Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |||||||||
Felix Timmermans, Pallieter
| |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
Pallieter kan de indruk wekken, dat daarmee veel tijd was gemoeid. Op 17 februari 1911 had Timmermans een operatie ondergaan en onvoorziene verwikkelingen hielden hem langer in het ziekenhuis dan verwacht. Op 7 maart was hij, misschien al enkele dagen voordien, thuis en op 17 maart schreef hij aan zijn boezemvriend Flor Van Reeth, dat hij zijn plan, een boek over Breugel te schrijven, opgaf: hij had alleen gedacht er ‘een schets van te maken waarin een blij menschenleven met eene levenslustige architektuur samengesmoten’ zou zijn; een te omslachtige voorstudie én andere literaire plannen maakten de uitwerking ervan voor hem onmogelijk. Vóór half-maart 1911 was er dus nog geen sprake van Pallieter; alleen bleef toen over: ‘een schets van een blij mensensenleven enz.’. Op 22 april schreef Timmermans aan dezelfde Flor Van Reeth: ‘(Pallieter) begint zijn voeten op te heffen om door de landen der begijnen zijn leutig leven te beginnen. Ik heb reeds vele hoofdstukken en heelder bladen nota's’.Ga naar voetnoot1 Op de tijd van amper één maand beschikte Timmermans dus reeds over ‘vele hoofdstukken’. Hij heeft verteld, hoé hij begon met schrijven: ‘Ik kocht een schoon, nieuw boekske met fijn zacht papier en met een ronde pen en twee gekleurde inkten schreef ik den eersten dag. En ook den tweeden, den derden en den vierden. Maar weldra vond ik dat te saai, te eng en te schraal’.Ga naar voetnoot2 Jammer genoeg, dat ‘schoon, nieuw boekske’ bleef niet bewaard. Bewaard bleven wél: de eerste versie van het latere eerste hoofdstuk met als titel: 1e Dag en van afschriften van vele hoofdstukken, waarvan titel en initiaal geschreven werden weliswaar niet ‘met een ronde pen’, toch met ‘twee gekleurde inkten’, nl. rood en zwart, en voor de schrijvende Fee is dat heel netjes gedaan! Heeft de auteur misschien een leuk verhaaltje verteld, hem gesuggereerd door een paar reële détails?... Wellicht was op 22 april 1911 ook reeds een ‘plan’ klaar, waarvan overigens in het latere boek weinig of niets terecht is gekomen. Het moet alleszins uit een zeer vroege periode dateren: daarin luidt de naam van de geliefde nog Marleentje, en de naam van de hoofdfiguur wordt steeds geschreven met één l: Palieter. Dat plan begint met: ‘Palieter. Zijn meid’ en bovendien zou een tweede deel het verhaal zijn ‘van het eene jaar in het andere doorspekt met farcen en avonturen’.Ga naar voetnoot3 | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
Nu bleven in het archief, behalve dat ontwerp, veertien teksten bewaard, allemaal geschreven op dezelfde soort van bladen: briefpapier van de ‘Fabrique de dentelle’ van ‘G. Timmermans, père’, op wiens kantoor zoon Felix wellicht toen reeds ‘gezeten [was] in facturen en pailletten tot over den kop’.Ga naar voetnoot4 Steevast is hier de naam Palieter geschreven met één l en in een drietal stukken treedt ook een Marleentje op. Toen Timmermans gewaagde van ‘reeds vele hoofdstukken en heelder bladen nota's’ overdreef hij dus niet. En voor zover er ‘documenten’ zijn, moet vastgesteld worden: de hoofdfiguur heeft al een naam. Ook daarover is heel wat geschreven. Ik durf aannemen dat hij van Timmermans zelf is gekomen, zoals hij telkens opnieuw heeft verklaard.Ga naar voetnoot5 Inbreng van vrienden kan er zijn geweest, maar voor zover enige documentatie én vooral de handschriften aanwijzen, is die zeer beperkt gebleven, misschien tot het leveren van enkele ‘farcen en avonturen’. De enige van wie werkelijk sporen zijn overgebleven, was vriend Gustaf Van der Hallen, zoals verder zal blijken. Van de wellicht oudste twee ‘hoofdstukken’, nl. Palieter, zijn leven en zijn huis en een fragmentaire schets van Charlot - de uitwerking van wat in het plan vermeld stond als Palieter. Zijn meid, is in het boek niets overgebleven. Zeven andere van de 14 stukken - samen 39 pagina's - zijn voor deze lezing belangrijk, nl.:
Wat in die oudste stukken het sterkst opvalt, is de agressieve toon, de vaak triviale scènes en de aanhef: (3) De hemel was echt lievevrouweblauw. Palieter wandelde de handen in de zakken, de pijp in den mond het blauwe water langs. (Ontmoeting en ruzie met officierken) | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
Constante is: alles gebeurt in de meimaand, de lente. Dat was bovendien het seizoen waarin hij aan het schrijven ging over de droomfiguur, de bewonderende mens, ‘de bemiddelaar van de genezen, herboren Timmermans van zijn gevoelen over en van de natuur’.Ga naar voetnoot6 De ‘Natur-eingang’ werd in de diverse verhaaltjes alsmaar uitvoeriger, maar de verhaaltjes zelf bleven beperkt tot een enkel voorval, driemaal een ontmoeting met een vertegenwoordiger van het gesmade natuurongevoelige, mensenras. In de laatste tekst was niét de verteller, wel de lyrische bewonderaar aan het woord, maar ook die belevenis was nog niet ingebed in een ruimer, een breder kader.
Dat gebeurde dan met De 1e Dag: de nieuwe titel bood alleszins meer mogelijkheden voor een afwisseling van gebeurtenissen van de morgen tot de avond! Hoe doorleefde Palieter de dag? Met een morgenbad, met ontmoetingen: reeds geschreven stukken konden ingeschoven worden. En de lente-evocatie begon opnieuw! Na twee zinnetjes groeide de eerste versie met veel aarzelingen, schrappingen, wijzigingen: ‘Het had sinds weken grijs weder geweest, alsof de zon op zwier was gegaan. Het leven stond er om zoo te zeggen bij stil. Maar gisterenavond was achter de molen, de volle maan rood lijk een blozende appel uit de wolken gebroken en daar had een stille nevel over de Nethe gehangen. | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
Zo gaat het zin na zin, tot het eerste stukje: de avond tevoren, afgesloten wordt. Dan groeit, altijd even moeizaam, het ‘verslag’ van die hele ‘eerste dag’, soms vlot en vlak verteld, soms met veel haperingen, elf blazijden lang in een fijn, maar meestal duidelijk gekribbel. Het ontwaken van Palieter wordt een feest met het morgenbad. Als de naakte Palieter weer op z'n kamer is, verschijnt Charlot, die het vuur in de kachel steekt en naar de mis gaat. Palieter maakt het ontbijt klaar en luidt de klok. Bij haar terugkeer plaagt hij z'n helpster en beiden nemen hun gevarieerd ontbijt. Palieter verzorgt z'n hoenderhof, rijdt, gevolgd door de honden, de velden in op zijn bok, die eerst Ahasverus heet, wat later Lucifer. De rit gaat tot aan het hofken van Ringen. Terug thuis deelt Charlot hem mee dat de pastoor om een speciaal kermisbrood heeft verzocht. Palieter trekt naar zijn privé molentje. De pastoor komt met zijn verzoek, Palieter plaagt hem met z'n succes bij de vrouwen en het lachende verweer van de pastoor wordt door Palieter afgewimpeld. Als de pastoor gaat brevieren, keert Palieter terug naar z'n molen, tot Charlot hem roept voor het overvloedige middageten. Na de middag rijdt Palieter op zijn hondenkarretje, getrokken door Courtois - pas later zal hij Loebas heten! - naar de mulder, met wie hij, na het malen, naar ‘Den belle vue’ een glas bier drinken. Daar zitten drie oude heren te kaarten; ze houden ermee op en één (gedecoreerde) voert het hoge woord. Hier werd een reeds voltooid verhaal overgenomen: Het Duel en Het Vaderland waren voordien reeds tot één geheel verwerkt: het officierken neemt het op voor de oude patriot, wordt door Palieter bespottelijk gemaakt, eist een ‘duel’. Na de wapenkeuze en het schot spoedt Palieter zich met z'n karretje naar huis. Daar is alles klaar voor het avondeten. Nadien werkt Palieter wat in de tuin, roeit dan nog eens naar het Hofken van Ringen, spreekt z'n avond-genieting uit met het angelusgedicht van Gezelle, talmt met het slapengaan: met zijn harmonicaspel overstemt hij het gefluit van de nachtegaal ‘en dan eerst kon hij slapen’. Alhoewel daarmee de ‘eerste dag’ ten einde is, herbegint de schrijver met: ‘om morgen weêr vroeg op een bad te nemen’ enz. Dat werd doorgehaald en uitgebreid herschreven. Dan volgt het verhaal van ‘weêr een van die heilige dagen’: Palieter bakt brood; met een duidelijk als citaat aangehaald versje van Gezelle blijkt hoe heerlijk dat brood is. Palieter laat z'n blik gaan over het land, waarop, met een kleine aanpassing van het begin, het lange verhaal van De Vereeniging moest volgen. Daarmee was dan meer dan een ‘eerste dag’ voorbij. In een volgende fase werd de laatste toevoeging overgeheveld naar het eveneens reeds geschreven verhaal De kermis, aangeduid als een tweede hoofdstuk. Het kapittel werd aangevuld met een ontmoeting met de puriteinse, altijd piekerende en aarts-belachelijk gemaakte onderpastoor en met de brief van Charlot: die zou ze wel voorlezen, maar het schrijven ervan werd niet verteld. | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
Dat alles betekent dus, dat het aanvankelijk eerste kapittel later over drie hoofdstukken werd verdeeld, en dat in de toevoeging zowel de stof van het vierde als zelfs iets van het vijfde kapittel was behandeld. Het latere vierde kapittel behield slechts weinig van het oorspronkelijke De kermis. Belangrijk is ook, dat reeds alle elementen van het definitieve eerste kapittel aanwezig zijn.
De tweede versie van de ‘eerste dag’ herneemt met zeer veel wijzigingen en uitbreidingen de tekst van de eerste redactie. Van de aanhef werden alleen de aanvangsregels anders en ‘voller’: ‘Sinds eenige dagen was het een mat, grijs weder geweest. De zon bleef verborgen en liet de groeiselen, die zij langs alle kanten geweldig uit den grond en hout en water had getrokken, aan hun eigen krachten over. Het leven stond er bij stil en daar was een ernstig wachten in de natuur.’ Aan het vervolg van de ‘inleiding’ is nog slechts weinig veranderd. Het geheel eindigde nu met het (uitgebreide) begin van het tweegevecht, waarnaar alleen verwezen wordt. Het aantal volgeschreven bladzijden maakt reeds duidelijk dat de tekst rijkelijk werd vermeerderd: wat in de eerste versie verhaald was in goed acht bladzijden, vult er hier niet minder dan veertien. Nu vernemen we waaróm Charlot altijd wacht om uit haar kamer te komen tot de naakte Palieter weer binnen is. Zij steekt de kachel niet meer aan, Palieter doet het nu zelf; de plagerige gesprekken met Charlot en de pastoor duren veel langer, maar zijn verworden tot weinig geestige tooghangerspraat. Dat Palieter nu z'n lentevreugde uit met z'n klokje te luiden duurt veel langer, de eerste rit naar het hofken van Ringen eveneens. Palieter blijkt thans ook kritischer. In de eerste versie zegt de auteur over ‘het kasteeltje van Ringen’ alleen: ‘Alzoo stapte Ahasverus tot aan het hofken van Ringen dat tusschen het groen en bruin van dichte parke[?]boomen als een grieksch tempeltje in 't lage van de vlakte lag.’ Dat werd in de tweede versie aangevuld: ‘van op den Nethedijk gezeten, (beschouwde Palieter) het kasteeltje van Ringen. Hij peinsde wat een aardig gedacht het was een neogrieksche villa te bouwen in een natuur en een land dat rats tegen die stijl loog. Waarom, zuchtte hij, daar geen vlaamsch kasteel gezet, zooals men die ziet op het werk van Teniers, wat had dit anders schoon geweest en echter, harmoniseerend met het land en de streek. Wat had men daar kunnen van genieten! Maar hij draaide er gauw zijn rug heen’ enz. Niet onbelangrijk is ook wat in deze versie gezegd wordt over de pastoor, een mededeling die in de eerste versie ontbreekt: ‘Hij was een man die veel van Palieter hield om zijn goedheid en rondborstigheid en blijden levenslust. Hij kon het van Palieter heel goed uitstaan | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
dat hij al lachend steken onder water gaf op het doen en laten van de dienaars des Heeren, omdat hij zelf al te goed wist waaraan het bij hem en zijne collega's mangelde. Maar alzoo verkreeg hij van Palieter toch nu en dan, dat hij soms een misken hoorde en alle jaren zijn paschen hield. Hij wist wel dat Palieter het deed uit goedheid voor hem en daar was hij dan terecht fier op.’ Dan kwam de derde versie op het papier. Met sierlijke letters werd een nieuwe titel geschreven: Eén van de duizend genoeglijke dagen van Pallieter's leven. Wellicht was de 1e Dag te beperkend, te concreet ook; reeds in de eerste versie was de schrijver verder gegaan. Nu wordt het duidelijk een voorbeeld, een specimen van: zo genoot Pallieter van het leven. Het stuk is uitgedijd tot 23 bladzijden en vanaf nu wordt de naam steevast geschreven met dubbele l. Aan het einde is het getekend: ‘felix Timmermans Lier 1911’; wellicht werd het stuk afgewerkt zomerherfst 1911. Het begin kwam zéér moeilijk op het papier: de schrijver had de tekst van de tweede versie vóór zich liggen, maar ruim de helft van de elf regels werd doorgehaald, herschreven, aangevuld, nog eens doorgehaald; zo groeide, moeizaam, de nieuw-geformuleerde aanhef, die eerst aldus begon: ‘In die dagen was de lente ziek en de weggestoken zon liet het versche groen, dat zij langs alle kanten geweldig uit den grond, de boomen en het water had getrokken, zijn eigen plan trekken.’ Later zou dat begin luiden: ‘'t Was in den avond van Mei en de lieden van het oud geloof vereerden Ons Lievrouwken met loven [en] gebeden.’ Maar dat werd grondig doorgestreept; de ‘lieden van het oud geloof’ zouden verderop nog een paar keer dienst moeten doen, om uiteindelijk volkomen te verdwijnen. Ten slotte werd het: ‘In die dagen van Ons Lievrouwke was de lente ziek. Het versche groen’ enz. De blijdschap van Pallieter, het ‘zich verkneukelen’, zal nu duidelijk worden in een lied, dat ver over de Nethe galmt, een ‘voorzang’ voor het ‘perelende lied van de nachtegaal’. Het geheel werd levendiger, plastischer. Van de nevel, die over de Nethe had ‘gehangen’, wordt nu gezegd: ‘een dunne nevel was lijk een fijne tule op de Nethe en de beemden komen staan’. De nachthemel, die vroeger ‘vol klare sterren en maneschijn’ was, wordt nu ‘bedrest met bleeke sterren en gevuld met klaren maneschijn’. De zon zit nu nog ‘ver achter de wereld’, maar dat wordt verduidelijkt met ‘ievers bij de Moorkens en de Chineezen’. Zo gaat het ‘verhaal’ tot op het einde, met weglatingen vooral van delen van de storende café-praat of komisch bedoelde trivialiteiten, en | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
met toevoegingen van poëtische elementen zoals oude liederen - nu zingt Pallieter bij de terugkeer van Charlot O lusteliken mei, gij staet nu in seizoene -,Ga naar voetnoot7 een paar kinderrijmpjes, een uitvoerig ‘psalmeren’ van het goede weer met een lange reeks van uitgezochte bijbelteksten, alles te talrijk en soms te uitvoerig om in dit korte bestek vermeld te worden, hoe verfrissend-blij sommige ook zijn, zoals ‘de gele St.-Gummarustoren die juist een kwartier uitrammelde’, wat in een volgende redatie zal worden: ‘een dripselend kwartierken’! Vermeldenswaard is wel, dat de pastoor het toch maar halve geloof van de soms pratikerende Pallieter niet meer door de vingers moet zien; die passage bleef weg. En met het Hofken van Ringen is iets bijzonders gebeurd: de ‘wensdroom’ van de vorige versie is verwezenlijkt! Eerst ziet hij het Hofken en: ‘Het was een oud vlaamsch kasteeltje in rooden kareel met witte banden, met een steksch blauw schaliëndak en een fijn torentje, oprecht gemaakt om den regen een schoon vloeilijn te geven. Er lag een breede vijver met nenufaren en dicht riet en daarachter breidde zich een dichte tuin van hooge boomen open, lijk een berg van groen. Daar zaten vele vogelen in.’ Maar er staat nu blijkbaar nog een tweede kasteeltje, nl. ‘het kasteeltje der leugen dat een eind over de Nethe als een wit grieksch tempeltje tusschen hooge boomen in 't lage van de vlakte lag. En met dit goed weer, voelde Pallieter wat hij anders dacht over dit kasteeltje, hoe het van vorm, lijn en stijl vloekte en kraakte met deze levende natuur. Wat een verschil bij het kasteeltje van Ringen en zijnen “Reinaert”. Die waren vergroeid met den grond, die stonden daar lijk bloemen geboren uit al de schoonheden en de wilde elementen der Vlaamsche natuur. En ach! dat misbaksel uit dien flauwen pierentijd! - 't Is oem er oep te schijte,’ zei Pallieter, ‘het stekt af gelijk een blijt zije neuke on e vèrke za stetje. 't Is te flauw, zei hij en hij draaide er zijnen rug henen, belonkte bewonderend optenieuw 't kasteeltje van Ringen, en voldaan ging hij madelieven en boterbloemen plukken om Charlot blij te maken.’ Blijkbaar heeft de schrijver de behoefte gevoeld, in zijn natuur een voor zijn gevoel passend kasteeltje neer te zetten, maar het echte is nog niet verdwenen en hij moet z'n afkeer ervan nog eens verwoorden, nu heel wat trivialer dan in de oudere versie!
De voorgaande redactie is de laatste, waarin het verloop van een hele dag wordt verhaald. De tekst zal vanaf de volgende transcriptie verdeeld worden over de eerste drie hoofdstukken, elk met een eigen titel. En vanaf deze vierde redactie worden de wijzigingen schaars, vergeleken met wat in de vorige gebeurd was. | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
Een nieuwe titel was een nieuw begin: Een fijne Morgen in de Mei, fraai geschreven rood en zwart, en de inititiaal eveneens in rode inkt. Met die titel was meteen de beperking aangegeven. De inzet is nog eens ‘geretoucheerd’: ‘In die Lievevrouwkesdagen was de lente ziek. De zon bleef weg en klaterde maar soms van tijd tot tijd, zoo door een wolkenholleken een bussel licht op de gele boterbloemen. Het versche groen dat zij langs alle kanten, geweldig uit den grond, de boomen en het water had gezogen, zat er ongeduldig naar te wachten.’ Toegevoegd werd de reactie van Pallieter, een reden voor een ‘Maar’ als inzet van het volgende, met de nieuwe reactie van Pallieter, nu toch ‘concreter’ weergegeven. Het lied veranderde lichtjes (i.p.v. in eenen dal staat nu in genen dal en i.p.v. leliën komen al de bloemen). Verderop heeft de schrijver z'n tekst zorgvuldig nagezien: de verklaring, waarom Charlot wacht tot Pallieter van z'n morgenbad is weergekeerd, is nu veel pittiger geformuleerd en (terecht) verplaatst; de vreugde van Pallieter wordt, waar mogelijk, soms met een paar zinnetjes verwoord: het duikfestijn eindigt nu met: ‘Pallieter was er van aangedaan en riep: - 't Wordt fiest vandaag, 't wordt fiest vandaag! En hij dreste duizend druppels in de lucht.’ In het tafereel van de gevoederde hoenders van alle soorten en vooral van de ‘rijke vervenspikkeling waarop de zon heur goud openketterde’ wordt het laatste stuk vervangen door: Rubes bleft eraf. Het onderhoud met de pastoor eindigt met een nieuwe scène, waarin Pallieter de pastoor vastgrijpt en met hem danst, zingend van 't Is vandaag Mageritjes fiest! en nu eindigt het kapittel met het royale middagmaal en Pallieters besluit: O God, 't plizier is werral gedaan, geft er ons nog! Dat de enthousiaste beschrijving van het ‘Vlaamse’ Hofken van Ringen behouden bleef en die van ‘het kasteel der leugen’ wegviel ligt voor de hand: alleen het verheugende bleef behouden, al moest daarvoor de werkelijkheid geweld worden aangedaan: dat ‘kasteel der leugen’ staat nu (1997!) nog als énig ‘kasteel’ aan de boord van de Nethe! Met dit afschrift is echter iets bijzonders aan de hand: de vriend Gustaf Van der Hallen, de eerste met wie de schrijver over z'n plannen sprak, had meteen voorgesteld: ‘Zal ik het voor U overschrijven, want uw geschrift laat veel te wenschen over!’Ga naar voetnoot8 Dat is inderdaad gebeurd en zijn fijn, sierlijk en duidelijk geschrift laat inderdaad ‘minder te wensen over’ dan dat van de Fee! Een groot gedeelte van de kopij voor De Nieuwe Gids werd door Van der Hallen overgeschreven. Het eerste | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
hoofdstuk is overigens niet het enige waarin de ingreep van Van der Hallen in het verhaal zelf merkbaar is. Van der Hallen gebruikte de zopas besproken versie als ‘legger’ voor zijn nieuw afschrift, de kopij voor De Nieuwe Gids. In zijn tekst had de auteur een royale spatie gelaten voor het lied, waarmee Charlot zou verwelkomd worden bij haar terugkeer uit de mis. Het voordien door hem gekozen middeleeuwse meilied O lusteliken mei beviel hem blijkbaar toch niet. Men kan zich voorstellen, dat Timmermans daarover én over de hele scène gesproken heeft met Van der Hallen en dat die hem een ander lied voorstelde, nl. ‘Zeg, Kwezelken, wilde gij dansen!...’ Dat paste uitstekend, want van kwezels wordt meteen gesproken! Ook enkele regels van dat gesprek werden doorgehaald, de tekst aangepast en het was inderdaad beter! Timmermans zelf zal er gelukkig om geweest zijn, want met die veranderingen wordt de tekst gedrukt. Duidelijkheidshalve moet toch gezegd worden: dit is een van de zeer zeldzame ingrepen in de tekst op de meer dan honderd bladzijden, die Gustaf Van der Hallen heeft overgeschreven; elke door hem geschreven bladzijde getuigt van respect voor wat de auteur zelf had geschreven. Spelfouten sneuvelden en de interpunctie werd aangepast (zoals ook in de in deze bijdrage geciteerde teksten).
De volgende transcriptie - de vijfde - was die kopij voor De Nieuwe Gids: een trouw afschrift van de vorige tekst, mét de ‘aanpassingen’. In de titel staat nu morgend, terecht, want ook in het Lierse dialect wordt/werd onderscheid gemaaakt tussen morgend = ochtend en morgen = Frans demain.Ga naar voetnoot9 Overigens zijn de verschillen werkelijk zéér gering: een enkele keer vielen een paar woorden weg, verder kwam koelen dauw i.p.v. killen, de wind joeg i.p.v. stuurde een ballonwolk door het blauw van de hemel, geslaag van vleugelen i.p.v. vleugelengeslaag, hij ontstak zijn pijp en de blauwe smoor wapperde als 'n fijne struisvogelenpluim i.p.v. smoorde een en fijne struisvogelenpluimen. De auteur heeft alleszins de tekst nagelezen: op de kopij bracht hij nog één wijziging aan: in Pallieters bittere en toch triviale verzuchting Het spel is nor de kloote verving hij het laatste woord door het onschuldiger knoppe!
Deze versie was eigenlijk de eind-redatie. Wat verder nog zou gebeuren, waren nakomende wijzigingen. Een (vroege) samenvatting kan dan aldus geformuleerd worden: na enige aarzelingen begon het gevarieerde, maar matte en vaak in het triviale overslaande verhaal van Pallieters eerste dag; het groeide in herschrijvingen, over een nog fellere jonge-artiestentrivialiteit tot een blijmoedige verheerlijking van Een van de duizend | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
genoeglijke dagen uit Pallieter's leven; daarin werden nog enkele doffe plekken bijgeslepen tot een glanzende verheuging om het rijke wonder van Een fijne morgen in de Mei, waarin de laatste retouches elke misschien storende vlek weg hebben gewerkt. De feestelijke tocht van de bewonderende en genietende mens Pallieter was begonnen! De jonge artiest, baldadig tegen het establishment van de ‘deftige’ burger, is in deze groei eveneens geëvolueerd tot een scherpziende, maar evenwichtige waarnemer, uitbeelder en criticus van datzelfde establishment.
Op 12 april 1912 ontving Willem Kloos een (eerste) zending ‘proza’ van Felix Timmermans, en nog eens op 2 mei, 22 juni en 27 juli.Ga naar voetnoot10 Met ‘proza’ kan hier alleen Pallieter bedoeld zijn. Bij de laatste zending noteerde Kloos, dat de tekst werd opgenomen in het augustusnummer van De Nieuwe Gids, dat die 15 bladzijden ervan besloeg en gehonoreerd werd met f 22,50 (f 1,50 per bladzijde). Over ‘onderhandelingen’, ‘reacties’ bleef geen correspondentie bewaard. Voorlopig staan alleen vast: de data van de inzendingen en van de publicatie van de diverse kapittels. De tekst in De Nieuwe Gids - de zesde redactie - geeft de kopij-tekst, met toch nog een paar nieuwe wijzigingen. Die werden dan aangebracht op de niet-bewaarde drukproeven. Nu vreest Charlot dat de bezoekers van de pastoor niet genoeg zullen hebben mè twie broeë’, waar ze het tot dan toe mè ien broed moesten stellen. Pallieter leest nu niet meer in den ouden bijbel, maar in den ouden geillumineerde bijbel; in de boekuitgave zal Pallieter lezen in een ouden verluchten bijbel. De verandering van boom- en plantsoorten is een vast gegeven in het werk van Timmermans, ook reeds hier: geiteblâren, kriekeboomen worden resp. rhubarberblâren, perzikboomen; in de volgende teksten zijn de laatste ‘bomen’ verdwenen, de rhubarberblâren vervangen eerst door niet-bestaande meerwortelblâren, uiteindelijk door wél-bestaande smeerwortelblâren.
Nu het verhaal ‘gedrukt’ was, moeten een paar van de niet talrijke fouten moeten vermeld worden, omdat ze tot in de laatste edities behouden bleven: Timmermans' geschrift kon gemakkelijk aanleiding geven tot een verkeerde lezing. Zo schreef hij vaak een nogal ‘lange’ punt, die als een gedachtenstreep kon gelezen worden; dat is zeer dikwijls gebeurd, zowel in De Nieuwe Gids als in het boek; ook hier éénmaal, doordat Van der Hallen eveneens schijnt getwijfeld te hebben of het puntje ietwat té lang heeft geschreven! En een nieuw tafereel begint | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
met Als de leste graantjes opgepikt waren; zo had ook Van der Hallen het gelezen, maar de zetter las: de beste graantjes.! Zeker, het belang ervan moet niet zo zwaar wegen, maar als Charlot in het Pé, Sé van haar fameuze brief schrijft, dat onzen baas e' groet vierwerk ten beste zal geven Seffes as 't doenker is, dan kan men dat ‘seffes’ op rekening schrijven van de niet te snuggere Charlot, maar ze had in werkelijkheid geschreven: Saves as 't doenker is. Wat niet zo slecht gedacht was! In de ‘definitieve’ Pallieter-uitgave komen een goed twintigtal van die ‘verlezingen’ voor.
Niet alleen bleven van het eerste kapittel in De Nieuwe Gids geen drukproeven bewaard, in het archief berust zelfs geen exemplaar van de gedrukte tekst, wat voor andere kapittels gelukkig wél het geval is. Voor de volgende ‘versie’ zijn we aangewezen op die van het boek, dat in 1916 verscheen en eindelijk de ‘definitieve’ tekst bracht, hoe ‘voorlopig’ die ook zou worden! De verschillen met de tekst uit De Nieuwe Gids zijn, zoals mocht verwacht worden, gering. Slechts twee wijzigingen zijn belangrijk, betekenisvol. De pesterij van Pallieter met de uit de mis teruggekeerde Charlot was, na uitgedijd te zijn tot een volle bladzijde, reeds in de twee vorige redacties teruggebracht tot een regel of tien, dan tot vier, maar het slot was nog altijd, dat Charlot geen kwezel was, want: Dor zadde te vet veur! Daarop volgde een uitgesponnen geplaag over te biechten gaan, waarvan in de voorlaatste redactie veel werd doorgehaald, zodat er alleen nog overschoot: Maar waaroem gade dan zoe dikkels te biechte?... Die vraag werd nu, netjes aansluitend bij Charlots ‘vet’-zijn, vervangen door: Woroem ette ni wa minder?... De hele plagerij over het al of niet pastoor-worden van Pallieter werd hier in vier zinnetjes afgehandeld, waarbij voor alle duidelijkheid toegevoegd wordt ‘schetsend’: en zei schertsend: ‘Ik hem nog gin gusting manne God oep t' ete.’ Weggelaten werd: 'k zij ni gèren hemme dat er grate in man kèel bleve steke. De daarop volgende scherts over het drinken van die God was in de vorige redactie van zowat twintig regels van relatieve grofheden van Pallieter herleid tot amper één onschuldig-leuk zinnetje: As hem in water verbeurrege was, dan wel, mor in wijn betrijf ik hem ni. En nog viel Gerard Brom over dat ‘manne God oep ete’, zodat Timmermans schrok en bij de eerste mogelijkheid (6e dr., 1918) de hele passage schrapte, gewillig, ‘omdat het een zin was, die in 't algemeen slecht begrepen wierd’.Ga naar voetnoot11 Timmermans kon toen naar alle waarschijnlijkheid niet weten, evenmin als de meeste Vlamingen, wat de geleerde Noordnederlandse Vondelkenner, later hoogleraar te | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Nijmegen, zeker wist, nl. dat vanaf het begin van de geuzenliteratuur die opeetbare brood-God een veelgebruikt protestants spotwoord en verwijt was. De hetze tegen Pallieter begon in 1918 voorgoed, en leidde tot de bekende veroordeling in 1920. Over die veroordeling is voldoende inkt gevloeid. Ik beperk me tot een woordje commentaar bij Timmermans' reactie. Meteen heeft hij zich verdedigd met o.a. tot bijna zesmaal toe te zeggen: dat hij het boek als katholiek geschreven had en probeerde een goed katholiek te zijn. Al bleef het in deze lezing geboden overzicht beperkt tot het eerste hoofdstuk van het boek, toch kan reeds duidelijk geworden zijn dat de schrijver waarheid had gesproken. Wat heeft hij al niet geschrapt, bepaaldelijk ook waar het om ‘katholicisme’ ging! Belangrijk daarbij is vooral, te weten dat Felix Timmermans ook bevestigd heeft, dat hij op een bepaald moment z'n geloof-van-huize-uit eigenlijk zo goed als verloren had.Ga naar voetnoot12 In een van de oudste stukken van z'n Pallieter, waarin de held nog heel wat trekken heeft van de jonge Felix Timmermans, schreef hij: dat de begijnen en de pastoor, de biechtvader van Charlot, ‘maar niet konden verstaan dat zij bij een mensch inwoonde die bijna nooit naar kerk of kluis ging, die God noch gebod onderhield en slechte boeken las’.Ga naar voetnoot13 Wat in de vroegste versies werd geschreven over Pallieters verhouding tot de pastoor, over biechten, communiceren, getuigt evenmin van veel katholicisme, maar het verdween allemaal in de latere transcripties. Charlots huiver voor alle naaktheid stemt volkomen overeen met wat de piekerende en hyper-puriteinse onderpastoor in verschillende vroege stukken in de mond wordt gelegd; maar ook dat verdween in de latere versies. En van wat er overbleef in het boek, tot en met de ‘pekelteven’, mocht Timmermans zeggen: ‘Ik heb slechts gelachen en niet gespot met het domme bijgeloof in onzen schoonen godsdienst en 't ware goed dat dit veel gedaan wierd, ter eere van den godsdienst zelf.’ De vraag, waarom al die aanvallen, groffe en minder groffe, verdwenen, lijkt mij gemakkelijk te beantwoorden: Marieke Janssens, met wie hij sinds ten laatste zomer/herfst 1911 verkeerde. Zij las op zijn verzoek zijn teksten of hij las ze haar voor, en was zeer gevoelig voor haar oordeel. Dat blijkt duidelijk uit hun vroege correspondentie, ook al is daarin niet direct sprake van passages uit Pallieter. In verband met de boekuitgave en met Timmermans' ‘geloof’ past hier wellicht nog het volgende. Niet alleen begint de tekst met In die eerste Lievevrouwedagen, het hoofdstuk eindigt ook met een magnificat, de dag eindigt met het angelus-gedicht van Gezelle, en de eerste illustratie | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
is een Maria-beeld. Tussen de vele papieren van Timmermans berust een voor zijn doen mooi geschreven, oud stuk, getiteld Mijn Gulden Uren; dat bleek een gebed tot O.-L.-Vrouw te zijn. Het meest trof me daarin: ‘God gaf mij de gave mijne bewondering voor zijn werk uit te schrijven, maar overal waar ik een plaats vind spreek ik van U in mijne geschriften en mijne gezangen. Ik moet over U spreken en zingen. Ik kan waarachtig niet anders. En 'k doe het dan ook zoo gaarne. Zelfs waar ik niet óver U kan spreken, dan zal ik toch nog zeggen als het over een kleur gaat: “Het Lievevrouwenblauw der lucht”, of 'k weet een beeldeken van U in 't verhaal als simpel accessoire te schuiven, en 'k ben tevreden!’ Zelf had hij in zijn lezingen gezegd: op een bepaald moment was O.-L.-Vrouw héél zijn katholicisme.Ga naar voetnoot14 Dat kan zeker gelden voor de tijd toe hij aan z'n Pallieter begon, 1911-1912; in 1916 was het geloof voor hem beslist méér, maar altijd mét die Lievevrouw.
Nog altijd geldt als ‘gezuiverde’ uitgave van Pallieter de editie van... 1930, de 16de druk. Dat was toch rijkelijk laat na de hetze en de veroordeling! Vooreerst: reeds in de elfde editie, 1922, had Timmermans wijzigingen aangebracht onder de druk van de veroordeling; maar nergens was daarbij sprake van ‘gezuiverd’! In feite was de late aanpassing van 1930 vóór alles een commerciële onderneming, die mislukte: de bedoeling was een monumentale luxe-uitgave zoals enkele jaren voordien met Brueghel was gebeurd, maar ditmaal beantwoordden de inschrijvingen niet aan de verwachtingen. In 1930 verscheen dan de ‘gezuiverde’ uitgave, ‘16e druk’, zonder enige vermelding van zuivering of wat dan ook. Die werd wel, voor vele jaren, de ‘defitieve uitgaaf’...
Graag besluit ik deze mededelingen in de sfeer van de jolig-vrome Pallieter. Bewaard bleef het exemplaar van de veertiende druk, met de notitie: ‘Verbetering door Eerw. Kanunnik Van Tichelen’,Ga naar voetnoot15 zijn raadsman reeds in 1920. Eén van die gesuggereerde ‘verbeteringen’ hoort bij Kermismorgend. Dat zevende kapittel begint met het beiaardspel van Pallieter, dan steekt hij de kermisvlag uit en drinkt koffie. Daarbij noteerde Van Tichelen: Laat hem naar de Mis gaan: een paar woorden.Ga naar voetnoot16 Die raad heeft de schrijver opgevolgd; in het exemplaar bestemd voor de uitgever Van Kampen,Ga naar voetnoot17 werd na het uitsteken van de vlag ingeschoven: Dan ging hij ging hij naar 't zevenurenmisken op 't Begijnhof,. Dr. M. Cordemans, de initiatiefnemer van de luxe-uitgave, heeft in zijn | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
boeiend artikel over De definitieve uitgave van Pallieter,Ga naar voetnoot18 waarvoor hij blijkbaar alleen beschikte over het exemplaar van de uitgever, die toevoeging enigszins anders gelezen: hij laat Pallieter i.p.v. naar 't zevenurenmisken, naar 't zeemeerminneken op 't Begijnhof gaan. Zelfs een niet-Lierenaar kon weten dat zeemeerminnekens op het Begijnhof niet thuishoorden! |
|