Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Felix Timmermans:
| |
[pagina 2]
| |
gevoegd zijn nadat reeds andere blaadjes waren beschreven. We kunnen alleen pogen de dichter te volgen op zijn zoektocht.
De oudste ontwerpen staan waarschijnlijk op een blad met op de keerzijde een vroege versie van Het Hert van St. Hubert (ill. 1). Het is een zeer ‘bewerkte’ bladzijde, waarop de teksten in ten minste vier fasen werden geschreven: met gewone zwarte inkt, met vettere zwarte inkt, met bruin potlood, met gewoon zwart potlood; de opeenvolging is niet meer te bepalen; zeker is alleen dat begonnen werd met ‘gewone zwarte inkt’.
Voor zover de bewaarde stukken laten vermoeden, wilde de dichter in acht verzen zeggen wat hem bewoog. Blijkbaar was de (latere) eerste strofe ‘gegeven’, meteen klaar, zij het niet volkomen klaar; ook volgde het begin van een tweede: De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen
hun leven kort en broos.
[5][regelnummer]
De sterren en de kruiden
en ook dat menschenhart
Daar viel de beweging stil. Het laatste woord werd vervangen door bloed dat vliet, en met een opengelaten regel voor een zevende vers werd de slotregel geschreven die rijmde met de vervangende tekst in vs. 6: der stilte eindloos lied.
Met dat laatste vers was wat het gemoed van de dichter beroerde volkomen uitgesproken: begonnen met stil en eindeloos besloot het met der stilte eindloos lied; de essentie van alles is tevens het einde: stilte en eindeloosheid.
Maar wellicht voldeed ook het vierde vers niet helemaal; een nieuwe regel werd onder de tekst geschreven: eerst ons lied, maar dat werd doorgehaald, en dan volgde: en 't lied is kort en broos
Daarmee sloot het vers directer aan bij het voorgaande: zingen roept inderdaad de gedachte op aan lied. Zo was echter ook de parallelle zinsbouw van de vzn. 1/2-3/4 verdwenen, al of niet opzettelijk.
Rechts terzijde van het blad werden nog eens de twee aanvangsregels en het beginwoord van de derde geschreven en onderaan noteerde de dichter - zoals meer gebeurde - onder elkaar enkele rijmwoorden bij het vierde vers: ‘en alle ding is broos / boos /roos / koos / voos’. Dacht de dichter eraan met die rijmwoorden verder te werken, zoals dat in andere gedichten soms gebeurde? Vérwerkt werden ze in alle geval niet. | |
[pagina 3]
| |
Een latere poging gebeurde in vettere inkt. Het zesde vers van de eerste worp was toen misschien reeds of werd nu helemaal doorgehaald en vervangen door: (en) de mensch heeft ook zijn lied
en schuin over het blad kwamen, misschien niet tegelijkertijd, twee regels (hieronder gecursiveerd), zodat het tweede deel als voltooid kon beschouwd worden: De sterren en de kruiden
die God door 't heelal giet
omringen met geluiden
der stilte eindloos lied.
Misschien had de dichter er voordien reeds aan gewerkt, want de eerste toegevoegde regel komt ook, naast de reeks rijmwoorden, in (bruin) potlood voor; eveneens werden naast de vzn. 2 en 4 in bruin potlood een paar woorden gekribbeld die de twee zouden kunnen vervangen (hieronder gecursiveerd): De kern van alle dingen
is eindeloos en stil
alleen de dingen zingen
hun lied, hun levenswil
Met hetzelfde potlood schreef Timmermans ook in het midden van het blad: De klanken[?] gaan en komen
De rest zal stilte zijn
Met een zwart potlood werden een zestal andere regels gekrabbeld, ten dele onleesbaar:
bovenaan: de sterren en ons leed < mijn
Hoe lang
in het midden: God luistert in de kruiden
de sterren, en mijn hart
en onderaan: Hoe lang nog U omsluiten[?]?
en ik ook stilte word?
In de reeds gesignaleerde ‘vettere’ inkt was het gedicht nog eens overgeschreven, maar het bleef onaf: De kern van alle dingen
is stil en rust[?] en eindeloos < niets
Alleen de dingen zingen
het lied is kort en broos
| |
[pagina 4]
| |
De sterren en de kruiden
het hart heeft ook zijn lied < de mensch
waardoor zij God omsluiten[?]
Terzijde onder die tekst staat Hij luistert, maar daarbij bleef het. Belangrijk is nog dat in de tekst na het vierde vers twee strepen werden getrokken: dat betekende wellicht dat daar een eerste strofe zou eindigen. Maar het oorspronkelijke slotvers werd hier niet toegevoegd: voltooid was het stuk niet.
Op een ander blad (ill. 2), eveneens (of nog meer dan het vorige) volgekrabbeld en volgetekend, staat een volledige redactie: De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Het lied is kort en broos.
[5][regelnummer]
God luistert in de kruiden
de sterren en mijn leed
al klanken en geluiden
de stilte tegemoet
De eerste drie verzen waren ongewijzigd gebleven, behalve dat het derde nu een afgesloten zin vormde. In vs. 4, dat eerst een reeds bestaande formulering overnam, bracht de dichter een lichte retouche aan met de voorkeur te geven aan een andere, ook reeds bestaande versie: en 't lied is kort en broos.
Daardoor werd een zekere parallellie met de eerste twee verzen hersteld. Vs. 5 werd ook uit de vorige proeve overgenomen, maar aan de volgende regels, alhoewel niet helemaal ‘nieuw’, bracht de dichter nog heel wat wijzigingen aan, vooral aan vs. 6: in de sterren, in ons bloed
en vs. 7 begon nu met Dan of Dat, maar doordat er verder niets meer gewijzigd werd bleef de zin mank lopen. Het laatste vers was nieuw, en zal met lichte aanpassing behouden blijven. Al zoekend had de dichter nu de rijmen voor het tweede deel: kruiden / geluiden, bloed / tegemoet. Die zouden evenwel niet tot in de eindredactie behouden blijven.
Het blad werd onder en boven en terzijde volgekribbeld, met vooral proeven om het tweede deel te voltooien: - dat uwe stilte zoekt
- en dat[?] staat/stort[?] in mijn bloed
- Ik breng mijn
in 't Heimwee der geluiden
- voor wie mij zingen doet
- vol klanken en geluiden
- doorheen de zanggeluiden
beluister ik den dood
| |
[pagina 5]
| |
- In klanken en geluiden
- en God hoort door
- Vol klanken en geluiden
in uwe stilte[?] treed
- giet klanken en geluiden
- Vol klanken en geluiden
- ziet[?] heimweevol naar de stilte
- in al wat leeft en groeit
- dat naar[?] Uw stilte vloeit
Duidelijk is dat de dichter zocht naar een afwerking van dat tweede deel, maar geen bevredigende formulering vond.
Niet onbelangrijk voor de groei van het slot is wellicht ook wat in het midden tussen die vele krabbels staat: Het heimwee, een woord dat eveneens in twee andere proeven voorkomt. En terwijl op het blad met de vorige redactie een paar koppen werden geschetst, staat hier terzijde eveneens een tekening met middenin een ‘kern’. Af en toe trok Timmermans vaak enkele tekenlijnen op z'n blad; meer dan een moment van ontspanning is dat voor de dichter wellicht niet geweest.
Ondanks de vele probeersels bleef het tweede deel onaf en de dichter trok enkele lijnen onder de eerste vier verzen; ernaast schreef hij zijn initialen, een teken dat hij die strofe als een voltooid stukje op zichzelf beschouwde.
Dat was echter nog geen definitieve oplossing. De tweede strofe heeft de auteur op een afzonderlijk blad bewerkt (ill. 3) met een viertal pogingen, verdere bewerkingen van wat reeds op de papieren stond: van sterren en van kruiden
en van mijn donker bloed.
Het mijne zingt vol heimwee
de stilte te gemoet.
of: Het vlucht uit de geluiden
de stilte te gemoet.
of: Ik hoor mijn heimwee luiden
de stilte te gemoet.
of: God luistert in de kruiden
en ach ook in mijn bloed
Zoo schrijd ik in geluiden
Uw stilte te gemoet.
| |
[pagina 6]
| |
of: God luistert in de dingen
en ach ook in mijn bloed
En alle dingen zingen
zijn stilte te gemoet. < de (en) Gods
of: God luistert in de kruiden
de sterren en mijn bloed
of: Het lied van ster en kruiden
en van mijn donker ziel < bloed
die
vervangen door: Het lied van ster en kruiden
en 't heimwee van mijn ziel
of: en al mijn aadren zingen
Zijn stilte te gemoet
waarbij aadren wellicht kon vervangen worden door ziele, maar dan moest ook het werkwoord zingen aangepast worden, wat niet gebeurde.
Uit die diverse probeersels was een tweede strofe te lezen, maar dat heeft de dichter niet gedaan. Wel zal hij later een van de hier voorkomende eindverzen gebruiken.
Bij een (waarschijnlijk) volgende proeve (ill. 4) schreef hij weer het volledige gedicht met een gedeeltelijk nieuwe versie van de tweede strofe: De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen
Het lied is kort en broos.
Van heimwee is 't doorwogen
gelijk mijn donker bloed
en 't rolt[?] door regenbogen
de stilte tegemoet.
In vs. 4 verving de schrijver Het door Ons; in vs 5 werd is 't doorwogen geschrapt en eerst vervangen door diep, dan door zwaar doorwogen; in vs. 7 werd eerst (het onzeker ontcijferde) rolt vervangen door lacht[?], maar na schrapping van de ganse regel werd ernaast geschreven: en 't wenkt[?] met regenbogen. Onder het gedicht werd nog eens gekribbeld: | |
[pagina 7]
| |
Van heimwee is 't doorvlogen en met een royale spatie schreef Timmermans: schrijdt het langs regenbogen
de stilte te gemoet.
Daarin werd toen of later schrijdt het vervangen door: gaan wij.
Met het beeld van de regenboog had de dichter een verrassende en gelukkige wending gevonden voor die blijkbaar lastige tweede strofe. Die ‘vondst’ had hoogstwaarschijnlijk een toevallige aanleiding: de nieuwe versie van het gedicht werd geschreven op de keerzijde van een blad, waarop aan de andere kant een met de pen geschreven (voorlopig) netafschrift stond van Mijn ziele, dwaas van zangen en verlangen. Met potlood veranderde de schrijver daarin enkele verzen; zo verloor het blad zijn ‘status’ van net-afschrift en de dichter gebruikte het voor andere gedichten. Onder het verbeterde stuk krabbelde hij met zijn authentiekste kribbel-letters een stukje met de aanhef.: O regenboog idoone!
gij kleurruit op het kwaad
dat ons verlaat
o diadeem en krone
[enz., nog 4 regels]
De kern van alle dingen werd, eveneens in potlood, op de keerzijde van die teksten gekribbeld. Uit zijn brieven weten we dat Timmermans z'n gedichten vaak herlas: ‘dan hoor ik de mankementen eraan. Dat is lijk met een schilderij, die men nu en dan eens omkeert om er nadien de fouten van te kunnen ontdekken’, schreef hij op 7 maart 1944 aan zijn vriend Rik CoxGa naar voetnoot(2). Aannemelijk is dat de dichter dan ook de stukjes op de keerzijde las of tenminste zag en dat hem aldus het beeld van de regenboog gegeven werd.
De nieuwe versie beschouwde de dichter blijkbaar als voltooid, als af: onder het volledige gedicht schreef hij z'n paraaf, en ook onder de laatste twee toegevoegde variant-verzen. Of alle wijzigingen en of de parafen op hetzelfde moment werden aangebracht is niet meer na te gaan.
Mét de varianten in de vzn. 4, 5 en 7 werd het gedicht weer eens overgeschreven, nog steeds met potlood, op een nog volkomen onbeschreven blaadje uit een scheurblok (ill. 5). Ook hieronder schreef hij zijn paraaf, maar hij ontdekte weer ‘mankementen’. Terecht trouwens, want mijn donker bloed en gaan wij harmonieerden niet al te best. Vs. 6 werd gemarkeerd met een schuin kruisje, daarvoor schreef hij gaan[?] en in vs. 7 | |
[pagina 8]
| |
schrapte hij gaan wij, verving die woorden eerst door: en zeil langs; dat was nog niet in orde: hij schrapte en en verving het door Ik. Ook vs. 8 werd gewijzigd: de stilte werd: Godsstilte, in één woord volgens Timmermans' vaak voorkomende schrijf-vergissing. Overigens was juist dat vers een van de vroegere varianten. Schuin naast en boven én onderaan schreef de dichter nog tweemaal een mogelijke vervangregel voor het gemarkeerde vs. 6: zoo zingt mijn donker bloed
en klinkt het
lijk 't zingen van mijn bloed
Met deze laatste varianten werd bij een nieuwe potloodtranscriptie (ill. 6) op de keerzijde van het scheurblaadje geen rekening gehouden, wel met de andere en weer was de strofenindeling verdwenen: De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos
van heimwee zwaar doorwogen
gelijk mijn donker bloed.
Ik zeil langs regenbogen
Godsstilte te gemoet.
En ondanks de paraaf onderaan was de dichter nog niet tevreden. Weer schreef hij enkele vervangregels voor vs. 6: Hoe duister zingt mijn bloed.
gelijk ons donker bloed
gelijk de stem van 't bloed
De laatste twee mogelijkheden haalde hij met een streep door, in de eerste moest Hoe vervangen worden door En en duister door donker. Met een lijn werd verwezen naar vs. 6 dat doorgestreept was of werd, terwijl onder de vervangende regel een streep werd of was getrokken.
In de definitieve redactie (ill. 7) herstelde de dichter de strofenindeling en wisselde hij de eerste twee verzen van strofe 2 om; het eindresultaat, zonder de spelfout aan het slot, was: De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
| |
[pagina 9]
| |
Die versie is een beetje verwonderlijk: voor zijn gedichten in strofen hield Timmermans gewoonlijk hetzelfde rijmschema aan. Dat was ook het geval in de voorgaande redacties, maar in deze definitieve vorm week hij ervan af: abab/cddc. Het is niet onwaarschijnlijk dat de dichter zich in dit geval ertoe gedwongen voelde door de eis van de zinsbouw, die bij omkering het metrum en het ritme verstoord zou hebben.
Zo werd het gedicht nog herhaaldelijk overgeschreven, ook gepubliceerd in het november-nummer 1946 van Dietsche Warande en Belfort; in maart 1946 had de dichter ook een afschrift gezonden aan Lodewijk De Vocht, met ongetwijfeld een vergissing in vs. 5, waar staat: En donker zingt mijn donker bloed.
Kwamen sommige korte (of langere) stukjes haast moeiteloos op het papier, in de meeste gevallen was het ‘hard werken’, schaven en bijschaven. Dit gedicht is daarvan een markant voorbeeld: de eenvoud werd beslist niet moeiteloos bereikt. Timmermans was niet licht tevreden: zijn gedichten getuigen alle van een hoogernstige opvatting van wat poëzie moest zijn. In een brief van januari 1946 aan Marc Edo Tralbaut noemde hij een gedicht ‘een zielepuzzle. Elk gedicht moet men leggen, 't is een spel. Maar 't spel is de buitenkant, is het lichaam van de ziel. Die beide moeten even gaaf zijn. Een schoon gedicht moet vanbuiten en vanbinnen schoon zijn. Schoone beelden, schoone zang, schoon rhythme, schone taal, alles navenant. [...] Alleen wil ik u maar mijn verbaasdheid bekennen over den eenvoud en toch groote ingewikkeldheid van een gedicht’Ga naar voetnoot(3). En op 28 september 1946, toen hij nog eens hersteld was van een zware crisis, schreef hij aan een andere vriend, Emile Buysse, dat hij niet alleen oude gedichten herwerkte: ‘In plaats van de oude te herwerken (een toch) kwam er lijk een, ja, hoe moet ik dat zeggen, een geruisch van klanken, een vertoon van beelden, opwellingen van gevoelens, en door mijn toestand, als een dieper inzicht in het leven. En moogt ge gelooven, ik kon mij niet meer tegenhouden, en 'k moest als door iemand die mijn hand vasthield voortschrijven. Maar dat gaat toch zoo gemakkelijk niet. Men stuit gedurig op de stof, op hindernissen, of wordt verlokt naar zijwegen. D'r is werk aan. Er moet muziek zijn, architectuur, groei, vlam enz. Soms uren aan een paar woorden; 't mat u af, maar men lost niet, men kan niet lossen, men wordt bewogen, gedreven, tot g'er u hebt aan uitgeput. Dan is men blij en toch nog niet tevreden. Omdat men, noch ik, noch iemand anders Het Woord kan uitschrijven. 't Is altijd maar benadering. Maar dat maakt juist de drift uit. | |
[pagina 10]
| |
‘Men jaagt zijn heimwee na, dat als de blauwe lijn der kimmen immer wenkt, maar wijkt bij elke schrede,’ schreef ik ergens in een van mijn gedichten. ‘Ze zijn gemaakt, gezeten in den zetel, op de knie’Ga naar voetnoot(4).
De laatste bijzonderheid kan een verklaring zijn voor het soms onleesbare geschrift; de essentie van de brief stemt tot nadenken, ook bij het lezen van het zo eenvoudige De kern van alle dingen.
Opmerkelijk in dit gedicht is, dat de oorspronkelijke tweede strofe na veel zoeken grondig veranderd werd: van ‘sterren en kruiden’, die toch ook hoorden bij ‘de dingen’, was de dichter langs ‘mijn donker bloed’ en ‘het heimwee van mijn ziel’ bij zichzelf aangeland, en met behoud van het oorspronkelijke einde - ‘stilte’ - werd zijn eigen reis besloten.
Het is aangewezen hierbij andere meditaties van Timmermans te betrekken, zoals het gedicht Ik hou van nevel bij den val der blaadren, waarin hij schreef: Dit is de stilte, die 't geluk laat naadren,
het ver geluk, dat iets van God bevat,
maar telkens, als een zeepbel openspat
bij al 't gedruisch, dat wij in ons vergaadren.
Nu 't stil is, wordt mijn ziel de zeekinkhoren
waarin ik God, die door de Heemlen bruist,
beluister, en Zijn hoog bestaan kan hooren!
O broos geluk, dat in mijn ziele suist,
en uit wat stilte en weemoed wordt geboren,
maar door dit hart straks weer zoo snel verhuist.
Stilte, geluk, weemoed, heimwee, het zijn de kernwoorden van Timmermans' werk en wezen. In dit gedicht is er nog de bestendige bedreiging, in De kern van alle dingen is er alleen het ‘stil geluk’. Dat klinkt ook op uit het gedicht De dag ging als een bloem verslensen - aanvankelijk luidde die aanhef: De dag ging als een bloem van vuur verslensen, waardoor het tweede vers duidelijker wordt. In de vrede en de rust van de avond ‘nadert’ ook het ‘stil geluk’: Uit stilte en uit sterrenlicht
wordt dan een altaar opgericht.
En luister nu, hoe alle dingen zingen,
en alles zingend in elkaar vervliet,
de menschen en de dingen,
de vreugd, het kwaad en het verdriet,
lijk duizend' schoon accoorden
van een en 't zelfde lied!
| |
[pagina 11]
| |
O zalig uur, waarop de ziel, gerijpt
van zangen, zonder beeld of woorden
Gods wil begrijpt!
Opmerkelijk daarin is natuurlijk: alle dingen zingen, een vers dat ook in De kern van alle dingen voorkomt. Dat is een naklank van wat in Ik zag Cecilia komen over haar vader, de schoolmeester, verteld werd: ‘Hij schrijft een boek dat hij noemt: “Het Lied van God”. - Zijn oogen zien alsof hij het steeds hoort zingen [...] in de stilte en de eenzaamheid der bosschen is hij de zachte bewonderaar, de beluisteraar en de dichter van het Lied van God’, waarin hij geschreven had: ‘Menschen, gebeurtenissen, dood en leven, het zijn alles slechts klanken van Zijn lied’ (p. 11-14).
Over De kern van alle dingen heeft Albert Westerlinck enkele indringende bladzijden geschrevenGa naar voetnoot(5). Die besloot hij met een beschouwing over de bouw van het stukje: ‘De aanvang en het slot zijn klare intuïties van wat buiten de grens ligt, het immer-onzegbare en ondoorleefbare in onze menselijke conditie: het Absolute, God. Binnen de grenzen ligt het land van de dichter, waarvan hij het gebied zo weids als mogelijk heeft afgebakend’. Ik voeg daaraan toe: in de vzn. 3-6 klinkt even de herinnering op aan het korte, broze leven, z'n donker bloed en het zware heimwee, maar regenbogen overspannen alle hindernissen. En de regenboog had voor Timmermans een bijzondere betekenis, zoals bleek uit zijn ongepubliceerd (en onvoltooid stukje): O regenboog idoone, een woordencombinatie met het oude, Middelnederlandse idoone (= bequame, schone) dat hem getroffen had en nog enkele keren voorkomt in de handschriften van zijn gedichten.
Bij dit gedichtje moet nog een ander betrokken worden: Met U zijn er geen verten meer, dat eigenlijk het slotstuk is van een ander gedicht: Uw wezen glinstert in mijn ziel, maar er uiteindelijk van werd losgemaakt. Zoals het in Adagio werd opgenomen eindigt het met: Hoe kan het leven zoo eenvoudig zijn!
Hoe kan het leven Hemel zijn,
met U, o kern van alle leven!
Maar haast alle versies eindigen anders, de voorlaatste met: met U! Mijn God, mijn Leven! Pas zéér laat veranderde Timmermans dat vers in: o kern van alle leven. Het hier besproken gedicht sluit daarbij aan: stilte en eindeloosheid zijn ‘de kern van alle dingen’, zoals God stilte en eindeloosheid is.
Voor zover de gegevens reiken, dateren beide gedichten in hun definitieve vorm uit 1946. Uw wezen glinstert in mijn ziel was geschreven in 1945, | |
[pagina 12]
| |
maar in maart 1946 had Met U zijn er geen verten meer zijn definitieve vorm nog niet gekregen, De kern van alle dingen wel. Pas in juni 1946 was Met U... voltooid, met het nieuwe slotversGa naar voetnoot(6). Het vermoeden, dat de dichter het laatste vers pas schreef nadat hij De kern van alle dingen voltooid had, wint daardoor aan waarschijnlijkheid. Dan heeft Felix Timmermans de twee gedichten door het eindvers van het eerste en het beginvers van het tweede werkelijk met elkaar verbonden. Dat hij pas in de laatste redactie het eerste gedicht besloot met de toevoeging o kern van alle leven moet alleszins betekenis hebben gehad. Beide gedichten horen werkelijk samen, als de verwoording van zijn diepste verlangen en zijn hoogste verwachtingGa naar voetnoot(7). | |
[pagina 13]
| |
Illustratie 1.
| |
[pagina 14]
| |
Illustratie 2.
| |
[pagina 15]
| |
Illustratie 3.
| |
[pagina 16]
| |
Illustratie 4.
| |
[pagina 17]
| |
Illustratie 5.
| |
[pagina 18]
| |
Illustratie 6.
| |
[pagina 19]
| |
Illustratie 7.
|
|