| |
| |
| |
Vergaderingen van 17 december 1986
I. Plenaire vergadering
Aanwezig: de heren Deschamps, voorzitter, De Belser, ondervoorzitter, en Hoebeke, vast secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Van Elslander, Decorte, mevrouw Deprez, de heren Coupé, Hadermann, Couvreur, Keersmaekers, Lampo, Van Herreweghen, Geerts en Janssens, leden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lissens, Demedts, Gysseling, Leys, De Paepe, Goossens en mevrouw Rosseels, leden;
de heren Rombauts en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
mevrouw Schenkeveld, buitenlands erelid.
| |
Agenda
Notulen
De notulen van de plenaire vergadering en van de commissievergaderingen van 19 november 1986 en van de openbare vergadering van 26 november jl. worden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van de vaste secretaris
I. Vertegenwoordiging van de Academie.
Op zaterdag 22 november jl. vertegenwoordigde de heer Vanacker de Academie op het Nederlands Taalcongres, dat te Brussel in de lokalen van de UFSAL gehouden werd. Het congres was gewijd aan het thema: ‘Het Nederlands in Europa. (G) een van de negen?’
| |
II. Ingekomen stukken.
1. Speciale postzegels. Deel van de opbrengst aan de Academie toegewezen.
Bij brief van 27 november jl. bracht de Staatssecretaris voor P.T.T., Mevrouw D'Hondt-Van Opdenbosch het secretariaat van de Academie ervan op de hoogte, dat van de toeslag op de speciale postzegels aan de Academie een aandeel van 100.000 Fr. werd toegekend. De Eerste Mi- | |
| |
nister, die de voogdijminister van de Staatssecretaris is, bevestigde dit bericht bij brief van 11 december jl.
2. Aankoop van twee reeksen potlood- en krijtschetsen door Felix Timmermans.
Bij brief van 10 december 1986 liet de heer Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur, het secretariaat weten, dat de twee reeksen schetsen die F. Timmermans van voormalige leden van de Academie heeft gemaakt, zijn aangekocht voor een bedrag van 180.000 Fr., en wel op de begroting van de Dienst Beeldende Kunst en Musea. De schetsen worden ter beschikking van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde gesteld.
| |
III. Aangeboden bijdrage.
De Vaste Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde heeft in haar vergadering van hedenochtend kennis gekregen van het besluit waartoe de twee beoordelaars, de heren Goossens en Hoebeke, gekomen zijn betreffende de door Dr. E. van den Berg aangeboden bijdrage Over het lokaliseren van Middelnederlandse Rijmteksten. De twee beoordelaars zijn tot de bevinding gekomen, dat deze bijdrage mag worden gepubliceerd en stellen voor het stuk in een van de eerstvolgende afleveringen van de Verslagen en Mededelingen op te nemen. De Vaste Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde heeft dit voorstel goedgekeurd.
De Academie keurt op haar beurt de publikatie van de bijdrage in de Verslagen en Mededelingen goed.
| |
Mededelingen en voorstellen van het bestuur
I. Lidmaatschap:
de zetel van wijlen de heer W.A.P. Smit, buitenlands erelid, wordt vacant verklaard.
| |
II. Kalender voor de maanden juni en juli.
Het bestuur heeft opnieuw aandacht geschonken aan de opmerkingen die de Juridische Dienst van het Departement bij de ingediende versie van ons herzien huishoudelijk reglement heeft gemaakt, inz. bij art. 13, dat de Academie de verplichting oplegt ook in juli een gewone vergadering te houden. Ze heeft dat gedaan mede in het licht van de beslissing van de bestuurscommissie, d.d. 29 oktober 1986 om de gewone julivergadering in de tweede week van juli plaats te laten vinden,
| |
| |
maar zonder lezingen in de vergaderingen van de vaste commissies. Zie het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 29 oktober jl. en het verslag van de plenaire vergadering van 19 november 1986.
Aangezien het herhaaldelijk gebleken is, dat de jury's (voor de fondsprijzen en voor de prijsvragen) best over meer tijd zouden mogen beschikken dan nu het geval is (thans van januari en van februari tot juni), acht het bestuur het opportuun, de samenkomst van de jury's in de toekomst van juni naar juli te verschuiven. Dat hoeft niet noodzakelijk te betekenen, dat er in de vergaderingen van de vaste commissies meer lezingen gehouden moeten worden. Elke commissie heeft immers het recht zelf haar werkzaamheden te regelen en de agenda van haar vergaderingen samen te stellen.
Het bestuur stelt de Academie voor met ingang van 1 januari 1987 de kalender in die zin aan te passen dat de bijeenkomst van de jury's voortaan in de maand juli plaatsheeft.
Het voorstel wordt, na discussie, aanvaard.
| |
III. Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk.
Bij brief van 19.11.1986 laat de bovenvermelde Stichting de Academie weten, dat het bestuur ten gevolge van de steeds achteruitgaande financiële inbreng vanuit Vlaanderen noodgedwongen de volgende besluiten heeft genomen (vergadering van 18.11.86):
1. | De Stichting voor Vertalingen wordt een zuiver Nederlandse instelling. |
2. | In Vlaanderen zal een Stichting tot bevordering van de Vlaamse literatuur moeten worden opgericht (het Vlaamse overheidsgeld kan dan binnenlands blijven). |
3. | Voor alle zaken van gemeenschappelijk belang (een promotioneel tijdschrift, bloemlezingen, etc.) kan de Nederlandse Taalunie als trait d'union fungeren.
De wens tot een dergelijke oplossing is onlangs door de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond, de Nederlandse Vereniging van Letterkundigen, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en het Nederlandse P.E.N.-Centrum in een gezamenlijke brief kenbaar gemaakt aan de Nederlandse Minister van WV&C en een aantal leden van de Tweede Kamer.
De Stichting betreurt deze gang van zaken, maar het is ‘de enige oplossing om niet ten onder te gaan’. |
| |
| |
Het bestuur heeft de vaste secretaris de opdracht gegeven aan de Stichting een brief te schrijven waarin gezegd wordt, dat de Academie de verwijdering van de Vlamingen uit de Stichting ten zeerste betreurt en dat deze verwijdering indruist tegen het streven naar integratie van Noord en Zuid.
| |
IV. Kritiek op de afroeping van de namen van de laureaten.
Na afloop van de openbare vergadering van 26 november jl. heeft de heer A. Cottenie, ere-Rector van de R.U.G., de vaste secretaris gevraagd waarom, in tegenstelling tot de wijze waarop dat in onze Brusselse zusteracademie gebeurt, bij het afroepen van de namen van de laureaten en de uitreiking der prijzen niets wordt gezegd over het wezen en de bedoeling van de prijs en ook niet wordt meegedeeld op welke basis de prijzen aan de bewuste laureaten werden toegekend. Het is trouwens niet de eerste keer dat de vaste secretaris met een dergelijke vraag geconfronteerd wordt.
Het bestuur onderzocht hoe deze zachte kritiek kan worden opgevangen en kwam tot het besluit dat aan de eerste wens gemakkelijk kan worden tegemoet gekomen; de vaste secretaris kan voor de fondsprijzen immers een tekst opstellen op basis van de reglementen. Voor de prijsvragen kan degene die de vraag stelt of gesteld heeft voor een bondige omschrijving van de bedoeling zorgen.
Dat er ook nog wordt meegedeeld waarom een bepaalde prijs aan een bepaalde persoon werd toegekend veronderstelt echter meer: daarvoor is het nodig dat de jury's belast met het toekennen van fondsprijzen zoals het vroeger gebruikelijk was een voldoende uitvoerig verslag schrijven. M.b.t. de bekroning van de prijsantwoorden zou de eerste beoordelaar voor een korte appreciatie kunnen instaan.
Het bestuur wenst het standpunt van de Academie te kennen en dringt erop aan, dat in de toekomst met deze kritiek tot op zekere hoogte rekening wordt gehouden.
Na de bespreking, waaraan hoofdzakelijk de heren Keersmaekers en Moors deelnemen, wordt beslist dat de jury's belast met het toekennen van fondsprijzen voortaan een volledig en duidelijk verslag zullen indienen. Deze verslagen hoeven niets te zeggen over de afgewezen belanghebbenden. Wat de bekroonde prijsantwoorden betreft, wordt de door het bestuur voorgestelde gedragslijn goedgekeurd.
| |
| |
| |
V. Nobelprijs Literatuur 1987. Advies van de tijdelijke commissie van voordracht.
De tijdelijke commissie van voordracht, samengesteld in de plenaire vergadering van 19 november, vergaderde op 10 december jl. in het Academiegebouw onder het voorzitterschap van de heer J. Deschamps, voorzitter van de Academie. De heer Hoebeke nam de functie van secretaris waar.
De commissie adviseert de Academie dat ze bij de Svenska Akademien twee kandidaten zou voordragen: een kandidaat behorend tot de groep van schrijvers die lid van de Academie zijn en een schrijver die er geen lid van is, dus: ‘een lid van de Academie en iemand die geen lid van de Academie is’. De commissie heeft geen namen vooropgezet. De Academie kan haar kandidaten eventueel bij geheime stemming aanwijzen.
De voorzitter vraagt of de Academie bereid is dit advies te volgen. Als antwoord ontspint zich een geanimeerde discussie, die ingezet wordt door de heer Lampo en waaraan achtereenvolgens de heren Moors, Keersmaekers en De Belser deelnemen. Het blijkt al dadelijk, dat de Academie niet geneigd is de vraag van de voorzitter bevestigend te beantwoorden.
Daarop stelt de voorzitter voor te stemmen over de vraag of de Academie twee kandidaten, iemand van buiten de Academie en iemand van de leden, zal voordragen. Er zal gestemd worden met gesloten briefjes. Het voorstel wordt aanvaard en er wordt overeengekomen, dat een ja-stem betekent dat de vraag positief, een neen-stem dat ze negatief wordt beantwoord. De stemming levert een ruime meerderheid van neen-stemmen op.
Over de vraag of de Academie een of twee van haar leden dient voor te dragen ontstaat spoedig een concensus: één enkele kandidaat. Bij geheime stemming wordt dan de heer Lampo als kandidaat van de Academie verkozen.
Overeenkomstig de wens van het Nobel-comité van de Zweedse Academie wordt aan deze keuze geen ruchtbaarheid gegeven.
| |
Lezing
‘Over Paul van Ostaijen en Floris Jespers’, door de heer Hadermann.
De lezing werd met een diaprojectie toegelicht.
| |
| |
| |
Geheime zitting
1. Lidmaatschap. - De vaste secretaris doet lezing van het vertrouwelijk verslag van de vergadering van de commissie belast met het voordragen van twee kandidaten voor de opvolging van wijlen de heer Meertens, buitenlands erelid.
Na de discussie wordt de heer Van den Toorn op verzoek van de heer Geerts aan de lijst toegevoegd.
2. Verslag van de vergadering van de bestuurscommissie.
Het verslag van de vergadering van de bestuurscommissie van 3 december 1986 wordt aan de Academie voorgelegd en goedgekeurd.
| |
II. Commissievergadering
Vaste commissie voor Middelnederlandse taal- en letterkunde
Verslag door de heer Geerts, lid-secretaris.
Aanwezig: de heer Geerts, secretaris;
de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Hoebeke, Hadermann, Couvreur, Deschamps en Keersmaekers, leden.
Bij afwezigheid van de heren De Paepe en Willemyns wordt het voorzitterschap waargenomen door de heer Moors.
Hospiterende leden: de heren Van Elslander, Decorte, Coupé en Lampo.
Afwezig met kennisgeving: de heren De Paepe, voorzitter, en Willemyns, ondervoorzitter;
de heren Gysseling, Leys en Goossens, leden;
de heren Rombauts en Vanderheyden, binnenlandse ereleden.
| |
Agenda
1. ‘Zes fragmenten van de Roman van Limborch’, lezing door de heer Deschamps.
De Roman van Heinric ende Margriete van Limborch, kortweg de Roman van Limborch of de Limborch geheten, is een oorspronkelijke Middelnederlandse ridderroman in twaalf boeken, in 1291 begonnen en in 1318 voltooid. De auteur noemt zich in de epiloog gewoon Heinriic. Het werk is in twee handschriften overgeleverd: in hs. Lei- | |
| |
den, U.B., Letterk. 195, een quasi-volledig Brabants afschrift (21.844 verzen) en in hs. Brussel, K.B., 18231, een volledig Ripuarisch afschrift (23.069 verzen). Bovendien zijn er nog fragmenten van zeven (of acht) andere handschriften bewaard gebleven. Van één van deze fragmentarisch overgeleverde handschriften zijn tot nog toe zes bladen teruggevonden: hs. Brussel, K.B., IV 853, 1 (één blad, 212 verzen); hs. Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 7 bis b (twee bladen, 424 verzen) en hs. Xanten, Stiftsarchiv, 41 (drie bladen, 638 verzen). Het handschrift, waartoe deze zes bladen hebben behoord, en het quasi-volledige Leidse handschrift zijn beide door dezelfde kopiist geschreven. Het handschrift, waarvan de zes bladen deel hebben uitgemaakt, was echter vollediger, want de Xantense bladen bevatten op 8 plaatsen van 2 tot 34 verzen, samen 112 verzen, die niet in het Leidse handschrift voorkomen. Deze verzen zijn wel in het volledige Brusselse handschrift, maar dan in het Ripuarisch, overgeleverd. De twee Gentse bladen hebben ooit als schutbladen gediend van hs. Brussel, K.B., II 4292, een afschrift van het Martyrologium van Usuardus, afkomstig uit het fraterhuis Sint-Martinus te Wezel. Op de binnenzijde van het voor- en het achterbord bevinden zich in spiegelschrift gedeeltelijk leesbare afdrukken van 85 verzen, die in de Gentse bladen voorkomen. (Samenvatting door de spreker)
Aan de bespreking nemen de heren Decorte, Couvreur, Moors en Keersmaekers deel.
2. Gelegenheid tot voorstellen en mededelingen.
De heer Hoebeke deelt de Commissie mee, dat de heer Goossens en hijzelf de bijdrage Over het lokaliseren van Middelnederlandse Rijmteksten, aangeboden door Dr. E. van den Berg (Nederland) hebben beoordeeld en de publikatie ervan in de Verslagen en Mededelingen kunnen aanvaarden.
De Commissie stemt ermee in dat het stuk gepubliceerd wordt. De heer Hoebeke zal in de plenaire vergadering de goedkeuring van de Academie vragen.
| |
| |
| |
III. Overhandiging van een hulde-adres aan collega Roelandts ter gelegenheid van zijn 25-jarig lidmaatschap
Verslag door de heer Hoebeke, vast secretaris.
Aanwezig: de heren Roelandts, Vanacker, Moors, Van Elslander, Decorte, Hoebeke, mevrouw Deprez, de heren Coupé, Hadermann, De Belser, Couvreur, Deschamps, Keersmaekers, Lampo, Van Herreweghen en Geerts, leden.
Afwezig met kennisgeving: de heren Lissens, Demedts, Gysseling, Leys, De Paepe, Goossens, mevrouw Rosseels en de heer Janssens, leden;
de heren Rombauts en Vanderheyden, binnenlandse ereleden;
mevrouw Schenkeveld, buitenlands erelid.
Hieronder volgen 1o de toespraak van de voorzitter, 2o de tekst van het huldeadres en 3o het voornaamste gedeelte uit het antwoord van de heer Roelandts.
| |
Toespraak
van de heer J. Deschamps
Voorzitter van de Academie
Waarde Collega Roelandts,
Vandaag zijn we hier samengekomen om U hulde te brengen, omdat U vijfentwintig jaar lang een werkzaam en trouw lid van onze Academie bent geweest. Op 17 mei 1961 werd U ter vervanging van Albert Carnoy tot lid van ons genootschap verkozen en op 21 november, samen met Maurice Roelants, Paul de Keyser en André Demedts, plechtig geïnstalleerd. Vandaag had collega Maurits Gysseling, de oudste van Uw collegae proximi in onze Academie, U moeten toespreken. Veel beter dan ik is hij vertrouwd met Uw intense wetenschappelijke bedrijvigheid. Jammer genoeg bevindt collega Gysseling zich momenteel in het ziekenhuis. We hopen dat hij het spoedig geheel hersteld zal mogen verlaten. Als voorzitter van de Academie valt mij nu de taak te beurt U in zijn plaats in naam van de Academie hulde te brengen.
Een wonderlijk toeval mag het heten dat ik U, mijn oudstudiemakker en goede vriend, mag huldigen precies in het jaar, waar- | |
| |
in onze Academie honderd jaar bestaat, wij elkaar vijftig jaar kennen en U vijfentwintig jaar lid van ons genootschap bent. Een nog wonderlijker toeval is het dat ik dat nog net kan doen op de dag, waarop de Academie dit jaar voor de laatste keer onder mijn voorzitterschap vergadert. Beiden studeerden we Germaanse filologie aan de Universiteit te Leuven. Ik begon mijn studie in 1935, U in 1936. In die tijd zaten zowel de twee kandidaturen als de twee licenties in een aantal colleges samen. In de academiejaren 1936-1937 en 1938-1939 volgden wij gedeeltelijk dezelfde lessen. Onder onze professoren bevonden zich Prof. Dr. J. van de Wijer en Prof. Dr. L. Grootaers, die toen al lid van onze Academie waren, en Prof. Dr. E. Rombauts, die in 1947 lid van ons genootschap zou worden.
Nog goed herinner ik mij dat U reeds als student een grote belangstelling voor taalkunde toonde en in de kennis daarvan zo boven Uw medestudenten uitblonk dat zij in U een toekomstig professor zagen. In 1942 werd U aspirant, in 1946 geassocieerde van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Reeds in 1943 promoveerde U op een proefschrift, getiteld Bijdrage tot de toponymie van het Land van Loon, voorzeker een al te bescheiden titel voor een werkstuk van LXII-1736 p. In 1952 werd U tot professor benoemd, en in 1961, op 42-jarige leeftijd, tot lid van onze Academie verkozen. In 1970 was U voorzitter van ons genootschap.
Sedert 1939 tot op heden legde U een drukke wetenschappelijke bedrijvigheid aan de dag, zoals blijkt uit de bibliografieën, die in ons Jaarboek zijn verschenen. Talrijk zijn de bijdragen, die U in Leuvense Bijdragen, Mededelingen van de Vlaamse Toponymische Vereniging, Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, Onoma en in de Verslagen en Mededelingen van onze Academie heeft laten verschijnen. Onvermeld mogen de bijdragen niet blijven, die U in feestbundels voor binnen- en buitenlandse geleerden en in handelingen van congressen heeft gepubliceerd. Speciaal wil ik nog vermelden de rijk gedocumenteerde lezing De taalkunde in België sinds 1850, die U op 13 november 1980 op het Internationaal Francqui-Colloquium heeft gehouden. Deze opmerkelijke lezing, waaruit Uw buitengewone vertrouwdheid met de geschiedenis van de taalkunde in ons land duidelijk blijkt, is tweemaal gepubliceerd: in het Nederlands in onze Verslagen en Mededelingen, 1981, en in het Engels in Belgium and Europe. Proceedings of the International Francqui-Colloquium, Brussel, 1982.
| |
| |
Deze talrijke publikaties hadden ruim kunnen volstaan om een geleerdenleven te vullen. Maar U was ook professor met zware leeropdrachten: Gotisch, Vergelijkende grammatica, Historische grammatica van het Nederlands, om de drie jaar Zweeds, Noors of Deens en om de drie jaar Oudijslands, Oudsaksisch en Oudfries. Het kan moeilijk anders, of U heeft in Uw welgevuld leven met Uw talenten en met Uw tijd moeten woekeren.
In naam van geheel de Academie dank ik U voor en feliciteer U met wat U sedert 1939 als geleerde, sedert 1951 als professor en sedert 1961 als lid van onze Academie heeft gepresteerd. Zeker vertolk ik de gevoelens van alle academieleden, als ik U nog vele jaren wetenschappelijke bedrijvigheid in goede gezondheid toewens. Bij deze plechtige gelegenheid stel ik er als oud-studiemakker en vriend prijs op U hartelijk te danken voor de vriendschap en genegenheid, die ik zovele jaren van U mocht ondervinden. Ik moge nu de oorkonde voorlezen, waarvan de tekst door collega Maurits Gysseling is opgesteld, die U, zoals gezegd, vandaag hulde had moeten brengen.
| |
Tekst van het huldeadres
Het bestuur en de leden van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde brengen hulde aan hun confrater Prof. Dr. Karel Roelandts naar aanleiding van zijn vijfentwintigjarig lidmaatschap.
Karel Roelandts is een van de grote autoriteiten op het gebied van de historische grammatica van het Nederlands en heel speciaal op dat van de Nederlandse plaats- en persoonsnaamkunde. Wat lokale toponymische monografieën betreft, is zijn Toponymie van Wilrijk (in samenwerking met Van Passen) een standaardwerk. Toponymische bestanddelen bestudeerde hij in een ruim Germaans verband; opmerkelijk is vooral zijn studie over zele en heem. Hij sloeg een brug tussen de Nederlandse en de Scandinavische plaatsnaamkunde. Zijn hoofdaandacht gaat evenwel naar de persoonsnamen in al hun facetten. Vooral boeien hem de affectieve woordvormen, niet alleen bij de persoonsnamen maar ook in de algemene woordenschat en op dat terrein bouwde hij zich een internationale reputatie op. Ook op het gebied van de naamkundige bibliografie is hij bijzonder bedrijvig geweest.
Om zijn grote verdiensten, ook binnen de Academie, betuigen zijn medeleden hem hun oprechte dankbaarheid.
| |
| |
| |
Uit het antwoord van de heer Roelandts
...
Ik heb deze verjaardag geleidelijk voelen aankomen, - en ook zien aankomen, op de maandelijkse presentielijsten: in het begin stond mijn naam helemaal onderaan, maar met de jaren is die stilaan naar boven opgeschoven...
Dat heeft mij soms doen terugdenken aan mijn schooltijd, toen onze klas elk jaar opschoof: op de banken in de studiezaal, in de rangen op de speelplaats... maar toen kon het niet vlug genoeg gaan; nu ben ik al zover opgeschoven, dat er bijna geen plaats meer overblijft.
Terugdenken aan vroeger kan een teken zijn dat men een dag ouder wordt. Hier heeft het een bijzondere betekenis, want mijn verste of vroegste herinnering aan de Academie dateert precies uit die jaren. Het moet in 1933 of 1934 geweest zijn, dat ik voor het eerst in dit gebouw, in de Koningstraat, ben geweest - met een klasuitstap van het College in Boom. Als knaap werd ik toen getroffen door de rijke muurbekleding en de opvallend grote kroonluchters. Het was zeker niet de gewoonte om met een schoolreis naar Gent ook de Academie te bezoeken (gelukkig maar, voor de vaste secretaris), - maar wij hadden dat voorrecht omdat onze directeur Jozef Jacobs was, lid van de Academie sedert 1912 en tien jaar lang lid van de bestuurscommissie, van 1928 tot aan zijn dood in 1938....
Jacobs was een legendarische figuur in de Rupelstreek, vóór de 2de wereldoorlog, alom bekend met zijn bijnaam uit het College - ‘de Kodde’ (of onder de leraars ‘den Baas’) - helemaal niet pejoratief bedoeld, maar als een teken van erkenning, waardering en populariteit. De bevolking wist dat hij een groot geleerde was, een eminent leraar en directeur, die bovendien zijn gezag had laten gelden om mensen uit de streek te verdedigen tegen de Duitse bezetter tijdens de eerste wereldoorlog. Aan het einde van die oorlog was hij te vlug geweest om de vlag uit te steken aan het College - de Duitse troepen waren nog niet weg uit Boom - en dat heeft hem wel wat last bezorgd...
Jacobs was een reus, in letterlijke en figuurlijke zin (afkomstig uit Lippelo), een zwaargewicht. Als de leerlingen hem in de winter ijscongé kwamen vragen, dan deed hij eerst een paar forse stappen op de bevroren beemd en als er geen barsten in kwamen dan mocht heel het college erop (om te schaatsen). Hij was niet alleen directeur, maar ook tucht-prefect en econoom, en tegelijk nog titularis van poësis en retorica, vooral leraar Latijn, ook Duits - mijn eerste lessen Duits heb ik van hem gekregen; lid van regionale en provinciale onderwijscommissies enz.
| |
| |
Vóór zijn benoeming in de Academie waren hier al 4 boeken van hem uitgegeven, ten dele prijsantwoorden die hij als seminarist in Mechelen had geschreven: over de verouderde woorden bij Kiliaan, de vormleer van het Oudfriese werkwoord, de Germaanse mythologie, een vergelijkende klank- en vormleer van de Middelvlaamse dialecten. Daarop volgde nog elders, in een reeks van Van Ginneken, het bekende werk over het Westvlaams van de oudste tijden tot heden (in 1927).
Jacobs was een selfmade germanist, classicus, pedagoog en didacticus. Voor klasgebruik publiceerde hij een beknopte Griekse (1904) en Latijnse (1907) syntaxis, vertalingen en voorbereidingen van Latijnse auteurs.
In de Academie was hij een van de meest actieve leden van zijn generatie: met lezingen en verslagen, als secretaris van de commissie voor onderwijs (8 jaar lang: 1930-1938), lid van de commissie voor het WNT enz. - Ik kon deze gelegenheid niet laten voorbijgaan, zonder zeer speciaal deze markante persoonlijkheid te gedenken, thans nagenoeg vergeten maar onvergetelijk voor wie hem als leraar heeft gekend.
Toen ik lid ben geworden, was er onenigheid onder de oudere leden, wat geleid heeft tot een regeling van de benoemingen, die sindsdien altijd stipt in acht is genomen. Ik ga daar niet verder op in, maar wil er wel aan toevoegen dat ik de collega's van toen en later bijzonder dankbaar ben voor de vriendschap die ik al die jaren heb mogen ondervinden. En nu hoop ik maar, dat ik me nog een tijdje zal kunnen blijven thuisvoelen in uw midden, in de werkzaamheden van de commissies en in de gezellige en vriendschappelijke omgang - die ik niet graag zou missen. Ik dank U daarvoor van harte.
|
|