erg dun. Toen hertog Filips de Goede een collectie vaak scabreuze verhalen liet aanleggen (les Cent nouvelles nou- | |||||||
[pagina 364]
| |||||||
velles), duidelijk met de bedoeling hem op lange winteravonden op enigerlei wijze te vermaken, putten de samenstellers uit de rijke voorraad van bizarre voorvallen die voorhanden waren in de registers van de hertogelijke kanselarij, meer bepaald bij de diensten die remissiebrieven (genadebrieven) produceerden.Ga naar voetnoot4 In deze ‘uit het leven gegrepen’ getuigenissen van crimineel en ander gedrag dat voor de rechtbank kwam, zitten zoveel gevallen van vaak ongewilde humor, dikwijls ook tragi-komisch van aard, dat ze zonder moeite als ‘fictie-tekst’ nog eens dienst konden doen. Als volleerde post-moderne intertekstuele tekstacrobaten hebben de samenstellers hun opzet als een raamvertelling ingekleed, waarbij diverse reëel bestaande ambtenaren en hofdignitarissen de verhaaltjes inleiden. Sommige van deze verhalen zijn zo weggeplukt uit de echt bestaande remissiebrieven, met aanpassing van de naam van de betrokkenen. Fictie of non-fictie? Lering of vermaak, elke historicus die criminaliteit bestudeert weet dat de realiteit vaak de fictie moeiteloos achter zich laat.Ga naar voetnoot5 Staat dit alles ver af van het onderwerp van deze essaybundel? Niet eens: er zijn ook remissiebrieven in het Nederlands afgeleverd. In het graafschap Vlaanderen greep een deel van de procedure, het zogenoemde interinement van de remissiebrieven, voor de Raad van Vlaanderen plaats en ze bevatten ook narratieve elementen die heel sterk naar het verhaal verwijzen zoals partijen (soms zelfs met uitspraken in de directe rede) dat hebben opgedist.Ga naar voetnoot6 Ook al wordt dit ‘nar- | |||||||
[pagina 365]
| |||||||
ratieve element’ gevat in een diplomatisch carcan vol juridisch jargon. Het genaderecht is pas onder de Bourgondische hertogen (vanaf 1384 dus) geïnstitutionaliseerd geworden, wat impliceert dat vanaf dit ogenblik op systematische wijze bronnen zijn overgeleverd. In de praktijk beoefenden ook de Vlaamse graven der 14de eeuw het terugroepen uit verbanning naar aanleiding van speciale gebeurtenissen (een Blijde Intrede van een nieuwe vorst bijvoorbeeld) of op specifieke daartoe geëigende dagen (op Goede Vrijdag bijvoorbeeld).Ga naar voetnoot7
Naar mijn aanvoelen is een indeling gebaseerd op de instantie die de bronnen heeft voortgebracht van grotere waarde: de bronnenproducenten kunnen individuen zijn, instellingen, collectiviteiten, lokaal of regionaal ingeplant. In alle geval is hun optreden inzake het redigeren en bewaren van bronnen van determinerend belang, zowel voor het bewaren en doorgeven van de bronnen, als voor enkele essentiële aspecten van de basisinterpretatie. Indien we willen uitmaken of bronnen min of meer dicht bij de gesproken taal staan, is het van belang uit te maken waar in de keten van productie van (officiële bronnen) en in de overleveringsketen het document staat waar we mee te maken hebben.
Dit doet sterk denken aan het respect voor het ‘herkomstbeginsel’ dat gelukkig al geruime tijd het optreden bepaalt van archivarissen bij hun essentiële taak, inventariseren en toegankelijk maken van archiefbronnen. Recente bronnenoverzichten vertrekken overigens van hetzelfde principe. Ze bieden de gebruiker een overzicht van de bronnenbestanden op basis van de bewaarde archivalia, maar in een samenhang die het archief van de instelling reconstrueert als ware het een instelling die levend archief voortbrengt. Los met andere woorden van huidige bewaarplaatsen, die dikwijls politieke realiteiten uit de tussenliggende eeuwen weerspiegelen. Dit uitstekend uitgangspunt ligt bijvoorbeeld aan de basis van het opzet van de repertoria die de Franse CNRS uitgeeft over de bronnen voor de sociaal-economische geschiedenis (dit is zeer ruim opgevat: ‘sociaal’ omvat bijvoorbeeld alle | |||||||
[pagina 366]
| |||||||
bestuurlijke en juridische archieven) van de landen die ooit tot het Bourgondisch statencomplex behoorden.Ga naar voetnoot8 Het oude graafschap Vlaanderen is het eerst in dit verband opgenomen, naderhand volgden ook het hertogdom Brabant, het graafschap Henegouwen en de andere gebieden van de Zuidelijke Nederlanden. Dit repertorium, naar zijn twee auteurs de Bautier-Sornay genoemd, omvat ook alle antecedenten van de Bourgondische administratie. In het geval van het graafschap Vlaanderen dus ook alles wat de Vlaamse graven ooit aan bronnenreeksen hebben achtergelaten. Het oorspronkelijke opzet van het repertorium voorziet ook een deel dat op de lokale instellingen (steden en kerkelijke instellingen) in dezelfde gebieden betrekking heeft. Bovendien heeft het Belgische Algemeen Rijksarchief recent een repertorium uitgegeven waarin per vorstendom (het graafschap Vlaanderen kwam als eerste klaar) archiefvormers en een oriëntatie naar bewaard gebleven (en reeds uitgegeven) bronnen, met een beschrijving van het functioneren van de instellingen, wordt aangeboden.Ga naar voetnoot9 Daarnaast heeft ook het Belgisch Centrum voor Landelijke Geschiedenis specifieke repertoria van bronnen uitgegeven, waarin de gebruiker op gedetailleerde wijze vindplaatsen en verwijzingen aantreft naar bronnen die op agrarische activiteiten betrekking hebben.Ga naar voetnoot10 Het oude graafschap Vlaanderen, of dan toch zijn Nederlandstalig deel en voor wat Bautier-Sornay betreft hoort ook la Flandre française tot de bestudeerde regio's, is met andere woorden gezegend met relatief recente bronnenoverzichten, die een betrouwbare toegang bieden tot collecties waarin bronnen kunnen voorkomen met een taaleigen dat dicht bij de gesproken taal staat. | |||||||
[pagina 367]
| |||||||
2. Instellingen en hun bronnen: de zwakke stem van onderen uit?De middeleeuwse samenleving is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een groot aantal instellingen (kerkelijke instellingen, staat, stad, universiteit) die in min of meer voldragen versie in de Middeleeuwen zelf reeds voorkwamen. Wat ook hun ontwikkelingsfase was, ze produceerden bronnen en dachten er bij momenten aan deze ook voor het nageslacht of voor zichzelf te bewaren, want het was toen uiteraard allemaal levend archief en dus met een functie in de samenleving bedacht. Al lang bestuderen historici de opvallende tweevoudige aard van de middeleeuwse instellingen: een groot deel van de instellingen zijn min of meer bewuste creaties (al blijven formele doopakten van een middeleeuwse instelling zeldzaam) die van bovenaf, doorgaans in naam van een vorst, macht en controle uitoefenen; andere zijn ‘spontaan’ gegroeid van uit de ‘behoeften van de basis’. Uitgerekend in het sterk en vroeg geürbaniseerde graafschap Vlaanderen is deze tweede tendens heel belangrijk geweest.Ga naar voetnoot11 Een en ander heeft uiteraard grote repercussies op het soort bronnen dat werd opgesteld en overgeleverd en dus ook op de informatie die deze bevatten. In de bronnen die getuigen van de activiteit van de ‘van onderen uit gegroeide’ instellingen, is de kans om een taal te ontmoeten die relatief dicht bij de gesproken taal staat veel groter. Toch moet men ook hier op de hoede zijn voor invloeden van een zekere administratieve cultuur, die getuigenissen registreert en ze met min of meer grote vervorming weergeeft.
De specifieke situatie van het graafschap Vlaanderen en vooral de zeer uitgesproken urbanisatie heeft de registratie van teksten die dicht bij de volkstaal staan extra impulsen gegeven. Zowat een op drie Vlamingen leefde in de late Middeleeuwen in een stad, een verhouding die enkel in Italië geëvenaard werd.Ga naar voetnoot12 Het resultaat is dat in vele steden vroege administraties zijn | |||||||
[pagina 368]
| |||||||
gegroeid die vele facetten van het stedelijk leven schriftelijk hebben geregistreerd.Ga naar voetnoot13 Vele van deze actieterreinen zijn in minder vroeg ontwikkelde gebieden later tot groei gekomen en gemakkelijker in de handen van ‘overheden’ van allerlei slag geraakt, met alle gevolgen van dien (mogelijk en waarschijnlijk ook voor het ‘homogene’ karakter van de taal in deze bronnen). De deelname van georganiseerde arbeidersgroepen, ambachtslieden en van andere corporatieve verenigingen aan het publieke leven heeft aan de Vlaamse steden een apart administratief elan gegeven.Ga naar voetnoot14 Dit proces heeft zich duidelijk doorgezet bij het begin van de 14de eeuw, maar het Corpus Gysseling is er om te onderstrepen dat uiteraard, in het geval van de grote steden Brugge en Gent, in de loop van de 13de eeuw vele aanzetten voor de verdere ontwikkeling voorhanden waren.Ga naar voetnoot15 Grote en vroege reeksen van allerlei vormen van ‘sociale boekhouding’ zijn hoe dan ook het resultaat | |||||||
[pagina 369]
| |||||||
van de evolutie die zich in de nadagen van ‘1302’ doorzet. Ook het louter volume van de (bewaarde zowel als aangemaakte) documenten stijgt gevoelig in deze jaren: de nieuwe groepen die aan de macht participeren eisen inspraak en controle en dit impliceert een onmiddellijke toename van de bureaucratisering. Het meest uitgesproken is dit het geval geweest op het steeds gevoelige terrein van de stedelijke financiën, de stadsrekeningen in het Middelnederlands zijn dan ook een der meest tastbare relicten van deze ‘emancipatiebeweging’ van het begin der 14de eeuw.Ga naar voetnoot16 Deze participatie is zonder al te veel kleerscheuren blijven bestaan tot grosso modo het midden van de 16de eeuw. Op dat ogenblik wordt de druk van de centrale overheid op stedelijke en andere instellingen groter. De procedure van de homologatie van de gewoonterechten bijvoorbeeld, zal vermoedelijk ook wel enige repercussies gehad hebben op de taal waarin processen en vonnissen werden overgeleverd.Ga naar voetnoot17 Met betrekking tot het graafschap Vlaanderen is de vroege 16de eeuw overigens ook het ogenblik waarop door het verschuiven van het economisch zwaartepunt van Brugge naar Antwerpen nog wel meer maatschappelijke evoluties inzetten, waarvan een weerslag op de taaluitingen mag worden verwacht. En dan ga ik nog niet in op de mogelijke effecten van de geleidelijke verspreiding van de boekdrukkunst. Tussen deze twee termini (begin 14de-begin/midden 16de eeuw) kent de Vlaamse samenleving een fase, de communale of corporatieve fase, waaruit nogal wat bronnen zijn overgeleverd, die getuigenis afleggen van het ‘relatief autonome’ bestuurlijk optreden van lokale gemeenschappen, niet of weinig gehinderd in de registratie van hun bestuursdaden door controle van bovenaf. Het komt mij als belangrijk over om de cohesie van deze laat-middeleeuwse periode te behou- | |||||||
[pagina 370]
| |||||||
den: vele bronnenreeksen starten omwille van archiefeconomische redenen, verlies van documenten door branden, onzorgvuldige registratie in de beginjaren van deze communale orde, later of ze zijn pas serieel voorhanden voor een latere periode, de 15de eeuw. Toch getuigen ze fundamenteel van dezelfde maatschappelijke orde.
Waarom in elk geval de 14de eeuw isoleren, tenzij om praktische motieven van onderzoeksstrategie? Er lijken mij geen grondige redenen aanwijsbaar vanuit de historische ontwikkeling om te veronderstellen dat registratie en conservatie van bronnen in de loop van de 15de eeuw een fundamentele verandering hebben ondergaan. Wegen eventuele evoluties in de gesproken taal op tegen het feit dat van ca. 1302 tot ca. 1540 administraties zo goed als ongehinderd aan het werk zijn geweest, die voor een directe registratie van gesproken taal verantwoordelijk zijn geweest?
De vermoedelijk meest bruikbare teksten zal men uiteraard zoeken in de sfeer van de rechtspraak: vonnissen, maar vooral getuigenverklaringen, enquêtes voorafgaand aan de eigenlijke zittingen, nota's genomen door de griffier. Dergelijke documenten, als ze al voorhanden zijn, vertonen doorgaans een aantal concrete kenmerken:
Enkele voorbeelden: De Gentse schepenen van gedele hebben ongetwijfeld een der belangrijkste reeksen van akten van diverse aard (willige rechtspraak, staten van goed en | |||||||
[pagina 371]
| |||||||
verhoyrsettingen, en de bekende zoendingboeken) overgeleverd, die in een zo goed als continue reeks vanaf het midden van de 14de eeuw voorhanden is. Het oudste bewaarde register dateert uit 1349. In dit geval gaat het om grote registers op perkament, met achterin een zoendingboek, letterlijk een boek van verzoeningen van partijen die vaak in een geweldsdelict tegenover elkaar staan. De schepenen van gedele staan dan ook bekend onder een tweede naam, die van paisierders, letterlijk: vredemakers. In de zoendingen vellen de schepenen een doorgaans summier verwoord vonnis dat soms vergezeld wordt van een korte narratio waarin het oorspronkelijke voorval wordt verhaald. Van dezelfde schepenbank zijn vanaf 1433 handboekjes bewaard, waarin de griffier van de schepenbank van gedele per zittingsdag noteerde welke verschillende partijen die dag voor hem zijn gekomen en wat ze hebben verklaard. Meer dan in wat dank zij de eigenlijke registers is bewaard, ‘hoort’ men hier bijna letterlijk de partijen aan het woord.Ga naar voetnoot18
Ander voorbeeld: de vele vonnissen die de Gentse ambachtsdekens geveld hebben in de jaren waarin ze een para-politieke functie waarnamen (tot 1540).Ga naar voetnoot19 Vele van deze processen behoren tot de conflicten die vandaag voor de arbeidsrechtbank worden gebracht, maar die in de late Middeleeuwen door de collega's ambachtsdekens werden gevonnist. Deze vonnissen bevatten uiteraard een formulier gedeelte dat beantwoordt aan de algemene formules die oorkondentaal kenmerken, maar in hun narratio ‘hoort’ men alweer op heel directe wijze de partijen aan het woord. Een voorbeeld: uit een geschil dat de Gentse scheepsmakers tegenover de houtbrekers en zagers plaatste in 1357: | |||||||
[pagina 372]
| |||||||
Dit es tfonnesse dat ghegheven hes den scheepmakers, den houtbrekers ende den saghers. Dit korte formulier gedeelte getuigt van het hoge spreektaalgehalte van de tekst. Deze tekst wordt als voorbeeld aangehaald omdat we hier, vanuit diplomatisch oogpunt zonder enige twijfel met een oorkonde te maken hebben: er wordt een rechtshandeling vastgelegd, er zijn vaste aan een formulier gekoppelde tekstgedeelten (de disposant wordt aangegeven; de onderscheiden onderdelen: notificatio, narratio, dispositio enz. zijn herkenbaar; er is een formele datum en de wijze van registratie: in een chirograafvorm of in een ‘register van de dekens’), toch klinkt de taal ‘anders’ dan de taal/spelling uit vergelijkbare oorkonden die dichter aanleunen bij een geformaliseerde kanselarij, al dan niet stedelijk van aard. De herkomst en de maatschappelijke context waarbinnen deze oorkonde is tot stand gekomen, is met andere woorden belangrijker dan het loutere feit dat het om een oorkonde gaat. Moeten we dan alle oorkonden uit de 14de eeuw van naderbij bekijken? Verre van, maar gericht zoeken vanuit de logica en het functioneren van de instelling die de documenten heeft voortgebracht (hier het college der ambachtsdekens in hun juridische functie), brengt ons op het spoor van dergelijke interessante gevallen.
Veel van deze documenten bleven niet bewaard, voor de 15de eeuw worden ze weliswaar talrijker, maar wat overblijft is een mager restant. Karel V heeft namelijk doelbewust de archivalia van de Gentse ambachten na de opstand van 1540 laten confisqueren en in grote mate laten vernietigen.Ga naar voetnoot21 | |||||||
[pagina 373]
| |||||||
Een Brugs voorbeeld: in de juridische enclaves van het proosse en van het kanunnikse (beide afhankelijk van het kapittel van Sint-Donatiaan) werden wat de tijdgenoten ‘duergaande waarheden’ noemde georganiseerd. Een betichtingsprocedure waardoor de overheid (hier dus de proost via zijn baljuw) in staat werd gesteld misdrijven te vervolgen die bij gebrek aan klager onbestraft waren gebleven. Inwoners konden dus elkaar vrijuit beschuldigen van al dan niet vermeende misdrijven, die ongestraft gebleven waren. Hiertoe stelde de baljuw zeer gericht vragen die onder meer peilden naar de seksuele activiteiten binnen de gemeenschap. Montaillou aan het Zwin bij wijze van spreken. Wat voor ons van belang is, is dat er bronnen bewaard zijn gebleven van deze activiteit. Twee types zijn te onderscheiden: terminaties (opsommingen van veroordeelden, de reden voor hun veroordeling en de betaalde boete) voor de jaren 1409-1435; en de eigenlijke verslagen van de zittingen zelf, bewaard voor de periode vanaf 1471 en tot omstreeks 1515.Ga naar voetnoot22 Op het eerste gezicht staan we hier even heel dicht bij wat mensen in alledaagse omstandigheden hebben ervaren en vooral: hoe ze erover berichten. De teksten zijn als een systematisch getuigenverhoor opgevat, maar ook hier past een waarschuwing. Andermaal kijken we mee door de blik van een klerk die de baljuw assisteert en die de registratie verricht, het gebruik van zelfs Latijnse woorden om de steeds weer terugkerende delen (nichil, dicit per eede) aan te geven, is een waarschuwing. Ook hier hangt tussen de directe getuigenis waar onze belangstelling naar uitgaat en de aan het woord zijnde middeleeuwer een subtiel gordijn van geleerd taalgebruik. We luisteren mee, maar door de oren van een juridisch gevormd medewerker van de baljuw. In theorie kunnen we dit laatste euvel uitschakelen door op zoek te gaan naar ego-documenten, waarin de intellectuele auteur en de materiële auteur van de bron samenvallen.Ga naar voetnoot23 De garantie dat in deze documenten de directe stem van de middeleeuwer te beluisteren valt, is hoe dan ook wat groter. Helaas zijn dit soort van documenten dun gezaaid, gericht onderzoek kan | |||||||
[pagina 374]
| |||||||
evenwel hopelijk nog een en ander boven water brengen. Sommige uitzonderlijke documenten zijn al langer bekend, klassiek voorbeeld is het zogenoemde memoriaal - een financieel document - van Simon de Rikelike, een welgestelde landbouwer uit het Brugse Vrije uit de eerste helft van de 14de eeuw.Ga naar voetnoot24 In vele gevallen hebben deze documenten een boekhoudkundige oorsprong of zelfs ronduit een karakter en formeel uitzicht dat hen heel dicht bij rekeningen situeert. Zoals de rekeningboeken van Jan, heer van Oudenaarde uit 1373-78 bijvoorbeeld, bestudeerd door Erik Thoen.Ga naar voetnoot25 Hetzelfde geldt voor bronnen die het midden houden tussen persoonlijke geschiedenissen en rekeningen, naar het model van de Italiaanse (vooral Toscaanse) ricordanze. Voor vele Italiaanse en enkele Duitse steden staan voor de late Middeleeuwen zogenaamde ricordanze of Hausbüchern ter beschikking. Ze houden het midden tussen officiële stadshistoriografie en een familiale kijk op de eigen, persoonlijke geschiedenis en op die van de stedelijke gemeenschap waartoe men behoort.Ga naar voetnoot26 Als bronnentype vallen ze vaak tussen twee stoelen: te beperkt en op het informatieve vlak onbetwistbaar de mindere in vergelijking met de grote historiografische tradities, te beperkt ook gemeten aan het vollediger karakter van de boekhouding van grote handelshuizen. Als er al enkele vroege voorbeelden uit de Nederlanden aanwijsbaar zijn, gaat het opvallend om bronnen nagelaten door afstammelingen van Italiaanse emigranten. Het Lieflick memorie boeck van Lowys Porquin (1511-1573) een uit Chieri in Piëmont afkomstig geldhandelaar die het in de Nederlanden gemaakt heeft, of het memoriaelboucxkin van Pieter V | |||||||
[pagina 375]
| |||||||
Adornes, een afstammeling van de Genuese bankiersfamilie der Adornes die zich in de 14de eeuw in Brugge vestigden.Ga naar voetnoot27 De bedoeling van de auteurs der ricordanze of der livres de raison liggen vaak in het verlengde van hun commerciële activiteiten. Het gaat er met name om de voorbije tijd te beheersen en hem als stichtend voorbeeld voor het nageslacht te fixeren in een schriftelijke neerslag. De levensloop en markerende gebeurtenissen uit een mensenleven: geboortes, dopen, huwelijken, overlijdens en stichtingen worden in de ricordanze vermengd met een overzicht van de familiale zaken - aankopen, verkopen, besteding van de gelden, afrekeningen met leveranciers en met dienstpersoneel. In enkele gevallen wordt zelfs de uiterlijke vorm van een boekhouding, met een onderscheid in inkomsten en uitgaven en met het typische doorhalen van afgehandelde zaken geïmiteerd. De vermelding van een geboorte wordt, na het overlijden van het kind in kwestie, doorgehaald als betrof het een post in de boekhoudkundige verhouding met God zelf die door de dood is afgehandeld. In vele archiefdepots kan men nog op dergelijke bronnen stoten.Ga naar voetnoot28 Enkele jaren terug wees ik in een tweetal bijdragen op een handboekje van de hand van een Gents patriciër, Simon Borluut.Ga naar voetnoot29 Het gaat om een langwerpig papieren schriftje (11 × 29cm.), van het formaat dat vele praktijkbronnen uit de late Middeleeuwen hebben, bestaande uit drie | |||||||
[pagina 376]
| |||||||
ingebonden katernen.Ga naar voetnoot30 Het handboekje van Simon Borluut bestrijkt chronologisch de periode 1450 tot en met 1463. Het bevat een massa gegevens die een doorkijk bieden op het dagelijks leven in Gent in deze periode en hanteert een taal, die naar mijn aanvoelen tamelijk sterk door spreektaal gekleurd is.
Een voorbeeld. [fo 3ro] Leve de ego-documenten dan? Ja, maar met voorzichtigheid. Het weinige wat we over dit soort van documenten weten leert dat hoe dan ook een sociaal beperkte groep van welstellenden aan het woord is, bij wie een taalge- | |||||||
[pagina 377]
| |||||||
bruik kan domineren dat door het circuleren in een bredere cultuurkring kan afwijken van wat de standaard is in de stad/regio waarin de betrokkene te situeren is.
Tot dusverre kwamen voorbeelden aan bod van bronnen die uitgaan van onderen uit (ambachtsdocumenten, ‘doorgaande waarheden’, ego-documenten). Impliceert dit dat in de bronnen die de neerslag zijn van een andere traditie, deze die uitgaat van instanties die de machtsuitoefening van boven uit vertegenwoordigen, weinig bruikbaars te rapen valt? Geenszins, want uiteraard behoren hiertoe alle bronnen van de sociale boekhouding van overheden, vorsten op de eerste plaats. In het kader van het graafschap Vlaanderen in de late Middeleeuwen impliceert dit vanaf een bepaald administratief niveau een verfransingsproces. Zowel de Dampierres als hun Bourgondische erfgenamen behoorden tot een Franstalige cultuur en vele documenten, enquêtes e.d.m. waarvan we weten dat ze uiteraard in de taal van de respondenten werden uitgevoerd zijn in een ‘officiële’ Franstalige versie, al dan niet doorspekt met moeilijk vertaalbare terminologie overgeleverd. Voorbeeld: moerenquêtes uit de jaren 1424-25, opgetekend ter plekke in het gebied tussen Wachtebeke en het Land van Saaftinge, maar ten behoeve van de Bourgondische kanselier Nicolas Rolin in het Frans vertaald.Ga naar voetnoot31 Toch lijkt een systematisch doornemen van de vaak slecht geïnventariseerde collecties die in de marge van de archieven van de Rekenkamer van Rijsel zijn opgebouwd (nu ten dele in het Algemeen Rijksarchief in Brussel), de zogenaamde Acquits de Lille, cartons van de Rekenkamer, of nog de administratieve dossiers, een onderneming die waardevolle resultaten kan opleveren (vooral met het oog op de taal van het platteland, waar de overleveringskansen voor bronnen die van onderen uit zijn tot stand gekomen lager is). Andermaal is het essentieel om zich bij de oriëntatie in deze verzamelingen, die vaak het resultaat zijn van weinig doordachte inventarisatie in de 19de eeuw te laten leiden door een overzicht van het historisch wedervaren van deze documenten.Ga naar voetnoot32 Ook de grafelijke (vanaf 1384 hertoge- | |||||||
[pagina 378]
| |||||||
lijke) oorkondenverzamelingen zijn niet te verwaarlozen: in vele gevallen zijn daar stukken die van de onderdanen afkomstig zijn terecht gekomen, memoranda waarin laatstgenoemden klachten aan de overheid richtten bijvoorbeeld. En in de vorstelijke rechtspraak, men denke aan de Raad van Vlaanderen (opgericht in 1386, zetelend in Gent sinds 1407) zijn soms ook voorbereidende bundels, naast de eigenlijke vonnissen die uiteraard in een strikt carcan van oorkondentaal vervat zijn, te vinden. Of alweer handboeken van individuele raadsheren, zoals dat van Alart de la Porte (midden 15de eeuw).Ga naar voetnoot33 | |||||||
3. Het Nederlands van de 14de-eeuwer: prikkel voor historisch onderzoek?Heeft een historicus ook specifieke verwachtingen ten aanzien van een systematische studie van het 14de-eeuwse Nederlands uit de Zuidelijke Nederlanden? Ja, uiteraard, en naarmate de linguistic turn de vraagstelling van de historicus heeft verrijkt en geprikkeld zijn deze verwachtingen zelfs heel uitgesproken.Ga naar voetnoot34
Al geruime tijd wordt in de geschiedschrijving aandacht besteed aan machtsuitoefening en - opbouw van onderen uit, de aanspraken op medebestuur geformuleerd door de lagere klassen, die maar heel zelden direct aan het woord zijn.Ga naar voetnoot35 Een grote methodologische hinderpaal bij dit onderzoek is de | |||||||
[pagina 379]
| |||||||
onzekerheid over wanneer men precies de gedomineerde groepen in beeld krijgt, wanneer m.a.w. de historicus hun stem hoort weerklinken. Doorgaans gebeurt dit op een zeer indirecte wijze. Nagenoeg alle bronnen over opstanden en collectieve manifestaties gaan uit van diegene die achteraf de repressie organiseert, of die van op de zijlijn doorgaans met weinig begrip commentaar formuleert. Verschillende auteurs hebben wegen aangereikt waarlangs de historicus tot dit soort van kennis kan doordringen: Michel de Certeau met zijn aandacht voor infrapolitiek gedrag, het geritsel in de marge van officieel getolereerd gedrag, maar ook met aandacht voor taal: de revolutie in het spreken, het herbruiken van beschikbare taal.Ga naar voetnoot36 Verder op deze weg gaat de antropoloog James Scott.Ga naar voetnoot37 Hij maakt een onderscheid tussen publiek discours en hidden transcripts, dat wat achter de schermen gebeurt, het backstage discours. Ondergeschikte groepen, die reeds van in de volle middeleeuwen politieke dissidentie cultureel vertaalden, hanteren het officiële discours in petities aan de overheid bijvoorbeeld, terwijl ze het in een beweging subverteren in eigen belang.Ga naar voetnoot38 De dominante ideologie wordt ‘herbruikt’ in eigen voordeel.Ga naar voetnoot39 Het zou hoop ik, bijzonder nuttig zijn om vanuit deze vraagstelling en methodologische aandachtspunten ook teksten te analyseren in een bronnenselectie die peilt naar een taal die zo dicht mogelijk bij de gesproken taal staat en rekening houdt met de uitzonderlijke Vlaamse traditie van geschiedbeleving van onderen-uit zoals die onder meer in de Vlaamse middeleeuwse stedelijke samenleving tot uitdrukking werd gebracht.
Een tweede verzuchting betreft de studie van taal als middel waarmee een zekere culturele uniformisatie, globalisatie in de middeleeuwse wereld zich heeft voltrokken. De Zuidelijke Nederlanden, en vooral het graafschap Vlaanderen, was zoals reeds gesteld, een uitzonderlijk geürbaniseerd gebied, | |||||||
[pagina 380]
| |||||||
gekenmerkt door een zeer intense concentratie van uitwisseling van goederen en mensen. Migratiebewegingen van en naar de steden waren heel belangrijk, voor zover we daar zicht op hebben ging het vaak om een combinatie van lange-afstandsmigratie (in het geval van de grote steden) met stapsgewijze binnenlandse immigratie (van een plattelandsgemeenschap, via een kleine stad naar een grootstad).Ga naar voetnoot40 Welke invloeden heeft dit alles gehad op het taalgebruik? Momenteel veronderstellen we redelijkerwijs dat middeleeuwse bronnen omwille van hun plaats van redactie, soms zelfs van hun plaats van bewaring, iets leren over de taal zoals die ter plekke werd gehanteerd. Maar in hoeverre doorkruist de uitzonderlijke mobiliteit (ook bij ‘cultuurdragers’ en dat deel van de bevolking dat aan de verschriftelijking deel had) dit beeld van homogeniteit? Voor zover schaars onderzoek dit toelaat, leefden immigranten in een grootstad zoals Gent of Brugge ook vaak een tijdlang gegroepeerd in bepaalde stadswijken, een verschijnsel dat voor de 19de-eeuwse grootsteden ook en beter gekend is. Andere op het eerste gezicht meer economische factoren (marktstructuren, penetratie van stedelijk geld en krediet op het platteland) en van politieke aard (dominantie over een ‘Kwartier’ een structuur die zich in Vlaanderen tijdens de Artevelde-periode doorzet, midden 14de eeuw) dienen zeker mee in het beeld betrokken te worden, maar het is onmiskenbaar dat culturele uitingen en taal een der meetbare instrumenten van dergelijke uniformisatie zullen zijn. Recent onderzoek voor London wees uit dat in de 15de en 16de eeuw in de wijk Southwark (op de rechteroever van de Thames) vaak sociaal minder begoede emigranten uit de Nederlanden, die onder meer taalkundig herkenbaar waren en bleven, samenwoonden. Ze vormden er een ook taalkundig herkenbare aparte gemeenschap. Andere wijken werden dan eerder transitiezones.Ga naar voetnoot41 In dit soort van onderzoek, denk ik, is het niet raadzaam te redeneren vanuit een omgekeerd lineair model en te veronderstellen dat een taalkundig uniformere periode noodgedwongen dichter bij ons staat. Er zijn ongetwijfeld zoals op vele andere terreinen afwisselend momenten van meer of min- | |||||||
[pagina 381]
| |||||||
dere interpenetratie van stad en platteland geweest. Nog grotendeels verspreid onderzoek leert dat een der meest diepgaande invloeden vanuit de steden uitgerekend de administratieve cultuur is die in de loop van de late Middeleeuwen, via geschreven contracten van allerlei aard (pachtcontracten, verkopen, rentenbezettingen, kredietoperaties) het platteland en de daar heersende sociale praktijken (ook de taal?) heeft beïnvloed. Lopend onderzoek wijst uit dat het tot voor kort als typisch stedelijk ervaren verschijnsel van de rederijkerskamer, in sterke mate op het Vlaamse platteland was doorgedrongen.Ga naar voetnoot42
Deze laatste opmerking brengt mij terug naar mijn vertrekpunt: de samenleving van de Zuidelijke Nederlanden in de late Middeleeuwen is zeer sterk gekarakteriseerd door de activiteit van een uitgebreid gamma aan corporatief georganiseerde instellingen, die doorgaans ook op het culturele vlak en op het terrein van de representatie heel actief waren. Taal was daarbij een evident vehikel, indien via de taal de specificiteit van de dragende krachten van de laat-middeleeuwse samenleving beter in kaart kan worden gebracht, zal dit ook voor het historisch onderzoek een belangrijke stap vooruit zijn. |
|