Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Het Leidse handschriftfragment met Middelnederlandse recepten en bezweringen
| |
[pagina 89]
| |
wend oog bekijken. Dit verklaart dan ook ten dele waarom er zo weinig dergelijke teksten tot ons zijn gekomen, zeker in het Nederlands taalgebied gedurende de middeleeuwen. Elke nieuwe vondst op dit gebied mag dan ook een belangrijke aanwinst genoemd worden, zeker als het gaat om een handschrift dat, zoals dat voor Hs. 960 het geval is, nog in de late veertiende eeuw te dateren is. Het handschrift kwam in het bezit van de Maatschappij in 1837. In de loop van dit jaar werd het door de toenmalige voorzitter, Prof. H.W. Tydeman geschonken. Dit ‘fragment van (een) oud Nederduitsch Natuur- en Geneeskundig werk’ werd bij besluit van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in ontvangst genomen en ‘in handen gesteld’ van de leden Prof. J. Clarisse en Macquelijn, ‘met verzoeke van verslag nopens den inhoud en advijs van het gebruik welk hiervan zou kunnen gemaakt worden’Ga naar voetnoot(2) uit te brengen. De adviezen die door de twee zoëven genoemde leden werden uitgebracht, bevinden zich nog bij het handschrift. De eerstgenoemde laat zich vrij positief uit over de waarde ervan: hij is van mening ‘... dat het stuk zelf van zeer hoogen ouderdom is, en, zoo veel ik heb kunnen nagaan, zuiver, wat de taal betreft; dat de eene zijde echter bijna geheel, en de andere, beter leesbare, voor een groot gedeelte zoodanig besmet is, dat de meening des Auteurs meer bij gissing, dan met zekerheid, te vernemen is ...’Ga naar voetnoot(3). De tweede adviseur echter, geeft blijk niet de minste belangstelling te hebben voor dergelijke teksten en er trouwens ook niet veel van te hebben kunnen ontcijferen. Het radikaalst is het even bondige als jammerlijk oordeel van een zekere A.H. van der Boon-Mesch die de volgende regel onder het advies van Clarisse en Macquelijn heeft toegevoegd: hij verklaart erin dat het fragment ‘geene waarde (heeft) en geen verder onderzoek verdient’. Deze adviezen zijn nu uiteraard alleen nog in zoverre van belang als ze typerend zijn voor de eerder negatieve houding van de meeste filologen uit de negentiende eeuw tegenover niet-literaire teksten. Alles wat ‘geene waarde’, d.w.z. geen zuiver literaire waarde had, werd gewoon geen ‘verder onderzoek’ waardig geacht. | |
[pagina 90]
| |
Dat ook niet-literaire teksten een grondig onderzoek verdienen is een besef dat pas algemeen in deze eeuw geleidelijk duidelijk is geworden, alhoewel pioniers als J. Clarisse, J. Verdam en W. De Vreese dit reeds heel vroeg hadden ingezien. Het gevolg van deze typisch negentiende-eeuwse opvatting, waarvan de lang nawerkende gevolgen nog steeds niet helemaal uit de weg zijn geruimd, is dat men zich heel lang van de Middelnederlandse letteren een eenzijdig en daarom heel onvolledig beeld heeft gevormd. Alleen de literatuur van een kleine minderheid van de bevolking, een toplaag, werd bestudeerd en wat de grote massa beroerde, bleef zogoed als geheel buiten beschouwing. Het handschriftfragment is inderdaad jammer genoeg deerlijk gehavend en, zoals Clarisse het reeds opmerkte, zodanig ‘besmet’ dat slechts een gedeelte ervan leesbaar is. Dit mag ook blijken uit de volgende beschrijving. Aan de onderkant van het perkamenten dubbelblad werd een deel tekst weggenomen, zodat bij elk van de twee kolommen, die op elke bladzijde (afmetingen: 19,3 × 21,5 cm) voorkomen, onderaan ten minste een regel verloren is gegaanGa naar voetnoot(4). Van folio 1 recto-zijde is de eerste kolom zogoed als geheel bewaard (nr. 1-5); van de tweede echter blijven van elk van de regels slechts een paar beginletters over. De leesbaarheid van de rectozijde is goed. Dit kan jammer genoeg niet gezegd worden van de verso-zijde. Natuurlijk zijn ook bij deze laatste, van een van de kolommen slechts de laatste letters van iedere regel bewaard. De andere kolom is nog volledig, alhoewel de tekst zeer sterk is vervaagd, vooral helemaal boven- en onderaan de kolom. Met behulp van ultraviolet licht is het mogelijk gebleken ongeveer de helft van deze kolom te lezen (nr. 6-9). De foliozijde 2 recto is zogoed als geheel bewaard maar wel zo sterk verbleekt en gevlekt dat slechts enkele losse woorden en enkele zinsdelen leesbaar zijn. Zo leest men er o.m. ‘Item iegen hester ogenGa naar voetnoot(5) nem een clister ogenGa naar voetnoot(6) roets loecs ...’, ‘Jegen tfledersijn ...’, enz. Dit deel van deze foliozijde werd dan ook in de hiernavolgende tekstuitgave noodgedwongen ter zijde gelaten. De verso-zijde is eveneens zogoed als geheel bewaardGa naar voetnoot(7): de eerste kolom is sterk gevlekt maar met ultra- | |
[pagina 91]
| |
violet licht is ze - op enkele regels bovenaan op de bladzijde na - zogoed als geheel leesbaar gebleken (nr. 10-17). De tweede kolom is - nu op de laatste twee regels na - ook met het blote oog duidelijk leesbaar (nr. 18-22). Te oordelen naar de taalvormen is deze tekst zeker Vlaams, maar niet uniform van taal. Overwegend zijn Frans-Vlaamse of westelijk Westvlaamse vormen als baken (10), op (overwegend; een enkele maal toch up), littel (21), vol (21) seinen (16) en aerdricke (16), warf (21) maar toch ook werf (Oost-Vlaanderen)Ga naar voetnoot(8). Vermelden we tenslotte nog dat het fragment duidelijk afkomstig is van het plat van een oude boekband, en dat de gehavende en bevlekte zijden (fol. 1v en 2r) op het plat met lijm vastgekleefd geweest zijn. De recepten en magische formules werden doorlopend als proza geschreven. Als merkteken voor een nieuw recept komt dikwijls, maar niet altijd, een paragraafteken voor dat met rood werd aangestipt. De eerste letter van de eerste regel van de linkerkolom van elk blad is bovendien met rood gekleurd en is groter geschreven dan de overige kapitaaltekens uit het fragment. In de hiernavolgende editie werden de recepten door mij doorlopend genummerd; bovendien werd elk opschrift - indien er een is - op afzonderlijke regel geplaatst. Leestekens werden toegevoegd en de eerste letter van het beginwoord van elk recept, werd met een hoofdletter geschreven, alhoewel dat in het Hs. niet overal het geval is. | |
Tekst:NotaDe volgende afkortingen worden hier en in de aantekeningen gebruikt: Circa Instans: L.J. Vandewiele, Een Middelnederlandse Versie van de Circa Instans van Platearius (Oudenaarde, 1970). Daems: W.F. Daems, Boec van Medicinen in Dietsche (Leiden, 1967). De Vreese: W.L. De Vreese, Middelnederlandsche Geneeskundige Recepten en Tractaten, Zegeningen en Tooverplanten (K.A.V. Gent, 1894, 1o Afl.: Recepten). Herb.: L.J. Vandewiele, De ‘Liber Magistri Avicenne’ en de ‘Herbarijs’ (Brussel, 1965), 2o deel: Herbarijs. MGR: W.L. Braekman, Middelnederlandse Geneeskundige Recepten (K.V.A. Gent, 1970). | |
[pagina 92]
| |
Fol. 2v van het Leidse handschriftfragment
| |
[pagina 93]
| |
MTMR: W.L. Braekman, Medische en Technische Middelnederlandse Recepten (K.V.A. Gent, 1975). | |
[fol. 1ra] 1. [Jegen sere vedenGa naar voetnoot(9).]Hi neme tremoersGa naar voetnoot(10) ende dwaneGa naar voetnoot(11) wel daer mede, ende legentGa naar voetnoot(12) cruut vp tfier ende bactene som wilen m[e]t sote melc ende al[s]tu mogest, speel der houesterGa naar voetnoot(13) minnen spel, ende hout dine manlijchede lange int wijf. | |
2. Jegen gesuel.Nem mos van sleedorneGa naar voetnoot(14), ende menget met eykenGa naar voetnoot(15), ende met lijnsade ende sout, ende siedet in wine so lange dat het dicke wort, ende dan legt al warm opt gesuel. | |
3. Jegen die gescoert sijn.Nem vrieswondeGa naar voetnoot(16) ende doetse sieden in scone water een groten walGa naar voetnoot(17), ende dan nempsteGa naar voetnoot(18) ende sietse in melke; die melc salmen drinken tsauonts ende dat bornGa naar voetnoot(19) lau des morgens, ende dit salmen doen. xviij. dage. | |
[pagina 94]
| |
4. Jegen tfederschijnGa naar voetnoot(20).Nem berginGa naar voetnoot(21) smout ende bargin spec, ende braet in eenGa naar voetnoot(22) panne, ende dan nem dat smout ende olieGa naar voetnoot(23), smout ende wijn, elcs euen veleGa naar voetnoot(24), ende tarwijn mele ende gestijnGa naar voetnoot(25) gesoden desGa naar voetnoot(26) het begint drogen, ende maker af een plaester also heet alsmen gedogen machGa naar voetnoot(27) ende warmt oft es te doeneGa naar voetnoot(28). | |
5. Jegen laserscap lange te blischenGa naar voetnoot(29) ende te deckeneGa naar voetnoot(30).Nem galigaenGa naar voetnoot(31), persine van alexandreGa naar voetnoot(32), castoireGa naar voetnoot(33), suker, honich: dit doet al te gadre ende gemalen gout ende perlen van orienten; dit moetmen nutten drieweruen sdages ende hi moet drinken gewallen wijn, ende brande beneden knienGa naar voetnoot(34) maken: aldus machmen teuelGa naar voetnoot(35) langeGa naar voetnoot(36) deckenGa naar voetnoot(37). JegenGa naar voetnoot(38) .......... | |
[pagina 95]
| |
[fol. 1vb] 6.[Biuoet]................................................................................................................................................... doet mense hem..... wale ende [menn]e nuttet. BiuoetGa naar voetnoot(39) gesoden in smoute doet ripen suerenGa naar voetnoot(40) ende breken. | |
7.PersijnGa naar voetnoot(41) doet wel spise siedenGa naar voetnoot(42) ende met (?) betonienGa naar voetnoot(43) dar (?) toe slaetGa naar voetnoot(44) den lichame, ende soe helpt den genen die twaterGa naar voetnoot(45) in hebben, ende mindert den steen ende die felle graueel. | |
8.AueneGa naar voetnoot(46) gheten of gedronken doeden die slikeGa naar voetnoot(47) in den lichame, ende verdrijft die gelsucht, si datmense stampt met endiuienGa naar voetnoot(48) of met sicoreieGa naar voetnoot(49), ende drincken tsap dickeGa naar voetnoot(50). | |
[pagina 96]
| |
9.AlseneGa naar voetnoot(51) gesoden met olien es goet opten coekeGa naar voetnoot(52). Tsap van alsene ende puluer van comineGa naar voetnoot(53) ende zeem te gader geminget, ende optie lede geleit die swart zijn van quetsingen ende van slagen, doetse genesen. Tsap van alsenen in die oren gedroept, doetGa naar voetnoot(54) veni[ndenGa naar voetnoot(55) worme] die daer in gecropen sijn. | |
[fol. 2va] 10............................................................ perdeGa naar voetnoot(56), vulle [wort]Ga naar voetnoot(57).......... of een ander..... backene also lange als men [dat] meel baken moet, ende dan nem die [bl]oeme uut, ende mac .i. papken van iewer melkeGa naar voetnoot(58), ende vander doder van eenen eye, ende gef dan sieken dat tetene .iij. of .iij. weruen. | |
11. Jegen dat menisoenGa naar voetnoot(59)Nem blomenGa naar voetnoot(60) ende een littelGa naar voetnoot(61) wieroec, ende een luttel suuer was, ende een doder van eenen eye, ende .i. littel vrawenGa naar voetnoot(62) melke, ende mac een papken, ende doet den sieken eten .ij. warf of .iij. warf. | |
[pagina 97]
| |
12. Menstruum te hebbene.Nem mistworteGa naar voetnoot(63) ende stampse, ende dan nem eye, ende mac .i. verse caseieGa naar voetnoot(64) daer of, ende dat et. | |
13. Jegen eenen icenenGa naar voetnoot(65) vpten houeden.Nem dreseneGa naar voetnoot(66) ende sietse in wine ende dwa dat houet daer mede .i. maent of .iij. weken. | |
14. Jegen trodeGa naar voetnoot(67) in aensichte.Nem cossoudenGa naar voetnoot(68) ende die crumen van gebrokendenGa naar voetnoot(69) brode, ende stampt ouer een, ende mac een plaester ende legt daer op, het sal werden bleec. | |
15. Jegen tsuellesGa naar voetnoot(70) te scauenGa naar voetnoot(71).Nem papen cruutGa naar voetnoot(72), cossoude, meerer wesendeGa naar voetnoot(73), stamp ouer eenGa naar voetnoot(74), ende sied in wine of in watre ende beter teuel mede. Dese dranc es goet te wonden. | |
[pagina 98]
| |
16.Oftu wilt dat die wonden nemmerme en swere. [leest dese] wort oemoedelike, seinendeGa naar voetnoot(75) in die wonde: Jhesus Crist was in aerderike gewont,
dat wart in den hemele contGa naar voetnoot(76);
sine wonden ne suollen noch en suorenGa naar voetnoot(77),
sone moeten dese wonden doen.
Dit sech drie werf ende elc weruen .i. pater noster met .i. aue marien in die eere der drieuoudechede ons heeren. | |
17.Dit sijn oec goede helege worde, bedeGa naar voetnoot(78) ten wonden ende ten seeren suelle lesseGa naar voetnoot(79). Het was in goeden stonden
dat god gecruust was,
ende betre dat hi geboren was;
sijn vlesch noch sijn bloet
dat ne sualGa naar voetnoot(80) noch en suoer,
sone moete dit doen,
in gods namen, amen ...Ga naar voetnoot(81).
| |
[fol. 2vb] 18. [Om bloet te stempenGa naar voetnoot(82)......................................................................................... bloet, | |
[pagina 99]
| |
daer na wart die man gesont ende goet;
Nu stant dijn bloet stille,
.N. dor des helechs bloets wille,
in gods namen, amen.
Ende sech dit drieweruen met .iij. pater noster ende met .iij. aue maria in gedincnissen ons heeren passie. So scrijf dit wort vor tfoerhoet + agla +, het stempt, of scrijf vor tfoerhoet: consumatum est, ende dit wort scrijft butten optie hant an dander side dat hi bloet: + agla +. | |
19. Jegen therte gespanGa naar voetnoot(83).Sech dese wortGa naar voetnoot(84): helege sone, ic clage di,
dat herten gespan deert mi,
dat herte gespan,
ende dat leuer gespanGa naar voetnoot(85)
endeGa naar voetnoot(86) longen gespanGa naar voetnoot(87),
hoe dat mi ane quam,
datGa naar voetnoot(88) beter mi god ende die goede sente ian,
in gots namen, amen.
Ende sech .iij. weruen ende telken weruen een pater noster ende .i. aue marie. | |
20. Jegen den redeGa naar voetnoot(89)Nem .i. appel ende snitene te sticken in .iij. ende scriue int eerste stic: in nomine patris per ipsum. Int ander stic: in nomine filij cum ihesu. Int derde stic: in nomine spiritu sancti ipsum; ende teerste sal- | |
[pagina 100]
| |
men voren eten, ende tander daer na, ende dan tderde. In nomine patris et filij et spiritus sancti amen. | |
21. Jegent bloeden ter nesenGa naar voetnoot(90)Mac desen vijfhoec saneGa naar voetnoot(91) ☆ / 6Ga naar voetnoot(92): dese figure moet me maken met eenen trecke, ende als me den meden pontGa naar voetnoot(93) daer in verset vander greffienGa naar voetnoot(94) + on + agla +, dan slaetGa naar voetnoot(95) den tantsweer, dies volmaecteliken gelouet. | |
22. Dit sijn die sekerste teekene die me[n] in orine bekennen mach.Orine die haer claer toget daert te maten licht es ende daer weder dicke wert iegen ...Ga naar voetnoot(96). | |
Aantekeningen.1. Het eerste derde van dit recept komt zogoed als geheel overeen met MGR no 619: (Tegen zeer veeden) Men vgl. eveneens MGR no 1024. Het laatste deel van het recept met de aanwijzing het ‘houescer minnen spel’ te spelen en ‘dine manlijchede lange int wijf’ te houden, heb ik in geen ander Mnl. recept gevonden.
2. De inhoud stemt volledig overeen met MGR no 982: Nem mos van sledoornen, ende menghet met wollen ongedwegen, ende luttel linzaet, ende een luttel souts, ende dit wellet in witten wiin so langhe dat al diche wort, dan legt opt ghezwelle. | |
[pagina 101]
| |
Als men no 2 hiermee vergelijkt blijkt dat naast de precisering ‘witten wiin’, door de hierboven gegeven parallelle tekst ook duidelijk wordt dat met eyken ongewassen, d.w.z. niet-ontvette wol bedoeld is. Dit wordt ook bevestigd door MGR 1148 waar sprake is van ‘onghedwanghender wollen’, in een overigens ook sterk gelijkend recept. Men vgl. ook De Vreese no 398.
3. Men vgl. MTMR no 84 en 1006. Het eerstgenoemde recept is zogoed als identiek: Jehen tghescuerde. 4. Er is sterke gelijkenis met MTMR no 154: Jeghen fledersijn dat niewinghe commen es. Hier is echter, zoals men ziet, geen sprake van meel.
5. Er is enige gelijkenis met MGR, no 411 maar er is nagenoeg woordelijke overeenstemming met MTMR no 176: Jeghen dlasers heuel. Uit de vergelijking blijkt dat in het bovenstaande recept super corrupt is voor suker en dat ghemane wel niet ghemene d.i. gewone, betekent maar corrupt is voor ghemalen.
nrs. 6-9. Deze drie tekstgedeelten lijken afkomstig uit een herbarijs, waarin de planten alfabetisch op de eerste letter van hun Latijnse naam worden geordend (de Latijnse namen van de vier planten, respectievelijk artemisia, apium, avena en absinthium beginnen alle met a). | |
[pagina 102]
| |
6. Men vgl. MTMR no 186: Biuoet doet wel orine maken ende seeden, helpt den steen breken. Ende nutmenne met smoute hi doet sueeren seeden. Hieruit kan men vermoeden dat het onleesbare deel van no 6 eveneens over de urine en (of) de steen handelde.
7. Deze tekst komt niet overeen met de twee ‘recepten’ die in de MTMR over ‘persiin’ handelen (no 187 en 309). Bij Daems (p. 118) leest men echter toch: Item, merkensaet, zeer ghesoden in wijn ende dien gedroncken, breect den steen, ontstopt die lever ende breect die wint binnen den lichaem, ende sacht den torcioen. 8. Aan de eigenschappen van avena, haver, werd dikwijls geen afzonderlijk hoofdstuk gewijd in de kruidenboeken. Is er toch een, zoals in de Herb (no 17) of Circa Instans (p. 68) dan omvat het slechts een paar regels tekst. Een duidelijke gelijkenis met no 8 is er niet.
9. Er is een sterke overeenkomst met een deel van no 188 in de MTMR: ... Ende alsene ghesoden in olie es goet ieghen den couke. Alsene, comine ende seem te gadere gheminct es goet op lede die ghequeds siin ende suaer van slaghen. Uit de vergelijking blijkt ook dat in bovenstaande tekst suaer corrupt is voor suaert, d.i. zwart.
Het woord koek (coeke) is de naam die aan een verharding in de buik werd gegeven, een soort rachitis die dikwijls leidde tot tuberkulose. Het woord werd gewoonlijk in een adem genoemd met ‘'t hertegespan’. Men zie M. De Meyer, ‘'t Hertegespan’, Volkskunde XXIV (1965), 14-17 en L. Elaut, ‘De koek: een ziektekundig klaverblad in West-Vlaanderen en in Silezië’, Hand. Kon. Zuidned. Mij. voor Taal- en Lett. en Geschiedenis XXX 1976, 17-30.
10. Geen parallelle tekst gevonden.
11. Er zijn wel enkele vaag gelijklopende recepten voor buikloop, maar een sterk gelijkende tekst is mij niet bekend. | |
[pagina 103]
| |
12. Een zogoed als eensluidend recept vindt men in MTMR, no 516: Te hebbene menstrua De naam mistworte is bijzonder zeldzaam. Het lijkt mij waarschijnlijk dat mistelwort, d.i. maretak of vogellijm (Viscus quercinum L.), nu veelal als verzamelsoort Viscus album genoemd, hier wordt bedoeld.
Door de parallelle tekst wordt ook de mogelijkheid geschapen caseie als corrupt voor pasteie te interpreteren, alhoewel de spelling van beide toch wel meer verschilt dan in corrupte plaatsen meestal het geval is.
13. Het gebruik van aardveil voor een hoofdkwaal heb ik nergens gevonden. Daardoor blijft ook de betekenis van icenen duister.
14. Een sterk gelijkend recept heb ik niet gevonden. Men vgl. echter wel MTMR, no 730 over het maken van ‘aqua consolida minoris’: ... Ende dat aensicht mede bestreken mact schone verue en suuert dy rode pusten int aensicht. Een gelijkaardige passage vindt men in De Vreese, no 415 waar echter sprake is van ‘consolide majoris’, dat de auteur gelijkstelt met ‘metelievenen’, en waaraan precies dezelfde werking wordt toegeschreven.
15. Een parallelle tekst die opvallende overeenkomst vertoont, heb ik niet gevonden. Wel wordt consoude of cossoude, confilie in vele wonderdranken gebruikt, vooral dan de grote ‘consoude’. Dit laatste wijst erop dat ‘cossoude meere wesende’ als een verwijzing naar de grote confilie moet beschouwd worden. Er zijn immers drie soorten confilie: consolida minor, brunelkruid (Prunella vulgaris L.) en consolida maior, smeerwortel (Symphytum officinale L.). Verder was er ook nog consolida, zonder adjectief. Zie de voetnoot bij dit nummer. Het is dus smeerwortel die hier in dit recept lijkt aangegeven te worden. Toch wordt consolida majoris ook met madeliefjes gelijkgesteld (cf. voorgaande aantekening) wat de gegeven identifikatie dan weer tegenspreekt. Er heerste immer, het is algemeen bekend, in de middeleeuwen een grote verwarring in de namen van sommige verwante plantensoorten.
16. In een vijftiende-eeuws Gents handschrift komt de formule ‘in aerderike gewont... hemele cont... suollen noch en suoren’ voor in | |
[pagina 104]
| |
een zegening ‘toot neghen derande brande van santen’ (W. Braekman, ‘Middelnederlandse Zegeningen, Bezweringsformulieren en Toverplanten’), VMKVA (1963), 275-386), no 28) Hierin leest men: Onse lieue heere god quam up erderike ghewont,
hi voer in hemelrike ghesont.
Hij nam sine rechter hant,
hi sechende dien brant.
dat hi en zual noch en zwoer.
Also en moete dit doen.
Men vgl. ook J. Van Haver, Nederlandse Incantalieliteratuur (K.V.A. Gent, 1964), waar verscheidene gelijkaardige formules voorkomen (no 68 en 101-103), maar vooral no 334 is duidelijk verwant (p. 153). Deze laatste formule, bij het begin van deze eeuw in Frans-Vlaanderen opgetekend, luidt: Om verscheidene wonden te genezen. Deze formule, die door J. Hampp, Beschwörung, Segen, Gebet (Suttgart, 1961), p. 208 e.v. genoemd wordt ‘die Formel vom “Schwellen und Schwaren”’ is ook uit Duitsland en Engeland zeer bekend. Een voorbeeld uit de 12e eeuw begint als volgt: Christ was hien erden wnt.
daz wart da ze himele chunt.
Zie ook de volgende aantekening.
17. Ook hier komt de ‘zwellen en zweren’-formule voor, zij het nu in combinatie met wat J. Hampp, Op. cit. p. 211 noemt ‘die Formel van der “guten Stunde”’. In het Middelnederlands heb ik geen sterk-gelijkende parallelle formule kunnen vinden. Een paar voorbeelden uit het Duitse taalgebied, zonder combinatie met de ‘zwellen en zweren’-formule: Also guot die wile was,
daz der heilige Christ geboren wart.
alsô guot was auch die wile,
daz geboren ward die Künigin Marie;
und wer der heilige Christ nit geborn
so were mannige sel verlom
(12e eeuw).
| |
[pagina 105]
| |
In een zestiende-eeuws Duits handschrift luidt de formule: Gudt was die stunde,
Do godt geborn warde;
Zwirnet als gudt,
Do er gedaufft warde,
Drei stund als gudt,
do er gemartert warde.
gudt waren die stunde,
die wöllen verstellen das bluet und die wunde.
(O. Ebermann, Blut- und Wundsegen in ihrer Entwickelung dargestellt (Palaestra XXIV, Berlin, 1903), p. 72).
18. Deze zegening bestaat uit drie delen. Het eerste is zo onvolledig overgeleverd, dat het type moeilijk te bepalen is. Daarop volgt het gewone aantal (drie) onzevaders en weesgegroeten. Het derde deel is van gans andere aard. Het bevat nog drie verschillende magische middelen. Bij het eerste schrijft men Agla op het voorhoofd, bij het tweede schrijft men op dezelfde plaats consumatum est, en bij het derde schrijft men agla op de hand die tegenovergesteld is aan de kant waar men bloedt.
19. Voor ‘'t herte gespan’ zie de aantekening bij no 9 hierboven. Een andere bezweringsformule voor het ‘hertegespan’ is mij in het Middelnederlands niet bekend. Typisch voor magische formules is wel de voorkeur voor het getal drie: naast het ‘hertegespan’ wordt ook lever- en longengespan genoemd (vgl. ook de volgende aantekening).
20. Het gebruik van een appel die in stukken wordt gesneden, is vooral uit de liefdemagie bekend, cf. W. Braekman, VMKVA (1963), p. 290. Op elk stuk, er zijn er hier weer drie, worden Latijnse woorden geschreven, soms ook caballistische tekens of afzonderlijke letters.
21. Alhoewel de afgebeelde figuur een zeshoek is, is er in de tekst sprake van een vijfhoek en dit is dan ook wel wat bedoeld werd. De tekening werd slordig gemaakt, de onderste punt van de op zijn kop staande driehoek moet op de basis van de rechtopstaande driehoek liggen. Aan de vijfhoek, het pentakel, werd een grote magische kracht toegeschreven. Volgens Fr. Boutet, Dictionnaire des sciences occultes (Paris, 1937), pp. 234-40 moet deze magische figuur op een woens- | |
[pagina 106]
| |
dag gemaakt worden, als de maan zich in het eerste kwartier bevindt, in het derde uur van de morgen. De ‘haute magie’ wil dat men deze figuur echter niet met twee driehoeken maakt, maar met drie cirkels, de ene binnen de andere en in 3 verschillende kleuren. Men spreekt hierover exorcistische formules uit, zuivert en parfumeert met wierook. Pas dan wordt in de binnenste cirkel een vijfhoek getekend, waarbinnen men agla schrijft. Het maken van deze zegel is een magische operatie die het oproepen van geesten mogelijk maakt. In het Middelnederlands is het gebruik van een ‘pentakel’ in een bezweringsformule mij niet van elders bekend. Vermelden we nog dat het aantal lijnstukken waaruit het pentakel bestaat als ‘/ 6’ wordt aangegeven, waarna deze 6 lijnstukken nog eens op een rijtje worden gezet.
22. Dit is het begin van een urine-traktaat, dat wellicht op de volgende, niet-bewaarde bladen van het Hs. nog voortgezet werd. In de urinoscopie onderscheidde men vier dingen die in de urine belangrijke aanwijzingen konden geven voor de ziekte waaraan de patiënt leed. Na enkele theoretische beschouwingen, leest men in de zg. ‘Vlaamsche leringe van orinen’ (Ed. W. Braekman und G. Keil, ‘Die “Vlaamsche leringe von orinen” in einer niederfränkischen Fassung des 14. Jahrhunderts’, Niederdeutsche Mitteilungen XXIV (1968), 75-125: ‘Die wilde besien orine, hij moet eerst mercken vier dinghe: Die ierste es die verwe; die andere es die substancie vander orinen, dats weder soe es dicke oft dinne: terde es datmen merken moet, waet in orine vlotet oft sit; dat vierde es datmen mercken moet, weder der orinen es lettel ofte vele. Dese vier dinghen moet elc meester merken wel als hi besiet orine’. Daarna bespreekt en interpreteert de schrijver achtereenvolgens de kleur, de ‘substancie’, wat in de urine drijft en de hoeveelheid. Uit dit bekende traktaat, waarvan J. Munk reeds vroeger een andere versie had gedrukt (Een Vlaamsche leringe van orinen uit de veertiende eeuw (Leiden, 1917), heeft de scribent van het fragment blijkbaar alleen het gedeelte over de ‘materien van orinen’ overgenomen (cap. XIV in de in de vorige alinea genoemde editie). Dit gedeelte van de tekst stemt zogoed als woordelijk overeen met no 22: (XIV) Dit sijn die materien vander orinen: Orine roet, die haer claer toghet, dairt te maten licht es, ende weder doncker wort jeghen die zonne: die mensche es ziec ter longheren. Orine die wit es ende bleec... | |
[pagina 107]
| |
Men vgl. Munk, p. 53.
Op te merken valt dat ‘dicke wert’, i.pl.v. ‘doncker wort’ voorkomt in de verkorte versie van de ‘Vlaamsche leringe’, zoals die overgeleverd is in Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs. 15624-15641, fols. 22-27). Op basis van het gelijke ‘dicke wert’, lijkt het waarschijnlijk dat het hier uitgegeven fragment en het Brusselse hs. nauw verwant zijn of een gemeenschappelijke ‘Vorlage’ hadden. |
|