Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over het lokaliseren van Middelnederlandse rijmteksten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een handschrift c.q. kopiist voldoende aanleiding is om het betrokken handschrift te lokaliseren in de streek waar het bewuste dialekt thuis hoorde. Behalve de herkomst van de kopiist kan men ook proberen de herkomst van de dichter te achterhalen. In ‘De Karelepiek’Ga naar voetnoot(3) heb ik door dialektonderzoek proberen na te gaan, uit welke streek de auteurs van de Middelnederlandse Karelromans afkomstig geweest zijn. De konklusie luidde, dat Vlaanderen niet alleen in de verspreiding, maar ook in de oorsprong van deze werken een belangrijke rol heeft gespeeld. Uiteraard heeft een en ander implikaties voor de geschiedschrijving van de Middelnederlandse literatuur, maar die aspekten laat ik hier buiten beschouwing, het doel van dit artikel ligt in de eerste plaats op taalkundig terrein. Bij de lokalisering van de betrokken handschriften valt nogal eens de omschrijving ‘Westmiddelnederlands’ te lezen. Het is op het eerste gezicht niet duidelijk, wat daar precies onder moet worden verstaan: betekent dat alleen Hollands en/of Vlaams, of kan het ook (West-)Brabants betekenen? Nu kan men met een zekere vaagheid genoegen nemen, maar er zijn ontwikkelingen in de bestudering van de Middelnederlandse literatuur die juist hier een grotere nauwkeurigheid gewenst maken. Er zijn namelijk de laatste tijd studies verschenen, die als onderwerp hebben de relatie tussen literaire werken en het milieu waarin zij gefunktioneerd hebben. Zo is het onder meer duidelijk geworden, dat er tussen ca. 1250 en ca. 1350 van een Brabantse literatuur met een eigen gezicht gesproken mag worden en ca. 1400 van een Hollandse met een evenzeer eigen gezicht, die onderling sterk verschillenGa naar voetnoot(4). Tegen die achtergrond krijgt de historische dialektgeografie een belangrijke funktie. Aan de problemen die met zulk onderzoek gepaard gaan, is dit artikel gewijd.
Een eerste taak waarvoor de onderzoeker zich geplaatst ziet, is na te gaan, waar het te onderzoeken werk vandaan komt, in welke streek het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan is. In een aantal gevallen geeft het werk daar zelf uitsluitsel over. Om een paar voorbeelden te noemen: Melis Stokes Rijmkroniek is voor de Hollandse graaf geschreven, Jan van Heelu's beschrijving van de slag bij Woeringen van 1288 voor de Brabantse hertog, en Hendrik van Veldekes Sint Servaes voor de gravin van Loon. In de meerderheid van de gevallen moeten we echter op een andere manier te weten zien te komen voor wie een werk geschreven is. Soms zijn er dan inhoudelijke aanwijzingen. Zo weet J.D. Janssens aannemelijk te maken, dat de Roman van Limborch voor het Brabantse hof geschreven is: het werk bevat ‘knipoogjes’ die betrekking hebben op politieke omstandigheden daarGa naar voetnoot(5). Een enkele keer voeren ridders iets in hun schild dat ons de gewenste informatie kan verschaffen: in Seghers Trojeroman draagt de Trojaan Hektor het wapen van de Brabantse hertog, in Maerlants Alexander de titelheld dat van de graaf van HollandGa naar voetnoot(6). In veel gevallen lijken er echter geen inhoudelijke aanwijzingen te vinden; dit geldt temeer bij werken die slechts fragmentarisch overgeleverd zijn. Een weg die dan overblijft, is een taalkundig onderzoek naar de herkomst van de dichter. Hierbij doemt onmiddellijk een moeilijkheid op: dichters hoeven niet noodzakelijkerwijs voor opdrachtgevers in hun eigen streek gewerkt te hebben. Zo schrijft de Vlaming Maerlant zijn Spiegel historiael voor de Hollandse graaf, komt de Limburger (?) Veldeke in Thüringen terecht, en er zijn zelfs aanwijzingen dat de Roman van Limborch en de Roman van Cassamus door Vlaamse dichters aan het Brabantse hof geschreven zijnGa naar voetnoot(7). Desondanks zit er als men verder wil komen vaak niet veel anders op dan toch maar naar taalkundige aanwijzingen te zoeken. Een belangrijk aanknopingspunt omtrent de herkomst van de dichter vormen de rijmwoorden die hij gebruikt. Deze kunnen het dialekt verraden waarin de tekst oorspronkelijk gedicht is. Wanneer een dich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter bijv. rijmparen gebruikt als hoot (hoofd): groot en vueren (voeren): uren, ligt het voor de hand om aan een Brabander te denken, terwijl rijmparen als sinne: dinne (dunne) en avonture: duere (door) naar (West-) Vlaanderen wijzen. De achterliggende gedachte bij deze benadering is, dat wanneer een tekst in een ander dialekt overgeschreven wordt, de rijmwoorden doorgaans hun oorspronkelijke vorm behouden, omdat sinne bijv. nu eenmaal niet rijmt op dunne, en hoofd niet op groot. En in gevallen waar ook een dialektisch rijmwoord vervangen wordt, is de oorspronkelijke vorm doorgaans gemakkelijk te rekonstrueren. In het vervolg van dit artikel zullen daarvan frappante voorbeelden gegeven worden. Ook hier loopt de onderzoeker weer het risiko in enige valkuilen terecht te komen. In de eerste plaats, Middelnederlandse dichters hebben nogal eens vormen aan andere dialekten ontleend om aan een geschikt rijmwoord te komen. Maerlant komt daar openlijk voor uit: ‘Men moet om de rime souken/Misselike tonghe in bouken’ (St. Franciscus Leven 131-132). Het adjektief misselike krijgt hier voor de hedendaagse onderzoeker wel een dubbele bodem. Van Loey heeft een in dit verband interessant artikel geschrevenGa naar voetnoot(8). Hij merkt op, dat zowel Velthem als Boendale in het gebruik van rijmwoorden door hun voorganger Maerlant beïnvloed lijken te zijn. Merkwaardigerwijs sluit volgens hem het taalgebruik van Heelu (ca. 1290) en dat van de dichter van de Sevenste Bliscap van Maria (ca. 1450) veel nauwer aan bij het Brabantse dialekt. De door hem geboden verklaring ‘In de 13e eeuw werd een yeeste, een verhaal van heldendaden, nog voorgedragen, in de 14e eeuw daarentegen werd didactische literatuur als Der Leken Spieghel of een Spiegel Historiael veeleer door weetgierigen gelezen, maar in de 15e eeuw moest een toneelstuk natuurlijk weer gesproken worden’ verdient op zijn minst nader onderzoek, al mag men andere mogelijkheden zeker niet uitsluiten. Zo werkte Velthem (o.a.?) voor Antwerpse en Hollandse opdrachtgevers en Boendale was waarschijnlijk uit Antwerpen, nabij de Vlaamse grens, afkomstig. In de tweede plaats gaat er, zoals Duinhoven in een groot aantal studies heeft aangetoond, bij het overschrijven van teksten van alles verkeerd: kopiisten maken fouten, waardoor rijmen verstoord kunnen worden, die door een volgende kopiist weer ‘rechtgebreid’ worden. En | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat laatste kan in een tongval gebeuren die van die van de dichter afwijkt. Om een fiktief voorbeeld te geven: hi verhief enen slach so groot/datten ave voer dat hoot.
Een kopiist maakt bij het overschrijven de bekende fout van omkering binnen een regel: hi verhief enen slach so groot/datten dat hoot ave voer.
Een volgende Vlaamse kopiist ‘herstelt’ de tekst dan als volgt: hi verhief eenen slach so groot/dats die cnape hadde noot/
want hem dat hovet of voer/ende viel upten vloer.
Het gevolg van de kreativiteit van de laatste kopiist is, dat niet alleen de Brabantse origine van dit tekstgedeelte, die bleek uit hoot en ave, geheel uit zicht is geraakt, maar dat er bovendien Vlaamse elementen in zijn opgenomen, namelijk of en upten. Het zal duidelijk zijn, dat men bij het determineren van het dialekt van een dichter nooit op één rijmwoord af mag gaan, maar dat men moet proberen zoveel mogelijk inzicht gevende rijmwoorden te verzamelen. Wanneer in een werk bijv. zowel Vlaamse als Brabantse kenmerken voorkomen, zal men slechts in gevallen van een duidelijk domineren van een van de dialekten tot een ondubbelzinnige lokalisering van de dichter kunnen besluiten. Wanneer de verhoudingen niet zo duidelijk liggen, moeten andere mogelijkheden bij de beoordeling betrokken worden: de dichter kan afkomstig zijn uit een grensgebied, een ouder werk kan grondig bewerkt zijn door een latere dichter (men denke hierbij aan de Lancelotcompilatie, waarin verkortingen van reeds bestaande teksten zijn opgenomen) en er kan een sterke invloed van een of meer kopiisten aanwezig zijn. In de laatste gevallen kan men dan soms tot aanwezigheid van meer lagen in de tekstgeschiedenis konkluderen.
Om een idee te geven van de verschillende mogelijkheden die zich in de praktijk voordoen, bespreek ik nu een aantal karakteristieke gevallenGa naar voetnoot(9). De eerste dichter die aan de orde komt, is Vostaert, die het tweede deel van de Roman van Walewein (ed. G.A. van Es, Zwolle, 1958) op zijn naam heeft staan. De rijmwoorden die deze dichter gebruikt, zijn onmiskenbaar (West-)Vlaams (vgl. MVS 213): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duere (deur): ure (8138-39), toghen: ghedoghen (8173-74), hem: ic bem (8863-64), sone: die gone (8481-82), hare: beghare (9771-72), brochte: rochte (8405-6), zinne: liebaerdinne (9851-52), vor ju: nu (10085-86). Enkele Brabantse vormen als (mede:) sede (zeide, 9147-48) en bekinden (:vinden, 9306-7) zullen voorbeelden van ‘misselike tonghen’ zijn. Op grond van het duidelijk overwegen van de Vlaamse vormen mag gekonkludeerd worden, dat Vostaert uit Vlaanderen afkomstig was. Het Leidse Walewein-handschrift (Leiden, UB, hs. Ltk. 195) is eveneens uit Vlaanderen afkomstig; men vindt er immers geen dan Vlaamse vormen. Ik geef weer enige karakteristieke voorbeelden: slouch (9205), up (9207), karkerwarder (9222), ju (9239), of (af, 9244), soe (zij, 9304), ic bem (9117), onsochte (9969), den gonen (10041), toghede (9577). Ook de Gentse fragmenten (Gent, UB, hs. 1619) zijn vermoedelijk in Vlaanderen afgeschreven: rudder (9076), brocht (9084), ic hem (9117), karker (9130), onger (9137), up (9138), slouch (9147), cam (9178). Omdat deze fragmenten ook vormen vertonen die meer oostelijk zijn (Oost-Vlaanderen en Brabant), lijkt dit handschrift in Oost-Vlaanderen afgeschreven te zijn. Ik geef enige voorbeelden: kercwerder (9189), si (9164). Uit het onderzoek waarvan dit summiere overzicht de neerslag is, blijkt dat de Roman van Walewein, te oordelen naar de handschriftelijke overlevering, in ieder geval in Vlaanderen bekendheid genoten heeft. Daarmee staat dit werk in een Vlaamse traditie die al in het begin van de twaalfde eeuw zichtbaar is, als de persoonsnaam Walawaynus te Gent aangetroffen wordtGa naar voetnoot(10).
Een andere Arturtekst is de Ferguut. Te oordelen naar de rijmwoorden hebben we ook hier te maken met het werk van een Vlaamse dichter: woch: noch (1619-20), varen: ontbaren (2197-98), mochte: brochte (331-32), of: hof (505-6, maar af: staf, 387-88), comen: nomen (807-8). vaert: liebaert (1140-41), gene: clene (3833-34), gedregen: jeghen (3545-46), hi vaert: paert (3867-68). (Oost-)Oostvlaams en Brabants | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn coninginnen: kinnen (2857-58, maar payment: kent, 2389-90), steet: gereet (957-58), leet: geet (1307-8, maar raet: staet, 4641-42, baraet: gaet 4699-4700), nuwe: uwe (897-98), galgenere: here (4735-36). Brabants zijn zeilen: deilen (3187-88), sleet: leet (333-34), Zuidoostvlaams en Brabants ave: grave (4515-16). Het komt me voor, dat een (Zuid-) Oostvlaamse dichter het meest waarschijnlijk is, temeer daar de vele woch- rijmen Zuidvlaams zijn. In het handschrift (Leiden, UB, hs. Ltk. 191) is de Vlaamse ondergrond nog duidelijk herkenbaar, zoals een groot aantal buiten het rijm staande woorden nog laat zien: paert (52), up (458), wo(e)ch (578), soe (746), sullen (521), kende (3778), mi dinket (3301), ofte (3511), brochte (3862) (ik geef van elke vorm slechts één voorbeeld van de vele). Over die Vlaamse ondergrond is echter een Brabantse laag heen gekomen: beide (3005), wech (3102), vol (3109), selke (3111), selen (3186), af (3231), kinne (3304), pert (3367), op (3431), ic ben (3078), mi dunct (3691). Ook de korrektor die de tekst op een groot aantal plaatsen veranderd heeft (zie ed. E. Rombouts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan, Culemborch, 1976, p. 40-43), zal getuige ward (woord, 5601) een Brabander geweest zijn. Het is duidelijk, dat de Ferguut, anders dan de Roman van Walewein, naar alle waarschijnlijkheid in Brabant bekend geweest is. De vraag aan welke Brabantse kringen we moeten denken, is minder eenvoudig te beantwoorden. Het hertogelijk hof lijkt me niet onmiddellijk in aanmerking te komen. Mogen we de geïnteresseerde(n) in de sfeer van de plattelandsadel zoeken, waar men wellicht, met Ferguut, met enige afgunst naar het hof keek?
Een derde tekst die ik aan de orde wil stellen, is de Borchgravinne van Vergi. Ria Jansen-Sieben noemt in de inleiding bij haar uitgave van dit werk (Utrecht, 1984: 15-16) een groot aantal Brabantse rijmen, waarvan ik een aantal overneem: kinnen: winnen (19-20), kinden: minden (60-61), waerde (woorden): onghebaerde (15-16), waert (woord): beswaert (267-68). Daaraan zijn nog toe te voegen sin: ic bin (756-57), steet: leet (3-4), geet: leet (880-81), ghetoent: ghehoent (904-5). Daarnaast komen echter ook de meer algemene rijmwoorden worde (:hoerde) (916-17) en verstaet (:ghelaet, 125-26) voor. Hoe moet men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een situatie als deze beoordelen? Een eerste argument voor Brabantse origine van de dichter is de frekwentie van de oostelijke eigenaardigheden als de genoemde: ze komen te vaak voor om aan rijmdwang te mogen denken. Bovendien, naast de Brabantse vormen komen wel algemeen-‘Westmiddelnederlandse’ voor die ook in Brabant in gebruik waren, maar geen exklusief Vlaamse. Op grond van deze overwegingen is de konklusie gewettigd, dat de dichter inderdaad een Brabander was. In de redaktie van de Borchgravinne van Vergi die in het Hulthemse handschrift (Brussel, KB, 15.589-623) is overgeleverd, domineren buiten het rijm eveneens de oostelijke vormen: huedt (26), suete (390), selc (79), herde (96, 104...), thoot (1076) seldi (168), toende (i.p.v. het Vlaamse toghen, 121, 126), ochte (11, 320), af (158), ic ben (en niet het Vlaamse bem, 287), hoosschen (hoofse, 555). Dat daarnaast ook de algemene vormen voorkomen (hoedt, 15; noemde, 52; gaet: staet, 459-60; woorden, 555) is zoals zoëven betoogd géén argument tegen lokalisering van het handschrift in Brabant. Een vierde tekst, die door een aantal recente publikaties weer in het centrum van de belangstelling staat, is de BeatrijsGa naar voetnoot(11). Dat dit werk uit Vlaanderen afkomstig is, is behalve op inhoudelijke ook op rijmtechnische gronden te verdedigen. Ik noem een aantal bewijsplaatsen: toghede: soghede (7-8), vertare: hare (3-4), mochte: onsochte (421-22) wullen: vullen (135-36), verclaerde: paerde (287-88) (vgl. MVS: 218). Meer oostelijke vormen als begaf: af (907-8) en bevlochten: versochten (verzuchtten, 103-4, rijmdwang?) zouden op Oost-Vlaanderen kunnen wijzen (zie voor uitgebreide gegevens MVS: 218). De Vlaamse ondergrond is in het Brabants gekleurde handschrift (Den Haag, KB, 76E5) nog te herkennen: wullen (513), gloyen (627), scone (schoenen, 806), evel (842), sulken (46, 51), soete (205), hoeft (262), ic scede (311), groene (335), hoven (oven, 626). De Brabantse laag domineert echter: hoet (hoofd, 281, 487), selen (503), seldi (598), toent (530), gruete (535), selker (58), dwers (103), suete (140, 336), ic ben (114), kinnen (220), ocht (308, 368). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literair-historisch onderzoek zal moeten uitmaken, in welke Vlaamse en Brabantse kringen dit werk gefunktioneerd kan hebben.
In de tot dusver besproken werken lagen de dialektische verhoudingen vrij duidelijk, doordat de overgeleverde handschriften voldoende omvang hadden om tot een redelijk gefundeerd oordeel te komen. In veel gevallen ligt dat anders, daar beperkt de overlevering zich tot fragmenten met slechts een paar honderd verzen of nog minder. In het nu volgende wil ik een poging wagen, om met de hiervoor gebezigde methode verder te komen. Ik begin met Van den borchgrave van Couchi. De dichter van deze 14e-eeuwse ridderroman is een Vlaming geweest, zoals blijkt uit de volgende in het (verdwenen) Atrechtse handschrift (ed. A. Goslinga, Leiden, 1949) aangetroffen rijmparen: doe: zoe (zij, 505-6), sone: tgone (795-96), pit: wit (453-54), mochte ghedochte (423-24, maar grave: ave, 343-44), oghen: vertoghen (205-6), alle bede: mede (53-54) en zinne: graefnedinne (269-70); het Brabantse stede: zede (zeide, 99-100) zal ogenrijm of ‘misselike tonghe’ zijn. Ook het Atrechtse handschrift was Vlaams. In de eerste 200 verzen vond ik up (2, 22, 38), vul (3), soe (120), drouch (32), zullen (57), hu (u, 131), geadt (61), daer of (176), sulc (199). Het eveneens verdwenen handschriftfragment waarvan een afschrift door N. de Pauw (in Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, dl. 2, Gent, 1913, p. 21-42) uitgegeven is, was Brabants: Uit de westelijke grondtekst zullen stammen zwaerlike (1, 16), borchgrave (1, 40), sulc (1, 190), stic (1, 227), sult (1, 260), ofte (2, 207). De Brabantse laag in de overlevering blijkt uit seldi (1, 23) selt (1, 185), selc (1, 62), selken (1, 176), borchgreve (1, 87; 179, 188 enz.), vol (1, 108), op (1, 203), ocht (1, 120), gedachte (1, 200), af (1, 26; 40), reyne (2, 97), meine (2, 98), toent (2, 123), reynre (2, 249). Zoals ook dit fragment laat zien, zijn kopiisten (lang) niet altijd volledig in het aanpassen van de tekst aan het eigen dialekt. Daardoor kan behalve het rijmwoordenbestand ook het voorkomen van vormen uit verschillende dialekten aanwijzingen geven omtrent de herkomst van een tekst.
Een door Besamusca (1983: 115) op gezag van Deschamps Westmiddelnederlands genoemd handschrift is manuskript B van het Roelantslied (Brussel, KB, hs. 21143, ed. H. van Dijk, Utrecht, 1981). Zo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als hiervoor al vermeld verdient deze kwalifikatie echter nader onderzoek. De dichter van de betrokken vertaling is in elk geval een Vlaming geweest. Dat bewijzen rijmparen als aventure: duere (507-8), varen: ontbaren (69-70), ghebrocht: vercocht (132-33), of: lof (230-31, 840-41, 1255-56, verwaert: liebaert (1635-36). Daarnaast komen rijmen voor die zowel in Oost-Vlaanderen als in Brabant inheems zijn: hooveerden: begheerde (31-32), ghedachten: crachten (202-3), gaf: af (1062-63). Slechts een enkele vorm is Brabants: bekint: ghemint, maar ook deze is in Oost-Vlaanderen niet onbekend. Zoals ik in ‘De Karelepiek’ (:23) laat zien, zijn de westelijke vormen ver in de meerderheid. Handschrift B, waarvan slechts 80 verzen overgeleverd zijn, is echter Brabants. Dat blijkt uit selen (4, 33), ochte (12), suete (34), die gene (56), brachten (68). Mogelijk uit de Vlaamse grondtekst afkomstig is groene (64), een vorm die in Brabant ook gangbaar was. Opmerkelijk is, dat uitgesproken westelijke vormen ontbreken. Dat Karelromans in Brabant cirkuleerden, is overigens niet verbazingwekkend: de hertogen pretendeerden immers van Karel de Grote af te stammen en daardoor de rechtmatige opvolgers te zijn van de hertogen van Lotharingen. In eenzelfde licht moet het voorkomen van een Brabants afschrift van Karel ende Elegast gezien worden, een werk dat evenals het Roelantslied door een Vlaming gedicht moet zijn. Ik geef weer een aantal karakteristieke rijmparen (voor uitgebreidere gegevens zie ‘De Karelepiek’: 22): ure: dure (door, 753-54), waren: daren (deren, 943-44), paert: spaert (33-34), armen: carmen (585-86), brochte: mochte (968-69), hof: of (29-30, 1168-69), comen: nomen (941-42). Meer oostelijke vormen als deren (:weren, 1148-49), (nacht:) bracht (560-62) zijn ook Oostvlaams; exklusief Brabantse vormen heb ik niet aangetroffen. Handschrift M van Karel ende Elegast (Atrecht, Bibliothèque de la Ville, Ms. 227-383, ed. A.M. Duinhoven, Zwolle, 1969), door Besamusca (1983: 37) als Westmiddelnederlands aangeduid en weer van beperkte omvang (243 verzen), is echter, zoals gezegd, Brabants. Dat blijkt uit heylich (16), ghi selter (27), ic ben (67), wechter (wachter, 157), luttel (158), en ic kinne (212).
Een interessant probleem is nu, te verklaren hoe deze teksten zowel in Vlaanderen als in Brabant gefunktioneerd hebben, hoewel de poli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieke, kulturele en ekonomische omstandigheden zeer verschillend waren: Brabant heeft tussen ca. 1270 en 1350 een bloeiende Nederlandstalige literatuur die door het Brabantse hertogelijke hof bevorderd werd, terwijl Vlaanderen in het bijzonder in de eerste helft van de 14e eeuw een periode van ekonomische recessie meemaakte en politiek aan de leiband van Frankrijk liep, dit alles onder een Frans sprekend gravenhuis. Zou bijv. de Nederlandstalige Vlaamse plattelandsadel, waar de opdrachtgevers voor veel van onze Karelromans gezocht moeten worden, zich vooral in Elegast, een ridder in de periferie van het rijk die uiteindelijk toch maar de koning het leven redt, herkend hebben, en zou het Brabantse hof vooral Karel bewonderd hebben, die uiteindelijk iedereen recht doet en die zo evident door God beschermd wordt?Ga naar voetnoot(12)
Lagen in de vorige teksten de zaken vrij duidelijk, Van den VII vroeden van binnen Rome (ed. K. Stallaert, Gent, 1889) is een moeilijk, maar interessant geval. Dat blijkt al uit de mededeling van het Middelnederlandsch Woordenboek (Bouwstoffen, 1177), dat de taal Vlaams-Brabants noemt. Enerzijds bevat de tekst een groot aantal naar het westen wijzende rijmparen: Vooral Vlaams zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten (1291-2), hove: daerove (1473-4), maar middernacht: bracht (2476-7), vercracht: bracht (3446-7), lachter: sachter (1071-2), gaf: af (2570-1), Anderzijds zijn er ook nogal wat rijmparen die naar Brabant wijzen: si hedde: opt bedde (337-8) (vgl. vL. II, 6 opm. I: vooral in het oosten, spor. in het westen); so rechte: sine gedechte (601-2), maar gaet: raet (75-6), raet: staet (113-4, 211-2), slaet: bestaet (1039-40), verslaet: tegaet (1199-1200); Een aantal rijmwoorden tenslotte kan weliswaar zowel op Brabantse als op Hollandse herkomst van de dichter wijzen, maar in deze kontekst is de laatste mogelijkheid weinig waarschijnlijk: beide: betide (4023-4), liden: ontbeiden (4032-3), betide: ontbeide (1423-4), betide: sonder beide (2464-5), waar de i gediftongeerd lijkt (vgl. vL. II, 66 en 68; volgens R. Jansen-Sieben (pers. comm.) voornamelijk Zuidbrabants). Het is duidelijk, dat analyse van de rijmwoorden niet rechtstreeks tot een konklusie leidt: de dichter lijkt ongeveer even veel Brabantse als westelijke te gebruiken. Het heeft er alle schijn van, dat de dialektgeografische benadering hier niets oplevert. Echter, Van den VII vroeden van binnen Rome is in dit opzicht geen uitzonderlijk werk geweest, er zijn er meer met zo'n gemengd taalgebruik. Zoals ik al in MVS (: 212 en 215-216) heb laten zien, is dat ook aanwijsbaar bij de Roman van Limborch en de Roman van Cassamus. Daar heb ik de hypothese geop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
perd, dat we met het werk van Vlaamse dichters aan het Brabantse hof te maken hebben. Als argument werd naast het rijmwoordengebruik de verstechniek genoemd, die eerder bij de Vlaamse van de tweede helft van de 13e eeuw lijkt aan te sluiten dan bij de Brabantse uit die tijd. De versifikatie van die werken wordt namelijk gekenmerkt door enerzijds gemiddeld vrij korte zinnen, anderzijds door een relatief groot aantal plaatsen met diskrepantie tussen versgrenzen en syntaktische grenzen, zoals ‘zware’ enjambementen en pauzes binnen de versregel, terwijl men in Brabant al sinds ca. 1250 een stijl hanteert met lange zinnen en veel friktie tussen versgrenzen en syntaktische grenzen. Nu is Van den VII vroeden in een stijl gedicht, die met die van Limborch en Cassamus overeenkomtGa naar voetnoot(13). Zou het werk evenals de andere twee door een Vlaamse dichter voor het Brabantse hof geschreven kunnen zijn? Voor deze hypothese pleit behalve het taalgebruik een inhoudelijk argument. Zoals de titel al aangeeft, hebben we evenals met de Cassamus in zekere zin te maken met een late vertegenwoordiger van de ‘klassieke’ roman, en dit genre lijkt in eerste instantie in Vlaanderen weinig populariteit genoten te hebben. Zelfs de klassieke romans van Maerlant zijn vermoedelijk niet voor Vlaamse, maar voor Hollandse opdrachtgevers geschreven, en als de handschriftelijke overlevering een juist beeld geeft, pas in latere tijd in zijn geboortestreek terecht gekomenGa naar voetnoot(14). In Brabant daarentegen had dit genre, en met name de Trojeroman, een funktie in het kader van de hertogelijke pretentie van de Trojanen af te stammen; omdat hetzelfde via Aeneas met de Romeinen het geval heette te zijn, kan Van den VII vroeden in dezelfde sfeer getrokken wordenGa naar voetnoot(15). Kortom, er zijn goede argumenten vóór de veronderstelling dat Van den VII vroeden in Brabant ontstaan is. De vele westelijke rijmwoorden kunnen dan verklaard worden door aan te nemen, dat de dichter van dit werk een Vlaming geweest is. Niet minder intrigerend dan het probleem van de oorsprong van de dichter is in dit verband de geschiedenis van de tekst zelf. Deze bevat namelijk een groot aantal verstoorde rijmen. Ik bespreek er eerst een aantal die wijzen op een westelijke kopiist die Brabantse rijmen ‘wegwerkte’: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghine sult: ic hilt (2059-60), uit selt: helt, Brabants (Hollands); Anderzijds moet er ook een Brabander in de tekstgeschiedenis bezig geweest zijn, die westelijke kenmerken probeerde weg te werken: hof: daeraf (4232-3), uit daerof, Vlaams/Hollands; Tenslotte is er een aantal onzuivere rijmen dat moeilijk in een tegenstelling oost-west te plaatsen valt: kerstdach: hof (2089-90), du best: list (2970-1, vgl. bist: list, 2095-6), (hi can) vanden: senden (2109-10), hi sal: wel (1825-6), wel: mi sal (2399-2400), hol: wel (3716-7), vgl. wel: gevel (1871-2), smal: hol | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(3712-3), pot: tgat (2736-7), met willen: teswollen (1723-4), negeen: gefeen (3976-7); Het is moeilijk tot een waterdichte konklusie te komen, maar het lijkt me het meest voor de hand te liggen om aan te nemen, dat er achtereenvolgens een Vlaams-Brabantse dichter, een Vlaamse kopiist en een Brabantse bewerker aan het werk zijn geweest. De laatste kan dan verantwoordelijk geacht worden voor de Brabantse kleur die het handschrift van Van den VII vroeden (Brussel, KB, II, 1171) heeft. Deze blijkt uit vormen als de volgende: geslechte: gedechte (23-24), selen (74, 140, 2092, 3027), selets (968) (maar sult, 1206, 1936, 2082, 2965, 2976, sullen, 4239, suldi, 1997), sueken (1934, maar soeken, 4010), suete (2973); de ue-vormen lijken geïsoleerde gevallen te zijn), selken 4199, vgl. vL. II, 23, maar sulc, 4421), toonde (1189, maar togede, 1150), hi hedde (1182), hi hed (3987) (beide konjunktieven), te wermene (3163), daeraf (248, 1216, 3124, 4130, 4155), brachten (1906, 3162), bracht (3062, 4001, 4047, 4055), brachte (4121), af (4266) (buiten het rijm nooit o-vormen), stucke (1917), ic ben (66, 1156, 1204, 1214, 2076 enz., nooit ic bem), dlijf (1128, 1182), dbedde (2964), dwater (2995, 3000); de laatste drie vormen zijn ook Oostvlaams. Tleven (1218), tmes (2019) en tlijf (4087) zijn daarentegen Westvlaams. Ondanks alle onzekerheden lijkt het onbetwistbaar, dat Van den VII vroeden van binnen Rome zowel in Brabant als in Vlaanderen bekend geweest is. Dat het laatste het geval is geweest, wordt gesteund door het vermoeden van I. van de Wijer (ter perse), dat Seghelijn van Jherusalem, een werk dat omstreeks 1350 in Vlaanderen geschreven moet zijn, van deze tekst afhankelijk is. De Seghelijn is overigens weer in een stijl gedicht die overeenkomt met die van de VII vroedenGa naar voetnoot(16).
Om onderzoekingen zoals die in het voorgaande zijn besproken, te kunnen verrichten, heeft men betrouwbare gegevens nodig omtrent de geografische spreiding van een zo groot mogelijk aantal dialektische eigenaardigheden. Een belangrijke bron van zulke gegevens zijn de twee delen van Van Loeys Middelnederlandse SpraakkunstGa naar voetnoot(17), die als be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwaar hebben, dat de geografische aanduidingen veelal globaal zijn, en dat er geen systematisch verschil wordt gemaakt tussen verschijnselen uit verschillende eeuwen. In zijn Middelnederlandse vocaalsystemenGa naar voetnoot(18) tracht J. Goossens, hoofdzakelijk door hergroepering van het materiaal uit Van Loeys Klankleer, te achterhalen hoe de vokalen in de diverse streken in onderling te onderscheiden systemen geordend waren, waardoor veel aan inzicht in de achtergronden van de diversiteit aan klanken gewonnen wordt. Een belangrijke aanvulling en een inspirerende aanzet tot hernieuwd onderzoek is verder de Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands van A. BertelootGa naar voetnoot(19). In deze studie komen echter alleen vroege klankverschijnselen aan bod; gegevens uit latere eeuwen en morfologische en lexikografische verschillen wachten nog op een nader onderzoek. Voorlopig valt er voor de historische dialektgeograaf dus nog genoeg te doen. Dat zulk onderzoek niet alleen voor de taalkunde, maar ook voor de Middelnederlandse letterkunde zin heeft, hoop ik met dit artikel weer eens te hebben aangetoond.Ga naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lange vokalen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
konsonanten
lexikale bijzonderheden
morfologische eigenaardigheden
verwijzingen:
|
|