Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| ||||||||
Zamais malade toezoer kontant: Pierke de Spiegelleire
| ||||||||
[pagina 292]
| ||||||||
het eerste nummer van den nieuwen ‘Vooruit’ gerold uit de machtige 32 bladzijdenrotatiepers, die de trotsch zal zijn van ons huis.Ga naar voetnoot4
Vóór de krant verhuisde, publiceerde de Samenwerkende Venootschap het Licht dagelijks een dagblad van een twaalftal bladzijden, elk jaar een Volksalmanak (al sinds 1880). Dankzij de subsidiëring en de nieuwe rotatiepers werd het voor Vooruit mogelijk om enkele bijkomende wekelijkse bijbladen te drukken. Naar aanleiding hiervan kwam er in de eerste helft van 1931 vermoedelijk een voorstel van nieuwkomer Richard Minne, zijn collega op de redactie buitenlandse politiek Gaston Crommen, zijn vriend Raymond Herreman, de letterkundige Georges Hamers en Frits van den Berghe, de vaste illustrator van Het Licht, om een humoristisch bijblad op te richten.
Het bijblad kreeg de naam Koekoek, en verscheen voor het eerst op 14 mei 1931. Koekoek verscheen vier jaargangen lang elke donderdag. De filosofie achter het nieuwe blad was simpel: ‘Het is wetenschappelijk uitgemaakt, dat de mensch op deze aardsche hel te weinig lacht’.Ga naar voetnoot5 Het is een devies waar de redactie vier jaargangen lang aan vasthield.
Zoals in die tijd gebruikelijk was, stond onder geen enkel artikel de naam van de auteur, er stond hooguit (maar verre van altijd) een pseudoniem. De samenstelling van de redactie van Koekoek zal voor de abonnees dus grotendeels een mysterie geweest zijn. Gust Balthazar (de hoofdredacteur van Vooruit) schreef in zijn aankondiging van Koekoek dat de redactie zich in het eerste nummer zelf zou voorstellen,Ga naar voetnoot6 maar dit werd in de beginselverklaring in het eerste nummer meteen ontkend:
Daar is niemendal van waar. De redaktie denkt er niet aan, in 't verleden niet, nu niet en in de toekomst niet. We willen alleen zeggen, dat wij allemaal snelle jongens zijn, tusschen de 20 en de 75 jaar, met en zonder haren, vriendelijk en dienstwillig.Ga naar voetnoot7
Toch konden ze het niet laten kleine tips en verwijzingen in hun teksten en pseudoniemen in te bouwen. Op de voorpagina van Vooruit op kerstdag 1931 stond zelfs een foto van de vijf mensen uit het lijstje dat ik zonet gaf, weliswaar zonder hun namen. | ||||||||
[pagina 293]
| ||||||||
Het weekblad hield een breed lezerspubliek voor ogen: de culturele, maatschappelijke en vooral politieke satire veronderstelde veel voorkennis van de lezer en richtte zich dus tot de intelligentsia; maar per nummer verschenen daarnaast tientallen spotprenten, cartoons en volkse moppen over dronken mannen en bazige vrouwen.
Deze combinatie was Richard Minne op het lijf geschreven. Hij was van nature een spotvogel, een dichter met als voornaamste wapen de ironie. Diezelfde ironie was echter een reden voor veel vooraanstaande critici om eind jaren twintig zijn poëziedebuut In den zoeten inval op grond van ‘onvatbaarheid’ en ‘spot’ af te wijzen.
Het meest opmerkelijke feuilleton uit de 205 nummers van Koekoek is van zijn hand: de Brieven van Pierken. Het staat buiten kijf dat de teksten door Minne zijn geschreven.Ga naar voetnoot8 Elke Brief van Pierken is daarenboven met eenvoudige tekeningen in twee kaders links en rechts van (en vanaf de tweede jaargang boven en onder) de tekst van Minne geïllustreerd door Frits van den Berghe, de expressionistische schilder die één van de kopstukken was van de Tweede Latemse School en aan het begin van de jaren dertig al een zeer indrukwekkend oeuvre op zijn naam had staan. Hij werd echter zwaar getroffen door de beurscrash van 1929 en is om den brode huisillustrator van Het Licht geworden.
Pierke De Spiegelleire is een jongen van ongeveer acht jaar oud, uit een Gentse arbeidersfamilie. De wereld van Pierke bestaat uit zijn klas in het Broederschooltje en de keuken van het ouderlijke huis. In de klas haalt hij kwajongensstreken uit, maar hij gaat meestal zo subtiel te werk dat hij telkens aan de toorn van de Broeder ontsnapt. Enkele van zijn klasgenoten Faalentijn, Rosten Teelesfoor en Seezar, slagen daar minder goed in. In zowat elke Brief van Pierken wordt een van deze drie de klas uitgezet, en daar is meestal maar één heiligschennend antwoord voor nodig, zoals in De groote Belzen en de kleine Belzen waar de Broeder zijn les als volgt inzet: ‘Er zijn twee soortten belzen zeidt onzen broeder. Wie weet er dat? / Ik riep roosten Telesfoor, de mannen en de wijven. / Aleevoezan! schreewdege den broeder en Telesfoor vloogt de deur uit’.Ga naar voetnoot9 Exit Teelesfoor, die daarna zoals gewoonlijk ventjes ging tekenen in de ‘pissienen’. | ||||||||
[pagina 294]
| ||||||||
Pierke is de intelligentste van de groep. De Broeder geeft hem af en toe een complimentje in de klas, noemt hem een jongen die het nog ver zal schoppen. Daardoor geloven zijn klasgenoten hem blindelings, een vertrouwen waar hij heel vaak misbruik van maakt. In de brief In den sgaduuw der Weetensgapelijke Kongressen bijvoorbeeld, loopt Pierke op een regenachtige zondagochtend Rosten Teelesfoor tegen het lijf aan de Mammelokker: een reliëf in de voorgevel van een oud gevangenisgebouwtje aan de noordkant van het Belfort in Gent. Volgens een Romeinse legende werd Cimon, een oude man die tot de hongerdood was veroordeeld, door zijn dochter in leven gehouden met de borstvoeding die ze hem gaf door de tralies van zijn cel. Dit tafereel staat in het reliëf van de Mammelokker afgebeeld.
Rosten Teelesfoor staat op die regenachtige zondag te staren naar deze ‘melkmassiene’ en verbaast zich over de wetenschap en wat ‘de Weetensgap teegenwoordich alamal uitzoekt voor t'welzijn van de mensgeit en d'oploozing van de kriezies’.Ga naar voetnoot10
Pierke ziet een kans om wat zakgeld bij te verdienen. Geef me een halve frank, zegt Pierke, die zal ik achteraan dit gebouwtje in een ‘baskuul’ steken, en dan zal de ‘melkmassiene’ weer beginnen te werken, dus hou je mond maar alvast open om de melk op te vangen. Pierke verdwijnt achter het gebouwtje, stopt de halve frank in zijn zak en laat Teelesfoor vijf minuten lang in de regen staan om het regenwater op te vangen dat uit de verstopte goot van de Mammelokker loopt. Als Pierke terugkomt, zegt Teelesfoor alleen: ‘t'en is maar fluitsesmelk, zulde!’.Ga naar voetnoot10
Ook in de familie van Pierke is niet veel wijsheid samengebracht: ‘Ons faamielde is den schoonsten oop van gans de straate zegt mijn vaader altijd,’ begint Pierke de brief waarin de familie wordt voorgesteld.Ga naar voetnoot11 Vader De Spiegelleire is metser, en komt meestal 's nachts ‘besneukelt’ - dronken - thuis na een avond in zijn stamkroeg, en heeft altijd een uitzinnig excuus klaar voor zijn echtgenote Uuze, een vrouw waar iedereen bang voor is. Zijn meest uitzinnige excuus was wel dat de universiteit van Gent op hem een beroep had gedaan om te onderzoeken hoeveel jenever een mens in zijn maag kan gieten zonder dat het er langs boven en langs onder uitloopt. | ||||||||
[pagina 295]
| ||||||||
En dan is er de grote broer van Pierke: Homer, die na verloop van tijd in het leger belandt, en daarvóór met een roomijskar in Gent rondloopt om er zijn ‘kreimdeglas’ aan de man te brengen. Al het ijs wordt in huize De Spiegelleire gemaakt. Maar zoals Pierke vertelt, is Homer verre van succesvol: ‘tregent altijt en we moete zijnen kreimdeglas zelf oopeeten. Ik ben blei als treegent’ (zie noot 11). Homer moet zijn legerdienst doen in Bergen, maar hij begrijpt geen Frans, waardoor hij de risee van de kazerne wordt. In een brief naar huis vertelt Homer dat ze op een avond uit de kazerne zijn ontsnapt en de stad zijn ingetrokken. Enkele soldaten nemen Homer mee naar een huis van lichte zeden, maar dat heeft Homer natuurlijk zelf niet door, hij merkt alleen op dat het ‘daar in piezama te doen’ was.Ga naar voetnoot12
Pier heeft nog twee oudere zussen: de oudste heet ‘Ireine’ en is getrouwd met Seezar, een man met een schone positie in een gasbedrijf, en de jongste heet ‘Aamelie’, maar die is - in de woorden van Pier De Spiegelleire - ‘algeleik nen haardigen numeroo’.Ga naar voetnoot13 Ze volgt Franse les, en om in die les te geraken rijdt ze mee met een echte ‘heer’, meneer Gontran, die een automobiel heeft. Hierdoor krijgt ze het nogal hoog in de bol en wil hoger leven dan haar stand, zoals vele jaren later ook met Ondineke van Louis Paul Boon gebeurt. Ze geeft zichzelf de nieuwe, Franse naam ‘Conchita’ - wat in het volkse Gents van de rest van het gezin ‘Konssieta’ wordt - en omdat Conchita De Spiegelleire niet goed bekt, wordt dat ‘Conchita de la Glace’, in overeenstemming met het ‘kreimdeglas’-verhaal bij Homer. Ze gebruikt van dan af tal van Franse of Fransklinkende woorden, tot Gontran haar vertelt dat hij een slachtoffer is geworden van de crisis en zijn auto heeft moeten verkopen. Als enkele brieven later blijkt dat Gontran al gauw een nieuwe automobiel en een nieuwe carpool-vriendin heeft, is Konsietta zo verbolgen en teleurgesteld in de rijke Franse bovenlaag, dat ze zich opnieuw een nieuwe naam aanmeet: ‘Godelieve’. Dit keer imiteert ze de Nederlanders en spreekt voortdurend over wat voor een ‘belabberden boel’ het eigenlijk is in huize De Spiegelleire.
Tot zover de volkse humor, tijd voor de ernst die erachter schuil gaat. Richard Minne was heel goed op de hoogte van de recente geschiedenis, de Belgische actualiteit en de politieke toestand in de rest van de wereld. Op de redactie van Vooruit nam hij waarschijnlijk dagelijks stapels kranten door, zowel Belgische als Franse, zodat voor bijna alle Brieven van Pierken een bronartikel bestaat waarin de sleutel van alle mysterieuze toespelingen ligt: | ||||||||
[pagina 296]
| ||||||||
vind je dat ene (soms piepkleine) artikel in een van de tientallen kranten die Minne die week heeft gelezen, dan begrijp je zijn Brief van Pierken. Hierdoor wordt dit monumentale vervolgverhaal over een arbeidersgezin veel meer dan dat: de Brieven worden geëngageerde columns die een zeer attente lezer vereisen die hetzelfde leesparcours heeft afgelegd als Minne zelf.
Wanneer Pierke zijn klasgenoot Rosten Teelesfoor aantreft bij de Mammelokker, staat hij zich te verbazen over de opmerkelijke wetenschappelijke vooruitgang, omdat toen tussen donderdag 31 maart en maandag 4 april 1932 in Gent de ‘Vlaamse Wetenschappelijke Kongressen’ zijn gehouden, en de straten vol liepen met de crème de la crème uit alle vakgebieden van de wetenschappelijke wereld, die samen meer dan tien volwaardige congressen hadden georganiseerd. Rosten Teelesfoor mijmert over wat ‘de Weetensgap teegenwoordich alamal uitzoekt voor t'welzijn van de mensgeit en d'oploozing van de kriezies’ (zie noot 10), maar de goede verstaander begrijpt meteen dat Minne hier ironisch is, en een tegengestelde opvatting heeft: dat de wetenschap in tijden van crisis (zoals toen) uit haar ivoren toren moet komen om oplossingen te bedenken voor de mensen in de straat.
De jenever-experimenten die vader De Spiegelleire hebben belet om op tijd thuis te komen, kaderen in een maatschappelijk probleem van alcoholisme dat er al sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog was, maar in maart/april 1932 (rond het verschijnen van deze brief) werden er wettelijke maatregelen genomen. Op de ochtendvergadering van de Kamer op 4 maart 1932 werd het ‘Ontwerp tot bescherming tegen het alkoholisme’ besproken. Het wetsontwerp bestond uit twee delen: de wet op de vrije verkoop van alcohol, en de wet op de openbare dronkenschap. De socialisten wilden de wetten op de verdeling van alcohol zo streng mogelijk maken om deze plaag die vooral de arbeidersklasse trof, aan te pakken. De liberalen - gesteund door de katholieken - verdedigden het ‘recht op dronkenschap’ als een vrije kwestie.
Grote broer Homer in het leger is een kapstok voor de meningen van Minne omtrent de taalsituatie in het Belgische leger en de behandeling van de Vlaamse piot. Maar naast deze grote problemen brengt Homer ook een aantal ‘petites histoires’ uit kranten aan, zoals de anekdote over het regiment uit Brugge dat zich toen regelmatig zeer liederlijk bleek te gedragen. Er waren volgens de eng-katholieke Gentenaar onder hen zelfs aanhangers van het nudisme, ‘die meenen moedernaakt in de carré's te mogen rondloopen’.Ga naar voetnoot14 | ||||||||
[pagina 297]
| ||||||||
Minne is op 18 juni 1931 begonnen met de wekelijkse Brieven van Pierken en hield dit vol tot enkele weken voor zijn dood in 1965. Hij hield er tijdens de Tweede Wereldoorlog voor vier jaar mee op, maar de overige dertig jaar leverde hij elke week trouw kopij af. Er zijn in totaal dus meer dan 1500 Brieven van Pierken.
De geannoteerde leeseditie die ik nu voor de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde voorbereid, is één van de stappen in een project dat al lange tijd loopt. De bundeling van de Brieven van Pierken is bij Minne zelf begonnen: hij knipte zorgvuldig al zijn brieven uit en hield ze bij in mappen. Als er eens geen Brief van Pierken verscheen, dan zit op die datum een blad met enkel de woorden ‘ziek’ of ‘op vakantie’ erop. In het kader van een F.K.F.O.-project van de Vakgroep Nederlandse Literatuur aan de Gentse universiteit, is een inventaris opgemaakt van deze 1500 brieven. Als bekroning van dat werk is in 1996 een bloemlezing verschenen bij Snoeck-Ducaju, die gepaard ging met een tentoonstelling in het Gentse stadhuis in juli 1996. Een eerste voorstel voor publicatie van de universiteit aan de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde werd niet goedgekeurd, maar na de aanstelling van Prof. De Schutter als vast secretaris, is een uitgebreidere en beter gemotiveerde aanvraag ingediend voor een editieproject. Samen met het Streuvels-project zijn ook de Brieven van Pierken op de editieagenda van de Academie geplaatst.
In de leeseditie komen de brieven die tussen 1931 en 1935 zijn verschenen: 205 brieven uit de 4 jaargangen van Koekoek, plus 24 teksten die in Vooruit's Almanak van 1933 en 1934 zijn opgenomen. Het eindproduct van dit project wordt dus het eerste nummer van wat een hele reeks zou moeten worden, die een uniek beeld zal geven van meer dan dertig jaar Belgische politieke, sociale, economische én culturele geschiedenis vanuit het kikkerperspectief van Pierke De Spiegelleire.
De teksten zijn niet alleen historisch interessant, ook de taal waarin ze zijn geschreven is opmerkelijk. Pierke is een jongen uit Gent die nog niet correct kan spellen; en dat kwam goed uit want Richard Minne was een dichter uit Gent die niet correct wilde spellen. In tal van brieven tussen Minne en Herreman wordt hiernaar verwezen. Minne deed meermaals een beroep op Herreman, die een lerarendiploma had, om zijn teksten te verbeteren. In de Brieven van Pierken was er evenwel geen rode balpen nodig: Minne heeft zijn je-m'en-foutisme tot een kunst verheven, en gebruikte zijn schrijffouten om een nieuwe betekenislaag aan de tekst toe te voegen. ‘Echtgenoot’ spelt | ||||||||
[pagina 298]
| ||||||||
Pierke bijvoorbeeld als ‘hechtgenot’, en wanneer het - alweer - over het nudisme gaat in de brief Voor of tegen de blotte billen zegt Konssieta dat ‘Nen mens moed durven huidkoomen voor wat hij is’.Ga naar voetnoot15
Minne slaat alle regels van de spelling in de wind, in de geest van Kollewijn schrijft hij zoals hij spreekt, in het Gents dus. Maar er is meer! Daarenboven maakt hij er - in de eerste teksten vooral - een spelletje van: als er een moeilijk woord drie keer in een tekst voorkomt, is dat drie keer op een andere manier gespeld. Als een woord juist gespeld is, dan is dat louter toeval, want alle varianten zijn evenwaardig.
Na enkele teksten beginnen zich bepaalde patronen te vormen, maar dat zijn nooit meer dan patronen, want voor elke wetmatigheid zijn evenveel tegenvoorbeelden terug te vinden.
Ter illustratie:
Als ik grot ben wiel ik zoernaliest worden en parapluus verkoppen want die twee koomerssen dat zijn gelijk twee handen op een buiksken. Tis genoech dat ze in de gaazette schgrijven van tgoet weer opdat al de statsgriejoolen ooverloppen van den reegen.Ga naar voetnoot16
De belangrijkste stelregel lijkt mij niet dat Minne schrijft zoals hij spreekt, maar dat hij eerder de bestaande spellingsregels omdraait. In dit citaat wordt ook duidelijk dat de omschrijving ‘Gents’ niet afdoende is. Iemand die het Gents voor ‘groot’ fonetisch transcribeert, zou nooit bij ‘grot’ uitkomen. Af en toe is de spellingswijze van een woord betekenisvol, maar meestal liet Minne zich waarschijnlijk leiden door het moment. Hij wilde tegendraads zijn: waar er in het Nederlands twee o's moeten staan, schrijft hij er maar één, waar er één p moet staan, schrijft hij er twee. De spelling is helemaal geen aanwijzing voor een mogelijke uitspraak.
Sommige van deze willekeurige ingrepen leken hem te bevallen, en komen regelmatig in dezelfde vorm terug. Het is vaak zo bijvoorbeeld, dat een <d> aan het einde van een woord die als /t/ wordt uitgesproken, bij Minne ook als <t> wordt geschreven. Wat ook veel voorkomt, is dat hij <g> en <ch> omwisselt - zoals hier in ‘genoech’ - maar het ‘schgrijven’ uit dit citaat is ook | ||||||||
[pagina 299]
| ||||||||
juist gespeld (‘schrijven’) en met enkel een <g> gespeld (‘sgrijven’) terug te vinden in de Brieven van Pierken.
In de taal van Minne zijn dus geen regels, het is fonetisch anarchisme pur sang. Maar de ongebondenheid van deze taal geeft de teksten een bijzondere dynamiek, en zorgt er voor dat de Brieven van Pierken geenszins verouderd overkomen, en dat deze teksten de vergeetput zullen kunnen ontlopen, waar veel van zijn tijdgenoten die toen stukken populairder waren dan Minne, wel in gevallen zijn.
Naast de historische waarde van de teksten en hun merkwaardige taal, maken ook de illustraties van Frits van den Berghe de Brieven van Pierken uniek. Van den Berghe verzorgde vóór de Brieven van Pierken al de illustraties bij vervolgverhalen voor onder anderen Paul Kenis, Emile Langui, Paul Rogghé en Maurits van de Moortel, maar voor de Brieven van Pierken was zijn opdracht waarschijnlijk anders: teken zoals een jongetje van acht dat zou doen. Bij de eerste brieven nam hij zijn opdracht zeer letterlijk, en maakte rudimentaire, schetsmatige tekeningen: een hoofd was een cirkel met puntjes op de nodige plaatsen, een lichaam was een streep, een been was een streep en een arm was een streep. Maar Frits van den Berghe kiest al heel snel voor een volwassener tekenstijl, hoewel de illustraties altijd eenvoudig blijven. In de tweede jaargang voegt van den Berghe aan elke Brief van Pierken nog een paginagroot stripverhaal toe Uit mijnen Albuum, dat bestond uit een negental vakjes en afzonderlijk van de Brief van Pierken gelezen kon worden. Door dit initiatief speelde het duo Van den Berghe/Minne een rol in het ontstaan van het stripverhaal in België (meer bepaald in de evolutie van spotprent naar stripverhaal).Ga naar voetnoot17
De illustraties van Van den Berghe zijn niet alleen mooi, ze zijn ook functioneel en hebben mijn annoteerwerk al verschillende keren een stuk makkelijker gemaakt. Een goed voorbeeld van deze functionaliteit is de brief De Naakte Prinses, verschenen in Koekoek op 25 februari 1932.
Het begin van de tekst illustreert Minnes werkwijze:
| ||||||||
[pagina 300]
| ||||||||
Minne laat af en toe sporen achter in de tekst die de zoektocht naar het betreffende artikel makkelijker maken. Belangrijk in deze openingszin is dat Pierke het heeft over iets ‘gezien’ hebben in de krant, wat betekent dat Minne verwijst naar een afbeelding, en niet alleen een artikel. Daarenboven was het beeldmateriaal stuitend, en was er sprake van de schending van de openbare zeden, wat al meteen uitsluit dat de foto is verschenen in katholieke kranten zoals Het Volk, De Gentenaar en De Standaard. Die kranten schreven hun bladen namelijk vol over schendingen van de goede zeden, maar publiceerden daar nooit illustraties van de zondaars bij. Dan blijven alleen de liberale en socialistische kranten over die moeten doorzocht worden. Minne typeert de ‘naakte prinses’ als volgt: ze droeg alleen een masker en een ‘affelsgreu’ (een navelband), ze skiede in de streken van Genève, en ze trok dagelijks een horde liefhebbers. Uiteindelijk vond ik in de Franstalige socialistische krant Le Peuple een geïllustreerd artikel dat een maand vóór het verschijnen van de Brief van Pierken op de voorpagina stond. De tekst bevatte echter nogal wat onjuistheden: in Le Peuple wordt gesproken over ‘une inconnue’ (dus helemaal geen prinses) die skiede in de streken van Nice (dus niet Genève) in een badpak (dus niet naakt).Ga naar voetnoot20 Wat wel klopte, was het masker, en de aandacht van de omstaanders (zie noot 19).
Dat Minne Nice in Genève veranderd heeft, heeft te maken met de Volkenbond die daar toen aan het vergaderen was. De Volkenbond was een internationale organisatie, opgericht na de Eerste Wereldoorlog, die de vrede in de toekomst wilde beveiligen. In februari 1932 (deze brief verscheen op 25 februari) is ‘De konferentie tot vermindering en beperking der bewapeningen’ van start gegaan in Genève, een samenkomst waar niet minder dan 62 staten een afgevaardigde stuurden. Maar nog is het niet zeker of de tekst van ‘De Naakte Prinses’ naar dit artikel verwijst.
Op dit kritieke punt biedt de illustratie van Frits van den Berghe zekerheid (zie afbeelding 1). Het staat buiten kijf dat Van den Berghe de foto heeft | ||||||||
[pagina 301]
| ||||||||
Afbeelding 1:
het artikel uit Le Peuple naast de illustratie van Van den Berghe overgetekend: de positie van waaruit de foto is genomen heeft hij exact overgenomen. Daarenboven legde hij duidelijk het accent op haar witte riem (haar ‘affelsgreu’) en haar masker, de twee eigenaardigheden waar Minne het in zijn tekst over heeft. Waarschijnlijk heeft Minne zijn tekst samen met het betreffende krantenknipsel aan Van den Berghe gegeven. | ||||||||
[pagina 302]
| ||||||||
In De Naakte Prinses komen alle facetten van de Brieven van Pierken mooi aan bod. De tekst is historisch interessant: een fait divers over een onbekende vrouw die in badpak op ski's was gesignaleerd, wordt in verband gebracht met een belangrijke historische vergadering van de Volkenbond en leidt tot een gesprek over de zedeloosheid van het nudisme. Ook taalkundige bijzonderheden zijn aanwezig: het woord ‘affelsgreu’ is een eigenzinnige Minniaanse variant van het Gentse woord ‘affelscheurtje’. Ook de illustratie van Van den Berghe bewijst haar nut: ze zal toen de lezers geholpen hebben om de tekst in verband te brengen met het artikel en de foto in Le Peuple. Minne was zeer veeleisend voor zijn lezers, maar daar staat tegenover dat de Brief van Pierken na verschillende nauwkeurige lezingen even sprankelend en mysterieus blijft. |
|