Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |||||||||||
Nederlands in de Europese Instellingen: taalgedrag en -attitudes van Nederlandse en Vlaamse Europarlementsleden.
|
1. | Alle stukken van het Parlement worden gesteld in alle officiële talen. |
2. | De uiteenzettingen in een der officiële talen worden gelijktijdig vertolkt in elk van de andere officiële talen en in iedere taal die het Bureau noodzakelijk acht. |
Het parlement voelt zich, meer dan enige andere EU-instelling, bij de talenregeling betrokken partij en houdt er zich allang uitvoerig mee bezig. Op grond van het zgn. ‘rapport-Nyborg’, dat op 14 oktober 1982 met een ruime meerderheid door het EP werd goedgekeurd, werd de discussie over het taalgebruik in het Parlement beslecht en werden de taalgebruiksregels vastgelegd. Er staat o.m. in: ‘Het EP bevestigt opnieuw de stelregel dat alle talen van de Gemeenschap zowel actief als passief en zowel schriftelijk als mondeling op volstrekt gelijkwaardige wijze moeten worden gebruikt, wat met name geldt voor alle vergaderingen van het Parlement en zijn organen’ (Duthoy & Fasold 1993, 28-29).
Kort voordat Zweden, Finland en Oostenrijk tot de EU zouden toetreden bezon het EP zich andermaal over het probleem en gaf op 21 mei 1992 een rapport uit, waarin het volgende citaat uitermate belangrijk is:
‘Par sa politique, l'Union élargie influera directement sur le destin de plus de 350 millions de citoyens. Sa politique et ses lois doivent être compréhensibles. La sécurité juridique, la coopération et le contrôle démocratique commandent que la langue officielle de chaque Etat membre accède aussi au rang de langue officielle de l'Union. Chaque citoyen et chaque député élu au suffrage universel direct doivent donc avoir le droit d'être entendu dans la langue de leur pays.
Il conviendra toutefois de rechercher des solutions, nouvelles et plus souple, pour l'utilisation des langues à l'intérieur des organes (institutions) de l' Union. Il n'est pas nécessaire, ni sans doute opportun, de se mettre d'accord sur certaines langues de travail pour toutes les institutions. Il importe plutôt, pour commencer, de faire valoir le principe de la possibilité, officiellement aussi, d'un nombre limité de langues de travail’.Ga naar voetnoot2
Vooral die laatste zin laat de mogelijkheid van een kentering in de tot dan gevolgde politiek open. Aangezien voor het EP het probleem van de orale communicatie van levensbelang is heeft het verder geprobeerd tot het vinden van oplossingen bij te dragen, o.m. door hoorzittingen te organiseren, research te financieren en bij experten rapporten te bestellen. Op grond daarvan werden een aantal resoluties aangenomen met een weer enigszins andere teneur (Baetens-Beardsmore 1994, 12). Nadat dan, tijdens het Franse voorzitterschap in de tweede helft van 1994, de Franse minister voor Europese Aangelegenheden, Alain Lamarousse, gesuggereerd had dat maar vijf van de elf officiële talen als ‘werktaal’ zouden worden erkend, keurde het EP op 19 januari 1995 unaniem een resolutie goed waarin tot de vroegere standpunten werd teruggekeerd en waarvan de belangrijkste punten als volgt luidenGa naar voetnoot3:
- | een gelijke status voor de elf officiële talen is een van de grondbeginselen van de EU; |
- | de invoering van een beperkt aantal werktalen zou een deel van de inwoners van de EU tot tweederangsburgers degraderen; |
- | multilinguïsme vormt een van de kenmerken van de Europese cultuur en beschaving; |
- | alle inwoners moeten de mogelijkheid behouden om met iedere EU-institutie hun eigen taal te spreken; |
- | technische en financiële argumenten in dit verband zijn drogredenen. |
Toch is de plenaire vergadering van het Europese Parlement haast de enige vergadering waar inderdaad alle talen worden gesproken; in de overige parlementaire vergaderingen wordt kennelijk een stilzwijgende beperking van de werktalen doorgevoerd. Ook symmetrisch tolken vindt slechts in een beperkt aantal, formele vergaderingen plaats. In heel wat gevallen wordt er asymmetrisch getolkt, d.w.z. uit alle officiële talen in slechts enkele zgn. contacttalen. Men gaat er dan stilzwijgend van uit dat alle deelnemers aan de vergaderingen in kwestie ten minste een van die contacttalen verstaan (Volz 1994, 90). ‘Wat ook voorkomt’, zeggen Duthoy & Fasol (1993, 26), ‘is dat men gebruik maakt van indirecte vertalingen. Bijvoorbeeld: de Nederlandse en Franse cabines vertalen uit het Grieks, en de andere cabines vertalen de vertaling’. Dit kan natuurlijk in bepaalde gevallen tot verlies van nuance of, wat minder erg is, tot grappige situaties leiden. Toen Oostenrijk, Finland en Zweden in 1995 tot de Unie toetraden, bleken een aantal praktische problemen het onmogelijk te maken in de plenaire zittingen onmiddellijk een vertaling uit alle talen in het Fins te garanderen. Een tijd lang werd daarom met het net genoemde systeem van indirecte vertaling gewerkt, d.w.z. dat de Finse tolk bv. niet direct uit het Portugees in het Fins vertaalde, maar een ommetje maakte via zijn Engelse collega. Iedere keer nu dat een spreker een grapje of woordspeling maakte volgde direct het gelach van zijn collega's. Toen dat al enkele minuten was uitgestorven, begonnen de Finnen te lachen. ‘De Finnen lachen altijd het laatst’ werd daarom, gedurende maanden, in het Europese halfrond gemonkeld (Thyssen 1997).
2. De enquête
2.1. Alle 45 Nederlandstalige Europarlementsleden werden uitgenodigd aan de enquête deel te nemen. 26 van hen gingen daar op in, d.w.z. dat we de medewerking van 55% van de EP's hebben gekregen, een voor dit soort enquêtes meer dan eervol resultaat, dat zeker representativiteit garandeert. Die representativiteit wordt nog vergroot door het feit dat 15 Nederlanders en 11 Vlamingen hebben deelgenomen en dat elke Europese fractie vertegenwoordigd was.
In de vragenlijst kunnen twee categorieën vragen worden onderscheiden: 14 vragen behandelen het eigenlijke gebruik van het Nederlands door de Europarlementsleden in verschillende reële situaties en in 11 andere, meer speculatieve vragen werd geprobeerd de visie van de EP-leden op de toekomst van het Nederlands in het Europa van morgen te achterhalen.
Omdat het niet altijd makkelijk was de betrokkenen te pakken te krijgen, gebeurde de ondervraging van de parlementsleden op twee manieren: 11 EP-leden werden mondeling geïnterviewd in het Europese Parlement en 15 parlementsleden stuurden ons hun ingevulde vragenlijst per fax of post.
2.2. Voor de verwerking van de gegevens kon een beroep worden gedaan op de medewerking van Prof. Dr. Eisendrath van de VUB, die wij hiervoor ten zeerste danken. Gebruikt werd het computerprogramma Microsoft Excel. Bij de interpretatie van de gegevens is enige reserve op zijn plaats. In de eerste plaats dient men er zich bewust van te zijn dat statistische gemiddelden vooral tendensen weergeven, veel meer dan echt gedrag en in de tweede plaats worden inconsistenties in de antwoorden van de proefpersonen uiteraard niet door het statistische programma uitgevlakt. Wij willen met een voorbeeld het belang van dit laatste aantonen. Het antwoord op de vraag of er Nederlandse versies van de vergaderstukken ter beschikking worden gesteld op de fractievergaderingen hangt natuurlijk af van de geplogenheden in elke fractie. Dat de antwoorden het midden houden tussen ‘zelden’ en ‘regelmatig’ hoeft dus geen verbazing te wekken. Maar dat 3 Europarlementsleden antwoordden dat er nooit Nederlandstalige vertalingen in de fracties aanwezig zijn, 6 van hun collega's beweerden dat de fracties zelden Nederlandstalige vertalingen ter beschikking stellen, 3 meenden dat hun fractie er af en toe ter beschikking heeft, 7 Europarlementsleden bij deze vraag de antwoordmogelijkheid regelmatig aankruisten en 7 ten slotte op die vraag met altijd antwoordden is op zijn minst heel verbazend. Opvallend is bovendien dat tot al die antwoordgroepen mensen van verschillende fracties behoren. Het is dus duidelijk dat deze antwoorden geen echt beeld van de situatie kunnen geven. De heer Leo Vogelzang, hoofd van het Directoraat Vertaling, afdeling Nederlands dat in Luxemburg is gevestigd deelde desgevraagd mee, dat in principe alle officiële (=parlementaire) documenten van het Parlement, d.w.z. (ontwerp)verslagen, (ontwerp)resoluties, (ontwerp)adviezen, amendementen, en dergelijke altijd in alle officiële talen van de Gemeenschap worden vertaald en hij merkt hierbij op dat deze regeling in alle gevallen wordt nageleefd. De situatie t.a.v. de fracties daarentegen verschilt naargelang van de fracties zelf, zegt Vogelzang. Vertalingen worden uitsluitend op verzoek van de betrokken fractie gemaakt. Er zijn fracties die zelden of nooit om
een vertaling naar het Nederlands vragen, terwijl andere dat wel doen. Het feit dat vele fractieleden melden dat ze slechts af en toe vertalingen krijgen, kan bijgevolg worden verklaard door het feit dat ze de Nederlandstalige vertalingen niet aanvragen, omdat ze met slechts met enkele (werk)talen werken of omdat zij een vertaling naar het Nederlands om de één of andere reden niet nodig vinden. In sommige fracties wordt duidelijk een stilzwijgende beperking van de werktalen (en dus ook de officiële talen) doorgevoerd.
3. Analyse van de antwoorden
3.1. De beschikbaarheid van Nederlandse vergaderstukken
3.1.1. Op de vraag of Nederlandse stukken ter beschikking zijn, kregen we voor de diverse vergadersoorten volgende antwoorden:
- | in de plenaire vergadering: 22 EP's zeggen ‘altijd’, en 4 ‘regelmatig’Ga naar voetnoot4 |
- | in fractievergaderingen: de Christen-Democraten en de Liberalen antwoorden ‘regelmatig’, de socialisten ‘af en toe’, de Groenen ‘bijna nooit’. Ook hier antwoorden leden van dezelfde fractie soms op een heel uiteenlopende manier (zie boven) |
- | in de commissies: het algemene antwoord van alle fracties is ‘regelmatig’ |
- | voor de werkgroepen is het antwoord van alle fracties ‘af en toe’ |
3.1.2. Zijn de Europarlementsleden tevreden over de beschikbaarheid van de Nederlandstalige vertalingen?
a) | de plenaire zittingen
Het totale gemiddelde van 3,35 ligt tussen ‘tevreden’ en ‘zeer tevreden’Ga naar voetnoot5. en daar is natuurlijk ook alle reden toe, omdat de stukken er inderdaad ook altijd blijken te zijn. Er is dus uiteraard geen spectaculair verschil tussen de politieke fracties noch tussen Nederlanders en Vlamingen. |
b) | de politieke fracties
In tegenstelling tot het toch wel positieve beeld dat we bij de plenaire vergaderingen kregen, lijkt de tevredenheid van de Europarlementariërs over het ter beschikking stellen van vertalingen in de politieke fracties niet zo algemeen te zijn, maar toch gemiddeld ‘tevreden’. Er is geen verschil tussen het Nederlandse gemiddelde (2,9) en dat van hun Vlaamse collega's (2,8). |
c) | de commissies
Ook in de commissies zijn de vertalingen blijkbaar regelmatig aanwezig; gemiddeld zijn de EP's ‘tevreden’. Het gemiddelde van de Nederlanders bedroeg 2,8, dat van de Vlamingen 3,2. |
d) | de werkgroepen
Gemiddeld ongeveer hetzelfde beeld als bij de commissies (rond 3,0). In tegenstelling tot wat we bij de commissies zagen, lijken de Nederlanders hier iets meer tevreden te zijn over de beschikbaarheid van Nederlandstalige vertalingen dan de Vlamingen. Het statistisch gemiddelde van de antwoorden van de Nederlanders op deze vraag bedroeg immers 2,8 tegenover 2,5 bij de Vlamingen. |
Ondanks het feit dat Nederlandse vertalingen in de fracties, de werkgroepen en de interparlementaire delegaties slechts ‘zelden’ tot ‘af en toe’ aanwezig zijn, zijn de Europarlementsleden toch over het algemeen ‘tevreden’ over de beschikbaarheid van de Nederlandstalige vertalingen in deze parlementaire vergaderingen.
Over één ding kunnen we dus zeker zijn: de tevredenheid van de Europarlementsleden vertelt niets over de eigenlijke beschikbaarheid en aanwezigheid van Nederlandse vertalingen in de talrijke en diverse soorten parlementaire vergaderingen.
3.2. Het eigenlijke taalgebruik van de Europarlementsleden
Achtereenvolgens zullen de volgende onderwerpen worden aangesneden:
1) | het taalgebruik in de plenaire zittingen; | ||||
2) | het taalgebruik van de EP-leden in hun contacten met de administratie van het EP en de Europese Commissie; | ||||
3) | het taalgebruik in de schriftelijke stukken uitgaande van de administratie van het Europese Parlement en de Europese Commissie. Hierbij worden vooral twee dingen onderzocht:
|
3.2.1. Het taalgebruik in de plenaire zittingen
19 van de 26 Nederlandstalige Europarlementsleden verklaarden in deze vergaderingen ‘altijd’ Nederlands te spreken. De overige 7 Euro-
parlementsleden zeiden daar ‘regelmatig’ Nederlands te spreken. Welke talen spreken die dan nog in de plenaire zittingen?
- | Engels: gemiddelde van 3,1: waarde = ‘af en toe’ |
- | Frans: gemiddelde van 2,6: tussen ‘zelden’ en ‘af en toe’ |
- | Duits: gemiddelde van 2,4: tussen ‘zelden’ en ‘af en toe’. |
Bij de Nederlanders is het gemiddelde voor het gebruik van het Nederlands 4,4, bij de Vlamingen 4,9. Die laatsten spreken dus vrijwel altijd Nederlands.
De belangrijkste reden waarom Europarlementsleden soms naar andere talen grijpen is, zo verklaren ze, dat het enkel op die manier mogelijk is de aandacht van de internationale media te trekken. Ze staan met andere woorden voor de keuze tussen het innemen van een heel principieel standpunt of het gebruik van een andere taal, die garandeert dat hun tussenkomst ook internationale erkenning kan krijgen. Ook Guido Naets, perswoordvoerder van de EU, heeft vroeger op dat dilemma gewezen: ‘De audiovisuele dienst van het EP neemt 80% van de parlementsdebatten in video op; de Europarlementariër die zijn 3 of 5 minuten spreektijd integraal in het Nederlands debiteert, zal van ons allemaal wel een pluim krijgen. Maar een buitenlands TV-station zal geen zin van hem monteren, tenzij hij die ene sleutelzin in het Frans of Engels uitspreekt. Maar als een politicus dat doet, zal hij in de vaderlandse pers allicht veel tegenwind krijgen’ (Naets 1994, 47).
3.2.2. Het taalgebruik van de Europarlementsleden in hun contact met andere Europese instellingen: de administratie van de Europese Commissie en van het Europese Parlement.
3.2.2.1. De administratie van het Europese Parlement
a) Mondeling taalgebruik
Op de vraag welke talen ze spraken in hun contacten met de administratie van het Europese Parlement, antwoordde de overgrote meerderheid van de Europarlementariërs ‘dat hangt ervan af welke taal de betrokkene spreekt’; dat wijst dus duidelijk op taalaccommodatie.
Nederlands gebruiken: ‘af en toe’: 10 leden; ‘regelmatig’: 11; ‘altijd’: 2 leden. De meerderheid van de ondervraagde Europarlementsleden doet iets vaker een beroep op het Engels dan op het Nederlands.
Het verschil tussen de politieke fracties onderling is nauwelijks relevant. Verschillen tussen Nederlanders en Vlamingen in hun taalgebruik met de administratie van het Europese Parlement blijken er nauwelijks te zijn. Wat het gebruik van het Nederlands betreft behalen ze allebei hetzelfde gemiddelde, nl. 3,5 (d.w.z. tussen ‘af en toe en ‘regelmatig’). Verder is het zo dat de Vlamingen iets meer Frans spreken dan de
Nederlanders (3,4 tgo 3,1) en dat de Nederlanders dan weer iets meer Engels spreken dan hun Vlaamse collega's. Opmerkelijk is wel dat de Nederlandse Europarlementsleden duidelijk meer Duits gebruiken in hun mondelinge communicatie met de administratie van het EP (gemiddelde = 2,8) dan de Vlamingen (gemiddelde = 1,8).
b) Schriftelijk taalgebruik
De antwoorden laten een verschil zien tussen de mondelinge en de schriftelijke communicatie met de administratie van het Europese Parlement: het Nederlands wordt in de schriftelijke communicatie iets vaker gebruikt dan in de mondelinge. Het statistische gemiddelde is ‘regelmatig’ (3,88 tegenover 3,46 voor het mondelinge taalgebruik). Er is geen onderscheid tussen het taalgebruik van de verschillende fracties.
Frans wordt veel minder gebruikt in de schriftelijke communicatie (1,96 d.w.z. tussen ‘nooit’ en ‘zelden’) dan in de mondelinge (3,46 d.w.z. tussen ‘af en toe’ en ‘regelmatig’). Dit geldt voor alle politieke fracties. Het Duits is in de schriftelijke communicatie nog minder populair dan het Frans. Het totale gemiddelde bedraagt immers slechts 1,5. Het gebruikt van het Engels daarentegen stijgt voortdurend, zowel in de mondelinge als in de schriftelijke contacten van de Europarlementsleden: het totale gemiddelde bedraagt 2,42 en ligt hiermee duidelijk boven het gemiddelde van het Frans en het Duits.
Er wordt vaak geopperd dat Nederlanders meer Engels zouden gebruiken dan de Vlamingen. De gemiddelde waarden bevestigen dit tot op zekere hoogte: de Nederlanders haalden een gemiddelde van 2,7 (eerder ‘af en toe’) tegenover een 2,0 voor de Vlamingen (‘zelden’). De Nederlandse Europarlementsleden lijken ook iets minder in het Nederlands (gemiddelde van 3,7) te schrijven in contacten met de administratie van het Europese Parlement dan de Vlamingen (gemiddelde van 4,2).
3.2.2.2. De Europese Commissie
a) Mondeling taalgebruik
Het gebruik van het Nederlands verschilt hier nauwelijks van dat in de contacten met de administratie van het EP. Nederlands gebruiken: ‘af en toe’: 11 leden; ‘regelmatig’: 9; ‘altijd’: 2 en ‘zelden’: 4 leden. Ook hier is er nauwelijks verschil tussen de politieke fracties onderling.
Net als bij de administratie van het EP geven de Nederlandstalige Europarlementsleden in hun mondelinge contacten met de Europese Commissie op bepaalde momenten eerder de voorkeur aan andere talen dan het Nederlands, vooral dan het Frans en het Engels. De reden hiervoor is al bekend, ze zijn immers van mening dat ze op die manier communicatief beter functioneren.
b) Schriftelijk taalgebruik
Voor het schriftelijke taalgebruik van de Nederlandstalige Europarlementsleden met de Europese Commissie krijgen we ongeveer dezelfde antwoorden als voor de schriftelijke communicatie met de administratie van het Europese Parlement.
Nederlands gebruiken: ‘altijd’: 10 leden; ‘regelmatig’: 8; ‘af en toe’: 3; ‘zelden’: 4 en ‘nooit’: 1 lid.
Frans en Duits worden in de schriftelijke communicatie nauwelijks gebruikt. Het Engels, daarentegen, is voor een groot aantal Nederlandstalige Europarlementsleden in de mondelinge communicatie belangrijker dan in de schriftelijke communicatie met de Europese Commissie.
3.2.3. Samenvattend:
- | De keuze voor bepaalde talen hangt af van de aard van de communicatie (mondeling of schriftelijk) |
- | Engels staat duidelijk hoger op de (mondelinge) communicatieve ladder. De absolute waarden toonden immers al aan dat de Europarlementsleden meer Engels spreken met de Europese Commissie dan Nederlands. |
- | Ook Frans wordt zowel in mondelinge communicatie met de administratie van het EP als met de Europese Commissie vaak gebruikt, zij het in mindere mate dan het Engels. |
- | Duits wordt, in tegenstelling tot de mondelinge contacten met de administratie van het Europese Parlement, in mondelinge communicatie met de Europese Commissie zelden of nooit gebruikt. |
De Europarlementsleden stellen in de mondelinge contacten het communicatieve doel duidelijk voorop. Zij vinden het belangrijker goed begrepen te worden, ook al is dit in een andere taal dan het Nederlands, dan zich vast te pinnen op het principe altijd en overal Nederlands te spreken.
Wat de schriftelijke communicatie met de administratie van het EP betreft, lijken de Nederlandstalige Europarlementariërs eerder principieel te handelen. Zowel de Nederlanders als de Vlamingen gebruiken hier meer Nederlands. Het aandeel van de andere talen is hier dan ook een stuk kleiner dan bij de bovengemelde mondelinge communicatie. Verder is het verschil tussen het gebruik van het Nederlands in de mondelinge en in de schriftelijke communicatie bij de Nederlanders kleiner dan bij de Vlamingen.
Tot slot nog dit: de medewerkers van een aantal Europarlementsleden deelden mee dat de informele contacten (zowel mondeling als schriftelijk) met de bovengemelde instellingen voornamelijk in het Engels plaatsgrijpen, maar dat formele contacten resoluut in het Nederlands gebeuren.
3.3. Hoe worden de parlementsleden door de administratie van het parlement en van de Commissie aangeschreven en in hoeverre beïnvloedt hun eigen taalgebruik de manier waarop ze zelf aangeschreven worden?
Er blijkt dat beide administraties eigenlijk slechts af en toe van het Nederlands gebruik maken (gemiddelde statistische waarde 3.0) in hun schriftelijk verkeer met Nederlandstalige EP's (de Commissie een beetje minder, het EP een beetje meer). Beide instanties gebruiken evenveel Frans als Nederlands en zelfs vaker Engels dan Nederlands. Dat betekent echter niet dat er helemaal geen lijn in de taalkeuze zit . Toch vinden zowel de EP's als hun medewerkers dat er geen correlatie bestaat tussen hun persoonlijk mondeling taalgedrag en de taal waarin ze door de administratie worden aangeschreven. Het is echter belangrijker er achter te komen of zo een correlatie op het louter schriftelijke niveau wel bestaat. Krijgen de EP's een antwoord in dezelfde taal die ze met beide administraties initiëren? Hoewel de situatie gecompliceerder is, kan veralgemenend worden gezegd dat de kans op een Nederlandstalige brief slechts lichtje hoger ligt wanneer men zelf vooraf in het Nederlands heeft geschreven. Er is dus absoluut geen garantie dat het taalgebruik van de correspondent door de ambtenaren wordt overgenomen. Het is integendeel zo dat het taalinitiatief door die ambtenaren zelf wordt genomen. Verder blijkt wel dat zowel het EP als de Commissie naar Vlaamse EP's vaker in het Nederlands schrijven dan naar hun Nederlandse collega's (de gemiddelden zijn resp. 3.9 - 3.3 en 3.4 - 2.9).
4. Opvattingen en attitudes van de Europarlementsleden
Over de opvattingen en attitudes van de EP's kunnen we kort zijn. Ze zijn het er zo goed als allemaal mee eens dat iedere EU-burger het recht heeft zijn eigen (officiële) taal in alle omstandigheden te gebruiken (2.85 op een schaal van 1 tot 3) en dat de financiële kosten nooit ingeroepen mogen worden om ooit van dit democratische principe af te stappen (2.73 op een schaal van 1 tot 3). Ook verwerpen ze zo goed als allemaal de mogelijkheid om het aantal werktalen in de EU te beperken: alle officiële talen moeten ook werktalen zijn, zo vinden ze (4.23 op een schaal van 1 tot 5).
Wat wel enige verbazing kan wekken is dat ze het niet eens blijken te zijn met enkele opvattingen die in de Nederlandse taalgemeenschap nogal gemeengoed zijn (Willemyns 1994). Zo zijn ze er bv. niet van overtuigd dat de positie van het Nederlands in gevaar zou zijn (2 op een schaal van 1 tot 3). Ze geloven dan ook dat het gebruik dat van het Nederlands in het Europese Parlement wordt gemaakt ‘bijna voldoende’
is (gemiddelde waarde 2.73 op een schaal van 1 tot 4)Ga naar voetnoot6. Wat de Europese Instellingen in hun geheel betreft zijn ze echter toch van mening dat daar het gebruik dat van het Nederlands wordt gemaakt ‘eerder onvoldoende’ is (gemiddelde: 2.31).
Anderzijds zijn ze wel weer allemaal eensgezind van mening dat een nog engere samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland noodzakelijk is om de positie van het Nederlands te versterken (2.50 op en schaal van 1 tot 3). Ze denken niet dat daarvoor ook een wijziging van de zogeheten cultuurparagraaf uit het Verdrag van Maastricht noodzakelijk is (1.19 op een schaal van 1 tot 3). Eerlijkheidshalve moet hieraan toe worden gevoegd dat bij navraag velen niet precies bleken te weten wat er in die cultuurparagraaf nu eigenlijk staat.
5. Algemeen overzicht
Tot slot proberen we de resultaten van het onderzoek naar het eigenlijke taalgebruik van de EP-leden in een viertal punten samen te vatten:
1) | Wat het taalgebruik in de plenaire zittingen betreft, kunnen we kort zijn: de Europarlementsleden spreken meestal in het Nederlands. Diegenen die in de plenaire zittingen geen Nederlands spreken, doen dit om een aantal redenen. De belangrijkste is dat ze anders door de internationale media niet zouden worden gehoord. Indien de media wel oren zou hebben naar wat de niet-Engels- of Franstaligen vertellen, zouden ook deze Europarlementsleden zich in hun moedertaal uitdrukken. |
2) | Het taalgebruik van de Nederlandstalige Europarlementsleden in hun communicatie met de twee Europese instellingen hangt af van de aard van de communicatie, d.w.z. mondeling of schriftelijk. In de mondelinge contacten met de administratie van het Europese Parlement en de Europese Commissie plaatsen de Europarlementsleden de eigenlijke communicatie boven taalloyaliteit. Nederlands, Frans en Engels (en een enkele keer ook Duits) zijn de gesprekstalen. Engels wordt door de Europarlementsleden evenwel vaker gebruikt dan de overige talen. In hun schriftelijke contacten met beide Europese instellingen gebruiken de Nederlandstalige Europarlementsleden meer Nederlands (en dus minder Frans en Engels) dan in mondelinge contacten. Toch ziet het ernaar uit dat de rol van het Engels, ook in schriftelijke contacten, in de toekomst nog toe zal nemen. |
3) | de vragen in verband met het schriftverkeer uitgaande van de administratie van het Europese Parlement en de Europese Commissie brachten aan het licht, dat de administratie van het Europese Parlement |
‘regelmatig’ in het Nederlands schrijft, terwijl die van de Europese Commissie dat slechts ‘af en toe’ doet. Het aandeel van het Nederlands en het Frans is ongeveer gelijk (Nederlands 2,9 en Frans 3,0), Engels wordt met een aandeel van 3,3 door de Europese Commissie zelfs nog meer gebruikt dan de andere twee talen. De administratie van het Europese Parlement behandelt Nederlanders en Vlamingen niet helemaal op dezelfde manier: de Vlaamse Europarlementsleden krijgen meer Nederlandstalige brieven (3,9) dan hun Nederlandse collega's (3,3) en dus minder Engelstalige stukken (Vlamingen 2,6 t.o.v. Nederlanders 3,3). Zou het kunnen dat men de Vlamingen eerder in het Nederlands aanschrijft, omdat ze meer het imago van ‘verdedigers van het Nederlands’ hebben? | |
4) | Bij de poging aan de weet te komen van wie het taalinitiatief in schriftelijke communicatie uitgaat, bleek o.m. dat het gebruik van het Nederlands in de mondelinge communicatie of de wetenschap dat iemand Nederlandstalig is helemaal geen garantie is dat hij door de administratie ook in het Nederlands zal worden aangeschreven. Iets beter verloopt het wat het verband tussen schrijftaal en antwoordtaal betreft: de overgrote meerderheid van de parlementsleden die ‘regelmatig’ tot ‘altijd’ brieven in het Nederlands schrijft, krijgt toch op z'n minst ‘regelmatig’ ook antwoord in het Nederlands van de bedoelde administraties. Toch is er ook hier geen echte garantie en dat leidt er zowel de EP's als hun stafmedewerkers toe te geloven dat het taalinitiatief eigenlijk bij de ambtenaar ligt en dat bij diens keuze van de correspondentietaal allerlei factoren een rol spelen, waarvan de moedertaal of de eigen schrijftaal van de aangeschrevene slechts één van de criteria is en meestal niet eens het belangrijkste. |
6. Besluit
De meest recente en, voor zover ons bekend ook enige analyse van het werkelijke taalgebruik binnen de verschillende EU-instituties is, zoals gezegd, die van Schloßmacher (1994 en 1996). Aan de basis van zijn studie ligt een schriftelijke enquête bij een sample van 119 Europarlementsleden en van 373 ambtenaren en andere tewerkgestelden van het Ministercommittee, de Europese Commissie en het Europese Parlement, van alle lidstaten. Er werd hen gevraagd aan te duiden welke taal ze gewoonlijk gebruikten in specifieke vergadersituaties, bij de normale mondelinge communicatie met specifieke gesprekspartners enz. Wij vatten even de interessantste resultaten samen wat het echte taalgebruik in de EU betreft:
- | Op alle enquêteniveaus zijn Frans en Engels veruit de dominerende talen. Samen zijn ze goed voor 90% van alle officiële communicatie van |
en tussen ambtenaren. De overblijvende 7 talen verdelen de resterende 10% onder elkaar en het is bijzonder opvallend dat Duits nauwelijks meer gebruikt wordt dan de andere zes. Wat interne communicatie betreft is de onderlinge verdeling twee derden Frans en een derde Engels. Bij externe communicatie, d.w.z. met partners van buiten de EU, is de verhouding net omgekeerd. | |
- | Er is geen significant verschil tussen de cijfers voor mondelinge en schriftelijke communicatie, behalve dan dat Duits nog minder geschreven dan gesproken wordt. |
- | De parlementariërs gebruiken, in gesproken taal, vaker Engels dan Frans en in het algemeen maken ze vaker gebruik van hun eigen moedertaal dan de ambtenaren. Verder delen ze mee dat, wanneer ze dringende informatie nodig hebben, hun ervaring is dat ze die sneller krijgen wanneer ze die in het Frans of Engels opvragen. |
- | In hun schriftelijke verkeer met de EU-instanties echter gebruiken de Europarlementariërs andere talen dan Frans of Engels tien tot twaalf keer vaker dan de ambtenaren. Maar dat kan vanzelfsprekend, zoals Schloßmann terecht opmerkt, te maken hebben met het feit dat van de parlementariërs, i.t.t. de ambtenaren, geen vreemdetaalkennis wordt geëist. |
Wanneer de percentages van Schloßmacher vergeleken worden met de statistische waarden die onze enquête opleverde, dan is het duidelijk dat de Nederlandstalige Europarlementsleden zich zeker niet minder taalloyaal tonen dan hun andere niet Engels- of Franstalige collega's, eerder integendeel. Het lijkt er dus heel erg naar dat de Nederlandstalige afgevaardigden in het Europese Parlement zeker niet het verwijt verdienen, dat ze onvoldoende de belangen van hun moedertaal zouden verdedigen. Hoe het met onze ministers en ambtenaren is gesteld weten we niet. Het zou zeker interessant zijn ook daar nog eens een enquête over te organiseren.
Op Schloßmachers vraag of het systeem van de werktalen geofficialiseerd zou moeten worden, d.w.z. een aantal officiële talen dus niet meer gebruikt zouden kunnen worden, antwoordt meer dan de helft van de ambtenaren bevestigend. Van de parlementsleden echter is er slechts een minderheid die daar zo over denkt. De Nederlandstalige parlementsleden, zo hebben wij vastgesteld, wijzen vrijwel allemaal een systeem van werktalen af. Ook dringen zij er, net als de overgrote meerderheid van hun door Schloßmacher geënquêteerde collega's, op aan dat symmetrisch tolken op alle niveaus moet blijven bestaan en in beide groepen proefpersonen wil zo goed als niemand dat zou worden afgestapt van het principe dat ieder Europarlementslid het recht heeft zijn eigen taal te gebruiken.
Toch zijn Schloßmanns conclusies t.a.v. de toekomst niet erg rooskleurig. Hij gelooft niet dat asymmetrisch tolken nog lang vermeden zal kunnen worden en hij gaat ervan uit dat bij het ter beschikking stellen
van vergaderstukken meer en meer zal blijken dat er werktalen van eerste, tweede en derde rang zullen zijn. Niets in onze enquête wijst erop dat die conclusies te pessimistisch zouden zijn. Vooral de ambtenaren zijn er voorstanders van de meertaligheid in te dijken en uit onze enquête is gebleken dat het taalinitiatief meestal bij net die ambtenaren ligt. Bovendien werden Schloßmanns conclusies getrokken toen er nog maar 9 officiële talen waren. Inmiddels zijn er al 11 en de net begonnen besprekingen met een aantal Oost-Europese landen zullen er, in geval van succes, voor zorgen dat er over afzienbare tijd nog een viertal nieuwe lidstaten en evenveel nieuwe talen bij zullen komen. Het is dus bijna onmogelijk dat men dan niet tot een systeem van werktalen over zal gaan, ook in die situaties waar zulks nu nog niet het geval is.
Wat de toekomst van het Nederlands in de Europese Instellingen betreft doet men er dus goed aan zich nu al op die nieuwe situatie voor te bereiden, strategieën uit te werken en eventueel bondgenoten te zoeken.
7. Bibliografie
Baetens Beardsmore, Hugo, 1994, ‘Audition publique au parlement européen sur le droit à l'emploi de sa propre langue’. In Revue de linguistique et de didactique des langues 11, 11-17. |
Duthoy, Werner & Peter Fasol, 1993, Het Nederlands in de instellingen van de Europese Gemeenschap. Den Haag: Stichting Bibliographica Neerlandica. (Tweede geheel herziene druk; Voorzetten # 6 van de Nederlandse Taalunie). |
Naets, Guido, 1994, ‘Enkele beschouwingen omtrent rol en functie van het Nederlands in de Europese Unie’, in: P.W.H. Fasol (ed.), De toekomst van het Nederlands in de Europese Unie. Den Haag: Voorzetten Nederlandse Taalunie # 45, 45-48. |
Schloßmacher, Michael, 1994, ‘Die Arbeitssprachen in den Organen der Europäischen Gemeinschaft. Methoden und Ergebnisse einer empirischen Untersuchung’. In Sociolinguistica 8, 101-122. |
Schloßmacher, Michael, 1996, Die Amtssprachen in den Organen der Europäischen Gemeinschaft. Frankfurt: Peter Lang (Duisburger Arbeiten zur Sprach- und Kulturwissenschaft # 25). |
Thyssen, Marianne, 1997, ‘Taalverscheidenheid en kosten II’. In: Grenzen aan veeltaligheid?, Taalgebruik en bestuurlijke doeltreffendheid in de instellingen van de Europese Unie. Den Haag: De Nederlandse Taalunie (Voorzetten # 49), 21-27. |
Volz, Walter, 1994, ‘Englisch als einzige Arbeitssprache der Institutionen der Europäischen Gemeinschaft? Vorzüge und Nachteile aus der Sicht eines Insiders’. In Sociolinguistica 8, 88-100. |
Willemyns, Roland, 1994, ‘Het Nederlands in Europa in het licht van de integratie van Nederland en Vlaanderen’, in: P.W.H. Fasol (ed.), De toekomst van het Nederlands in de Europese Unie. Den Haag: Voorzetten Nederlandse Taalunie # 45, 11-18. |
Willemyns, Roland en Helga Bister-Broosen, 1995, ‘Het talenprobleem in de Europese Unie’, in Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 77-103. |
- voetnoot1
- Publicatieblad van de Europese Gemeenschap, 6.10.1958
- voetnoot2
- Parlement Européen, documents de séance, rapport de la commission institutionnelle, rapporteur: M. Klaus Hänsch, ref. A3-0189/92.
- voetnoot3
- De Standaard 20 januari 1995.
- voetnoot4
- Voor de antwoorden werd een vijfpuntenschaal gebruikt. De volgende mogelijkheden konden worden aangekruist: l=nooit 2=zelden 3=af en toe 4=regelmatig en 5 altijd.
- voetnoot5
- Hier werd een vierpuntenschaal gebruikt: 1=zeer ontevreden 2=ontevreden 3=tevreden en 4=zeer tevreden
- voetnoot6
- 1=totaal onvoldoende 2=onvoldoende 3=voldoende 4=te veel