Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Valère Depauw, een VV
| |
[pagina 220]
| |
2. ProfielIk wil eerst even een profiel van de auteur schetsen en me dan concentreren op de receptie van zijn werk, vroeger en nu, zij het noodgedwongen vrij summier. Dat kan leiden naar vragen betreffende zijn positionering in een Nederlandse literatuurgeschiedenisGa naar voetnoot1. | |
2. 1. Tavi-syndroomEr is met die receptie inderdaad een en ander aan de hand. De man heeft levenslang geleden onder een Tavi-syndroom. Hij was nog maar tweeëntwintig, toen hij een klucht over Tavi in Ronse schreef, die enorm populair was. Daaruit kwam een koddig volksboek, een soort schelmenroman, voort in 1937 en daar werden meer dan tachtigduizend exemplaren van verkocht. Depauw zelf rekende dat boek, dat zijn naam heeft gemaakt, niet tot de literatuur. In 1979 beleefde het nog zijn negende drukGa naar voetnoot2. Populair is hij ongetwijfeld geweest. Van de roman Nevels over 't Moerven, uitgegeven bij het Davidsfonds, gingen ook zevenenzeventigduizend exemplaren over de toonbank. Van welk Vlaams auteur zouden er in de laatste halve eeuw in Vlaanderen al zevenenzeventigduizend stuks verkocht zijn? Van Uitgeverij Guggenheimer allicht wel, maar ja, de verkoop van dat boek werd bij gerechtelijk vonnis verboden, en dat helpt ongemeen goed. De revue Tavi ees getraut uit 1934 werd de roman Tavi - Een vroolijk guitenleven in 1937. De revue werd tot in 2000 in Ronse opgevoerd. Hij staat in zijn vaderstad bekend als de man die Ronse leerde lachen met zichzelf. En niet alleen in Ronse. Clem Schouwenaars schreef nog in zijn recensie van Op weg naar Montségur in Vooruit van 1977: ‘ik geloof dat hij dat Tavi-imago, ondanks vele van zijn latere inspanningen, nooit helemaal is kwijtgeraakt.’Ga naar voetnoot3
Na Tavi heeft hij zijn naam als volksschrijver, al of niet onder schuilnamen, nog verstevigd en bestendigd met boeken vol grapjasserij, die hem afstempelden als populistische Uilenspiegel. | |
[pagina 221]
| |
2.2 Sociale heimatromansZo is hij in de categorie der volksschrijvers verzeild, voor velen voor goed. Hij heeft dat populisme nochtans vrij vlug verruimd en overstegen met een paar sociale romans van een behoorlijk niveau die teruggingen op zijn eigen tewerkstelling als handwever in het textielbedrijf van zijn vader (al vanaf zijn vijftien jaar) en die getuigden van zijn lotsverbonden engagement voor de verdrukte arbeider. Als autodidact stelde hij zijn talent ten dienste van de ‘verheffing van den Vlaamsen koelie’, bijvoorbeeld in de trilogie Het geslacht Wieringer, kort na de Tweede Wereldoorlog uitgegeven met de hulp van Angèle Manteau. Daarmee tilde hij zijn sociale heimatverhalen op een wat degelijker niveau. Maar ook in dat segment van zijn oeuvre staat hij geboekstaafd als onderhoudende, al te gladde volksverteller, als maker van guitig volksvermaak. Hij is zich geleidelijk maatschappijkritischer gaan opstellen dan in de tijd van die kluchtige Ronsische esbattementen, maar die wending wordt ook vaak over het hoofd gezien. Zit hij inderdaad in ons collectief geheugen in de buurt van Emiel van Hemeldonck, Gaston Duribreux of F.R. Boschvogel? En waar horen dergelijke oeuvres thuis in een polysystemisch doorwrochte literatuurgeschiedenis? | |
2.3. Vlaams-nationalismeEen ander stigma in zijn imago is zijn Vlaams-nationalisme. In Ronse, toen gedomineerd door een Franssprekende bourgeoisie, werd hij in het Frans opgevoed, maar werd in het Interbellum en tijdens de oorlog een fervent aanhanger van het nationalistische ideeëngoed. In de repressietijd werd hij geïntemeerd in Gent, Sint-Gillis en Lokeren. Vanaf september 1944 verbleef hij een jaar lang in het intemeringskamp te Lokeren, onder meer in het gezelschap van Filip de Pillecyn (in Depauws herinneringen genoemd ‘Filip den Duvel’, naar dat lekkere bier). Geen wonder dat hij het levenseinde van de oorlogsburgemeester van Ronse, Leo Vindevogel, terechtgesteld in Gent op 25 september 1945, beschreef in zijn roman De dood met de kogel uit 1950, die niet minder dan vijf keer werd herdrukt. Daarin vermomt hij zichzelf in de figuur van de joumalist Joris Woeste. Dat geruchtmakende boek werd in 1977 heruitgegeven en nog eens op bijna tienduizend exemplaren herdrukt in 1992. Dan ging die geschiedenis als toneel in première in Ronse op 24 september 1993 en werd dat stuk ook elders opgevoerd. Toen lag die Vlaamsnationalistische afstempeling al lang rotsvast op zijn imago gebeiteld. | |
[pagina 222]
| |
Hij combineerde de Vlaams-nationalistische doelstellingen met zijn sociaal en christelijk engagement. In zijn jeugd las hij de roman van Louis Hémon, Maria Chapdelaine, over de verdrukking van een volk met zijn taal in Québec (die roman zal hij zoveel jaren later, in 1976, ook nog te pas brengen in zijn verhaal over de opstand der Katharen in Occitanië in Op weg naar Montségur).
Ik wil maar zeggen dat in zijn opvatting van de nationalistische identiteit de politieke, sociale en economische componenten samengaan. Dat bleek weldra uit zijn romans Breiz Atao en Opstand in Guemika (1964) over verdrukte etnische minderheidsgroepen in Bretagne en Baskenland. (Hij droomde ervan ook nog zo'n roman te schrijven over een derde verdrukt volksdeel in West-Europa, de Duitstaligen in Zuid-Tirol, maar dat is er niet meer van gekomen).
In die boeken over verdrukte minderheidsgroepen blijkt zijn talent als romanschrijver gerijpt te zijn, zowel inhoudelijk als structureel. Hij is dan klaar voor wat ik zijn beste werk noem, Op weg naar Montségur uit 1976 en de trilogie De uiterste hoeksteen uit 1985, een historiografische roman rond drie middeleeuwse vrouwenfiguren uit onze contreien: Sybillie van Gaege, Lutgardis van Tongeren en Hadewych - nog een voltreffer op rijpere leeftijd, waar hij terecht een paar keer voor werd bekroond. | |
2.4. Magisch-realisme, para-psychologieIn die laatste jaren schreef hij ook een paar opmerkelijke romans die tot het magisch realisme gerekend kunnen worden. In de Académie Intemationale Mantemach in Luxemburg was hij vanaf 1972 in contact gekomen met de parapsychologie en met de gnostische kennisleer van de Nederlandse academici H. van Praag en W.H.C. Tenhaeff. (Drs. H. van Praag zou twee recensies schrijven over Op weg naar Montségur). Die roman, zowel als De zevende bron van zeven (1971) Troubadour tussen kruis en vuur (1978) en En toen begon de vreemde droom (1979), liggen heel dicht bij het magisch-realisme, alvast met thema's verbonden met paranormale verschijnselen. Hier gaapt toch een enorme kloof tussen de grollen aan de toog in een Ronsisch café zoals in Tavi en deze hooggestemde ideeënromans over de gnose, reïncamatie, de ellipsen van de geschiedenis, de diepgang van de middeleeuwse mystiek in de Nederlanden. | |
[pagina 223]
| |
2.5. KatholiekPrecies zijn katholieke geloofsovertuiging, met apostolische gedrevenheid beleden, is een alom zichtbaar fundament van zijn gedachtegoed. In zijn mémoires Uit alle dalen der herinnering (1974) belijdt hij zijn geloof als dé zingeving van zijn leven en werk. In De uiterste hoeksteen staat: ‘Een zin van Christus zelf. “Ik ben de weg”. Vier woorden slechts maar ze zijn de uiterste hoeksteen van het christendom, ze zijn wegwijzer naar de kem’. Daar zegt hij ook dat het boek van Daniel Rops Jésus en son temps zijn ‘livre de chevet’ wasGa naar voetnoot4. En in een interview, in zijn sterfjaar 1994 afgenomen door Rudi Knaepen in Het Belang van Limburg (4-8-1994) onder de titel ‘Ik vecht als men me geen katholieke schrijver noemt’, beweert hij zonder meer: ‘En noem me gerust een katholiek schrijver. Ik zou vechten als ge dat niet doet’. Jan D'Haese schreef bij zijn overlijden: ‘(hij) was niet alleen een talentvol schrijver, hij was bovendien een man met een heilige overtuiging, als mens, als gelovige en als Vlaming. Dat is hem niet altijd in dank afgenomen’Ga naar voetnoot5.
Zijn uitgesproken katholiek imago versperde hem doorgaans de toegang tot niet-katholieke media. De kranten, weekbladen en tijdschriften die aan hem de relatief verschuldigde aandacht besteedden, waren van uitgesproken Vlaamse en christelijke signatuur (het respons in Nederland was zeer gering; wie met een Vlaams en katholiek imago boven de rivieren wil, kan daar van een kale reis thuiskomen).
Het bijzonder sympathieke respons van Hubert Lampo in Volksgazet en in andere geschriften, zoals verder nog aangehaald wordt, en in Vooruit, vormt een opvallende uitzondering op die vrij algemene regel. Op zijn doodsprentje staan volgende verzen van Anton van Wilderode:
Je was een helder, hevig, eerlijk man
die voor geen macht aan machtigen versaagde
maar voor je volk altijd het hoogste verzorgde
(al kwamen daar geen eretekens van)
| |
[pagina 224]
| |
2.6. PrijzenNeen, geen eretekens, maar de man kreeg een aantal niet onbelangrijke prijzen: in 1955 de Romanprijs van de Provincie Antwerpen en in 1979 de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provinciën voor Op weg naar Montségur.
Zijn romantrilogie De uiterste hoeksteen, bestaande uit Bij wijlen lief, bij wijlen leed, Ik ben zo wijd en Bevrijd van alle nood, werd bekroond met de Prijs Scriptores Christiani 1984 en met de Karel Barbierprijs 1985 van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. In 1989 werd hem de Prijs van de Provincie Antwerpen voor het Gezamenlijk Letterkundig Oeuvre toegekend. | |
3. Receptie3. 1. Literaire kritiekDe receptie van Valère Depauws werken in dagbladen, weekbladen en tijdschriften is maar mager uitgevallen. In Nederlandse media is die nagenoeg onbestaande, wat ons niet mag verwonderen. In Vlaanderen verschenen tussen 1937, het jaar van zijn debuut met Tavi, en 1994, het jaar van zijn overlijden, welgeteld 235 artikels over hem, dat wil zeggen zes artikels per jaar en zes artikels per boekGa naar voetnoot6.
De meer dan tachtigduizend exemplaren van de volkse voltreffer Tavi. Een vroolijk guitenleven speelden hem parten. Hij werd afgestempeld en meteen afgevoerd als een lollige volksschrijver. Bovendien bleek hij in de jaren 1930 en 1940 bij extreemrechts op een zo goed blaadje te staan, dat hij buiten de radicaal-flamingante milieus op geen interesse meer kon rekenen. Ook zijn katholieke overtuigingen maakten hem ter linkerzijde onverteerbaar. Vanuit liberale en socialistische hoek werd er in het toenmalig sterk verzuilde literaire systeem in Vlaanderen bitter weinig over hem gepubliceerd. | |
[pagina 225]
| |
In de jaren 1970, toen hij in zijn derde leeftijd naar zijn hoogtepunt groeide, leefden de belangstelling en de waardering weer op. Zijn magisch-realisme lokte weer veel recensies en commentaren uit, en vast niet alleen van zijn grootste supporter in die sector, Hubert Lampo. De prijzen die hem werden toegekend, evenals de oplagecijfers, de publicatie van een Omnibus in 1990, en de vertalingen van zijn latere werken liepen parallel met dat opgekrikte prestige in de literaire kritiek, dat hij op hoge leeftijd nog mocht genieten. | |
3.2. Literatuurgeschiedenissen, lexicaIs de receptie van Valère Depauw in de lopende literaire kritiek niet zo denderend geweest, dan doet zijn aanwezigheid in de Nederlandse literaire historiografie nog meer vragen rijzen. Ik heb de belangrijkste literairhistorische overzichten uit Noord en Zuid nagekeken, en daar constateer ik bedenkelijke lacunes. Ik heb ze lang niet allemaal doorbladerd, maar ik heb een en ander gesprokkeld dat ik hier vlug wil vermelden. Ik zal daar niet te dramatisch over doen, want aan sommige verzamelwerken waar zelfs de naam Valère Dapauw niet in voorkomt, heb ikzelf meegewerkt. | |
3.2. 1. NietIk vermeld een paar overzichtsgeschiedenissen van na 1970, toen Valère Depauw toch al buiten zijn Tavi-reputatie naam had gemaakt als romanschrijver uit de Vlaamse generatie André Demedts, Paul Lebeau of Maria Rosseels en Rose Gronon. Ik vind hem bijvoorbeeld niet in het overzicht van Lieven Rens, Acht eeuwen Nederlandse Letteren van Van Veldeke tot vandaag, gepubliceerd in 1971Ga naar voetnoot7.
In zijn Woord vooraf schrijft Lieven Rens: ‘Voor ieder geschiedschrijver is de behandeling van de eigen tijd riskant. Bij het gebrek aan perspectief zijn willekeur, onvolledigheid, betwistbare waardering niet te vermijden. Ik heb deze risico's toch maar op me genomen, omdat ik in geen geval de lezer van vandaag de literatuur van vandaag wilde onthouden’Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 226]
| |
Bij die literatoren van vandaag (zeg maar tot 1970) vinden we wel een Paul de Vree, een Urbain van de Voorde, Frans Depeuter of Jan Hammenecker, ook de tijdschriften Bok, Mep, Heibel en Labris, maar geen Valère Depauw. Ook niet bij Hugo Bousset in zijn boek Schreien, schrijven, schreeuwen. Drie trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1967-1972, gepubliceerd in 1973 (en met 1972 zijn we nog wat dichter opgeschoven naar de toemnalige actualiteitswaarde van Valère Depauw)Ga naar voetnoot9.
In het overzicht Nederlandse literatuur na 1830, uitgegeven door de Stichting Teleac en de BRT- Instructieve Omroep in 1984, waar ikzelf ook een en ander in geschreven heb, geen spoor van onze auteur. Ook niet in het Nationaal Biografisch Woordenboek...
Ik bladerde ook nog eens in het destijds zo geprezen overzicht van Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A Short Story of Dutch Literature in the Netherlands and Belgium uit 1978, maar tevergeefsGa naar voetnoot10.
En ook de Nederlandse Literatuur, een geschiedenis uit 1993 kent hem niet. Die kent wél tijdgenoten van Depauw als Frans Depeuter, André Demedts of Inez van Dullemen. In het Woord vooraf van die ‘geschiedenis’ staat: ‘Dé geschiedenis bestaat niet’Ga naar voetnoot11, en verder: ‘Want ook de literatuurgeschiedenis bestaat niet. Iedereen heeft bij wijze van spreken zijn eigen literatuurgeschiedenis’Ga naar voetnoot12. Ja, als zelfs de Beatrijs overgeslagen kan worden... Dan moet je niet over een zekere Depauw, Valère gaan zeuren (Herman Brusselmans staat daar overigens ook niet in). Ook in Literaire Lustrums en Literaire klimaten van Nederlandse makelij tussen de jaren 1960 en 1990 moeten we hem niet gaan opzoeken. | |
[pagina 227]
| |
3.2.2. WélWij vinden zijn naam dan wél, en overigens héél vroeg (vóór zijn zelfontplooiing als romanschrijver met een heel serieuze thematiek) in overzichten van de Vlaamse letterkunde, zoals dat van Mamix Gijsen, De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830. In de ‘Vierde herziene en vermeerderde druk’ daarvan, verschenen in 1951, wordt in het laatste hoofdstuk IX, Nieuwe of krachtigere geluiden sedert 1940, gezegd: ‘Onder de vruchtbare, leesbare auteurs van onderhoudende lectuur moeten genoemd worden René J. Seghers, Valère Depauw, Staf Weyts en P. Van Lishout’Ga naar voetnoot13. Toen was Depauw nog alleen een vrij succesrijke populaire, zo niet populistische schrijver die ‘leesbare’ en ‘onderhoudende lectuur’ produceerde. Of dat een voldoende sterk criterium is om hem op te nemen in een literatuurgeschiedenis, daarover moet de literatuurhistoricus beslissen. Mamix Gysen meende kennelijk van wel. Zo oordeelde ook R.F. Lissens in De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden, rond diezelfde tijd verschenen, in 1953. Eveneens in het laatste hoofdstuk onder de titel In het teken van het Persoonlijkheidsideaal schreef R.F. Lissens: ‘Vlotte lectuur leveren R. de Wachter, V. Depauw, D. Rosseels, A. Berkhof, die zich veelal meer op het gebied van de ontspanningsliteratuur dan van de kunst bewegen. Alleen Depauw poogt zich eenmaal boven het gewone peil van deze productie te verheffen met zijn sociale trilogie: ‘De geschiedenis van Mathias Wieringer’ (1947-1949)Ga naar voetnoot14. Daar wordt Depauw nog wel geklasseerd bij de vlotte ontspanningslectuur, zoals bij Mamix Gijsen, die dan toch maar weer de moeite waard is om - weeral opsommingsgewijs - in een literatuurgeschiedenis vermeld te worden; maar Depauw wist zijn werk toch boven dat ‘gewone peil’ uit te tillen met een ‘sociale trilogie’ uit de late jaren 1940. Die was de voorbode van ideëel veel zwaarder doorwegend narratief werk vanaf de jaren 1950.
Ik wil hier speciaal Hubert Lampo vermelden, die Valère Depauw nadrukkelijk heeft geprezen, niet in het minst omdat hij in diens thematiek sinds de jaren 1960 en 1970 een nauwe verwantschap met zijn eigen magisch-realisme | |
[pagina 228]
| |
herkende. Lampo zal hem op grond van die thematiek uitvoerig blijven lovenGa naar voetnoot15. In een overzicht The contemporary novel in Dutch, in The novel today (Belgian Review) uit 1970 constateert hij dat Vlamingen hun vertellerstalent wantrouwen en nogal gemakkelijk de vlotte vertellers afvoeren naar de minderwaardige ontspanningslectuur, maar iemand als Valère Depauw (met de foto in de tekst), ook al te lichtvaardig in dat verdomhoekje gedumpt, verdient alle lof voor werken als Een handvol aarde, Breiz Atao en Opdracht in GuemikaGa naar voetnoot16. Die waardering zal Lampo later nog staven met commentaren bij hoogtepunten uit Depauws oeuvre als Op weg naar Montségur en de trilogie De uiterste hoeksteen.
In lexica, auteurslijsten, encyclopedieën van de Vlaamse beweging of provinciale literaire gidsen vinden we hem het vaakst, ja, daar blijkt hij een vaste stek te hebben. Als er ergens maar een Vlaams belletje rinkelt, is de naam Valère Depauw present.
Vanzelfsprekend vinden we hem naar behoren belicht in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging A-L uit 1973 met een bijdrage van Mon de GoeyseGa naar voetnoot17 en nog wat uitvoeriger in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging A-F uit 1998, waar het artikel van Mon de Goeyse aangevuld werd door Dries JanssenGa naar voetnoot18. Hijzelf werkte mee aan Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 14. Vlaamse Figuren II. Van Hippoliet Meert tot Theo Brouns uit 1976, waar hij de tekst bij de foto van Leo Vindevogel schreefGa naar voetnoot19, en hijzelf wordt herdacht met zijn bijdragen aan het satirisch weekblad Rommelpot in de jaren 1945-1949 in Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 6. De Vlaamse Beweging III. De Vlaamse Beweging na 1940Ga naar voetnoot20, verschenen in 1979, toen hijzelf al zoveel meer | |
[pagina 229]
| |
gepresteerd had dan die columns in de trant van 't Pallieterke en o.m. met Op weg naar Montségur op het toppunt van zijn literaire competentie was geraakt. Ook Wie is wie in Vlaanderen 1980. Eerste uitgave van Rik Decan kent hem.Ga naar voetnoot21
Deel 9 van de Culturele geschiedenis van Vlaanderen dat handelt over de literatuur van de twintigste eeuw besteedt aan hem onder de hoofding Voortzetting van de traditionele prozakunst vijftien regels op een blad met drie kolommen met een beknopt overzicht van zijn overvloedige productie tot en met En toen begon de vreemde droom uit 1979. Ook Op weg naar Montségur wordt even in die opsomming vemoemdGa naar voetnoot22.
Literaire lexica, vooral die gewijd aan Vlaamse prominenten, vergeten hem niet, zoals de Literaire Gids voor provincie en stad Antwerpen van Jos Borré en Guy van HoofGa naar voetnoot23, waar hij onder de gemeente Brecht wordt ingeburgerd. Het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse letterkunde -Auteurs, anonieme werken, periodieken, bijgehouden tot 1984, vermeldt o.m.: ‘Met zijn boek over de Katharen Op weg naar Montségur (1976) schreef Depauw een knappe magisch-realistische roman’Ga naar voetnoot24. Dat Lexicon kent als secundaire bibliografie alleen de twee korte monografieën van André Demedts uit 1978 en 1981, niets meer. Ook het Oosthoek Lexicon. Nederlandse & Vlaamse Literatuur uit 1996 heeft hem opgenomenGa naar voetnoot25. Wie bij benadering wil weten onder hoeveel schuilnamen Valère Depauw heeft gepubliceerd, kan terecht in het boek Auteursnamen / Pseudoniemen, samengesteld door Wim HazeuGa naar voetnoot26: daar worden vier schuilnamen vermeld, terwijl hij zeker onder een tiental pseudoniemen heeft gepubliceerd. | |
[pagina 230]
| |
4. Waar in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur?Welnu, men kan zich zoals André Demedts destijds in het septembemummer 1984 van het tijdschrift Vlaanderen terecht afvragen hoe het komt dat zoveel leraars en recensenten die auteur gewoon niet blijken te kennen, of meer nog: waarom hij uit gezaghebbende literatuurgeschiedenissen is weggegleden.
André Demedts velt in de Conclusie van zijn monografie over Valère Depauw volgend genuanceerd oordeel: ‘Met zijn beste boeken sluit Depauw bij heimatkunstenaars als Van Hemeldonck en Coolen, of beoefenaars van het magisch realisme als Daisne en Lampo aan. Daarbij komt verder zijn belangstelling voor het bedrijfsleven en voor de nationale bewegingen. De talrijke herdrukken en vertalingen van zijn boeken bewijzen dat hij een talrijk publiek gewonnen heeft. Wel niet degenen die uit snobisme altijd alles anders willen, wel degenen die hopen op een antwoord op steeds terugkerende kemvragen en de volkse lezers die aan de lichtzijde van het leven vergetelheid van hun miseries zoeken. De ware kunst is geen product van theorieën en geen modevoorwerp, zij is een persoonlijke schepping die door 's levens waarachtigheid wordt bezield’Ga naar voetnoot27.
Andere commentatoren oordeelden op grond van Op weg naar Montségur iets stelliger over zijn positie in de literatuur van zijn tijd en in de komende literatuurgeschiedenissen. Zo Emiel Janssen in De Periscoop van mei 1977: ‘Het werd in onze Zuidnederlandse romanliteratuur een zo oorspronkelijk werk, dat we niet goed weten, voor de laatste jaren, wat wij er naast kunnen leggen’. Zo ook Dries Janssen in het tijdschrift Schuim (nr. 6) van 1977: ‘In de literatuuroverzichten en geschiedenissen dient vanaf en aan de hand van Op weg naar Montségur de auteur Valère Depauw geheel anders beoordeeld en gekwoteerd’.
Valère Depauw geheel anders te beoordelen en te kwoteren? De tijd zal het leren. In 't Pallieterke van 6 november 1983 stond onder de titel De nieuwe richting van Valère Depauw: ‘Niemand twijfelt eraan dat Valère, als katho- | |
[pagina 231]
| |
liek en Vlaamsnationalist, altijd in een verkeerde, want niet- linkse richting heeft geschreven. Daar kan je wel een talrijk publiek mee bereiken, over de grenzen heen geraken en zelfs een interprovinciale prijs veroveren, maar dat is geen waarborg, veeleer een beletsel om te worden opgenomen door diegenen die hier bepalen wie hier recht heeft op een plaats in de Nederlandse literatuur’Ga naar voetnoot28. 't Pallieterke is nu niet direct de meest geschikte afsluiter van dit onderzoekje, maar de daar gestelde vraag blijft reuzengroot overeind: wie bepaalt wie recht heeft op een plaats in de Nederlandse literatuur?
Valère Depauw schreef nog een ‘Groot verhaal’. Vindt zo'n Verhaal zijn plaats in een Nederlandse literatuurgeschiedenis als verhaal, en zo ja, hoe? |
|