Bespreking van het finale gedicht
De ontwikkeling is die van litanie naar syntactische inbedding. De eerste drie handschriften bevatten slechts juxtapositie. Het laatste heeft als en dan. Er zijn acht hoofdzinnen en twee bijzinnen.
De litanie (2 ½ strofe binnenin) bevat 5 × 0! en is ook met bijzinnen gestoffeerd.
Het nieuwe van het finale gedicht, is de enorme spanning tussen twee polen:
dichter-brevier
Enerzijds de vermorzelde dichter (zorgen verslinden, moedheid, zorge, zuchte, zit ik alleene, buige, bidde, weene, grijpe), anderzijds ‘den’ superieure brevier (schat, Gods eigen beworp, sterkte, onsterfelijk geslorp, weldaad, troost). De ideeën van sterkte, drinkwater, koelheid en schaduw zijn bewaard.
Het brevier troost met woorden (gebeden, Gods woord, Gods beworp). Tussen de tierende wereld en het sprekend brevier, zit de zuchtende, biddende, wenende dichter. Maar door het sprekend brevier krijgt hij de kracht tot eigen woord: hij ‘biedt den boozen: van hier!’.
De agressie vanwege de buitenwereld - Vijand in het gedicht, menschen in de eerste correctie - wordt gekenmerkt door hitte ('t vier, onmachtige zwoelheid, gestookt, roost), de werking van het brevier door koelte (wellustiger koelheid, schaduwomsluitend).
De wereld-menschen-Vijand-boze bestoken de dichter met hitte, maar hij zit in de schaduw van het boek.
Dat boek, vol lavend geslorp, vol wellust, dat onuitputtelijk vat, dat de dichter wenend vastgrijpt en omhelst, is dat niet de moeder?
Die moeder, waarbinnen het kind alle goeds vindt, is voorzien van grote krachten, haar door de vader ingegoten: het woord, de wonderlijkheden van de vader (de Pausen, God).
Al het bijkomstige is weggevallen in dat finale gedicht. Alleen komt te voorschijn de familiale driehoek: moeder, kind, vader.
De moeder beschermt het kind met de vaderlijke macht en krachten tegen de hitte-aanvallen van buiten. Symbolisch uitgedrukt: de moeder met de goede fallus beschermt het kind tegen de kwade fallus.