Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
VIrginie Loveling in de spiegel van haar reisnotities
| |
[pagina 124]
| |
vriendelijk voor Rooses een uitzondering te maken (280). Alleen in eigen land gaat het hem minder goed af. Noch de gouverneur, noch de minister gaven hem toestemming tot een bezoek aan de strafinrichtingen te Hoogstraten en Merksplas, maar dan blijkt de nieuwe directeur een oude vriend te zijn en raakt hij toch binnen (161). Ook Virginie Loveling was een geprivilegieerde reizigster. In een brief van 5 maart 1906 aan haar vriend Max Rooses, de veelbereisde, zoals ze hem noemt, doet ze het relaas van een uitstapje van bij de Buysses in Den Haag: Eergisteren reisden wij naar Den Helder - een verre reis van hier uit - en dineerden bij den commandant op het oorlogsschip ‘Holland’ zoo even uit Indië teruggekomen. Het was iets heelemaal nieuws met het eiland Texel voor ons... Niet iedereen had recht op een etentje met de commandant. Virginie Loveling was dan ook niet de eerste de beste. En dat vond ze zelf ook. Wellicht dankzij de 10.000 frank, omgerekend ongeveer een half miljoen, die ze van haar Nevelse vriendin Adèle Charlotte Fobe erfdeGa naar voetnoot(3), reist Virginie Loveling in 1899 naar Australië, naar haar vrienden. Op 10 januari van dat jaar verzocht ze haar vriend Jan van Rijswijck, burgemeester te Antwerpen om eenige regelen van aanbeveling voor de autoriteiten van Melbourne. Haar vrienden in Australië stellen het op hoogen prijs dat ik tegenover hunnen bekenden niet als de eerste de beste uit de lucht val. In haar eigen verzameling documentenGa naar voetnoot(4) zijn behalve de aanbeveling van Jan Van Rijswijck, verzonden met de begeleidende wens toch maar liever van de reis af te zien, ook aanbevelingen te vinden van de Britse vice-consul te Gent, burgemeester Buls van Brussel en het kabinet van Buitenlandse Zaken. Niet de eerste de beste dus, die Virginie. Overigens, zowel haar vertrek naar, als haar aankomst in Australië hebben nieuwswaarde voor Le Petit Bleu, La Flandre libérale en Het VolksbelangGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 125]
| |
Heimwee bracht Loveling vroeger terug thuis dan voorzien, maar reizen deed ze tot op hoge leeftijd. Als ze, tijdens de eerste wereldoorlog wekenlang naar een kuuroord in Duitsland trekt, wordt ze geholpen door hooggeplaatste Duitse officieren, krijgt ze ongevraagd een aanbeveling van een Duits luitenant-generaal, krijgt ze van de dokter een voorkeursbehandeling, enz. Kortom, privilegies en voordelen die horen bij een dame van stand, bij een dame die het gewend is eerste klas te reizen, en niet in het gezelschap van mannen die stinken naar slechte tabak en wijven met grote pakken, zoals ze op 12 augustus 1915 in haar dagboekGa naar voetnoot(6) noteert, nadat ze voor een keer, uit zuinigheidsoverwegingen, niet voor eerste klas had gekozen. Virginie Loveling verbleef geregeld voor langere perioden buitenshuis, bij vrienden en kennissen in binnen- en buitenland, enkele keren quasi alleen, op de dool haast. Af en toe waren de reisomstandigheden optimaal, zoals aan boord van een transatlantisch stoomschip, andere keren lieten die erg te wensen over. De slaaptrein naar Spanje was een vreselijke ervaringGa naar voetnoot(7), een tochtje van Nevele naar het nabijgelegen Tielt kon nog veel erger zijn. In een brief aan Paul FredericqGa naar voetnoot(8) beschrijft ze het relaas van deze rit. We zijn half december 1874. De huurkoets is in slechte staat. Een van de ruiten is gebroken en de glazenmaker is niet te vinden. Er moet een smid bijgehaald om een veer te repareren. Met een uur vertraging kunnen ze uiteindelijk vertrekken. Een eind verder wordt de weg quasi versperd door een gebroken tilbury. Het is ijzig koud, de deuren vliegen beurtelings open, de voeten van de passagiers zijn bevroren en de voerman ziet purper. In de herberg waar ze even op adem en temperatuur willen komen, worden ze grof en ongastvrij ontvangen. Minstens even erg als een dubbele boeking of verkeerd gevlogen bagage bij moderne charters. Virginie Loveling ging vaak op reis en vanaf 1887 publiceert zij erg regelmatig over die reizen. Haar reisnotities werden opgenomen in Nederlandsch Museum, Het Leeskabinet, Nederland, De Vlaamsche Gids, Het Zondagsblad en Groot-Nederland. Enkele van de teksten bestaan | |
[pagina 126]
| |
alleen in manuscript, en van haar reis naar Frankrijk en Italië bracht ze een van haar volumineuste teksten mee terug. Al met al zouden deze reisherinneringen, honderden bladzijden in belangrijke mate autobiografisch proza, goed zijn voor enkele lijvige boekdelen, maar verrassend genoeg werd daar voor zover ik weet nauwelijks aandacht aan besteed. Hier dus een poging om deze lacune wat op te vullen. Rosalie en Virginie Loveling reisden door Nederland, Duitsland en FrankrijkGa naar voetnoot(9) , maar pas na de dood van haar zuster onderneemt Virginie echt grote reizen en gaat ze haar reizen ook beschrijven of in teksten gebruiken. Toch schreef ze al in 1865 een gedicht dat ons op onze hoede moet stellen voor al haar latere reisherinneringen. De schoone reisGa naar voetnoot(10), zo heet het gedicht, gaat in een eerste deel in op alle ellende, de regen en het gejengel van de kinderen, van een reisje naar zee, om in het tweede deel te constateren dat de betrokkenen zich jaren later slechts zon en vermaak kunnen herinneren. Het reizen ‘naar heinde’, zoals ik al vermeldde, liep niet altijd van een leien dakje, maar de eerste tien jaren na het overlijden van Rosalie wil het ook met de verre reizen niet zo vlotten. In 1878 is ze wel in Amsterdam en Arnhem, maar er is geen geld voor enkele dagen KampenGa naar voetnoot(11). Het jaar daarna is ze in Gelderland en in Londen, maar in 1884 wil ze naar Parijs en Nantes en dat kan wegens een choleraepidemie in de havenstad niet doorgaanGa naar voetnoot(12). Vanaf 1886 evenwel wordt reizen een constante in haar bestaan. Heel wat korte reisjes, geregeld een ‘grote’ reis. En die reizen leveren haar verhaalstof op. Niet op de manier van Conscience die in Levenslust (1868) zijn Zwitserland-Baedeker lardeerde met liefde en ziekte en kidnapping. Een lekkerleesverhaal in een voor het thuisfront exotisch decor. Niet op de wijze van Couperus, in wiens stedenportretten historische en artistieke informatie primeren op het persoonlijke en het anekdotische, en waar slechts uitzonderlijk een bladzijde, een alinea, aan een | |
[pagina 127]
| |
dagboek doet denken. Bijvoorbeeld zijn hautain neerkijken op de gehaaste Baedeker-toerist in OrvietoGa naar voetnoot(13). Virginie Loveling verwerkt haar reizen op de manier dat ze meestal de omgeving en de actualiteit in haar proza verwerkt. Het is een vreemde omgeving voor dezelfde motieven, dezelfde opvattingen, dezelfde verhaalslijnen, als in haar werk dat in Vlaanderen gesitueerd is. Er is slechts de andere invalshoek, de vaak contrasterend-alternatieve benadering van onderwerpen die in haar Vlaamse romans en verhalen centraal staan. En het is uiteraard geen toeval dat Virginie Loveling haar reismateriaal contrastief gebruikt. Binnen de meeste van haar teksten is het contrasteren van personages, situaties en opvattingen een van de opvallendste karakteristieken. Doordat ze bovendien dikwijls aspecten van haar reisbelevenissen expliciet ideologisch integreert, lijkt het onhoudbaar de reisnotities, om welke reden dan ook, als marginaal te beschouwen. Tijdens de jubleumvieringen voor Koningin Victoria, in 1887, is Virginie Loveling te gast bij haar Australische vrienden in KensingtonGa naar voetnoot(14). Niet alleen bekijkt ze samen met hen, vanop de Grand Stand in Whitehall, de grootse jubileumoptochtGa naar voetnoot(15), een uiting van de roem en de macht en de verscheidenheid van het Empire, de reis is ook aanleiding voor twee teksten die al meteen een aantal aspecten van haar reisproza duidelijk tot uiting brengen. Een wereldlijk hospitaalGa naar voetnoot(16) is de eerste. Naast enkele evocaties van het Engelse landschap en Engelse dorpen, staat het hospitaal van Herford, een hospitaal als alle andere, zo wordt beklemtoond, centraal. Terwijl haar reisgenoten genieten van het mooie weer, krijgt Virginie van Mrs. Turner een rondleiding in de instelling. Het valt haar meteen op dat het gezicht van de vrouw de zielevrede uitstraalt die je ook bij zusters aantreft. Het heeft dus niets met godsdienst te maken, dergelijke zielevrede, maar met het contact met de zieken, zo concludeert de schrijfster. Op socratische wijze, via vraag en antwoord, maakt Loveling haar lezers dan duidelijk dat een hospitaal er ook anders uit kan zien | |
[pagina 128]
| |
dan in België het geval is. Ze lukt er zelfs in de indruk te geven dat het ook voor haar allemaal nieuw is, dat ze, hoewel vrij van vooroordelen maar toch in een katholiek land opgevoed, zich vaak had afgevraagd of hospitaaltoewijding wel mogelijk was zonder een goede dosis mysticisme, en dat ze blij was hier ervaren te hebben dat een wereldlijk hospitaal een mogelijkheid is. In de marge van deze tekst heeft Loveling het ook niet mis te verstaan over nonnen. Als ze zich inzetten voor hun medemens verdienen ze onze bewondering, om het even welke hun motivering is; als ze alleen maar bidden zijn ze zelfzuchtig. Enkele jaren eerder schreef Max Rooses in vergelijkbare zin over de zelfzucht van de Spaanse monnikenGa naar voetnoot(17). In ieder geval, in tegenstelling tot Mrs. Turner die haar laatste jaren op het dorp wil slijten, kunnen zusters nooit weg. Ze zijn gedoemd tot hun laatste snik hetzelfde te blijven doen en dat maakt hen naast dwingelanden ook tot slachtoffers van het systeem dat ze belichamen. Twee jaar na haar schoolstrijdroman Sophie, is Lovelings selectieve anticlericalisme nog manifest, al gaat haar aandacht toch vooral naar de mogelijkheid van een alternatief. Jozef Van de Casteele heeft erop gewezenGa naar voetnoot(18) dat Lovelings vrijzinnig ijveren voor secularisering van het verzorgingswezen aan de basis lag van bepaalde specifieke richtlijnen die haar vriendin Adèle Charlotte Fobe opstelde voor het bejaardentehuis dat ze in 1895 ter nagedachtenis van haar man stichtte. Met name dat het gesticht [...] ten allen tijd een wereldlijk karakter [moet] behouden en [...] niet door geestelijke personen bestuurd [mag] worden. Totaal anders dan Een wereldlijk hospitaal zijn de aantekeningen die Loveling maakt van haar terugreis uit Engeland. In Een nacht aan boord gaat het op anekdotische wijze over haar terugreis. Een vaart van twaalf uur. Er is het dagboekachtige van het afscheid nemen van haar vrienden en de vlotte contacten met mensen aan boord. Een korte beschrijving van de stoet in Londen en ook daarbij vooral aandacht voor de petite histoire. En er is heel veel uitleg over de slaapvertrekken, de praktijk zeg maar van het overnachten aan boord. Bij het lezen van dergelijke passages kan men niet anders dan zich Lovelings aandacht voor folklore en volksgebruiken herinneren. Met zeer expliciete aandacht voor het detail beschrijft ze een wereld die veel van haar contemporaine lezers nooit zouden betreden; een beschrijving die voor latere generaties lezers grote | |
[pagina 129]
| |
documentaire waarde heeft. Op deze ‘folkloristische’ benadering van de slaapvertrekken op de ferry is bijvoorbeeld een decennium later, in de roman Madeleine (1897) de beschrijving van het gebruik van speciale badwagens en de praktijk van het baden in zee gemodelleerd. Ideologisch meest typisch is wellicht de derde reisnotitie uit deze periode. In Eene catholieke processie in HannoverGa naar voetnoot(19), het relaas van een verblijf bij een jonge aangetrouwde verwante, staat de religieuze tolerantie centraal. De dag van de processie versieren de protestanten hun huizen wel niet, maar ze kijken toch eerbiedig toe. Zelfs de Israëlieten hebben een vlag uithangen, ook al is dat volgens haar verwante niet meer dan ‘Geschäftsinteresse’ (186). Een protestants muziekcorps stapt, tegen betaling weliswaar, mee op in de processie. Bij overlijden van vriend of buur gaat men naar de begrafenis, welke ook de overtuiging is, en zelfs de vroegere deken en de dominee gaan samen naar een koffiehuis, zijn niet verstoken van openbare verstrooiing als onze Vlaamsche geestelijken... (191). Ondanks de verschillende potentiële oorzaken van twist, wordt de gemeenschap gekenmerkt door vrede en eendracht. En moet, zo concludeert Virginie Loveling, deze wederzijdsche, uitwendige verdraagzaamheid zelve niet gunstig op de gemoederen terugwerken en de broedermin bevorderen? (192) Wederzijds begrip en verdraagzaamheid als basis voor een leefbare maatschappij. Respect voor de overtuiging van anderen. Wellicht de meest karakteristieke en fundamentele houding die uit Lovelings werk af te lezen is. Als ze die opvatting uitschrijft in een korte tekst dan is dat, zeker in dit geval, met het doel haar Vlaamse lezers een alternatief te tonen, te tonen dat sectarisme zeker niet de enige weg is. Voor de winter van 1886-1887 staat een echt grote reis op het programma. In een brief aan Adolphine Van Rijswijck, haar ‘lieve vriendin’ (30.9.86)Ga naar voetnoot(20), noemt ze haar reis naar het zuiden een folie. In die brief heeft ze het alleen over Nice. De beslissing om ook Italië te doorkruisen werd pas in laatste instantie, na enkele weken Nice, genomen. Virginie maakt deze reis in het gezelschap van haar vriendin Adèle Charlotte Fobe en haar tweede echtgenoot August de Deurwaerder (de twee waren pas enkele maanden gehuwd)Ga naar voetnoot(21). In de roman Een winter | |
[pagina 130]
| |
in het ZuiderlandGa naar voetnoot(22) krijgt het echtpaar de doorzichtige naam de Poortere en zelf verbergt Virginie zich achter de figuur Livie Lane. Een bescherming die haar toelaat zich met welgevallen het hof te laten maken door een Engelsman. Enkele maanden Nice en dan een reis door Italië. Voor Virginie, zo lijkt het, de reis van haar leven. Aangenaam gezelschap, erg veel om te bezoeken en te bekijken, erg veel herinneringen ook. Herinneringen zo persoonlijk dat, anders dan in andere reisverhalen of -notities, schuilnamen zich opdrongen. Herinneringen die haar heel wat stof tot schrijven bezorgden. Als ze in 1889 de derde vermeerderde druk van de Gedichten bezorgt, staan daar een zestal ‘Schetsjes uit het Zuiderland’ bij, gedichten van beschrijvende aard, opgedragen aan mijn trouwe vrienden en duurbare reisgezellen den Heer en Mevrouw de Deurwaerder. Aan hen draagt ze in 1890 ook Een winter in het Zuiderland op. Een winter in het Zuiderland besteedt wel aandacht aan het pittoreske en het vreemde, maar de Baedeker-informatie is heel wat beperkter gehouden dan in veel andere Italië- of andere reisverhalen. Het boek is trouwens veel meer dan een feitelijk reisverslag. Alle, en vooral de ‘andere’ aspecten van de cultuurreis komen erin aan bod, de hotels en de pensions, het transport, de ontmoetingen, de beschaafde conversatie. Het is ook niet toevallig dat het internationale gezelschap van Pension Cosmopolite, een tiental nationaliteiten, haar zo interessant leek. Livie, zo schrijft ze, was verlekkerd op het gemeenschappelijk verkeer met al deze verschillende bewoners van de aardbodem. (56) Slechts af en toe geeft Loveling commentaar bij kunstwerken, en dat is zowat het minst interessante van haar hele tekst. Haar commentaren bij renaissance-kunstwerken zijn van een verwaarloosbaar niveau, zoals Schmook al opmerkteGa naar voetnoot(23), maar die commentaren zijn dan ook allerminst essentieel, en Loveling zou misschien de eerste geweest zijn om Schmook gelijk te geven. Geregeld twijfelt ze in Een winter in het Zuiderland en bijvoorbeeld ook in het latere reisverhaal Een laatste echoGa naar voetnoot(24) aan haar kunstkennis. Typerend is een stukje over de kathedraal van Milaan dat Livie in haar dagboek schrijft en op een van de laatste bladzij- | |
[pagina 131]
| |
den van haar verslag voorleest aan haar vrienden. Haar reisgenoten vinden het, lachend weliswaar, een oneerbiedig oordeel. En Livie verontschuldigt zich: Ik spreek niet over kunst, ik geef enkel het persoonlijke oordeel van eene onwetende weder. (309) Wel essentieel in haar soms aan bepaalde passages van Forsters twintig jaar jongere A room with a view (1908) herinnerende winterverhaal, zijn wat mij betreft de dialogen, de conversaties en de beschouwingen die het anekdotische van dit reisverslag boven het alledaagse uittillen. En dat hoeven niet eens uitvoerige of zwaar ideologisch onderbouwde conversaties te zijn. Er zijn ook veelzeggende korte tussenkomsten. Zo bijvoorbeeld de enkele woorden n.a.v. Livies opmerking tegenover haar Engelse vriend John Frank Fairban over een gouvernante in het pension die ze een beminnelijke vrouw vindt. Door een vriendin wordt ze achteraf terecht gewezen dat ze nooit een vrouw hoort te prijzen tegenover een man wiens genegenheid ze op prijs stelt. Maar Livie ziet geen reden zich zo traditioneel te gedragen. Ze is niet jaloers (141). Een dialoog waarin Loveling zich als onafhankelijk laat kennen; een opstelling waaruit kan blijken dat ze zich sociaal en intellectueel de gelijke van Fairban vindt en niet ondergeschikt aan een of andere conventie wat het rolpatroon betreft. Elders, in een gesprek met een Amerikaanse over literatuur en de houding van een auteur tegenover zijn/haar werk, heet het dat het leiden van een gezin, de eerste taak van de vrouw, zonder problemen met de ontwikkeling van de geest kan gecombineerd worden (116). Ver van huis doet ze ook uitspraken over flaminganten, een onderwerp dat in haar literair werk niet zo vaak aan bod komt, maar wel belangrijk is in haar vaak woordelijk identieke commentaren bij de vervlaamsing van de Gentse hogeschool in haar oorlogsdagboek. Ze neemt vooral afstand van de schreeuwende volkstribunen die in persoonlijke kring al snel Frans gaan praten, wat juist omwille van hun engagement zo opvalt, en dat engagement dan ook ondermijnt (34-35). Als tussen haakjes beseft ze dat ze zelf vaak in hetzelfde bedje ziek is. De opvallendste uitspraken situeren zich evenwel op een ander niveau. Op dit ogenblik van haar leven zijn het nog altijd geloof en kerk die een centrale plaats innemen in Virginies overwegingen. Ondanks de grote afstand van het vaderland gaat haar aandacht vooral naar de situatie thuis. Net als zijn Hannoverse collega is ook een Provençaalse pastoor allerminst te vergelijken met zijn hautain-autoritaire Vlaamse ambtgenoten (33). Ten behoeve van haar disgenoten vindt Virginie/Livie het nodig haar afwijzen van de religieuze praktijk te verduidelijken. | |
[pagina 132]
| |
Een uiteenzetting over de verstikkende macht van de kerk, over degenen die zich daartegen verzetten, vaak zonder zelfs maar te twijfelen aan Gods rechtvaardigeid of een hiernamaals. Haar vriend Fairban heeft het moeilijk met vrijdenkerij, vooral voor naties - voor individuen kan het nog net - maar Livie reageert ondubbelzinnig. Waarom zou God, in de zin dat hij wordt opgevat, inderdaad goed zijn? Heel de natuur is op zelfzucht en gruwzaamheid gegrondvest (90-91). Fairban lijkt geen partij voor Livie, maar omstandigheden maken dat geen der gesprekspartners moet toegeven: het gesprek wordt zonder conclusie opgeschort en niet meer hervat. Een bewijs van de tolerantie van Loveling die zich niet gewonnen wil geven, maar ook niemand in zijn overtuiging wil kwetsen. Beschaafde conversatie, zoals ik al zei. En naar de lezer toe een uitnodiging tot verderdenken. In de lente van 1879, niet zo heel lang voor Een winter in het Zuiderland, was Max Rooses op reis in Italië. In Over de AlpenGa naar voetnoot(25) beschrijft hij zijn verblijf in Genua, hetzelfde Genua waar Loveling enkele jaren later passeerde. Het ene relaas herinnert nauwelijks aan het andere. Rooses arriveerde er tegen middernacht en was de volgende dag al vroeg op de been. Hij baande zich een weg door kooplui, boeren en bootsgezellen en bezocht als in opdracht de stad. Een heel programma werd afgewerkt: gebouwen, kunstwerken en panorama's werden bekeken en geëvalueerd. De geschiedenis van de stad wordt kort geëvoceerd, en dan gaat het nog een aantal bladzijden over de werken die Rubens en Van Dijck in Italië schilderden, het eigenlijke onderwerp van deze studiereis. Max Rooses en Genua, vijftien bladzijden en niet eens tijd voor een espresso. Het is kerstavond 1886 als Virginie Loveling en haar vrienden in Genua arriveren. Zowel die avond als kerstdag zelf was het in de straten van de stad een drukte van belang. In haar relaas gaat er meer aandacht naar die menselijke drukte dan naar de straten en de huizen erin. Gaat het toch een alinea lang over de gebouwen of de bezienswaardigheden, dan zijn het niet de ‘capolavori’ die de aandacht trekken, maar de viool van Paganini, of zijn portret vol kunstenaarslijden, of een brief van Columbus aan koningin Isabella (208-209). In het hotel wordt voor de weinige gasten een kerstdiner geserveerd en Livies gedachten dwalen alras weg naar Nizza, naar het gezelschap dat ze er achterlieten, naar | |
[pagina 133]
| |
Mister Fairban vooral die op dat ogenblik misschien een tête-à-tête heeft met een van de andere dames (209). In Lovelings relaas van de vreemde stad staan noch het artistieke, noch het historische vooraan, dat is weinig meer dan decor. Haar aandacht gaat naar de mens die ze er ontmoet, haar aandacht is zeer persoonlijk gekleurd. Sterkst van al komt dat, in Genua, tot uiting in haar bezoek aan het Campo Santo, het monumentale kerkhof. De bladzijdenlange beschrijving van de grafmonumenten, waarin ze geen oog heeft voor het vaak pathetisch-sentimentele van de voorstelling, maar voor de wijze waarop de dood, en het ervaren van de dood, benaderd wordt. De dood, die, zoals bekend, altijd een centrale plaats heeft in het werk van zowel Rosalie als Virginie Loveling. Het monumentale kerkhof van Genua, een van het tiental vermeldenswaardige kerkhofbezoeken van de reis, brengt Virginie zelfs tot voorwaardelijke gedachten omtrent een hiernamaals. ‘Ik weet het niet,’ schreef Livie in haar boekje, ‘maar indien ik kon geloven in een beter ontwaken, indien ik kon rekenen op beloften van latere verrijzenis, zou ik het heden doen: Dit bezoek aan het Campo-Santo heeft mij van het aardsche ontheven en dichter bij het ideale gevoerd.’ -213- Rooses mag dan al een eminent kunstkenner geweest zijn, misschien bezocht hij het Campo Santo wel niet omdat hij twijfelde aan de kunstwaarde van het geheel, maar persoonlijk lees ik liever Lovelings benadering van Genua. De persoonlijke betrokkenheid, niet alleen in Genua, maar heel de Winter in het Zuiderland door, is ver te verkiezen boven een nationale kunstwerkencatalogus. Ik heb er al kort op gealludeerd, een belangrijk element in Lovelings hele oeuvre is de aandacht voor de taak van de vrouw. Uit Engeland bracht ze een journalistieke benadering mee van De ‘Conferring of Degrees’ te CambridgeGa naar voetnoot(26). Informatie over de universiteiten van Oxford en Cambridge, accurate beschrijving van de gebruiken, en dan haar commentaar op de houding tegenover de vrouw. Vrouwen mogen de lessen volgen, vaak zijn ze zelfs de besten van hun jaar, maar de regel is duidelijk: No degrees conferred upon ladies. Een overblijfsel van vroegere vooroordelen noemt Loveling het. Ondanks hun prestaties blijven vrouwen verplicht tot passief toekijken bij de ceremonie, in de rol van nederig viooltje gedwongen. Loveling eindigt haar tekst met de vraag of | |
[pagina 134]
| |
de bekroonden, de wetgevers van de toekomst, de traditie zullen behouden of ridderlijk en gewetensgetrouw de situatie wijzigen. Ze geeft ons geen hint over haar eigen opvatting, maar wellicht geloofde ze niet in de ridderlijkheid van de leiders van morgen. Ook in haar twintig jaar eerder verschenen recensie van De Cocks werk over Het doel van het middelbaar onderwijs voor meisjesGa naar voetnoot(27) was ze, zeer expliciet, pessimistisch, en nergens in haar werk zijn er aanwijzingen te vinden voor een verandering in die houding. Lovelings eerste reisnotities, zoveel is duidelijk, hebben minder te maken met geografische situeringen of exotische ervaringen, dan met verwoorde gedachten, ideologie, interesse. Tolerantie, vragen omtrent kerk en godsdienst, folklore, de dood, de plaats van de vrouw... de dingen die de specificiteit van haar ‘belangrijke’ romans uitmaken, staan ook centraal in haar reisverhalen. De reisachtergrond is slechts nuttig, en noodzakelijk, om de bekende opvattingen in een nieuw soms nuancerend licht te zien. Ongeveer zoals de Italiaanse achtergrond in Van Kerckhovens Herinneringen uit Italië (1854) ook alleen maar decor was, maar dan voor verhalen die zich om het even waar konden afspelenGa naar voetnoot(28). In Lovelings latere reisnotities wordt dezelfde lijn gevolgd, ook al gaat zij, vanaf de eeuwwisseling ongeveer, soms wel eens afglijden naar het banaal-anekdotische. Reizen naar Spanje en Engeland leveren haar de inspiratie voor korte teksten. Vaak zijn dat uitgewerkte dagboeknotities waarin ze bijvoorbeeld de vergankelijkheid van veldherenroem poneert, als in Een laatste echo, of de meerwaarde beschrijft van glimlachend-vriendelijke liefdadigheid, als in Antipoden (1892)Ga naar voetnoot(29), beide in de buurt van Bayonne in Frans Baskenland gesitueerd, of het gruwelijke van een Spaans StierengevechtGa naar voetnoot(30) of een room-with-a-view-achtige anekdote in Aan de zeekustGa naar voetnoot(31). Een enkele keer als in haar impressie van de site van StonehengeGa naar voetnoot(32) | |
[pagina 135]
| |
en van de Salisbury Plain errond, maakt de overvloed van feitelijke en hypothetische informatie de tekst tot weinig meer dan een toeristischjournalistieke bijdrage. In 1899 maakt Virginie Loveling de verste reis van haar leven. Aan boord van de Karlsruhe, een stoomschip van de Norddeutsche Lloyd, trekt ze naar haar vrienden in Australië. Heen en weer drie maand op zee. Een eerste klasse reis. Virginie Loveling, zoals bekend niet de eerste de beste, heeft in het scheepsrestaurant een plaats aan de tafel van de kapiteinGa naar voetnoot(33). Toch bracht de reis haar niet de vreugde die ze ervan verwachtte. In een van haar laatst gepubliceerde teksten, Datpeperboomke (1922)Ga naar voetnoot(34) praat ze onomwonden over haar heimwee, een heimwee waarop ze volgens een brief van een mij onbekende want onleesbare afzender in Vlaanderen al anticipeerdeGa naar voetnoot(35). De terugreis werd overigens vroeger aangevat dan voorzien. Niet na een verblijf van drie maanden, maar al na enkele wekenGa naar voetnoot(36). Was Australië dan al niet het beloofde land, de reis, vooral de bootreis, bezorgde de auteur stof genoeg voor een hele collectie zogenoemde Stoombootindrukken, die ze gedurende de rest van haar leven met mondjesmaat zou publiceren. Enkele keren zijn het beschrijvingen van natuurfenomenen zoals De StromboliGa naar voetnoot(37) die ze op 10 januari 1909 opstuurt aan Max Rooses met volgende wervende mededeling: Zoo even leg ik de hand op een kleine herinneringsschets die ik enkel voor mijzelve heb geschreven. Daar de beschrijving van den Stromboli van actualiteit is, zou zij u misschien voor uw tijdschrift welkom wezen. Welke die actualiteit is, heb ik niet kunnen achterhalen, maar de periode net voor deze brief werd de streek wel gekenmerkt door een verhoogde geologische en vulkanische activiteit. Een grote uitbarsting van de Vesuvius veranderde in 1906 het uitzicht van de vulkaan, hij werd een heel stuk lager, en in 1908 waren er in Messina 70.000 doden bij een aardbeving. In dezelfde lijn is er het ongepubliceerde Land, LandGa naar voetnoot(38) waar vuur uit de Vesuvius voor een feërieke sfeer zorgt bij het terugroeien van Napels naar het schip. | |
[pagina 136]
| |
Of het zijn evocaties van het leven aan boord, het werk van de folkloriste die decennia eerder Een nacht aan boord schreef. En dan denk ik aan Eene terechtstelling aan boordGa naar voetnoot(39) over slachten en vleesvoorziening; aan In den Indischen Oceaan. Kleine EricGa naar voetnoot(40), over dood en begrafenis op zee; aan Never quite happyGa naar voetnoot(41), een evocatie van een gewone dag aan boord, de beschaafde conversatie,... Af en toe nochtans zijn de stoombootindrukken toch ook weer ideologisch relevant. Bijvoorbeeld in Dames uit de haremGa naar voetnoot(42). Er zijn enkele vrouwen, bestemd voor een harem, aan boord gekomen en Virginie Loveling heeft daar heel andere opvattingen over dan haar Engelse gesprekspartners die compromisloos tegen veelwijverij zijn. De tolerante Loveling maakt geen bezwaar want het is een kwestie van godsdienst en cultuur, maar als de vrouwen van boord gaan heeft ze het toch even moeilijk: En in het hart tierde er een weegevoel, iets onafschudbaaronbehaaglijks. (163) Het wegleiden van de vrouwen doet haar trouwens denken aan het opleiden van terdoodveroordeelden. Of hoe, een enkele keer, Loveling in de problemen raakt met haar eigen opvattingen. Tolerantie en haar denken over de vrouw komen met elkaar in aanvaring en dat bezorgt haar een unheimlich gevoel. Van een van de opmerkelijkste stoombootindrukken heb ik alleen maar het manuscript in handen gehad. Op het handschrift van Eene boeddhistenschool op Ceylon (25/1/01)Ga naar voetnoot(43) is de mededeling Leeskabinet maart 01 doorstreept. Op het einde van een spreekbeurt aan boord werd meegedeeld dat er te Colombo in de Cinnamon Gardens een school was waar arme Singalese meisjes kosteloos als inwonenden werden opgenomen. In tegenstelling tot katholieke en protestantse instellingen worden de kinderen er niet bekeerd maar in het eigen boeddhisme grootgebracht. Een uitnodiging voor een bezoek aan deze filantropische instelling wordt gretig aangenomen. De inrichting ervan lijkt op die van vergelijkbare ‘liefdadigheidsgestichten’ elders en beantwoordt bovendien aan de specifieke eisen van het klimaat. De meisjes maken kant, leren koken, huiswerk en al wat op het gewone programma van een lagere school staat, ook onderwijs in hun eigen taal en in het | |
[pagina 137]
| |
Engels. De Duitse bestuurster hoopt dat deze kinderen later de in de streek zo verwaarloosde gezondheidsregels zullen bevorderen en verspreiden. Een verlicht paternalistische houding die in Vlaanderen meer dan drie decennia eerder al uitgebreid aan bod kwam in werk als Bavo en Lieveken van Hendrik Conscience of De hut van Tante Klara van Johanna Desideria Courtmans-Berchmans. Ook hier dus niet echt vooruitstrevende ideeën wat de relaties tussen de maatschappelijke klassen betreft. Waar Loveling het over de specificiteit van de school heeft, herkennen we haar aan een van haar stokpaardjes. Het schoolhoofd beklemtoont dat het haar doel is de Singhaleesche meisjes in de maat van het mogelijke te ontwikkelen, niet zooals de voorgaande zendelingen hebben gedaan door ze van hun overleveringen, hun zeden en godsdienst af te wenden; maar met het doel ze juist daarin op te leiden volgens hun aard, hun overleveringen en neigingen en hun tevens het algemeengoede in te planten. ‘Hun godsdienst is veel te verheven en te schoon om er hun een anderen te leeren,’ zegt ze met een glimlach vol vrome overtuiging.(7) N.a.v. Lovelings religieuze tolerantie lijkt het me interessant even te wijzen op een van de brievenGa naar voetnoot(44) die haar onderweg bereikten. Juffrouw Belpaire, die zich al een tijdje verwaarloosd voelde, schrijft haar lieve, lieve vriendin een briefje met wensen voor een goede reis. Een erg wervende, opdringerige brief waarin ze Virginie Loveling aanmaant om de horizonverruiming die haar zal te beurt vallen ook door te trekken op een hoger niveau, zich open te stellen voor God. De religieuze tolerantie was voorwaar geen wijdverspreid goed rond de eeuwwisseling. Loveling vertrok vroeger uit Australië dan voorzien, maar dat impliceert nog niet dat de terugreis onaangenaam was. In 1901 wijdde ze aan die tocht en aan het gezelschap van scheepsarts Menzel en de Engelse magistraat Spencer, aan de genoeglijke en eindeloze conversaties het erg lange maar ook erg geforceerde gedicht StoombootvriendschapGa naar voetnoot(45). Een tekst waarin ze zelf, tussen de regels, te herkennen is als een grote dame, een dame die salon houdt. Toch is het aan te raden met betrekking tot deze tekst het gedicht Een schoone reis uit 1865 opnieuw voor ogen te halen. Op de heenreis | |
[pagina 138]
| |
waren er, zo blijkt uit verschillende brieven, wekenlang stormen, en bij het begin van de terugreis was Virginie ziek, had ze neurasthenie. Intercontinentale reizen heeft Virginie Loveling na haar Australisch avontuur niet meer gemaakt. Al stonden die nog wel op haar programma. Waarom anders zou ze zich tijdens de heenreis, na enkele weken van stormen en zeeziekte, door een Amerikaans medepassagier een aanbeveling laten schrijven voor een vriend in San FranciscoGa naar voetnoot(46)? Voor de Eerste Wereldoorlog schrijft Loveling nog drie teksten die in dit overzicht een vermelding verdienen. Zermatt (19/08/07)Ga naar voetnoot(47), met aandacht voor de Matterhorn, het bergbeklimmen en de plaatselijke zeden en gebruiken, bijvoorbeeld dat katholieken een protestant begraven zonder klokgelui. Het tien bladzijden lange manuscript Een kieschheidssluier (dec 1913)Ga naar voetnoot(48) waarin een knap voorbeeld wordt gegeven van een internationaal gezelschap in polite conversation, een gedragscode berustend op respect voor ieders, ook nationale gevoeligheden. In het meer dan twintig jaar na de feiten geschreven Een soirée bij Busken Huet en een receptie bij Victor Hugo (11/10/06)Ga naar voetnoot(49) trekken niet zozeer de beschaafde conversatie in het gezelschap van de eerste of het deerniswekkend verval van de tweede de aandacht, maar wel het feit dat Virginie Loveling onderweg in Frankrijk maar enkele alinea's gebruikt om sites aan de Loire te beschrijven en dan expliciet stelt dat ze, naar het woord van Goethe, de mens veel belangrijker vindt dan wat dan ook. Die eersterangspositie van de mens, is de kern van vrijwel alle reisnotities en -verhalen van Loveling, van vrijwel al haar ander werk evenzeer. Tegelijk is het die eersterangspositie van de mens, het individu in zijn sociale contacten en in een maatschappelijk kader, die Lovelings reisteksten onderscheidt van die van veel van haar tijdgenoten en voorgangers die hoofdzakelijk aandacht hebben voor of het verhaal, of de levenloze dingen, de kunstschatten op hun weg, of voor de exotische natuur. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt is Virginie Loveling, zoals men dat noemt, hoogbejaard. Ondanks haar afkeer van het geweld, vindt ze de gebeurtenissen interessant genoeg om een dagboek te beginnen. Het | |
[pagina 139]
| |
is haar bedoeling dat later te publiceren, maar slechts de eerste maanden ervan verschenen ooit in druk. De rest, een heel dik pak bundeltjes en losse velletjes, bevindt zich in een grote doos in de bibliotheek van de RUG. Het dagboek is fascinerende lectuur, is onmiskenbaar, ondanks de herhalingen eigen aan het genre en aan de tijd, een tekst die kan concurreren met het betere werk van Loveling. In dat dagboek komen ook nogal wat reizen aan bod. Herinneringen aan reizen van vroeger, relazen van reizen die ze tijdens de oorlog maakte. De herinneringen aan reizen van vroeger staan niet los van de actualiteit, ze worden er door opgeroepen en nuanceren of illustreren wat ze over de oorlogsperiode te zeggen heeft. Een constante in het manuscript is Lovelings angst voor ontdekking ervan, voor de verbanning of zelfs de doodstraf die daar de consequentie van zou zijn. Een durende, knagende angst. Op 14 mei 1916 roept ze bij wijze van contrast de herinnering op aan de winter 1884-1885 toen ze in Nantes verbleef, met haar oom een wandeling maakte langs een Bretons strand en in een grot door de plotse vloed verrast werd. Een moment van hevige doodsangst, maar eens weer op het strand was dat gevoel meteen voorbij. Of, heel even, de herinnering aan haar Australische reis, wanneer de componist Ruhekeil waarmee ze 51 dagen op zee was en aangename gesprekken voerde, haar eind november 1916 komt bezoeken en blijkt dat hij van overtuigd kosmopoliet probleemloos omgeschoold kon worden tot iemand die voor alles Duitser is. Eind 1917, in de omgeving van aantekeningen over de kadaverdiscipline van de Duitsers, is een ongedateerd bundeltje van 13 p. te vinden met als titel Duitse mentaliteit. Een herinnering. De tekst herinnert aan een verblijf bij ultrakatholieke verwanten in mei en juni 1888. De vader is een patriarchale figuur die met alle égards behandeld wordt, de moeder is een ondergeschikte en vindt dat dat zo hoort, het personeel wordt nauwelijks als mensen beschouwd en de kinderen zijn onderworpen aan strenge lijfstraffen bij het minste vergrijp. Het is duidelijk dat deze tekst bedoeld is als verklaring voor het Duitse gedrag dat ze in Gent en Vlaanderen kan waarnemen. En dan, ondanks alle problemen die de oorlog met zich bracht, ging de oude dame op bezoek bij verwanten in Nederland, kon zij in volle oorlog toelating krijgen voor een gezondheidskuur in Duitsland. In november 1915 kon ze naar Nederland en het relaas dat ze bij haar terugkomst opschreef is om twee redenen interessant. Enerzijds omwille van het nauwgezette verslag van de bureaucratische ellende en de gron- | |
[pagina 140]
| |
dige douanecontroles waarbij ze uit de kleren moest opdat toch maar geen beschreven papier de grens zou overraken. Anderzijds omwille van de houding van de ballingen die zich de toestand in bezet België niet kunnen voorstellen, die er geen idee van hebben hoe makkelijk ze landgenoten in de problemen kunnen brengen door een onvertogen woord in verkeerd gezelschap. Het relaas van deze Hollandtrip bevatte ook nog een twaalftal bladzijden over een gesprek met een beroemd letterkundige over Belgische uitwijkelingen en hun houding tegenover het bestuur van het vaderland, maar in nota deelt de schrijfster mee dat die in een kruik in de grond begraven werden en dat, bij het weer bovenhalen na de wapenstilstand het vocht door de steen gedrongen was, de inkt uitgelopen en de tekst volkomen onleesbaar. De laatste reisnotities, het verslag van haar laatste reis, is een van de omvangrijkste reisteksten van Loveling. 62 dichtbeschreven velletjes, alsof ze in één ruk (op 11 oktober 1918) deze herinnering heeft neergeschreven. Wat niet onmogelijk is en meteen ook duidelijk maakt dat ze op haar 82ste mentaal nog in goede doen was. In juni 1918 moest Virginie Loveling op doktersbevel op gezondheidskuur naar Duitsland. Geen voor de hand liggende zaak, maar dankzij een vriendelijke kapitein raakt ze doorheen een volle wachtzaal en zonder oponthoud tot bij de Oberstabarzt. De toelating tot de reis wordt zonder probleem na een kort onderzoek geschreven. Loveling, alweer erg geprivilegieerd t.o.v. haar medemens dus. Ook het reizen zelf werd haar vergemakkelijkt, dankzij een aanbevelingskaartje van luitenant-generaal von Unger met het algemeen verzoek haar bij reis en verblijf in Duitsland alle hulp en dienst te bewijzen. Virginie Loveling heeft er geen idee van hoe de man op de hoogte raakte van haar reisplan, maar vermoedt dat hij als trouw lezer van haar werk ook belangstelling had voor haar persoon. Het vertrek is op maandag 17 juni 1918 en Virginie en de nicht die haar vergezelde, kunnen dankzij een bijzondere tussenkomst van de Kommandantur op de trein naar Keulen beschikken over een slaapwagen; hun reisgenote, de vrouw van de krijgsgevangen Gentse schepen de Bruyne heeft dat voordeel niet. Vanaf Keulen verloopt de reis minder aangenaam, er zijn problemen met het treingezelschap, maar Loveling blijft telkens weer de nodige aandacht opbrengen voor folkloristische aspecten van wat rondom haar gebeurt. In Neunburg zijn er even problemen met het vinden van logies maar uiteindelijk zijn er toch kamers beschikbaar. Bij het lezen van al de on- | |
[pagina 141]
| |
gemakken van deze reis, moet men onwillekeurig terugdenken aan Een winter in het Zuiderland, aan de geamuseerde glimlacht van Livie Lane om de tachtigjarige Engelse die in Hyères op een ezel de rotsen oprijdt. Over de grenzen heen behoorde Virginie Loveling dan blijkbaar toch tot het ras van de kranige oude dames die zich door niets uit hun evenwicht lieten brengen. Terwijl ze uitvoerig bericht over de luxe van het kuuroord, over het klasseverschil in de baden, over de praktijk van het kuren, het al drinkend wandelen door de zuilengalerij, het muziek beluisteren, vergeet ze niet dat ze in een land in oorlog verblijft. Ze merkt terloops op dat van de armoede die volgens de anderen in Duitsland zou heersen, niets gewaar te worden is, dat slechts een gebrek aan arbeidskracht op rekening van de oorlog te plaatsen is, dat in de rust die zo in tegenstelling is tot de oorlog slechts de aanwezigheid van een lazaret in het kuuroord die oorlog weer dichtbij brengt. Na korte tijd vertrekt haar nicht naar huis. Haar plaats aan tafel wordt ingenomen door een rijke, bejaarde Duitse en de gesprekken gaan over het leven van alledag in Duitsland en in België en heel lang over de beslissing van Albert I om de strijd aan te gaan. Op een bepaald ogenblik komt er een officiële verordening dat gasten niet langer dan vier weken in Neundorf kunnen verblijven, maar de geprivilegieerde Vlaamse schrijfster krijgt via voorspraak van de hoofdarts drie weken extra. Als haar nicht haar komt ophalen voor de terugreis zijn er problemen met haar paspoort. Veel erger is de beschuldiging van spionage. Virginie werd verdacht van het inwinnen van informatie over de bevoorrading van grote steden in Duitsland. Er werd over haar geïnformeerd in Gent en gelukkig waren daar hoge beambten die haar wilden dekken. Loveling vraagt zich af waar die verdenking vandaan kan komen en weigert pertinent te geloven dat haar Duitse disgenote verantwoordelijk zou kunnen zijn. Over de fronten heen, over de nationale conflicten heen blijft Loveling geloven in de bestaanbaarheid van respect en dialoog, van menselijke verstandhouding en wederzijdse tolerantie. Is de verdenking van spionage een niet mis te verstane aanwijzing voor het investigerende karakter van haar gesprekken, een bewijs van haar niet aflatende interesse in de mens en in de wereld - waar ook de honderden bladzijden oorlogsdagboek telkens weer van getuigen -, haar ontmoeting, op de terugreis, met Schwester Louise, de vrouw die in Gent gedurende een drietal jaar een verwante van haar verzorgde, een model van een verpleegster, roept onwillekeurig de herinnering op aan | |
[pagina 142]
| |
Een wereldlijk hospitaal, Virginies eerste reisverhaal. De opvattingen, de stellingnamen zijn onveranderd. De ideologische keuzen, de premissen die aan de basis lagen van haar eerste creatieve en kritische teksten houden een halve eeuw later, meer dan een halve eeuw later nog altijd stand. Virginie Loveling gebruikte in haar romans en novellen en zelfs in haar gedichten opvallend veel de techniek van het contrast. Overschouwen we haar gehele oeuvre dan blijkt dat dat net zo goed vol spiegels te plaatsen is: teksten van het einde van haar leven spiegelen zich in teksten uit de beginperiode, gedichten in novellen en romans, creatief schrijven in journalistiek schrijven, autobiografisch schrijven - en daar zijn de reisnotities op geënt - in de zuivere fictie. Een bijzonder omvangrijk oeuvre, als een monoliet gebaseerd op enkele zeer concrete ideologische waarden waarvan het humanisme wellicht de belangrijkste en de fundamenteelste is.
3/11/95 |
|