Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
Hendrik Conscience: De lange nagel (1837 en 1858)
| |
[pagina 273]
| |
huldigd. Een beeldschoon meisje stelt, in de straatversieringen, Onze-Lieve-Vrouw voor in het tafereel van Maria-Boodschap; zij wordt geschaakt door een wulpse Italiaan, die haar om haar verweer vermoordt; te middernacht sleurt de geest van het vermoorde meisje hem naar de hel. Het laatste verhaal, Godsgenade, zou gebeurd zijn in 1456: een begaafd schilder wordt om de miskenning van zijn talent stervensziek; een freule redt hem, maar een huwelijk is onmogelijk: hij is niet van adel! De jongeman wordt in zijn wanhoop benaderd door een geest, Lange Wapper, die bereid is hem een adelbrief te bezorgen; de schilder verkoopt zijn ziel aan de geest voor tien jaren geluk. Als hij beseft wat hij gedaan heeft, neemt hij zijn toevlucht tot een priester, die de boze geest bezweert: de liefde van de freule heeft hem gered en met de gekregen adelbrief staat niets meer een gelukkig huwelijk in de weg! Vóór het verhaal De Lange Nagel is een gedicht afgedrukt, een ‘ballade’: Een meisje in 1570: haar minnaar - ‘een Belg met Belgen aerd’ - is door een ‘Spaenjaerd’ vermoord, uit ‘minnenyd’; bij het lijk valt het meisje in onmacht; zij ontwaakt in de ‘bloedige armen’ van de Spaenjaerd, die haar reeds verkracht heeft; zij steekt hem neer en ‘sprong met rookend bloed bespat / In Schelde's blaeuwe golven.’ Enig verband met de volgende Lange Nagel is er niet, tenzij de jaartallen en de daarmee verbonden gelegenheid de Spanjaarden zo donker mogelijk af te schilderen!
Aan de novelle De Lange Nagel wordt verderop aandacht besteed.
De uitgave van Phantazy begint met een vlammend Voorwoord, een geexalteerde verdediging van de moedertaal, die door een basterdras versmaad wordt om bij de Fransman in het gevlij te komen. Maar er zijn nog échte Belgen, ‘Wy Teutonen!’, die bij het heiligdom der taal waken; ‘onze Grootmoedige Vorst’ moedigt de strijders aan, en zo doet ook ‘het huisgezin der Wappersen’. De heftigheid waarmee de schrijver de ‘basterds’ te lijf gaat is dezelfde als die waarmee hij in zijn verhalen tegen landsvijanden en in het bijzonder tegen de Spanjaarden te keer gaat.
Is die toon exemplarisch voor de jonge Conscience van die jaren, het voorwoord eindigt met enkele zakelijke (en voor deze bijdrage belangrijker) mededelingen. Na de hoger reeds geciteerde zin volgt: ‘Om zoo veel mogelyk te verschillen [van In 't Wonderjaer], heb ik het in den luimigen of Phantastischen trant gehoudenGa naar voetnoot(3). Men spreke niet van de onmogelijkheid der aengehaelde gebeurtenissen; die zyn ook juist zoo niet geschied. Echter zal het voor een kenner zichtbaer zyn, dat ik niet zonder doel gewerkt heb; want daer het bygeloof der menschen, in die tyden, zulke geschiedenissen voor waerachtig deed doorgaen, heb ik ze | |
[pagina 274]
| |
als waerachtig beschreven. Het ware onmogelyk geweest, dit vak der zeden, anders trouwlyk af te schetsen.’ Dat de auteur hiermee vooral op de twee verhalen uit de vijftiende eeuw doelde - verhalen die bovendien elkaars tegenpool zijn -, lijkt aannemelijk: alleen daar zou men kunnen gewagen van ‘de onmogelijkheid der aengehaelde gebeurtenissen’. De Lange Nagel is immers toch ietwat anders, althans naar de inhoud.
Tenslotte rechtvaardigt de auteur ook zijn spelling en zijn ‘gebruiken van verouderde woorden’; dat komt verderop in dit opstel eveneens ter sprake.
Een van de gedichten uit Phantazy had Conscience opgedragen aan zijn ‘Boezemvriend Johan Alfried De Laet’: een ‘Lied’ van eeuwige vriendschapstrouw! Vriend De Laet van zijn kant deed z'n uiterste best om de schrijver te steunen, ook bij het verschijnen van het nieuwe werk. In een bijdrage in L'Emancipation van 2 december 1837 prees hij het aan, en in de nummers van 5 en 8 december publiceerde hij, als bewijs dat z'n lof niet overdreven was, een vertaling van het eerste verhaal, Godswraek, met enkele regels als inleiding: ‘Quoique certainement tout ouvrage quel qu'il soit doive perdre une grande partie de ses beautés à ce changement de forme, nous ne laissons pas de croire que malgré cela on ne puisse se faire une idée satisfaisante de celui-ci, le traducteur s'étant également attaché à rendre le sens et la coupe du texte flamand.’ Toch oordeelde de vriend-vertaler het nuttig z'n lezers te waarschuwen: ‘Si parmi nos lecteurs, quelques-uns, exclusivement habitués à la littérature française, pouvaient s'étonner de ce que l'auteur fasse apparaître et agir des êtres surnaturels comme si réellement ils existaient, et sans qu'à la fin de son récit il s'ingénie à trouver une explication naturelle à leurs faits et gestes, nous leur répondrons d'abord que la littérature d'un peuple n'est pas forcée a se régler d'après les lois de celle d'un autre’, waarna hij de rechtvaardiging van die handelwijze uit Consciences voorwoord vertaalt: ‘Que l'on ne parle pas’ enz. Die waarschuwing wekt de indruk dat Conscience zich daarmee toch op ongewone paden had begeven...
De recensie, die Snellaert in de Bydragen der Gazette van Gend van 26 januari 1838 aan de bundel wijdde, was even mild als wat hij over In 't Wonderjaer had geschreven: ‘De voortgang [...] ligt byzonder in den styl. Dezelve wordt zoo voortslepend en tevens zoo krachtig dat wy den schryver niet genoeg kunnen aenmanen van op dat spoor voorttegaen. Niet dat die styl reeds volmaekt is; er heerscht nog zekere verwaerloozing in die alleen door de studie verdreven wordt’Ga naar voetnoot(4). | |
[pagina 275]
| |
Wellicht zou de bespreking, die Potgieter aan het werk zou gewijd hebben, minder gunstig zijn geweest. In 1844 publiceerde hij in De Gids wél een uitvoerige bijdrage over de Vlaamsche Letterkunde. Aan de bespreking van Hoe men schilder wordt (1843) en Wat eene moeder lyden kan (1844) gaat een vluchtige beschouwing mét fragment vooraf over Consciences Weetlust en Geloof, verschenen in Rens' Nederduitsch Letterkundig Jaerboekje voor 1838, waarover Potgieter weinig goeds kan zeggen; daarbij sluit zijn bondig oordeel aan over In 't Wonderjaer, waarvoor hij evenmin een goed woord overheeft. ‘Waarom dat boek [...] aan de Redactie van de Gids ter beoordeeling werd ingezonden, terwijl deze tot nog toe te vergeefs een ander werk des schrijvers, Phantazy gedoopt, te gemoet ziet, gaat boven ons begrip. [...] Phantazy werd niet ingezonden, zeggen wij, maar in het Ned[erduitsch] Letterk[undig] Jaerb[oekje] voor 1839 troffen wij weder eene bijdrage van den Heer Conscience aan: “Het Oordeel Gods.” Het was andermaal een visioen; wij zouden er niet van gerept hebben, als we den auteur niet den raad schuldig waren, liever het overige van dat opstel en portefeuille te houden. Immers, trots al de aanmerkingen, die wij ons tot hier toe op zijnen arbeid veroorloofden, hebben wij eerbied voor de gaven, hem verleend, stellen wij belang in de onbelemmerde, aan geenerlei banden gelegde, ontwikkeling van zijn genie.’ Een bespreking van de ‘voortreffelijke roman’ De Leeuw van Vlaenderen laat hij over aan ‘bevoegder regter’, maar voor de twee aangekondigde werken spaart hij zijn lof nietGa naar voetnoot(5). Hoe Potgieter over Phantazy zou geoordeeld hebben, zowel over de novellen als over de gedichten, is intussen niet moeilijk te raden: ‘en portefeuille houden’!
Maar ook in Vlaanderen was niet iedereen zo mild als Snellaert. In februari 1838 zond de taal- en stijl-kundig beslagen J.-B. David ‘een artikel over Conscience’ aan J.-Fr. Willems, met het verzoek het in de Gazette van Gend op te nemen met de ondertekening ‘R (recensent) op dat men niet denke dat alles uyt hetzelfde tuyghuys komt, en somtyds vermoede dat vyandschap het heeft ingegeven, daer het alleen uyt zucht tot het goede is daergesteld’; in de brief schreef hij ook: ‘Mr Bormans heeft my sterk aengemaend om er door te slaen, en dat heb ik hier willen doen. Hy zal, naer hy beloofd heeft, er op weêr komen in den Messager des arts etc. om gezamenderhand die slechte en verfoeyelyke litteratuer te bevechten’Ga naar voetnoot(6). Op 2 maart 1838 beloofde Willems het stuk op te nemen in de Gazette, alhoewel de redactie bezwaren had: ‘Inderdaad, Gij zijt wel wat streng te zijnen aanzien geweest, en ik had liever gezien, | |
[pagina 276]
| |
dat Gij het genre, meer nog dan den schrijver, tot het voorwerp uwer critique genomen had. Zoo alles afkeuren is vrij hard: er zijn toch in beide werken verschillende tafereelen, die niet onaardig afgeschetst zijn, al gebruikt de schrijver soms ongepaste woorden. Daar men niet gewoon is ongeteekende stukken in de bijdragen te plaatsen, gelijk Gij zien zult uit nevensgaande exemplaren, zoo zal de heer Snellaert (opsteller van de vroegere recensie over Conscience) uwe bijdrage met een voorwoord doen gepaard gaan, en er vervolgens letterlijke mededeeling van doen, als een stuk aan de redactie ingezonden, door iemand, die anoniem verkiest te blijven’Ga naar voetnoot(7). Daar Willems in zijn brief gewaagde van ‘beide werken’, betrof de recensie niet alleen In 't Wonderjaer, maar ook Phantazy. Op 6 maart 1838 antwoordde David: ‘Uyt uw schryven maek ik op dat myn artikel wegens Conscience de goedkeuring uwer gentsche maetschappy niet verdiend heeft, en besluyt dan al mede dat het waerschynelyk by het letterkundig publiek ook niet zal goedgekeurd worden. - Ware het dan niet beter het ding om te werken, het harde te verzachten, en het geheel zoo te stellen, dat het teregt wyst zonder den moed te benemen? Indien UEd. met my daeromtrent instemt, zend het dan maer eenvoudig weêr’Ga naar voetnoot(8). Het stuk schijnt dan inderdaad aan David te zijn terugbezorgd.
Op 10 mei 1838 echter verscheen in het Antwerpsch Nieuwsblad, met een inleiding en ondertekend met V.., een niet ondertekend ingezonden stuk, dat, naar thans aangenomen wordt, hetzelfde zou zijn als datgene dat David aan Willems had gezondenGa naar voetnoot(9). Daarin worden de auteur van In 't Wonderjaer en Phantazy onbarmhartig de levieten gelezen, met het besluit: ‘Dat het hoogst te wenschen ware dat den heer Conscience, in stede van weder een nieuw werk op te leggen, er liever nog een aental laze, by wyze van oefening: doch geene romans en romantieke moorden schandtafereelen, gelyk er de brusselsche drukpersen dagelyks in de wereld storten, en die niet dienstig zyn dan om alles wat goed is, te sloopen en den smaek meer en meer te verderven; maer werken van gezonde litteratuer, en welke de algemeene goedkeuring sedert lang verworven hebben’Ga naar voetnoot(10).
Het agressieve verweer van de Antwerpse artiesten mocht niet baten: de verkoop van Phantazy beantwoordde niet aan de verwachtingen. Wel | |
[pagina 277]
| |
zouden Leopold I en de staat financieel de auteur hulp bieden, wél had hij intussen zijn Leeuw van Vlaenderen klaar, die een maand later zou verschijnen: roem en ere vielen de schrijver toen overvloedig ten deel, maar nog eens bleef de ‘geldelijke’ vrucht achterwege. Het werden voor de jonge romancier donkere tijden... | |
2. De Lange Nagel (ed. 1837)Het verhaal De Lange Nagel (1571) stond in de bundel Phantazy net en luchtig afgedrukt op pp. 65-102. Het was opgedragen ‘Aen Eugenius De Block kunstschilder’ en aan elk van de drie hoofdstukken ging een motto-tekst vooraf, resp. in het Frans uit Scribe. La Muette, in het Duits uit Ruhberg's Sophia, en in het Latijn uit Isaias. C. III. V. 15.
Het eerste hoofdstuk begint met een inleidend woord over de ellendige toestand van het land onder Alva in 1571, over het moedige verzet van de geuzen en in het bijzonder de ‘zee[-] of watergeuzen’, die ‘stonden onder het gebied van graef van der Marcke, heer van Lumey, bygenaemd de Lange nagel.’ Die werd zo genoemd ‘omdat hy gezworen had, de nagelen zyner handen niet te korten, vooraleer de dood der graven Egmont en Horn ten volle mocht gewroken zyn’ (69)Ga naar voetnoot(11). Dan begint het eigenlijke verhaal: de Antwerpse edelman Albrecht van Schoonhoven en zijn zoon, jonker Alfried, wachten op een duistere, akelige oktoberavond van het jaar 1571 in een niet minder akelige omgeving van puinhopen langs de Schelde op de komst van Lumey en zijn dochter. Jonker Alfried, die lange jaren als watergeus gevochten had, zal de door Lumey geplande wraak voltrekken: hij zal Alva vermoorden en de dochter van de graaf, de manhafte, strijdbare Maria zal de ‘belooning’ zijn. De jongelieden houden trouwens van elkaar. Tijdens de ontmoeting, waarop de geliefden in een hartstochtelijk gesprek en met onheilspellende voorgevoelens afscheid van elkaar nemen, worden de laatste instructies gegeven voor de moord: Lumey overhandigt Alfried een brief voor een vermeend-trouwe geus te Brussel, de heer Schrieck.
Het tweede hoofdstuk verhaalt hoe jonker Alfried, ‘zwaermoedig’ en met gefolterde ziel van Antwerpen naar Brussel rijdt, de aankomst bij Schrieck, die door Spanjaarden is omgeven maar erin slaagt de jonker gerust te stellen. 's Anderendaags zal Alfried zijn plan uitvoeren. Schrieck is echter wel degelijk een verrader en als de jonker 's morgens, wachtend in de zaal op Alva, vastberaden en ongeduldig in een zetel gaat zitten, ‘kwamen kryschende springveeren hem den middel met eenen yzeren | |
[pagina 278]
| |
gordel omvatten, en klemden hem vast tegen den rug van den stoel’ (92). De hertog, door de verrader over het ijselijk plan van de jonker ingelicht, treedt dan binnen, er volgt een gesprek van wrede haat en onverschrokken moed; de jonker kan zijn pistool nog afschieten, maar ‘de yzeren kogel vloog tegen het harnas des Hertogs, dat hy door den slag verdwelmde en tegen den muer leunen moest’ (94). Niet zonder moedige tegenstand wordt Alfried ontwapend en geboeid.
Het derde hoofdstuk is het verhaal van de terechtstelling op het schavot, in het bijzijn van Alva: ‘Daer zat hy, de dwingeland, als heer en koning der Belgen!’ Tussen de menigte bevonden zich, zonder herkend te worden en zonder dat ze van elkaars aanwezigheid weet hebben, Maria, als slanke jongeling gekleed, en een ‘bruingezengde man’, Lumey, die zijn geuzenhart luid laat spreken en, dan wél herkend door de menigte, op hoerageroep wordt onthaald. Genade kent de gehate Alva niet: de moordbijl valt en alleen door de beul opgemerkt slaagt Maria erin ‘hare rechterhand in het rokende bloed hares minnaers’ te dopen (101). De beul is zo erg door de verschijning van het onbekende wezen aangegrepen, dat hij meent ‘Gods Wraekengel’ gezien te hebben en ‘Twee dagen later stierf hy door de grouwzaemste gezichten gefolterd.’ En ‘wat deed Maria met [het opgevangen] bloed? - Zy vaegde het op eenen dolk, en plantte denzelven in vyftig spaensche borsten, by de inneming van den Briel en te Gorcum. Een kogel trof haer eindelyk: haer laetste woord was: VADERLAND! - en hare manhaftige ziel rees vrolyk op tot Alfried, haren minnaer’ (101-102).
De bewering van de auteur dat zijn verhalen in Phantazy ‘zoo veel mogelyk verschillen’ van In 't Wonderjaer door hun ‘luimigen of Phantastischen trant’, zou voor de verhalen, gesitueerd in de vijftiende eeuw, enigermate kunnen gelden, wanneer alleen aan de inhoud gedacht wordt; en dan nóg! Maar zeker De Lange Nagel verschilt helemaal niét van 't Wonderjaer, integendeel: het verhaal is in dezelfde ‘trant’ geschreven en speelt zich bovendien af in dezelfde tijd, mét hetzelfde hoofdmotief: de strijd en de haat tegen de Spaanse overheersers, tegen Alva. En van zijn eersteling kon eveneens gezegd worden: ‘de aengehaelde gebeurtenissen zyn ook juist niet zoo geschied’.
Het verhaal van Consciences Lange Nagel speelt zich wel af in een bewogen en bekend verleden, er treden historische personen in op en er worden historische feiten in vermeld, maar het is inderdaad geen getrouwhistorisch verhaal. Bij de schets van de algemene sfeer in de aanhef van z'n verhaal schreef Conscience wel: ‘zegt Guiccardinus’ (8), maar daar ging het nog niet over het eigenlijke onderwerp, de kern van het verhaal: een moordpoging op Alva. Bepaaldelijk die gebeurtenis was ‘juist niet zoo geschied’. Wél werd er ooit een complot tegen Alva gesmeed: vol- | |
[pagina 279]
| |
gens Fris ligt ‘de grondslag van het verhaal waarschijnlijk in 't IIIde Boek van Van Meteren's Nederlandsche Historien, waar gehandeld wordt over het komplot tegen Alva, in 1568 door de gebroeders Risoir en Carloo gesmeed, en waarvan de Beausart het slachtoffer was’Ga naar voetnoot(12). De Antwerpse edellieden Van Schoonhoven namen, indien ze al geleefd hebben, nooit deel aan een complot, evenmin als Willem van der Marck, graaf van Lumey. Over de toenaam van Lumey, ‘Lange Nagel’, schreef Fris: ‘die bijzonderheid [...] komt insgelijks uit Van Meteren’Ga naar voetnoot(13). Maar: Lumey had geen dochter, hij bleef ongehuwd. De bijzonderheid van de ‘zware leunstoel’ met de ijzeren klemmen doet uiteraard denken aan Consciences latere roman Simon Turchi (1859) en aan J.-F. Willems' opstel over Turchi's wandaad, maar dat verscheen pas in 1841 in het Belgisch Museum; in 1837 kon Conscience het verhaal gelezen hebben in b.v. de Nederlandsche Historien van Van Meteren of in de Cronike van BrabantGa naar voetnoot(14). Op p. 85 vermeldde Conscience ‘de onthalsing der heeren van Batenburgh en zestien andere edelen, te Brussel, in den jare 1568’; ook deze bijzonderheid kan de auteur gelezen hebben in Van Meteren (II, bij het jaar 1568) of elders. Later zal Conscience als één van de argumenten tegen de heruitgave verwijzen naar de kern van zijn verhaal: een politieke moord. Daaraan heeft hij wellicht reeds in 1837 gedacht bij het schrijven; immers, in zijn onderhoud met de geliefde vraagt jonker Alfried: ‘Maer denkt gy niet Maria, dat het eene misdaed is, eenen mensch, wie het ook zy, weerloos te moorden?’ Daarop ‘roept’ de manhafte maagd: ‘Alfried! Alfried! heeft de stem des vaderlands geen’ galm meer in uw hart? Aerzelt gy de dood onzer broederen te wreken? Mag ik dit denken? - spreek!’ (79) En daarmee is alle aarzeling overwonnen. | |
3. De Lange Nagel - herdruk 1858Phantazy had volgens zijn schrijver té weinig waardering gevonden en zou niet meer herdrukt worden. Maar op 5 mei 1856 sloot Conscience een contract af met zijn ‘vaste’ uitgever sedert 1851, J.P. Van Dieren en Comp. Voor een termijn van 15 jaren en tegen een vergoeding van 10.000 fr. verkreeg de uitgever alle rechten op de tot dan verschenen werken van de auteur, behalve Phantazy, De Geschiedenis van België en De Beschryving der nationale Jubelfeesten te Brussel gevierd op 21, 22 en 23 | |
[pagina 280]
| |
July 1856, ter gelegenheid van de 25e verjaring der inhuldiging van Z.M. Leopold I als Koning der Belgen. Van het voorlaatste werk berustten de rechten bij de Brusselse uitgever Alexandre Jamar en bij de Antwerpse drukker-uitgever Buschmann, van het laatste alleen bij Jamar, en pas in 1858 kocht Van Dieren het uitgeversrecht over voor De Geschiedenis van BelgiëGa naar voetnoot(15). Het enige louter ‘literaire’ werk dat in het contract van 5 mei 1856 niet vermeld werd, was Phantazy.
Als nr. 25 op de lijst van de uit te geven werken stonden vier korte verhalen: De moordenaer, De Brandende Schaepherder, De Lange Nagel en De Zending der Vrouw; een verzameltitel als b.v. Mengelingen ontbrak nog.
De moordenaer, was in 1855 verschenen in het Album der St.-Lukasgilde uitgegeven op last harer letterkundige afdeeling De Violieren (Antwerpen, Drukkery J.-E. Buschmann, Iraëlietstraat), pp. 68-75; aan het einde is het verhaal gedateerd ‘Antwerpen, 1852’ en daaronder staat: ‘Men vergelyke de duitsche volkslegende Don Gockelino's ermordung door Guido Görres in zyn Deutsches Hausbuch medegedeeld.’
De brandende Schaepherder was verschenen in Het Taelverbond, ‘2de jaergang - 3de deel’, 1846, pp. 409-431; als ondertitel droeg het daar: Heidemare.
De Zending der Vrouw, was de Redevoering die Conscience op 19 november 1855 had uitgesproken op het ‘Toon- en Letterfeest’ ten voordeele der Weduwe en Weezen van Eugeen Zetternam; later verscheen ze nog in de Almanak voor 1859 (Antwerpen - Gent - Amsterdam, pp. 17-36), samen met Een Zwanenzang, gedicht dat Jan Van Beers eveneens had voorgelezen in 1855.
De Lange Nagel kwam uit Phantazy. Daarbij rijst de vraag: waarom werd alléén deze novelle uit de vroegere bundel opgenomen? Dat de ‘ballade’ daarvoor niet meer in aanmerking kwam, alleen reeds omdat het een ‘gedicht’ was, is aannemelijk. Maar in Phantazy kwamen nog twee andere verhalen voor: Godswraek en Godsgenade. Ongetwijfeld was Conscience tot het inzicht gekomen, dat zijn rechtvaardiging van die ‘phantastische’ verhalen overtuigingskracht miste. Bovendien: een verkrachting, een wrekende spookgeest, een duivelspakt, een exorcisatie, het was wel ‘des Guten zuviel’! De verteller kon die vroege prestaties vergeten! Met De Lange Nagel heeft het blijkbaar iets anders gelegen: misschien heeft de verwantschap met Het Wonderjaer hier de doorslag gegeven; dat toch werd ook, zij het in de nieuwe bewerking, opgenomen in de reeks. Dat Conscience echter wat te gemakkelijk gekozen had, of toe- | |
[pagina 281]
| |
gegeven aan de uitgever, zou blijken toen het stuk inderdaad naar de drukker moest!
Van Dieren bracht nu een uitgave van de Volledige Werken van Hendrik Conscience (In Engelsch formaet), en hij publiceerde het prospectus in zijn Het Handelsblad van 12 september 1856. Toen zal eveneens het prospectus met inschrijvingsstrook zijn rondgezonden en ook daarin werd als voorlaatste ‘werk’ vermeld: Mengelingen, bevattende: De moordenaer. De brandende schaepherder. De Lange Nagel. De zending der vrouw. Daarmee was dus de ‘inhoud’ duidelijk opgegeven, wat niet gebeurde met het laatste deeltje, dat alleen vermeldde: Een bundel redevoeringen, waarvan wél enkele titels werden meegedeeld, maar met de toevoeging ‘enz., enz.’. Dat was de zogenaamde ‘centiem-uitgave’: ze kostte één centiem per bladzijde! Waarschijnlijk werd een uitgave op ten minste 3.000 exemplaren voorzien en was reeds vóór het verschijnen van de reeks op zoveel exemplaren ingetekend. In de loop van 1856-1858 verschenen al de werken in 23 delen. Mengelingen was nu het laatste deel, maar de inhoud ervan stemde niet overeen met de in 1856 aangekondigde; daarin waren nu opgenomen: De Zending der Vrouw. Aan de oorspronkelijk in 1856 aangekondigde verhalen werden dus drie nieuwe toegevoegd: Het boetende Meisje, een verhaal, door Conscience voorgelezen op het ‘Vlaemsch letter- en toonkundig Feest, door de Maetschappy ter bevordering van nederduitsche tael- en letterkunde, met kenspreuk: Voor Tael en Kunst’ op 19 mei 1851Ga naar voetnoot(16). De Grootmoeder was reeds in 1846 verschenen in de eerste editie van Avondstonden, maar werd daarin later niet meer opgenomen. De Maegd van Vlaenderen had Conscience op 31 december 1851 voorgedragen bij de inhuldiging van het nieuwe lokaal van de maatschappij Voor Tael en Kunst. Met de titel Vlaenderens lot. Een nachtgezicht verscheen het in november 1852 in de eerste Volksalmanak voor 1853 van | |
[pagina 282]
| |
het Willemsfonds, p. 1-14, waar het gedateerd is ‘Antwerpen, 15 mei 1852’Ga naar voetnoot(17).
Niet opgenomen was echter De Lange Nagel. Op 18 december 1857 meldde Conscience aan zijn uitgever dat hij ‘morgen, met den yzeren weg’ de tekst van ‘elf redevoeringen en van drie stukken voor de mengelingen’ zou verzenden en: ‘Gy zult bemerken dat in de mengelingen een stuk is, dat niet aengekondigd werd, namelyk het boetende meisje.’ Dat er ook andere ‘niet-aangekondigde stukken’ in zouden voorkomen, daaraan dacht hij blijkbaar nog niet. Maar de brief gaat verder: ‘Daerentegen moet men volstrekt het drukken van den Langen Nagel achterlaten. Dit stuk heeft voor grond de verheerlyking eener politieke moord; en het zou uwe onderneming en mynen naem benadeelen. Daerenboven, het is, als letterkunde zeer gebrekkig. Ik heb dit reeds aen Theonville gezegd, maer nu ik het gansch goed heb overzien, ben ik meer nog dan te voren en onwrikbaer overtuigd, dat het eene grove onvoorzichtigheid ware, dit stuk in uwe verzameling op te nemen’Ga naar voetnoot(18). En zo verschenen dan, in juli 1858, in de laatste aflevering van de volledige werken, de Mengelingen, zonder De Lange Nagel.
Maar één van de inschrijvers, de boekhandelaar, tevens uitgever, illustrator en schrijver Jan-Baptist van MolGa naar voetnoot(19), dreigde met een proces wegens het ontbreken van juist dat verhaal. Dat meldde Van Dieren op 28 juli 1858 aan de auteur. 's Anderendaags reeds antwoordde Conscience uitvoerig: ‘Na de lezing van uwen brief van gisteren heb ik nog eens de | |
[pagina 283]
| |
Lange Nagel overzien om te oordeelen of er geen middel is om tot het drukken van dit stukje te besluiten.
Gy moogt zeker zyn dat de uitgave van dit verhael ons beiden, drukker en schryver, zeer nadeelig zal zyn.
Ten le het is als Letterkunde zeer gebrekkig van compositie en soms belachelyk van overdrevenheid in den styl. Onder dit opzigt zou het vele veranderingen moeten ondergaen.
2o Het is, geschiedkundig gesproken, valsch en overdreven in vele plaetsen, en het zal de 4/5 onzer gewone geabonneerden fel kwetsen en tegen de borst stooten.
3o (en dit is wel het ergste) het is de verheerlyking van den coup de poignard pour motifs politiques, iets dat in dezen tyd eene geheel andere beteekenis heeft dan in 1837.
Myn gevoelen is dat gy de dagveerding moet afwachten; want gy kunt in alle geval het verhael niet afdrukken en leveren voor dat men u daerover voor het Geregt aenspreekt.
My dunkt dat de verdediging gemakkelyk is. In uw prospectus staet ook als voorwaerde meen ik dat men de afleveringen by de ontvangst zal betalen aen een centiem per bladz. Diensvolgens moet Van Mol u betalen voor de verschenen bladzyden; want of de Lange Nagel verschyne of niet verschyne, de schuld welke Mr Van Mol jegens u heeft bestaet van het oogenblik dat hy de koopmanschap heeft ontvangen, vermits er wel duidelijk bepaeld is dat hy moet betalen voor dat hy weten kunne welke levering al of niet zal volgen.
Zien wy ons echter eindelyk tot de uitgave van den Langen Nagel gedwongen, dan zal ik dit verhael gewyzigd laten drukken. Schreeuwt men onder De oude vrienden over deze wyzigingen, het is iets dat u niet betreft en u niet kan hinderen.
Men kan het verhael, indien het moet worden gedrukt, slechts afleveren aen die het vragen. Het zal min dan 2 bladen of ten hoogste 2 bladen bedragen. De kosten der afzonderlyke invordering der 32 centtiemen zouden een goed gedeelte van den verkoopprys inzwelgen en men kon er aldus minder van drukken.
Hoe het zy, ik ben des noods bereid om te doen wat gy verlangen zoudt om u onaengenaemheden te sparen; maer ik hoop dat gy in uwe beslissingen myne belangen als schryver niet uit het oog zult verliezen. Ik moet nog langer dan heden schryver blyven en boeken verkoopen’Ga naar voetnoot(20). | |
[pagina 284]
| |
Conscience blééf dus tegen het herdrukken, maar sloot de noodzaak ervan toch niet uit. Een vraag die na het lezen van de brief rijst, is: had de boekhandelaar Van Mol misschien ingeschreven voor verschillende exemplaren der ‘Volledige Werken van Hendrik Conscience’? Dat was bij de uitgave van het prospectus met ‘inschryvingsbewys’ mogelijk; Mengelingen verschenen als laatste aflevering (35) en het boek telde 76 bladzijdenGa naar voetnoot(21). De inschrijvers konden de werken ontvangen per boekdeel of per 32 bladzijden. Van Mol had dus blijkbaar ingeschreven per ‘boekdeel’, en moest per exemplaar 76 ct. betalen (min een eventuele boekhandelaarskorting). Indien Van Mol slechts op één exemplaar had ingetekend, dan was het voorstel van ‘verdediging’ van Conscience eerder naïef...
Een andere vraag is: heeft Van Mol in zijn verwijt gezinspeeld op die ‘oude vrienden’? Daarmee doelde Conscience kennelijk op wat in 1842-1843 was gebeurd met de gewijzigde uitgaven van In 't Wonderjaer en De Leeuw van Vlaenderen, de ‘omgekeerde frak’ zoals Van Kerckhoven die had genoemd.
Overigens herhaalde Conscience gedeeltelijk de bezwaren, reeds geuit in zijn brief van 18 december 1857; alleen had hij ze nu op een rijtje gezet.
Het is echter ook mogelijk, dat uitgever Van Dieren wel degelijk de betwiste novelle wilde opnemen, en het verzet van (collega) Van Mol gebruikte om de auteur onder druk te zetten. Die was ten slotte toch ‘des noods bereid om te doen wat gy verlangen zoudt om u onaengenaemheden te sparen’! Conscience was dan zinnens, ‘dit verhael gewyzigd te laten drukken’, wat ‘de oude vrienden’ dan ook zouden zeggen!
Op 7 november 1858 berichtte Conscience aan zijn uitgever: ‘Ik zend u, door dezen post, de gansche kopy van den Langen nagel. Uwen raed volgende, heb ik er niets aen veranderd dan de spelling en eenige onmogelyk verschoonbare taelfeilen. Hier in gesloten is een voorberigt van my, dat er moet worden vóór gedrukt.
My en u, maer byzonderlyk my, zal deze uitgaef benadeelen. Het is eene straffe, omdat ik my te ligt laet overreden, zelfs dan wanneer ik meen overtuigd te zyn dat myne meening juist is. In alle geval wy staen er nu voor en moeten er door.
‘Indien het mogelyk ware, nog eene poging te beproeven om, door het aenbod van zekere voordeelen, Mr. Van Loy en den advokaet tot redelykheid te brengen, ik wil geerne honder francs eraen opofferen. Indien | |
[pagina 285]
| |
gy van uwen kant iets opofferde, wie weet of de zaek nog niet zou onderblyven?
Is het anders, druk dan dien verwenschten langen nagel maer spoedig, op hetzelfde papier als de volledige werken; en stel alles te werk om er zoo weinig exemplaren van in de wereld te zenden als het mogelyk is. Geene zoudt gy in alle geval er mogen verkoopen, dan allenlyk op aenvraeg der inschryvers zelven. Er zyn honderde middelen om het debiet moeijelyk te maken; en vergeet toch niet, dat het kwaed aengroeit naer mate der verkochte exemplaren’Ga naar voetnoot(22).
Bij het geschil met Van Mol waren dus nog andere lieden dan Van Mol en ook een advokaat betrokken geweest. Was de uitgever inderdaad ‘daerover voor het Geregt’ aangesproken? En, hoeveel de auteur er ook voor overhad, de uitgever is blijkbaar minder toeschietelijk geweest: het ‘verwenste’ verhaal werd uitgegeven. En de auteur had eigenlijk niets anders verwacht, want het ‘voorberigt’ had hij maar meteen gestuurd! In de uitgave, die nog in 1858 verscheen als Vervolg op Mengelingen, een boekje van 31 bladzijden (zoals Conscience voorzien had), stond vooraan het Berigt van den Schryver. Op 23 december 1858 dankte de auteur de uitgever voor de goede zorgen: ‘Ik heb door uwen laetsten brief met genoegen vernomen dat er weinig openbaerheid aen de uitgaef van den Langen nagel is gegeven. Sedert dien tyd heb ik over dit ongelukskind geen woord meer hooren | |
[pagina 286]
| |
reppen; en het is te denken dat het kwaed, dat ik daervan vreesde, zich niet zal verwezentlyken. Heb dank voor uwe goede zorgen ten dien opzigte’Ga naar voetnoot(23). En daarmee was voor de auteur de netelige kwestie afgehandeld. | |
4. Wijzigingen herdruk 1858Wat meteen opvalt in de nieuwe druk, is het verdwijnen van de opdracht aan kunstschilder Eugenius De Block en het behouden van de motto's vóór elk kapittel. Aan de tekst van de novelle had Conscience wijzigingen aangebracht, aanzienlijk méér dan de spelling en ‘eenige onmogelyk verschoonbare taelfeilen’. In zijn Voorwoord van 1837 had de auteur geschreven: ‘De spelling die ik gebruikt heb is die, welke door de meeste geleerden in onze tael gebruikt wordt. Nochtans ben ik er dikwyls afgeweken, wanneer de zachtheid of harmony zulks vereischte. Om deze rede schryf ik: peerd of paerd, grouwel, gruwel, dier[,] duer, enz. Deze verwisseling verandert de beteekenis der woorden niet, en heeft de gunstigste uitwerking op de klankmaet.
Ik heb ook geene zwarigheid gemaekt in het gebruiken van verouderde woorden, die my dienstig mochten zyn tot het afschildren myner tooneelen; of in het gebruiken van woorden die ons land alleen eigen, en den Hollanderen onbekend zyn.’
Welke spelling Conscience schreef en wie hij bedoelde met ‘de meeste geleerden’ is onduidelijk; alleszins volgde hij niet de spelling van Willems of van David. Dat was trouwens in die jaren een netelig probleem en echte algemeen-erkende vastheid was er niet. Bovendien haalde Conscience spelling en uitspraak door elkaar, maar ook die werden in die jaren niet gescheidenGa naar voetnoot(24). En Phantazy munt niet uit door enige grammaticale vertrouwdheid met declinatie-uitgangen! In dat opzicht krioelt het van ‘taelfeilen’.
De spelling was in 1858 inderdaad aangepast: -cht was vervangen door -gt (b.v. opgeregt, magtelooze i.p.v. opgerecht, machtelooze enz., maar dochter bleef ongewijzigd); die schrijfwijze schijnt in die jaren en de volgende tot heel wat polemieken aanleiding te hebben gegevenGa naar voetnoot(25). Spaenje en Spaenjaerden werden Spanje en Spanjaerden, Horn werd Hoorn (graef van), waelinnen werd Walinnen, wenkbraeuwen werd wenkbrauwen, hair | |
[pagina 287]
| |
werd haer, pijlen (ww.) werd verbeterd in peilen, drijgen in bedreigen, een rouwen zeeman werd een ruwen; declinatievormen als hares vaders, zyns dochters, werden haers en zyner dochter; borgers werden burgers, enz. Werkwoordelijke vormen werden gecorrigeerd: beweegde, hiel, verdwelmde werden bewoog, hield, bedwelmde, maar vrong bleef behouden (92-94/24-26). De auteur besteedde eveneens zorg aan het aaneenschrijven van ten onrechte gesplitste woorden of andersom en aan de interpunctie, die in Phantazy werkelijk zéér slordig was aangebracht. Een paar keren werd een voorzetsel vervangen: (wreedheden gepleegd) aen werd op (67/7), razerny tegen het lot verving razerny op, bystand tot dit werk werd in (88/22), zyn gevoelens wegens Alva werd jegens (88/22), op den Hertog bitsig vloekte werd tegen... schold (93/25), enz.
Andere wijzigingen zijn echter belangrijker. Een eerste betreft de ‘bronnen’: zegt Guicciardinus werd vervangen door: zeggen de kronyken (68/7), wat vager (en misschien juister) was. In de eerste uitgave stond In het Jaer 1571 (68), en twee alinea's verder In den Jare 1571 (69/8); de tweede aanduiding bleef behouden, de eerste verdween, terecht want het ging daarbij nog om de algemene tijdssfeer, terwijl de tweede pas juist het jaar van de te vertellen gebeurtenissen aangaf; de herhaling was in het verhaal werkelijk overbodig.
Tal van woorden, waarvan verschillende taalarmoede en/of een behoefte aan pathetiek laten vermoeden, werden wellicht om zakelijke of stylistische redenen vervangen, zoals: onophoudend - steeds (68/7) heugenis - herinnering (73/11) naeuwkeuriglyk - nauwkeurig (75/12) vuerglinsteren - vuergensters (75/12) zyn mannen aenzicht - zyne wangen (79/15) (het paard) sprong nydig vooruit - woedend (85/20) nydige bitsigheid - wanhoop (85/20) By dit snel gevaerte - By die snelle reis (86/20) geestdrift - vervoerdheid (86/20) bracht - leidde (86/20) edel bloed - rookend bloed (85/19) hetzelve te ontdekken - alles te openbaren (89/22) (Alva) te moorden - treffen (90/23) Zoo was hy schoon om zien [...] afgryzelyk schoon - yselyk en afgryzelyk (92/24) eene hatelyke uitdrukking [van het gelaat) - wreede (92/25) eenen helschen toon - eenen koelen toon (93/25) een verraderlyke grimlach - Een spottende (93/25) Dit is de vrouw die ik aenbid - bemin (90/23) | |
[pagina 288]
| |
den scheut - den knal (94/26) [Alva zat daar] als heer en koning der Belgen werd meester (96/26) Een ‘bruingezengde man’ - het was Lumey zelf- noemt Alva ‘verachtelyker en laffer dan de beul’, veranderd in: wreeder (98/29); verder (99/29) staat bruinzengde, nadien verbeterd in bruingezengde, maar misschien had de zetter zich in 1837 vergist. een verrader - een bespieder (98/29) [Het meisje] huilde, dat hare stem de gansche markt overliep - overklonk. (100/30) nydig geweld - bitsig geweld (100/30)
Vaak werden, weer eens uit taalarmoede of om de pathetiek gebruikte, hieronder gecursiveerde woorden of zinsdelen weggelaten, zoals: bange vervaerdheid (79/15) nydige gramschap (82/17) Van tyd tot tyd wrong hy den toom, nydig en met eene stuiptrekkende beweging in zyne vuist’; bovendien werd zyne vervangen door de (84/19) eene doode siddering liep over zyn lichaem (85/20) Twee brandende wolken gingen op uit de long zyns paerds, en kwamen blazend door deszelfs neusgaten; en long werd longen (86/20) De jonge geus ontstak, by dezen onverdraeglyken hoon, in uitzinnige razerny. De springveeren kraekten en schreeuwden onder zyn geweld, schuimend bloed kwam hem in overvloed uit den mond (93/25) gy bloedhond - gy schakhall! (93/25); bij het woord schakhall hoorde (op p. 189) de enige ‘aenteekening’ die bij deze novelle werd gegeven (tegenover 7 en 12 bij de andere twee prozaverhalen); de naam van dat dier was bij de ‘Afrikanen’ synoniem van ‘een bloeddorstig man’. Het woord op zichzelf is om zijn schrijfwijze reeds opmerkelijk: die verwijst duidelijk naar het Franse chacal, wat voor Conscience niet ongewoon wasGa naar voetnoot(26). (Alva ontsnapte aan) eene welverdiende dood werd de dood (94/26) [zijn] mutsje, waer van eene bloedroode veder liefelijk daelde; bovendien werd waer van correct: waervan (95/25) [Alva kon men herkennen] aen zyne verraderlyke oogen, en aen het gulde vlies (96/27). De beul liet de moordbyl nedervallen en het zwierig hoofd van den jongen Belg rolde grimmend op het schavot (100/30). Een paar keren werd een woordje toegevoegd: Een yzeren kogel vloog zoo geweldig tegen het harnas des Hertogs (94/26) | |
[pagina 289]
| |
het laetste afscheid drukte zich diep op hunne droeve wezenstrekken, waaraan uit werd toegevoegd (99/30)
Al deze ‘correcties’ moeten, indien we de argumentering van Conscience volgen, beschouwd worden als veranderingen inzake ‘de spelling en eenige onmogelyk verschoonbare taelfeilen’. Dat daarbij ook stylistische motieven hebben gegolden, is duidelijk.
Behalve ‘taalfeilen’ heeft de auteur echter ook andere ‘onmogelyk verschoonbare’ feilen opgemerkt en weggewerkt.
Een systematische en opmerkelijke wijziging is de vervanging of weglating van de toen - wellicht wegens het ontbreken van het kwalificatief trouwe! - blijkbaar erg beladen woorden minnaer en minnares: indien het woordje al niet werd weggelaten (zoals op pp. 77/13, 79/15, 79-80/15, 83/17, 99/30), werd het vervangen door verloofde (78/14, 81/17, 83/17, 90/23, 94/26, 98/29, 101/31), door maegd (79/15), bruidegom (83/18, 102/31), door jonker (80/16, 81/16), of door de eigennaam Alfried (98/29); een enkele keer stond er verloofde, wat werd vervangen door de naam van de geliefde: Maria (78/15).
Dezelfde ‘morele’ bekommernis blijkt duidelijk uit de volgende passages, waarin werd vervangen, gesnoeid of weggelaten:
In: ‘Alfried, myn minnaer, myn broeder’ en in ‘Hij hief het hoofd op, plaetste zynen arm om de lenden van Maria, en vroeg’ werden de gecursiveerde teksten weggelaten (79/15).
Het meisje zegt: ‘Voel hoe myne hand verstyft - myne borst zwilt op! - Wee my!’; de gecursiveerde zin viel weg (82/17).
In de volgende passage van het afscheid werd het gecursiveerde eveneens weggelaten: ‘De twee gelieven sloegen elkander de armen om den hals, en morden nog eenige klachten tusschen den langen zoen, welken zy zoo dikwyls op hunne wangen verwisselden’; maar nu zijn het eenige bange klagten geworden; en de laatste woorden van het meisje zijn niet meer myn minnaer, maar myn bruidegom (83/18).
In: hetgeen de bewondering der aenschouwers meest verwekte, was een jongeling met zulk een bekoorlyk en fraei aengezicht, dat hy eer een engel dan een sterfling scheen te zyn’ werd de eerste cursivering veranderd in: aendacht der omstanders, de tweede in een ongemeen, terwijl het laatste deel weggelaten werd. Dit vermomd personage is de dochter van Lumey, Maria van der Marck, en haar verschijning was zo verleidend, (wat werd vervangen door bekorend), dat ze ‘zulke zachte vormen bedenken liet’, vervangen door raden (96/28).
Het meisje ‘hield de oogen steeds op haren minnaer gevestigd, [... Zij] had het voornemen gevormd, haren Alfried te wreken en zelf den Hertog te | |
[pagina 290]
| |
moorden. Om zich in dit bloedig voornemen te versterken, wilde zij het hoofd hares minnaers zien vallen, en had hiertoe haren vader heimelyk verlaten.’ De gecursiveerde delen werden veranderd, soms weggelaten: Alfried, op den Hertog zelven te wreken, haers verloofde en geheimelyk (98/29).
Weggelaten werd: Eene traen rolde te gelyk op de wang des minnaers en op de wang der minnares (99/30). Wellicht gebeurde dat omdat minnaer én minnares anders moesten vervangen worden...
Het meisje ‘doopte hare rechterhand in het rookende bloed hares minnaers, en verdween met deze afgryzelyke vlek op hare fyne vingers’; het werd: regterhand, haers verloofde en yselyke (101/31).
Het verhaal besluit: ‘Een kogel trof haer eindelyk: haer laetste woord was: VADERLAND! - en hare manhaftige ziel rees vrolyk op tot Alfried, haren minnaer. - De hoofdletters werden kleine letters, vrolyk verdween en de minnaer werd nog eens bruidegom (102/31).
De veranderingen in deze passages werden duidelijk geïnspireerd door de bezorgdheid van de auteur, alle mogelijke suggesties inzake liefdebetuigingen weg te werken: de lezer(es) van de negentiende eeuw moet daarvoor wel bijzonder gevoelig zijn geweest. Conscience had sedert 1837 heel wat gepubliceerd, hij was met de jaren meer dan beroemd geworden als verteller, tevens was hij er zich van bewust geworden dat hij ‘nog langer dan heden schryver blyven [moest] en boeken verkoopen’, zoals hij aan zijn uitgever had geschreven. In heel West-Europa werd een roman, die een liefdesverhaal was, met achterdochtige scherpslijpersblikken bekeken, en dat niet alleen in de christelijke groepen: al gauw werd ‘zedeloosheid’-naar-Frans-model vermoed, en daarvoor heeft ook Conscience zijn werken behoed, al slaagde hij daar toch nog niet altijd in...
De overige wijzigingen kwamen in de mate van het haast ondoenbare tegemoet aan wat hijzelf als zijn eerste bezwaar tegen de heruitgave had aangevoerd: ‘het is als Letterkunde zeer gebrekkig van compositie en soms belachelyk van overdrevenheid in den styl’. Tegen de twee andere bezwaren: historisch onjuist en overdreven en ‘de verheerlyking van den coup de poignard pour motifs politiques’, daarvoor was geen ander middel dan: nieuwe grondige inhoudelijke bewerking, en daartegen had de uitgever zich blijkbaar verzet. Dat de geschiedenis geweld was aangedaan kon geen zwaarwegend argument zijn: het was tenslotte een verhaal, een fictie met enkele historische elementen. Het laatste argument woog wellicht zwaarder in die jaren, waarin de politiek inderdaad met felle, heftige beroering kon gepaard gaan. Anderzijds was de faam van een Alva allesbehalve goed en opofferende vaderlandsliefde tegen dergelijk personage niet zo verdoemelijk... Wél had Conscience met de figuur zelf van zijn | |
[pagina 291]
| |
Lange Nagel geen zo gelukkige keuze gedaan: die behoorde niet tot de echt-vereerde geuzen, integendeel! Misschien heeft dat de auteur wel het meest dwars gezeten?... | |
5. Een nog grondiger bewerkte tekst 1858Conscience had echter ook aan zijn uitgever geschreven dat, indien het tot een herdruk moést komen, hij ‘het verhael gewyzigd zou laten drukken’, zelfs al zouden ‘de oude vrienden’ daarover ‘schreeuwen’. Een grondig opnieuw bewerkte tekst van De Lange Nagel bleef bewaard in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te AntwerpenGa naar voetnoot(27).
De herziening gebeurde op een exemplaar van de eerste druk, op tekstbladen van een ingenaaid exemplaar; de gebonden exemplaren zijn merkelijk kleiner. Jammer genoeg is in het exemplaar onderaan ruim een centimeter afgesneden, zodat op vele bladzijden ten minste één regel van de wijzigingen verloren ging. Deze kopij heeft niet gediend voor de uitgave van 1858; dat blijkt niet alleen uit de talloze schrappingen, maar ook uit het feit dat vele wijzigingen, aangebracht in 1858, hierop niet voorkomen. Het is bovendien geen druk-klare kopij: wel zijn er veranderingen aangebracht tot aan het einde, maar hier en daar blijken de overgangen achterwege te zijn gebleven. Opmerkelijk is trouwens, dat af en toe in de marge een nota staat met de aanwijzing van wat moest uitgewerkt worden; die staat er in de infinitief of de presensvorm, terwijl het verhaal in het preteritum verteld wordt: ‘spreken van Alva en de moord aenduiden’ (71); ‘van Maria spreken’ (74); ‘hy maekt haer los en zegt met korte stem tot Alfried’ (82), waarbij nog staat 3 #, een aanduiding die ook op de volgende bladzijde voorkomt; ‘nieuwe aensporing en draeft’ (85). Die aanwijzingen zijn echter niet altijd uitgevoerd, althans niet op de bewaarde kopij. Zou de aanduiding 3 # verwijzen naar herschrijvingen, netjes en volledig, op een los blad waarop die tekens eveneens waren aangebracht? Eén enkele keer staat in de marge een X-kruis; dat verwijst naar een nieuwe tekst onderaan de bladzijde (71)Ga naar voetnoot(28).
Zoals in de editie van 1858 is ook hier de opdracht doorgehaald, maar nu staat daaronder: ‘Geene Belgen, die waren er niet’. Dat zal wel niet als motto bedoeld zijn geweest, maar eerder als waarschuwing dat alle | |
[pagina 292]
| |
‘Belgen’ uit de tekst moesten verdwijnen, en dat waren er nogal wat. Hier werden bovendien ook de drie motto's vóór de kapittels geschrapt.
Reeds de aanhef geeft een voorbeeld van de wijze van besnoeiing van het geheel: ‘Niemand is het onbekend wat wreedheden de Hertog van Alva, gedurende de al te lange jaren zyner regeering, in de Nederlanden heeft gepleegd. Geen enkele stad, waer het roode schavot niet opgeregt stond; geene waer de galgenboom niet met lyken pronkte, of waer het stapelvuer het gebeente der ongelukkige slagtoffers niet tot kalk brandde.’ (67-68). De gecursiveerde stukjes luidden aanvankelijk: (onbe)wust, aen de Belgen gepleegd heeft, wat eerst was veranderd in: op Nederlanders, opgerecht werd, ongelukkigen, had gebrand. De overige 16 regels van de pathetische gruwelen-beschrijving van het stromende ‘Belgenbloed’ werden doorgehaald.
In de twee volgende alinea's van de korte inleiding zijn de wijzigingen beperkt: In hetjaer 1571 viel ook hier weg (zoals in 1858), ‘verlieten duizende Belgen hun land’ werd: lieden het, ‘hunne toestand’ werd hun, ‘Het medelyden dat zy by den vreemdeling gevonden hadden, verging, en de noodige onderstand werd geweigerd’ werd doorgehaald, ‘by een’ werd aaneengeschreven, ‘deze duerbare dooden, mochten’ werd de en mogten, en behalve enkele leestekens en vervangingsstreepjes werden nog veranderd: het gebied werd bevel, ‘de nagelen zyner handen werden vingeren, Horn werd Hoorn en ‘mocht gewroken zyn’ werd zou.
Zo gaat het het hele verhaal verder, soms met schrappingen van bijna halve bladzijden, zelfs van een hele. Dat het nog niet om een definitieve tekst ging, kan blijken uit een randnota als op p. 74: daar staat ‘van Maria spreken’, maar dat gebeurt alleen in de doorgehaalde tekst.
Nog een paar van de talloze voorbeelden van tekstverandering mogen Consciences werkwijze illustreren: Een fragment, waarin de samenkomst in de lugubere omgeving wordt geschetst, luidt in de originele versie: ‘De matroozen begaven zich by dit bevel, op den boord der Schelde, in de dieping van eenen ingevallen muer, en luisterden nauwkeuriglyk het minste gerucht na. Beweging was er niet in hen: alleenlyk, wanneer de noorderwind op hunne lonten heviger blies, gloeiden zy in de duisternis, als de oogen van een kat of van een wouduil. De Lange nagel bevindende, dat de wind hen belette te spreken, vroeg aan van Schoonhoven of hy geene veiligere plaets kende. Dezen deed hen de vochtige trappen eens vervallen kelders afgaen, en bracht hen in eene duistere en onderaerdsche plaetse’ (75). Achter zich in de beginregel kwam nu een komma, de gecursiveerde teksten werden doorgehaald. Het woord nauwkeuriglyk werd eerst vervangen door bespiedend, dan door in | |
[pagina 293]
| |
stilte, tenslotte door hetzelfde in stilte, wat dan niet meer werd geschrapt. De lange passage verving Conscience door: ‘Van Schoonhoven leidde den overste en zyne dochter naer het midden der puinen, deed hen de vochtige trappen eens kelders afdalen en bragt hen in eene onderaerdsche plaets’. De ‘akelige’ elementen zijn verdwenen, de taal is bovendien heel wat gewoner, vlotter.
Het afscheid in het eerste kapittel werd eveneens sterk ingekort; van de bijna anderhalve bladzijde tekst bleef nog over: ‘Het meisje viel haer vader om den hals. Hy liet haer een oogenblik stille tranen storten, maekte dan hare armen los en zegde op ongeduldigen toon tot Alfried: Genoeg getreurd! Wy zyn hier niet op veiligen [...]’. Hier werd ten minste één regel weggesneden, waarboven op uwe zuchten is geschreven. Volgen moest alleszins nog de mededeling, dat de jonker een brief van Lumey ‘by [zijne] aenkomst te Brussel, den heer Schrieck [moest] overhandigen’. De niet-doorgehaalde tekst gaat dan verder: ‘Hy zal u in alles, wat de gangen des bloedhonds aengaet onderrichten. - Heer Schoonhoven wy vertrekken. - Maria, een kort afscheid van uwen minnaer. - Haestig...! Alfried en Maria aenzagen elkander bevend. Hunne handen, die zich misschien niet meer raken moesten, beefden nog éénmaal krempachtig in elkander, en hun mond murmelde een smartelyk vaerwel. Haestig trad Maria in de sloep; en wanneer zy de riemen in den vloed hoorde plonsen, riep zy nog: Alfried, myn bruidegom, tot een beter morgen!’ (82-83)
Deze tekst ‘verbleekt’ bij het origineel. Terzijde staat echter een van de reeds gesignaleerde ‘aanwijzingen’ in de presens-vorm, en de volledige versie ontbreekt.
Op zijn rit naar Brussel wordt jonker Alfried door ‘nare en verschrikkelyke droomen’ vervolgd. Een passage van een terechtstelling (Batenburgh en anderen - 14 regels) werd doorgehaald, alsook de eerste 5 regels van de volgende. In de marge staat: ‘nieuwe aensporing en draeft’, en onderaan werd de tweede passus herschreven, niet zonder (hier gecursiveerde) doorhalingen: ‘Eventwel na hy langen tyd als bewusteloos den toom op den nek zyns peerds had laten hangen deed rees kwam deed een gevoel van schaamte over zyne zwakheid of een gevoel van ontzetting opstand tegen zynen angst hem uit den akeligen droom uit de bewusteloosheid ontwaken.’ Een volgende zin werd weggesneden, alleen de slotwoorden bleven bewaard: ‘[...] stiet hy de sporen zoo (toegevoegd) diep in de zyde des paerds, dat bloed er uit lekte. Het dier, door deze pyniging getroffen, sprong brieschend vooruit in de baen. De jonge ruiter vloog snel als de bliksem over de stuivende baen tot dat hy, met schuim en stof | |
[pagina 294]
| |
bedekt, weinige uren later te Brussel voor de wooning van mijnheer Schrieck zyne lange vaert eindigde.’ (85). In de oude versie volgen, eer hij de woning bereikt, nog 18 regels: ‘Schuim en stof bedekte de kruiden, - en de bladen der boomen, zuchtten pynlyk, door de vluchtende wind geraekt...’ enz.
Als jonker Alfried in de ‘zwaren leunstoel’ is gevangen, wordt zijn reactie nu beperkt tot: ‘Het is te denken hoe de jonker verbleekte, wanneer hy zich dus gevangen zag. Hij wrong zyne spieren krempachtig te zamen en vocht met wanhopige kracht tegen zyne banden’ (92). Aanvankelijk stond er: vrong, sterk en nydige. De nog volgende 10 regels werden doorgehaald.
Daarop verschijnt Alva, ‘de geessel, die in zyn hart het verderf der Belgen gezworen had: Alva die onze vryheid met smaed onder zyne voeten trad’ (92), een tekst die werd doorgehaald. Na de beschrijving van Alva, die een reeks verwijten uit ‘op eenen verfoeyenden (i.p.v. helschen) toon’, ‘riep’ Alfried: ‘Gy dwingeland! verachting verdient gy zelf. Wat lyden, wat bittere foltering hebt gy de Belgen niet aengedaen! gy bloedhond - gy schakhall! en denkt gy dat God my niet beloonen, en u niet straffen zal, gy laffe (vervangen eerst door wreede, dan door bloedzuchtige) Spaenjaerd? Rekening zult gy geven van het bloed (vervangen door over de marteldood) van Egmont en van (toegevoegd) Horn (veranderd in Hoorn) - en myn broeder Norbert, dien gy gemoord (veranderd in vermoord) hebt, zal by God myne wraek eischen! (veranderd in: roept Gods wraek over u ziellooze dwingeland!) Het antwoord van Alva was ‘een verraderlyke grimlach’, veranderd in: bittere (93).
De gecursiveerde woorden en passages werden doorgehaald of, zoals aangegeven, vervangen. De passage met de Belgen werd waarschijnlijk niet alleen geschrapt omdat die ‘er niet waren’; het woord kon trouwens, zoals elders, vervangen worden door Nederlanders.
Bij de terechtstelling van Alfried zijn ook Lumey en zijn dochter, vermomd, aanwezig. Lumey spuwt zijn gal uit tegen Alva, die niemand spaart en hij besluit: ‘Ja, ja; want dit spaensch wangedrocht is harder dan de rots, verachtelyker en laffer dan de beul en onverbiddelyker dan de moordbyl.’ Die tekst werd doorgehaald, en de vaststelling: ‘Gelukkig voor hem, dat hy tusschen deze menigvuldige menschen, geen enkelen verrader aentrof en niet door de Soldaten werd gehoord’ werd vervangen door: ‘Gelukkig voor hem dat geen enkel verrader hem hoorde’ (98). Over Maria schreef de auteur: ‘Maria hield de oogen steeds op haren minnaer gevestigd. Tranen kon men op hare wangen niet zien; de ziel weende wel in haer, nochtans had zy moed genoeg om de bittere bron harer oogen te bedwingen. Met een mannenhart, als het hare was, had zy het voornemen gevormd, haren Alfried te wreken en zelf den Hertog te | |
[pagina 295]
| |
moorden. Om zich in dit bloedig voornemen te versterken, wilde zy het hoofd hares minnaers zien vallen, en had hiertoe haren vader heimelyk verlaten’ (98). In deze tekst werd haren minnaer vervangen door Alfried en het tweede (gecursiveerde) deel doorgehaald.
In deze herziene versie werd zéér veel gesnoeid, zeer veel ook veranderd. Het geheel is soberder geworden, minder geëxalteerd-pathetisch of sentimenteel. Vaak ook is de tekst minder slecht Nederlands geworden! Al zijn in de nieuwe bewerking niet alle minnaers/minnaressen verdwenen, de versobering van de tekst gold niet minder de amoureuze scènes.
* * *
In 1854-1855 had Conscience zijn autobiografie geschreven, maar toen hij in 1879 de uitgave ervan voorbereidde, paste hij niet alleen de spelling aan, maar vernietigde ook veel van wat hij geschreven hadGa naar voetnoot(29). In de postuum verschenen Geschiedenis Mijner Jeugd (1888) vertelde Conscience: ‘De stukken, welke de Phantazij bevatte, waren opgesteld onder den invloed der jonge schilders, met wien ik dagelijks verkeerde. Het was alsdan, tusschen de aanhangers der romantische School, de gewoonte door warme woorden, klinkende machtspreuken en de meestgewaagde kunstbegrippen, elkander tot opgewondenheid aan te vuren. Men liep aldus het gevaar van in overdrevenheid te vervallen en het schoone verre voorbij de waarheid te gaan zoeken. - Alhoewel ik mij niet ontveinsde, dat in deze koortsige overspanning der denkbeelden iets valsch en onnatuurlijk lag, toch had ik zonder het te gevoelen den invloed der algemeene gemoedsstemming ondergaan; en de verhalen der Phantazij droegen er de onmiskenbare en zeer nadeelige sporen van. Wat de erin opgenomene dichtstukjes betreft, deze getuigden dat ik niet genoeg in dit vak had geoefend, en waren nog gebrekkelijker dan de verhalen’ (p. 258).
Inderdaad, ook De Lange Nagel wordt gekenmerkt door ‘warme woorden’ enz. De eerste twee argumenten om het stuk niét meer te herdrukken, aangehaald in zijn geciteerde brief van 29 juli 1858, zeggen hetzelfde. Alleen het derde argument, dat van de ‘verheerlyking van den coup de poignard’, daaraan wàs niets te verhelpen: de voorgenomen moord op Alva was de kern van het verhaal, en bleef het. Reacties op de late nieuwe publicatie bleven niet bewaard, zijn er misschien ook niet geweest, maar de ‘oude vrienden’ hadden geen reden om de auteur lastig te vallen wegens al te grondige veranderingen. | |
[pagina 296]
| |
Wanneer Conscience de ‘grondige’ herziening van zijn verhaal heeft afgewerkt, is niet exact te bepalen. Alles wijst erop dat die gebeurde nà 29 juli 1858, omdat hij toen in zijn brief aan Van Dieren gewaagde van het verhaal ‘gewyzigd te laten drukken’; waarschijnlijk heeft hij in de maanden augustus-oktober de vele schrappingen en veranderingen in de tekst aangebracht, maar het geheel toch niet definitief afgewerkt, omdat de uitgever zich verplicht had geacht, het verhaal afzonderlijk te brengen met zo weinig mogelijk veranderingen.
De niet-uitgegeven maar wel grondig-gewijzigde tekst bewijst alleszins dat Conscience gedurende de voorbije twee decennia van schrijvens-activiteit meer taalbeheersing en meer stijlvaardigheid had verworven, al bleef het geheel ook, zoals hijzelf geschreven had in het ‘Berigt van den schryver’ van 8 november 1858, ondanks de mildering van de ‘overdrevenheid’, ‘eene zeer gebrekkige vrucht der letterkundige onervarenheid myner eerste jaren’. In de reeds vlug nadien volgende nieuwe uitgave van zijn Volledige Werken (1861-1863) verschenen wél de Mengelingen (1861, aflevering 9), maar zonder het ‘vervolg’, De Lange Nagel. | |
[pagina 297]
| |
Reproduktie van het omslagblad (geel of blauw) van de herdruk 1858.
| |
[pagina 299]
| |
[pagina 300]
| |
[pagina 301]
| |
[pagina 302]
| |
[pagina 303]
| |
[pagina 304]
| |
[pagina 305]
| |
[pagina 306]
| |
[pagina 307]
| |
[pagina 308]
| |
[pagina 309]
| |
[pagina 310]
| |
[pagina 311]
| |
[pagina 312]
| |
[pagina 313]
| |
[pagina 314]
| |
[pagina 315]
| |
[pagina 316]
| |
[pagina 317]
| |
[pagina 318]
| |
[pagina 319]
| |
[pagina 320]
| |
[pagina 321]
| |
[pagina 322]
| |
[pagina 323]
| |
[pagina 324]
| |
[pagina 325]
| |
[pagina 326]
| |
[pagina 327]
| |
[pagina 328]
| |
[pagina 329]
| |
[pagina 330]
| |
[pagina 331]
| |
[pagina 332]
| |
[pagina 333]
| |
[pagina 334]
| |
|