Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| ||||||||||
Nederlands als prestigetaal voor de Brugse upper class in de 19de eeuw?
| ||||||||||
1.2Origineel bronnenonderzoek over de distributie van geschreven Nederlands en Frans in het 19de-eeuwse Vlaanderen is schaars. Nochtans bestaat er, onder meer op basis van de (taal)politieke geschiedenis van België (Witte | ||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||
e.a. 1997), wel een ‘communis opinio’ over de rol van beide talen, die -ook door schrijver dezes- min of meer consequent aangehaald wordt bij een bespreking van de toenmalige taaltoestand. Er wordt doorgaans uitgegaan van een model waarbij Frans als onbetwiste prestigetaal de boventoon voerde voor de hoogste klassen. Voor het geschreven Nederlands leek in die toplaag geen duidelijke functie weggelegd: ‘Die Beherrschung der niederländischen Hoch- oder Schriftsprache war in dieser Schicht, recht bescheiden, ihre Verwendung noch bescheidener’ (Vandenbussche & Willemyns 1999: 143). Er wordt verder verondersteld dat de groeiende uitbouw van de Nederlandse standaardtaal weinig of geen invloed had op het privé- of publiek taalgebruik van de adel en de hoge bourgeoisie, tenzij bij wettelijke verplichtingen helemaal aan het eind van de 19de eeuw. Wanneer men deze hypotheses combineert met de reeds verwerkte onderzoeksgegevens over het taalgebruik van de lagere klasse en de middenklasse in Brugge, dan kan de theoretische sociale distributie van het geschreven taalgebruik als volgt kort samengevat worden:
(de term geïntendeerd Nederlands duidt erop dat het niét om een ‘dialektisch geprägte’ variant gaat (Vandenbussche 1999); voor de middenklasse kan bij ‘Nederlands’ naar het eind van de 19de eeuw toe gespecificeerd worden ‘naar integrationistisch of particularistisch model’ (Willemyns 1996) | ||||||||||
1.3Dit model bleek echter niet altijd te stroken met de realiteit. In de voorbije jaren vond ik in de Brugse archieven documenten die erop wezen dat ook het Nederlands in de sociale toplaag tot ver in de 19de eeuw effectief gebruikt werd voor H-functies: dit was het geval voor de notulen van de zeer prestigieuze Sint-Sebastiaansgilde, een schuttersvereniging waarvan de leden door diverse bronnen aangeduid worden als ‘membres de la haute bourgeoisie’ (o.m. Lefevre 1976). Voor welke functies het Nederlands eventueel verder nog gebruikt werd door de Gildeleden en hoe de verhouding ten opzichte van het Frans was, werd tot dusver in het ongewisse gelaten, in de veronderstelling dat veel zal afgehangen hebben van de persoonlijke competentie | ||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||
van de schrijver en de specifieke schrijfomstandigheden. In dit artikel wordt daarom de taalkeuze in het volledige 19de-eeuwse archief van de Gilde bekeken, met inachtname van alle beschikbare bronnen en tekstsoorten. | ||||||||||
2. De Brugse Sint-Sebastiaansgilde als case-study2.1 InleidingWie op zoek gaat naar geschreven bronnen van de Brugse upper class tijdens de 19de eeuw, stelt vast dat het mondaine societyleven zich in die periode vooral binnenskamers afspeelde in adellijke en hoogburgerlijke ‘salons’. Kranten maakten melding van een eindeloze aaneenrijging van bals, banketten en soirées die het hele ‘saison’ georganiseerd werden door ‘dames uit de betere kringen’ ‘die van iedere deelneming aan zaken en het openbare leven waren uitgesloten (bijv. literaire cirkels of clubs), (maar) heersten over de privé-wereld, door middel van etiquette en bij de society en het seizoen passende regels’ (Fraeyman 1998: 41). Naast deze huislijke feestelijkheden bewoog de beau monde zich ook in een even besloten verenigingsleven, gericht op cultuur, liefdadigheid en sport. Het lijdt geen twijfel dat er in de Brugse archieven nog veel materiaal te vinden moet zijn van die kringenGa naar voetnoot2, maar een grondige overzichtsstudie van dit hoogburgerlijke verenigingsleven bestaat tot op heden niet. Van de chique sociëteit waarop ik me in dit artikel concentreer, de schuttersgilde van Sint Sebastiaan, werden de activiteiten wel al herhaaldelijk zeer gedetailleerd beschreven (De Meyer 1859, Godar 1947, Vanhoutryve 1989). De originele bronnen waarop de schrijvers zich voor deze studies baseerden, worden nog steeds bewaard in het zeer uitgebreide archief van de -nog altijd actieve- Gilde: naast vergaderverslagen kunnen er ook rekeningboeken, doodschuldoverzichten, ledenregisters, interne en externe briefwisseling, uitnodigingen en schietingsdocumenten ingekeken worden (een uitvoerige inventaris is opgenomen in Godar 1947 en Vanhoutryve 1989). Deze documenten zijn zonder meer een excellente test-case voor het taalgedrag van de mannelijke Brugse hogere klasse (vrouwen werden geweerd uit de vereniging | ||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||
vanaf het begin van de 19de eeuw). Het lidmaatschap (op voordracht van een Gildelid en na stemming door de Eed) was nagenoeg het hoogste klasseattribuut dat iemand in Brugge kon verwerven. De evolutie van de gilde tijdens de 19de eeuw van een aristocratisch verheven genootschap naar een besloten gentlemen's club deed aan dit prestige geen afbreuk (Godar 1947). Een blik op de ledenlijsten leert dat er naast de Brugse politieke top gerekruteerd werd in uiterst bemiddelde milieus. De kosten van het lidmaatschap, de prijzen van banketten en vooral de zware last van de verplichte doodschuld bestendigden het zeer geprivilegieerde karakter van de Gilde. Gevestigd in een van de armste wijken van de stad (Van Loocke 1979) bleven ‘d'Heeren van 't Hof van Sint-Sebastiaen’ het elitaire kruim van de Brugse samenleving. | ||||||||||
2.2 Het taalgedrag van de leden herbekekenIn zijn overzicht van de 19de-eeuwse Gildegeschiedenis vermeldt Godar (1947) kort een en ander over het taalgedrag van de Gildeleden. Als commentaar op ‘le problème linguistique, lequel commence à empoisonner certains esprits’, schrijft hij het volgende: ‘A partir de 1865, notre Gilde fera rédiger les procès-verbaux de ses réunions en langue française. Elle conservera la langue flamande pour la rédaction de ses tableaux de tir, et pour ses rapports avec d'autres Gildes. Empressons-nous de dire qu'elle ne fait que confirmer une tradition établie. Car si jusqu'à ce moment, ses procès-verbaux sont rédigés en langue flamande, n'oublions pas que depuis fort longtemps la langue véhiculaire de notre Gilde est la langue française. Tous les discours et allocutions, tous les échanges de vue, presque toute la correspondance se font en langue française. Par contre, tout ce qui se rapporte aux tirs, dont les traditions remontent au Moyen Age, on se sert de la langue flamande. Et c'est très bien ainsi.’ Uit een grondige studie van het Gildearchief blijkt dat Godards opmerkingen zowel genuanceerd als aangevuld moeten worden. Eerst en vooral was de functieverdeling tussen het Nederlands en het Frans in het 19de-eeuwse Gildeleven helemaal niet zo rechtlijnig als bovenstaand citaat laat uitschijnen. Verder zijn er voor 1800 (wat de interne werking van de Gilde betreft) geen sporen te vinden van de Franse ‘tradition établie... depuis fort longtemps’. Tenslotte bestaat er voor alle Gildedocumenten vanaf de Middeleeuwen tot de beginjaren van de 19de eeuw een ononder- | ||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||
broken Nederlandse traditie, en er is geen enkele reden waarom die taal sterker verweven zou zijn met de schietingen dan met een andere activiteit van de Gilde. Zeker is in ieder geval dat het Nederlands tot ver in de 19de eeuw prominent aanwezig was in dit Brugse toplaagmilieu, een vaststelling die tot een nuancering noopt van de vermeende verregaande verfransing van het hoogburgerlijke (cultuur)leven in Vlaanderen. In de volgende paragrafen wordt gepoogd om de functies van het Nederlands en het Frans in het dagelijkse functioneren van de Sint-Sebastiaansgilde nauwkeuriger te duiden. De verscheidenheid van het archief laat niet enkel toe om na te gaan in welke mate de Gildeleden en het bestuur Nederlands of Frans gebruikten, maar bovendien kan gepeild worden naar een eventuele functionele diversificatie van hun taalgedrag naargelang de tekstsoort. | ||||||||||
2.3 Communicatie met andere gildenTussen de Brugse gilden (van Sint-Michiels, Sint-Kruis, Sint-Pieters en Sint-Andries en Assebroek) werd er tot 1847 meestal in het Nederlands gecorrespondeerd, nadien is er een duidelijke overgang naar het Frans merkbaar. Voor de communicatie met de Gilden buiten Brugge werd tot voor 1840 vrij consequent het Nederlands gebruikt, indien het initiatief uitging van St. Sebastiaans zelf. Wanneer er gereageerd werd op een extern schrijven, gebruikte men de taal van de schrijver. De archieven bevatten in dit verband documenten die ons een en ander vertellen over de taalkeuzes van de gilden in andere Vlaamse steden. In 1838, 1846, 1850 en 1866 stuurde de Brugse Sebastiaansgilde een gedrukte uitnodiging (Nederlands in 1838, tweetalig in 1846 & 1850, Frans in 1866) naar bevriende schuttersverenigingen om deel te nemen aan een ‘luysterlyke schieting van prys- en geld-vogelen’ ter gelegenheid van de opening van de spoorlijn Brugge-Gent (1838), de inhuldiging van het Stevin-standbeeld (1846) en een koninklijk bezoek (1866). In 1838 en 1846 antwoordt 70% van de gilden in het Nederlands, 30% in het Frans. In 1850 is die verhouding precies omgekeerd (70% Frans, 30% Nederlands), en in 1866 vergroot het Franse aandeel tot 80% van de antwoordenGa naar voetnoot3. De stedelijke overheden, die dit antwoord ‘voor gezien’ moesten | ||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||
ondertekenen, stelden hun notaatje steeds in dezelfde taal op als de gilden, op een enkele uitzondering na. De resultaten van 1846 en 1850 -die niet beïnvloed konden worden door een duidelijke taalkeuze van de Sebastiaansgilde- kunnen erop wijzen dat het midden van de 19de eeuw ook elders een scharniermoment geweest is voor de doorbraak van het Frans in het hoogburgerlijke schuttersgebeuren. | ||||||||||
2.4 Communicatie met de overheidDe Sebastiaansgilde en de stedelijke overheid correspondeerden vanaf 1830 consequent in het Frans voor wat handgeschreven documenten betreft. De stad maakte wel gebruik van gedrukte Nederlandse documenten (ontvangstbewijzen, aanslagbiljetten, kohieruittreksels). Dit bleef zo na de verrregaande vernederlandsing van de stedelijke administratie in het laatste kwart van de 19de eeuw (Vandenbussche 1995). Over de briefwisseling met het stadsbestuur in de voorafgaande Hollandse tijd kan enkel gezegd worden dat het college de Gilde in 1822 nog in het Frans aanschreef en in 1826 in het Nederlands. | ||||||||||
2.5 Communicatie met andere Brugse verenigingenDe diverse Brugse societyverenigingen deden frequent een beroep op elkaars diensten ter opluistering van hun feestelijkheden. De Société des Choeurs zorgde bijvoorbeeld voor muzikaal vermaak tijdens Gildeplechtigheden, terwijl de Gilde op haar beurt regelmatig bijdroeg tot de uitstraling van andermans feesten door daar in vol ornaat aanwezig te zijn. De schriftelijke neerslag van die samenwerking is zo goed als volledig in het Frans opgesteld, behalve de brieven van de expliciet Nederlandstalige cultuurverenigingen (theaterkring Kunstliefde, bijvoorbeeld). Naast verenigingen werden ook individuen uit de adel en de hoge bourgeoisie om gunsten verzocht: edellieden werd gevraagd of ze hun paarden wilden uitlenen voor een of andere stoet, kolonels werden aangemaand om hun muziekkorps ter beschikking te stellen. Die personaliteiten werden verder (als dank?) aangezocht om te zetelen in de jury's van de feestschietingen. | ||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||
Ook die correspondentie verliep volledig in het Frans. | ||||||||||
2.6 Interne communicatie tussen (bestuurs)ledenOver de interne briefwisseling in het eerste kwart van de 19de eeuw kan weinig gezegd worden, aangezien er uit die periode nauwelijks brieven tussen de leden onderling bewaard werden. Zeker is evenwel dat (bestuurs)leden en hoofdman al vanaf de jaren 20 in het Nederlands en het Frans correspondeerden. Na 1830 waren alle aanvaardings- en ontslagbrieven vrijwel uitsluitend in het Frans opgesteld, en hetzelfde geldt voor alle andere handgeschreven brieven die de leden van de eed uitwisselden (klachten, overlijdensberichten, aanwijzingen in verband met de organisatie van feesten, bedankingen voor eerbetoon). Dit bleef zo de hele 19de eeuw door: de laatste Nederlandse interne brieven dateerden van 1866/1867. | ||||||||||
2.7 Taalgebruik in documenten in verband met de schietingenWas het Nederlands de ‘administratieve werktaal’ van de Gilde voor de schietbezigheden, en het Frans de voertaal voor al het overige, het societyleven? De feiten ondersteunen die rigide scheiding maar ten dele: eerst en vooral blijkt dat naar het eind van de 19de eeuw toe naast het Nederlands ook af en toe het Frans gebruikt wordt in documenten in verband met de schietingen. In de 20ste eeuw zouden de schietregisters trouwens na een overgangsperiode in de jaren 20 vanaf 1930 volledig in het Frans bijgehouden worden, zeker tot 1968, en vermoedelijk zelfs tot en met 1973. Verder moet het belang van ‘tout ce qui se rapporte aux tirs’ sterk gerelativeerd worden. Hoe volumineus de schietingsregisters ook zijn mogen, de Nederlandse teksten blijven eigenlijk beperkt tot hoop en al een vijftal standaardzinnetjes die in elk verslag hernomen worden. Die schietingsdocumenten bestaan vooral uit een lange deelnemerslijst met aanduidingen over het aantal geraakte vogels, voorafgegaan door de Nederlandse datum (‘Schieting van...’), eventueel de aanduiding van de soort schieting (‘Schieting naar roode en witte vogelen’, ‘Kraeckelingenschieting’), en een vermelding van de schenker van de prijzen (‘Prijzen gejont door...’). Onderaan wordt soms kort het aantal deelnemers en de bijbehorende opbrengst van het inschrijvingsgeld vermeld (‘x schotters à y fr.’). Daarnaast was er nog het (vanaf 1846) gedrukte jaarlijkse ‘Tafereel aenwyzende de prys- en buytengewoone schietingen’, maar ook dat document was | ||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||
eigenlijk niet meer dan een kalender met de vermelde summiere Nederlandse frases. Alle ‘teekenbrieven’, waarop de gildeleden hun handtekening moesten plaatsen voor deelname aan een schieting, waren tijdens de eerste helft van de 19de eeuw in het Nederlands opgesteld. Vanaf 1845 moet dat beeld worden bijgesteld: naast tweetalige documenten worden occasioneel ook eentalig Franse uitnodigingen rondgestuurd. ‘Teekenbrieven’ voor evenementen waarbij de schieting slechts op het tweede plan komt (feesten ter gelegenheid van de verkiezing van een lid tot burgemeester of gouverneur, de inhuldiging van een portret) zijn van dat jaar af allemaal in het Frans. De juryrapporten van de feestelijke schietingen waarop andere Gilden uitgenodigd werden, werden eveneens in het Frans opgesteld. Opvallend is dat die prijzen vooral het society-element betroffen: de verst afgeleden gilde, de mooiste kostuums, en de talrijkste ploeg. | ||||||||||
2.8 Taalgebruik in de vergaderverslagenDe vergaderverslagen werden, zoals Godar opmerkte, tot 1865 in het Nederlands opgesteld. De switch van Nederlands naar Frans gebeurt in de periode 1865-1870 samen met het aantreden van de nieuwe Griffier Constant Lauwers in 1866. Na een eerste vermelding in 1865 van de titel ‘réunion du serment’ in plaats van ‘vergadering van den eed’ gaat het in de volgende jaren onder zijn schriftuur definitief richting Frans. Alle griffiers, zowel voor als na 1865 beheersten beide talen: naast hun Nederlandse resp. Franse verslagen schreven ze ook frequent brieven in de andere taal, zowel in eigen naam als in opracht van de Gilde. Tussen 1871 en 1900 komen nog 3 Nederlandse verslagen voor. Proportioneel lijkt dit misschien verwaarloosbaar -een jaar telde gauw een tiental verslagen- maar het valt op dat dit telkens gebeurde bij een belangrijk protocollair moment: de inhuldiging van Auguste Debusschere als hoofdman op 21 mei 1876, de inhuldiging van Gustave Jacqué en Firmin Jooris als respectievelijk stadhouder en deken op 3 augustus 1884, en de begrafenisrede voor Médard Joye op 7 september 1897. Een duidelijk aanwijsbare aanleiding om het Nederlands te gebruiken in die 3 gevallen is er (nog) niet. | ||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||
2.9 Taalgebruik met de Engelse gildeledenEen interessant detail is het taalgedrag ten opzichte van de Engelse gildeleden. Brugge had in de 19de eeuw een heuse Engelse ‘kolonie’, waarvan de elite zijn weg vond naar de Gilde; hun integratie in het schuttersmilieu blijkt onder meer uit het feit dat een Engelsman jarenlang de prestigieuze functie van sire kon bekleden (Fraeyman 1998). Naar alle waarschijnlijkheid verliepen de contacten met die Britse high society in het Frans. De archieven bevatten Franse brieven aan het gildebestuur van schutterskoning Rev. W.W. Bolton, en het luxueuze ereboekje dat de Eed hem ter gelegenheid van zijn 50-jarig lidmaatschap aanbood bevatte enkel Franse lofzangen aan zijn adres (met uitzondering van de Engelse zin ‘Our Respected Rev William Watson Bolton For Ever! Hip! Hip! Hurray!’) De jubilaris met wie hij dit kleinood deelde werd enkel in het Nederlands bewierookt. Ook voor de (nog steeds bestaande) connecties met het Britse hof werd in de 19de eeuw steeds wederzijds het Frans gebruikt. | ||||||||||
2.10 Taalgebruik in kasregistersDe handgeschreven rekeningboeken worden tot 1925 exclusief in het Nederlands bijgehouden. Ook van de uitgaven die in de verslagen na 1870 in het Frans besproken worden, wordt hier consequent in het Nederlands gedetailleerd rekenschap afgelegd - nergens komt Frans voor, en er is geen enkele aanwijzing te vinden dat men ooit gepoogd heeft om ook de budgetten in het Frans bij te houden. De jaarlijkse ‘Exercice budgettaire’, het voorbereidende document voor de Nederlandse jaarrekening, werd zeker vanaf 1845 wél in het Frans opgemaakt. | ||||||||||
2.11 Taalgebruik in feestdocumentenVan het taalgebruik op feesten en dergelijke kan slechts een fragmentarisch beeld gegeven worden omdat van de meeste redevoeringen geen originele geschreven versies meer bestaan. De verslagboeken geven die speeches tot 1865 meestal in het Nederlands weer, maar uit bewaarde aantekeningen en kladjes van interventies en toosts blijkt dat het Frans hier al vroeger in de 19de eeuw in gebruik geweest moet zijn, zoals Godar beweert. Bij het inhuldigingsfeest van hoofdman Visart de Bocarmé in 1843 (vermoedelijk de vader van de latere Brugse burgemeester) werden alle ‘santéen’ en woorden | ||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||
van dank al in het Frans uitgesproken; hetzelfde gold voor het feest in 1849 ter ere van stadhouder Devrières gouverneurschap. Wat overgeleverd werd aan gedrukte documenten bevestigt de prominente rol van het Frans bij feestbanketten: het merendeel van de lofdichten en ‘coupletten’ bestond uit Franse karamellenverzenGa naar voetnoot4. Er bleef evenwel een bescheiden maar continue traditie van Nederlandse bijdragen op feesten de hele 19de eeuw door (onder meer tijdens de inhuldigingen vermeld onder ‘taalgebruik in de verslagen’) en een aantal van de lofdichten in de archieven werd zelfs besteld bij notoir ‘taalstrijder’ Julius Sabbe (Vandenbussche 1999), die geen lid van de Gilde was maar via zijn liberale connecties wel toegang tot haar leden had. | ||||||||||
2.12 Taalgebruik in andere documentenDe voorgedrukte ledenregisters werden zeker tot 1886 in het Nederlands bijgehouden. Voor de naam- en functievermelding in de ‘petites mortuaires’ (het register van de doodschulden) wordt rond 1870 overgestapt op het Frans. | ||||||||||
3. Analyse van de feiten3.1 ‘Het gebruik der talen is vrij’Dit zeer diffuse taalpatroon lijkt elke systematiek te ontberen. In ieder geval was de switch naar het Frans in de 19de-eeuwse Gildedocumenten niet zo rechtlijnig als Godar liet uitschijnen. Bovendien verschilde het tijdstip van de taalwissel naargelang de tekstsoort. In de Gildedocumenten komen geen metalinguïstische aantekeningen voor die op een bepaalde taalpolitiek kunnen wijzen. Ook in de bewaarde correspondentie wordt met geen woord gerept over een eventuele voorkeur voor het Frans of het Nederlands. Van een beredeneerde distributie van Nederlands en Frans is volgens mij dan ook geen sprake. De enige logische verklaring voor het samengaan van beide talen in het Gildegebeuren lijkt te zijn dat ‘het gebruik der talen er vrij | ||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||
was’, en dat een aantal leden van de upper class er naar eigen goeddunken bewust voor koos om het Nederlands te bezigen. De overgang van het Nederlands naar het Frans voor een bepaalde tekstsoort viel opvallend vaak samen met de installatie van een nieuwe griffier, tresorier of andere tekstschrijver van een bepaalde bron. Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat hun persoonlijke taalvrijheid/-voorkeur meegespeeld heeft in het taalbeeld van de Gildedocumenten. Van griffier Lauwers is bijvoorbeeld bekend ‘qu'il fut un des seuls à s'adresser à la direction générale du Willemsfonds en français’ (Lefevre 1976: 82). | ||||||||||
3.2 Politieke factoren?
| ||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||
dichtregels naleestGa naar voetnoot5, kan men moeilijk aannemen dat ze Foeres ontslag rechtvaardigden. Vermoedelijk waren deze woorden een ‘laatste druppel’ die een aanhoudende druk op 's mans persoon en functie verrieden. | ||||||||||
3.2.2Een politieke motivatie achter de taalswitch lijkt me echter onwaarschijnlijk. Er kan bezwaarlijk gesteld worden dat de katholieke burgerij (die ook in de Gilde aanwezig bleef, onder meer in de persoon van burgemeester Visart) het Frans ongenegen was. Men mag niet uit het oog verliezen dat de politieke strijd voor de rechten van de Nederlandse taal zowel aan katholieke als liberale zijde een zaak van enkelingen was, en dat ze zeker en vast geen prioriteit vormde voor beide partijen in het Brugse (Vandenbussche 1999). Er werd reeds op gewezen dat de Brugse politieke top prominent aanwezig was in het gildegebeuren. Hoewel zij in hun officiële bestuurlijke functies als, bijvoorbeeld, burgemeester, gouverneur of raadslid een belangrijke rol speelden in het Fransgezinde kamp van het toenmalige taaldebat (zie Vandenbussche 1995), onthielden zij zich binnen de Gilde van elke taalpolitieke discussie. Van vijandigheid ten opzichte van het Nederlands was daar geen sprake: er werd geen enkele poging ondernomen om de impact van het Nederlands actief te beknotten, en ogenschijnlijk hadden deze mensen geen probleem met de plaats en functies van het Nederlands in de prestigieuze Gildesfeer. Wie hierin een nuancering meent te zien van het hoogburgerlijke verzet tegen previliges voor het Nederlands in bestuurlijke functies vergist zich. Het gebruik van de Nederlandse taal binnen de Gilde hield immers geen risico in op democratisering van haar werkzaamheden. Dit ‘gevaar’ bestond wel in de stadspolitiek; op bestuurlijke mandaten kon de lagere klasse niet rekenen, maar het begrijpen van politieke discussies zou op zijn minst een passieve politieke participatie toelaten. In Sebastiaans waren fortuin en standing evenwel dé decisieve elementen voor lidmaatschap, en het behoud van de taalbarrière als sociale grens was hier dus onnodig. De | ||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||
‘volksklas’ kon eenvoudigweg niet binnendringen in de Gildesfeer, en voor de hoogburgerlijke schutters was het Frans nu dus geen actiemiddel, maar niet meer of minder dan een welkom klasse-attribuut. | ||||||||||
3.2 Coda: van Frans naar NederlandsDe terugkeer naar het Nederlands in de Brugse Sint-Sebastiaansgilde vond pas in de jaren 1970 plaats. Tot '72-'73 waren de verslagen in het Frans met occasionele Nederlandse passages vanaf 1971. Vermoedelijk ging het om de weergave van vergadermomenten die effectief in het Nederlands plaats hadden gevonden. In februari 1974 kondigde toenmalig hoofdman Godard aan dat hij voor het laatst Frans zou spreken op een vergadering. Hij bestempelde zichzelf op taalvlak als een ‘chef-homme de transition’. Opvallend is dat hij de jongere generatie in een adem aanmaande om ‘als de ouderen zullen gaan, van de Gilde te maken wat zij willen, maar toch de standing te behouden die de gilde gedurende 6 eeuwen al heeft bewaard’. Een paar vergaderingen eerder was er onenigheid ontstaan rond de vertaling van de gildenaam in het Nederlands die aanleiding gaf tot ‘discussie over taalpolitiek, hetgeen niet past in de gilde’. Na 1974 zijn alle verslagen volledig in het Nederlands. Opmerkelijk is verder dat reeds in de vroege jaren 70 de uitnodigingen voor de vergaderingen in beide talen opgesteld werden. De interne privé-correspondentie tussen de leden van het bestuur verliep na 1974 soms nog in het Frans. | ||||||||||
4. Hoe specifiek was de Brugse toestand?Om een eerste indruk te krijgen van de specificiteit van bovenstaande bevindingen werd een vergelijking gemaakt met het taalgebruik in de documenten van de Ieperse ‘Koninklijke Gilde Sint-Sebastiaan Yper Gesticht in 1302’. Deze gilde sloot zowel qua ledenprofiel als ideologie aan bij de Brugse zustervereniging. In haar studie van de Ieperse schuttersgilden stelt Mus (1988: 105) bij de bespreking van de 19de eeuw onomwonden dat ‘de [Sint-Sebastiaans; w.v.]gilde in feite een gesloten kaste vormde van personen die aan twee voorwaarden moesten voldoen: liberaal en rijk zijn.’ Hoewel dit schuttersarchief zwaar gehavend uit de Eerste Wereldoorlog kwam, wijzen een aantal bewaarde stukken erop dat ook hier het Nederlands een zekere rol bleef spelen tijdens de 19de eeuw. Het ‘Doop-Register’ uit 1853 | ||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||
bevatte bijvoorbeeld zowel een doopformule in het Nederlands als in het Frans. Tot 1872 werd die standaardtekst echter steeds in het Nederlands genoteerd bij de aanvaarding van een nieuw lid. In het register werd er ook een omvangrijk ‘Uittreksel der ordonnantien, reglen, ende statuten van de koninglyke gilde van den h: Rid.er Sebastiaen, te Ypren’ opgenomen (getranscribeerd in Mus 1988: 170-176). Hoewel het om een afschrift gaat van een tekst uit 1811 werd in 1853 blijkbaar niet de behoefte gevoeld in een Frans reglement te voorzien. Dat kwam er pas bij de herinrichting van de Gilde in 1871, alle aanvaardingsformules waren van dan af ook in het Frans. Opmerkelijk is verder dat de inscripties op de eremedailles tot 1857 in het Nederlands waren; ook in 1878 werd nog een Nederlands opschrift gegraveerd. Verslagboeken van Sebastiaans zijn er niet meer, maar dat is wel het geval voor een andere schuttersgilde die eenzelfde ledenprofiel aanhield, de ‘Société de la petite arbalette’. Verslagen uit de periode 1855-1927 zijn zo goed als volledig in het Frans, maar ook hier duikt occasioneel een transcriptie op van een Nederlandse speech bij een protocollaire viering. Uit het 20ste-eeuwse archief komt duidelijk naar voren dat de werking van de Sebastiaansgilde later volledig verfranst werd, net zoals dat in Brugge het geval was. In een niet-gedateerde kladversie (vermoedelijk na W.O. II) van een speech luidde het: ‘Dans la Société Royale St. Sébastien d'Ypres, il est normalement fait usage de la langue française pour tous [sic; w.v.] ce qui concerne l'administration, réunions, etc... Nous voudrions cependant faire une exception pour cette réunion... Tenant compte de l'importance de cette réunion, le comité a décidé de faire usage de la langue neerlandaise [sic, w.v.] et ce pour éviter toute [sic; w.v.] malentendu... espérant que vous n'avez pas d'objections à faire valoir à ce sujet.’ Een algemene overgang naar het Nederlands zou er pas komen in 1967 (persoonlijke mededeling van archivaris Jan Dewilde). | ||||||||||
5. De feiten in een ruimer kader5.1De bovenstaande inventaris van de taaldistributie in de Brugse gildedocumenten roept een hele reeks vragen op over de positie en de aard van de Nederlandse taal in het 19de-eeuwse Vlaanderen. Verder onderzoek moet uitwijzen in welke mate de Brugse gegevens ook opgaan voor het schrijfgedrag van de upper class in de rest van Vlaanderen. De huidige onderzoeks- | ||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||
bevindingen kunnen evenwel al tot een nuancering nopen van een vijftal populaire hypotheses over onze 19de-eeuwse taalgeschiedenis. | ||||||||||
5.2In de vakliteratuur wordt doorgaans vooropgesteld dat de Vlaamse hogere klasse verregaand verfranst werd tijdens de Oostenrijkse en de Franse tijd. Dit blijkt niet uit de hierboven besproken bronnen: in het Brugse upper class-milieu kwam de groeiende impact van het Frans er pas na de Belgische onafhankelijkheid. Noch de gematigde Oostenrijkse, noch de expliciete Franse taalpolitiek ten voordele van het Frans hadden blijkbaar enige invloed op de functies en het gebruik van het Nederlands als schrijftaal binnen de Gilde. Ook van hoogburgerlijk verzet tegen de Hollandse taalpolitiek blijkt niets uit de stukken. | ||||||||||
5.3De Brugse upper class is nooit volledig overgestapt op het exclusieve gebruik van het Frans. Er is van de Middeleeuwen tot heden een continue traditie van geschreven Nederlands in de Gildedocumenten, ook tijdens de periodes waarin het Nederlands nauwelijks of geen sociaal prestige had. Zelfs wanneer de leden na 1840 geleidelijk meer Frans gingen schrijven was er nooit sprake van een volledige breuk met die Nederlandse traditie. Het gebruik van die taal verminderde ongetwijfeld, maar niet de kennis ervan. | ||||||||||
5.4Hoewel die kwaliteit van hier onderzochte schrijftaal verder bekeken dient te worden, lijkt het erop dat de upper class schrijvers een uitstekende geschreven competentie hadden in zowel het Frans als het Nederlands. De hele 19de eeuw door waren zij in staat om probleemloos tussen beide talen te wisselen in om het even welk domein. Dat die feitelijke tweetaligheid bestond kwam tot op heden nauwelijks ooit aan bod in de vakliteratuur. | ||||||||||
5.5Het Nederlands van de Brugse upper class was voldoende ontwikkeld en rijk om te kunnen dienen voor zakelijke, technische en formele aangelegenheden. Dit stemt tot een omzichtig gebruik van het argument dat het Nederlands in | ||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||
Vlaanderen niet geschikt was voor de uitoefening van een aantal officiële functies (bij gebrek aan terminologie of teksttraditie). Er waren in Brugge blijkbaar schrijvers (waaronder Gildeleden) die die competentie in het Nederlands wel hadden, zowel aan het begin als aan het eind van de 19de eeuw, en een aantal van die mensen behoorde tot de sociale kringen die het officiële bestuur uitmaakten. Precies dat stadsbestuur bediende zich gretig van de vermeende gebrekkige uitbouw van het Nederlands om het Frans te verkiezen voor bestuurszaken.Ga naar voetnoot6 Waar en hoe deze bourgoisieschrijvers dat hoge schrijfniveau aangeleerd kregen dient eveneens verder onderzocht te worden; de ironie wil dat de spilfiguurGa naar voetnoot7 van de vernederlandsing van de Brugse stadsadministratie herhaaldelijk verwees naar zijn Franse schoolopleiding als verklaring voor zijn gebrekkige Nederlands. | ||||||||||
5.6De Brugse upper class stond niet a priori vijandig ten opzichte van het Nederlands. Het lijkt erop dat de hogere bourgeoisie in heel wat prestigieuze omstandigheden geen probleem had met het gebruik van de taal an sich, maar wel met de rol van het Nederlands als socialisatie-instrument voor de lagere sociale klassen. Men kan in dit verband niet voorbij aan het feit dat adel en burgerij uitgebreid koketteerden met de Vlaamse kunsten en zich gretig lieten inschrijven in de traditie van de ‘zonen van een groots Vlaams verleden’. Men was zich weliswaar bewust van het prestige van het Frans, maar die taal werd vooral gebruikt als ‘strijdmiddel’ om een sociale barrière op te werpen tegen de Fransonkundige lagere bevolkingsklassen. | ||||||||||
6. BesluitHet geschreven taalgebruik van de Brugse upper class tijdens de 19de eeuw strookt niet met de traditionele opvattingen over de rol van het Nederlands en het Frans in Vlaanderen tijdens die periode. De hogere bourgeoisie gebruikte de hele eeuw door ook het Nederlands voor [+prestige]-functies. | ||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||
Bij de upper class moet dus niet enkel voor het gesproken taalgebruik van een diglossisch-bilinguale functiewissel uitgegegaan worden -met Frans en Brugs dialect als de codes waartussen geswitcht werd (Willemyns & Vandenbussche 2000)-, maar ook in geschrifte. Waar vroeger verondersteld werd dat, enerzijds, bij velen de competentie ontbrak om in het Nederlands te schrijven, en, anderzijds, het aantal domeinen waar het gebruik van deze code passend of nodig was zeer gering was, blijkt nu dat er door deze groep naast het Frans vaker en meer in het Nederlands werd geschreven dan totnogtoe werd aangenomen (Vandenbussche 1999). De kwaliteit van dit Nederlands zal het onderwerp vormen van verder onderzoek. Daarbij zal de geschreven output van de upper class zowel vergeleken worden met de opeenvolgende orthografische en grammaticale normen tijdens de 19de eeuw, als met teksten van de andere sociale klassen. Dit moet uiteindelijk leiden tot een overzicht van de sociale stratificatie van de voortschrijdende standaardizering van het Nederlands in de 19de eeuw in Vlaanderen.
Met dank aan de proeflezers van dit artikel, het bestuur van de Koninklijke Hoofdgilde St.-Sebastiaan en de medewerkers van het Ieperse stadsarchief. | ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||
|
|