Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Berijmde middelnederlandse gezondheidsleer ‘Alsoet Aristoteles Alexander Oversonde’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teit te Gent) en een paar jaar geleden ook werd uitgegevenGa naar voetnoot(4). Toch bevat dit handschrift enkele, wat men met de nodige omzichtigheid en misschien alleen voorlopig - unieke teksten zou kunnen noemen, nl. een aantal geneeskundige receptenGa naar voetnoot(5). Het is op deze teksten dat de waarde ervan hoofdzakelijk gebaseerd is. Naast deze korte prozatekstjes bevat het handschrift ook een berijmde, doch als proza geschreven gezondheidsleer, en het is deze tekst die het voorwerp van deze studie uitmaakt. Het gedicht komt in het handschrift voor op fols. 34r.-36r. In totaal telt het 302 meestal paarsgerijmde verzen, met als titel: ‘Dit es hoemen leuen sal nae der gesonden alsoet aristoteles alexander ouersonde’. De tekst in zijn geheel is zonder twijfel als een gezondheidsleer te bestempelen, doch bij nader toezien kan men er een vijftal onderdelen in onderscheiden. Eerst worden aanwijzingen gegeven voor wat men doen moet bij het opstaan, gevolgd door beschouwingen over de voor- en nadelen van de slaap, b.v. vóór en na het eten, of op de linker of de rechter zijde. In een derde onderdeel bespreekt de auteur de vier seizoenen en de hygiënische en diëtische voorschriften die in elk jaargetijde dienen onderhouden te worden. De twee laatste delen zijn gewijd aan wat het lichaam respectievelijk vet maakt of wat doet ‘verdroghen’. Dit gedicht is nog uit twee andere handschriften bekend. Het komt immers eveneens voor in het laat-vijftiende-eeuwse Hs. Leiden, U.B. Codex Voss. Chym. Octavo 6 (fols. 111r-112r)Ga naar voetnoot(6) en in K.B. Brussel, Hs. 19.308, fols. 33v-39v. Het laatstgenoemde handschrift, in de veertiende eeuw op perkament geschreven, bevat een uit drie delen bestaand gedicht, dat naar v.26 ‘Van Smeinscen Lede’ genoemd wordt en in totaal 2027 vv .omvatGa naar voetnoot(7). Het eerste deel bevat een ontleed- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunde en een verrichtingsleer, geordend a capite ad calces, het tweede is een verloskundige verhandeling, voorafgegaan door de ontwikkelingsstadia van het menselijk embryo. Het derde en laatste deel is de gezondheidsleer die bestaat uit een inleiding (vv. 1690-1725) en de eigenlijke hygiënische raadgevingen (vv. 1726-2023) die 302 vv. omvatten. De inleiding komt in het Edingse handschrift niet voor maar de eigenlijke gezondheidsleer is, op detailverschillen na, dezelfde in het Brusselse en het Edingse handschrift. Dit is wellicht eveneens het geval voor de hierboven vermelde Leidense codex, waarvan ik de tekst echter niet heb kunnen vergelijken. Zoals hierna bij de tekstuitgave nog zal blijken, heeft de Edingse versie in enkele gevallen een lezing die beter is dan die uit het honderd jaar oudere Van Scmeinscen Lede (ML): vv. 71, 131, 191, 192, 249, 253, maar nog veel groter is het aantal plaatsen waar het omgekeerde het geval is: vv. 44, 56, 94, 97, 135, 151, 157-58, 187, 326, 292 en 299. Verscheidene argumenten werden bij vroegere uitgaven naar voor gebracht om ML als een jeugdwerk van Jacob Van Maerlant te beschouwenGa naar voetnoot(8). Alhoewel dit uiteraard moeilijk onomstootbaar kan worden bewezen, is het inderdaad een aantrekkelijke hypothese, waarmee we ons echter in het kader van deze bijdrage niet verder kunnen inlatenGa naar voetnoot(9). Zoals reeds L. Elaut en J. Deschamps hebben opgemerkt is dit gedicht een vertaling van de Epistola Aristotelis ad Alexandrum de conservatione corporis humani, welke brief ‘op zijn beurt een vertaling (is) van een gedeelte uit “Sirr-al-Asrar”, een Arabische levensleer’Ga naar voetnoot(10). Het is aangewezen daarop even nader in te gaan, ten einde de Mnl. tekst in zijn historisch kader te kunnen situeren. Het Arabische, nog onuitgegeven werk Sirr-al-Asrâr, d.i. Secreta Secretorum, is een beroemd uitvoerig geschrift van sterk verscheiden inhoud, dat in vele handschriften is overgeleverd en wel in twee redacties. De zogenaamde B-versie, die tien traktaten bevat, wordt algemeen, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steinschneiders gezagGa naar voetnoot(11) beschouwd als het dichtst bij het origineel te staan. Op deze B-versie is een Latijnse vertaling gebaseerd, die ontstond bij het begin van de dertiende eeuw en op naam staat van Philippus Tripolitanus. De tekst ervan is in een druk van 1520 volledig bewaard. Hij wijkt van de Arabische handschriften af door een gewijzigde volgorde van de traktaten. Zo zijn in de Arabische versie de gezondheidsleer en de fysiognomie verbonden, maar bij Philippus komen ze gescheiden voor. De tweede Arabische versie, de zg. A-redactie, is korter dan de Bversie en telt slechts acht i.pl.v. tien traktaten. Op deze A-versie gaat een Hebreeuwse vertaling terugGa naar voetnoot(12) en ook, en dit is in verband met de Mnl. tekst wel heel belangrijk, een gedeeltelijke Latijnse vertaling, het zg. Regimen sanitatis van Johannes Hispalensis, dat ook wel Epistola genoemd wordt. Deze Epistola ontstond in de eerste helft van de twaalfde eeuw, een tijd die getuige was van de blijvende en met wisselende kansen verlopende strijd tussen de Islam en het Westerse Christendom. Deze strijd werd uitgevochten in en om het jonge koninkrijk Jeruzalem in het Oosten en op het Iberische schiereiland in het Westen. In deze hevige strijd werd de diepe rassenhaat nog aangewakkerd door twee fanatiek tegenover elkaar staande godsdiensten. Een belangrijk begeleidend verschijnsel van deze strijd was evenwel dat beide sterk verschillende culturen elkaar geleidelijk gingen beïnvloeden. Dank zij, of in weerwil van deze vijandschap, werden in deze periode allerlei intellectuele contacten tot stand gebrachtGa naar voetnoot(13). In Spanje ontstond, onder de bescherming van de aartsbisschop van Toledo, een stad die pas sedert 1085 op de Moren was heroverd, kort na 1130 een beroemde vertaalschool, waar Arabische werken op grote schaal in het Latijn werden overgezet. Hierdoor werd een deel van de Arabische cultuur voor het Westen toegankelijk gemaakt. Langs de Arabieren om kwam Westeuropa aldus ook opnieuw in contact met de Griekse wetenschap, zodat deze periode te recht als ‘une première | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
renaissance pour les esprits curieux de ce temps’Ga naar voetnoot(14) kan worden beschouwd. Toledo was een zeer geschikte plaats voor een dergelijke vertaalschool. Tweetaligheid was er immers sterk verspreid als gevolg van de lange bezetting door de Moren. Ook was er een soort pragmatische verdraagzaamheid gegroeid tussen Joden, Arabieren, de Oudgotische Mozarabische bevolking en de uit het Noorden naar hier overgekomen Spanjaarden. Alleen deze tolerantie verklaart de aanwezigheid op deze vertaalschool van Johannes van Toledo of Johannes Ben David, een Jood die zich later liet dopen en van dan af meestal Johannes Hispalensis genoemd wordt. Deze vertaler heeft een buitengewone bedrijvigheid aan de dag gelegd. Hij vertaalde talrijke Arabische wetenschappelijke werken in het Latijn. Zijn werkterrein lag vooral op het gebied van de mathematische en astronomische teksten. Met de vertaling van de Epistola begaf hij zich echter ook op het gebied van de medische literatuur. De Epistola kende een grote verspreiding in het middeleeuwse WesteuropaGa naar voetnoot(15). Naar schatting is het traktaatje in ongeveer honderd middeleeuwse handschriften bewaardGa naar voetnoot(16). Dit werkje werd ook opgenomen in encyclopedische werken als de De Natura Rerum van Thomas van Cantimpré, waar het deel uitmaakt van het eerste boek, de Liber de Anathomia corporis humani. In druk is het traktaatje echter moeilijk toegankelijk gebleven. Het werd pas in 1883 uitgegevenGa naar voetnoot(17) op basis van verscheidene handschriften die in Engeland bewaard worden. Al deze handschriften dateren echter uit de veertiende eeuw. Der- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tig jaar later werd de tekst nogmaals uitgegeven, ditmaal naar een codex uit de twaalfde eeuw, door Johannes BrinkmannGa naar voetnoot(18). Het is deze tekst die hier ter vergelijking wordt geciteerd. De Middelnederlandse vertaling van de Epistola, die hier naar het Edingse handschrift wordt uitgegeven, volgt de Latijnse tekst op de voetGa naar voetnoot(19), maar laat de uitvoerige inleiding geheel weg, dit in tegenstelling met de versie die voorkomt in ML, zoals hierboven reeds werd opgemerkt. In deze inleiding vermeldt Johannes zelf dat hij geput heeft uit het Arabische werk Sirr-al-Asrar. Aan het ontstaan ervan worden de namen van Aristoteles en van Alexander van Macedonië verbonden. Deze twee namen, die hier als dekmantel voor de waarde van de inhoud worden naar voren gebracht, zijn naar middeleeuwse maatstaven natuurlijk de beste garantie en verlenen aan het geheel een grote autoriteit. Ook treft men in deze inleiding de karakteristieke geheimzinnigheid aan rond het vinden van dit traktaatje. Het was geschreven in gouden letters en werd gevonden in de zonnetempel op aanwijzing van een wijze en vrome grijsaard. Een dergelijke, gans ongewone herkomst, is een kenmerk dat in vele korte middeleeuwse traktaatjes wordt aangetroffenGa naar voetnoot(20). Het is bedoeld om het geheim en dus belangrijk en waardevol karakter van de tekst te verhogen en hem te hullen in een waas van geheimzinnigheid die hem in middeleeuwse ogen aantrekkelijker en geloofwaardiger diende te maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze inleiding tot de Latijnse tekst luidt als volgt:
Dominae T.Ga naar voetnoot(21) dei gratia hispaniarum reginae Johannes Hispaniensis salutem. Cum de utilitate corporis tractaremus et a me, quasi essem medicus, vestra nobilitas quereret brevem libellum de observatione diaetae vel de continentia corporis, id est qualiter se debeant continere, qui sanitatem corporis id est quam cupiunt servare; accidit dum ut cogitarem et vestrae iussioni obedire, huius rei exemplar Aristotelis philosophi Alexandro editum repente menti occurreret, quod excerpsi de libro, qui arabice appelatur CyroceseGa naar voetnoot(22) id est secretum secretorum, quem fecit, sicut praedixi, Aristoteles philosophus Alexandro regi de dispositione regiminis, in quo continentur multa regibus utilia, quae quidam niterpres iussu imperatoris sui cum multo labore quesivit, de cuius inventione idem sic ait: ‘Egressus sum diligenter inquirere, quod mihi praeceptum est ab imperatore, et non cessavi sollicite circuire loca et templa in quibus suspicabar philosophos sua abscondisse opera, donec pervenirem ad quoddam altare, quod sibi aedificaverat Hermes, in quo sol venerabatur a quibusdam. Ibidem inveni quendam senem prudentem et religiousum, moribus ornatum; huic adhaesi, huic placere studui et verbis dulcissimis eum lenivi, quousque secretum locum mihi detegeret, in quo inveni plura philosophicorum secreta. Inter quae hunc libellum aureis litteris scriptum inveni et sic invento, quod querebam, cum gaudio reversus sum et vix tandem inveniens de graeco in arabicum transtuli’, ex quo ego praesens opusculum in latinum transtuli. Possideat hoc opus nobilitas vestra deo iubente cum corporis incolumitate. Alexander, cum sit homo corpus corruptibile et ei accidat calor et humor, qui in ipso sunt corruptio, visum est mihi, quaedam tibi scribere utilia et omnino necessaria ex secretis artis medicinae, quibus contentus eris, maxime cum sit inhonestum, quod appareant medicis infirmitates regis. Si autem hoc exemplar perspexeris et iuxta preciosum ordinem conservatus fueris, medico non indigebis exceptis in his accidentiis bellicis sive percussionibus et ceteris, quae omnino vtare non pussunt.
Een gedeelte van deze inleiding komt voor in de versie van de Epistola, zoals die in ML aangetroffen wordt (vv. 1690-1725): Hier muechidi voort leren an
Hoe dat daghelix de man
Leuen sal, daerhi bi can,
Vp dathem god der eren ian
Sonder euel bi mach wesen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aristotiles, als wij lesen,
Screeft zinen discipel vut vercoren,
Alexanders, als wijt horen,
Ende noomde den bouc ooc mede:
Bedect van alre hemelichede,
Want hine node wilde openbaren.
Sident vant men den bouc te waren
In eens Jupiters outaer,
Ende al ghescreuen, weit vor waer,
Met letteren van finen goude.
Dus screef aristotiles doude
Tote alexander, zinen clerc,
Doe hi beghinnen zoude twerc.
Alexanders den coninc
Send aristotiles dese dinc,
Want dat vleesch bederflic es
Ende hem bederuenesse merct des,
An leget biden humueren,
Die in hem zijn bi naturen.
Sone willic niet laten bliuen,
In wille in dit werc scriuen
Some dinc die nuttelic es
Ende orborlic; nu merke des,
Vuter hemeliker medicine
Salict nemen met mire pine;
Beziestu desen exemplare wel
Ende dudus leues, ende niet el,
Dune heues wat doen van ficisiene,
En zij van zaken die te gesciene
Gezet zijn, die gheen man
Met luste gescuwen can.
In de late middeleeuwen, vooral in de veertiende en vijftiende eeuwen, is er een ware overvloed van allerhande gezondheidsvoorschriften. Men schreef regimina onder allerlei klinkende titels en schreef ze toe aan verscheidene eerbiedwaardige autoriteiten. Men stelde algemene gezondheidsregels samen en ook specifieke tegen elke ziekte afzonderlijk, voor allerhande levensomstandigheden, voor land- en zeereizen, voor kinderen en voor ouden van dagen. Kortom men stelde het pu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bliek alle mogelijke, van een praktisch standpunt gezien, wetenswaardige diëtische voorschriften ter hand in een bondige en duidelijk op de dagelijkse praktijk afgestemde vorm. De Aristoteles-brief is het oudste Latijnse traktaat op dit gebied. Later werd hij gevolgd door gelijkaardige werkjes van de hand van Arnaldus van Villanova, het Regimen sanitatis Salernitanum, dat duidelijk bepaalde voorschriften aan de Epistola ontleendeGa naar voetnoot(23), vooral dan bij de voorschriften voor de vier seizoenenGa naar voetnoot(24). Ook Willem van Saliceto en Thadeus Florentinus stelden gelijkaardige traktaatjes samen. Het streven van de mens om zo oud mogelijk te worden is van alle tijden. Nog heden ten dage leest men geregeld van iemand die naar aanleiding van zijn honderdste verjaardag gevierd wordt en daarbij de levenswijze aangeeft waaraan hij zijn benijdenswaardige leeftijd toeschrijft. Dan krijgt men allerhande, goedgemeende doch niet steeds even betrouwbare levensregels te lezen. In feite zijn we zelfs tot op heden niet helemaal vrij van de invloed van de Epistola-levensregels. Voorschriften als ‘drink niet onder de maaltijd’ (vv. 92-104), of ‘slaap op deze of op gene zijde’ (vv. 109 e.v.) die thans nog algemeen bekend zijn, blijken immers ook reeds in de Epistola voor te komen. Ook in de Nederlanden zijn traktaatjes, waarin gezondheidsvoorschriften staan opgetekend, van oudsher bekend geweest. Het oudste regimen dateert nog uit de eerste helft van de dertiende eeuwGa naar voetnoot(25). Het is geschreven in proza doch enkele berijmde passages wijzen erop dat het tenminste gedeeltelijk steunt op een nog oudere berijmde versie die in de pre-Veldekiaanse traditie thuishoort. Drie andere Mnl. regimina zijn bekend, waarvan er een uit de veertiendeGa naar voetnoot(26), de twee overige uit de vijftiende eeuw stammenGa naar voetnoot(27). Nog andere regimina zijn in handschriften bewaardGa naar voetnoot(28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze Mnl. gezondheidsregels zijn maandregimina, daar ze voorschriften geven voor elk van de maanden van het jaar. Dit type van regimen komt reeds - in het Latijn dan - bij Beda Venerabilis voor (ob. 732) en behoort tot een oeroude traditie die blijkbaar helemaal los staat van de voorschriften zoals die in de Epistola aangetroffen worden. Deze Epistola is een gedeelte uit de Secreta secretorum dat, zoals gezegd, door Johannes Hispalensis tot een afzonderlijk traktaatje werd herschreven en als dusdanig een zelfstandig bestaan heeft geleid. Dit is ook nog voor andere delen uit het Arabische werk het geval. Het deel dat handelt over de strategie, dat over de stenen en de verhandeling over fysiognomie zijn er voorbeelden van. Een Mnl. bewerking van het fysiognomie-traktaatje is in verschillende versies bewaard, zowel in dichtvorm als in prozaGa naar voetnoot(29). Ze gaan alle rechtstreeks of onrechtstreeks terug op de Latijnse vertaling van het Sirr-al-asrâr. ***
Niettegenstaande de grote populariteit van deze losse traktaatjes, die uit het geheel van de Secreta secretorum reeds vroeg werden losgemaakt, is het werk in zijn geheel, vooral in hierboven vermelde B-versie van Philippus Tripolitanus in gans West-Europa ongemeen populair geweest. De Latijnse tekst is in een zeer groot aantal handschriften bewaard en er bestaan verscheidene vroege drukken van. Bovendien werd het werk in zogoed als alle Westeuropese talen vertaald, gewoonlijk zelfs herhaalde malen. In het Middelnederlands taalgebied gebeurde dit door Jacob van Maerlant, onder de titel Heimelijkheid der Heimelijkheden. De tekst van zijn vertaling is bewaard in drie min of meer volledige handschriften, het Haagse, het Leidense en het Comburgse. Ook werd het reeds driemaal uitgegeven, het laatst door A.A. VerdeniusGa naar voetnoot(30). Verder is er nog een fragment bewaard in Hs. 15624-41 van de Kon. Bibliotheek te Brussel (fols. 74r-75r). Dit fragment, neergeschreven rond het midden van de veertiende eeuw, is verdeeld in zes hoofdstukken. Het bevat de gezondheidsleer, echter niet volledig, maar, zoals Verdenius opmerkt, ‘ongeveer wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johannes Hispalensis in zijn Regimen heeft’Ga naar voetnoot(31). Hier hebben we dus nog een voorbeeld van de wijze waarop bepaalde delen uit het Secreta secretorum de neiging vertoonden als een afzonderlijk geheel een eigen bestaan te gaan leiden. Inderdaad, alhoewel de scribent dezelfde stof behandelt als in Van Maerlants Heim. der Heim. (vv. 955-1438), ontbreken toch de algemene beschouwingen. Het doel van de scribent is blijkbaar alleen geweest een verzameling praktische medische en hygiënische raadgevingen samen te stellen. Het is duidelijk dat de stof, die in de hier uitgegeven gezondheidsleer aangetroffen wordt, ook voor een groot deel bij Van Maerlant voorkomt. De inhoudelijke overeenstemmende delen kunnen, samen met de corresponderende hoofdstukken uit de Latijnse Philippus-vertaling, als volgt overzichtelijk worden samengevat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Maerlant heeft alleen het einde van Cap. 27 in de Latijnse tekst van Philippus vertaald (vv. 997-1003). Al het overige van dit lange hoofdstuk heeft hij eenvoudig overgeslagen, zodat er voor vv. 1-69 en 80-105 in de Mnl. vertaling van de Epistola bij hem geen parallelle passages te vinden zijn. Dit geldt eveneens voor het begin van Cap. 28 (vv. 106-112). Van Maerlants vv. 1109-1038, die handelen over de tijdstippen waarop men dient te eten en waarom, komen in de Epistola niet voor. De verzen 143-155, waarin het begin en het einde van elk seizoen wordt aangegeven, treft men niet aan bij Van Maerlant. Ze komen in de Lat. tekst, zoals reeds gezegd, helemaal op het einde van de Epistola voor. Bij Van Maerlant (en bij Philippus) wordt bij elk van de vier seizoenen een niet onaardige natuurbeschrijving gegeven: vv. 1061-1082 voor de lente, vv. 1101-1114 voor de zomer, vv. 1135-1154 voor de herfst, en vv. 1165-1176 voor de winter. In de Mnl. en in de Latijnse tekst van de Epistola ontbreken ze. De laatste vier verzen van de Mnl. Epistola-versie (vv. 299-302) zijn een door de vertaler toegevoegde epiloog, waarvoor dan ook geen corresponderende plaats bij Van Maerlant (noch bij Philippus) kan aangewezen worden. De passages die qua inhoud zowel bij Van Maerlant als in de hier uitgegeven Mnl. Epistola-versie aangetroffen worden, zijn echter woordelijk zo sterk verschillend dat een parallelle uitgave niet verantwoord bleek. Een enkel voorbeeld moge hier volstaan om dit aan te tonen:
Men vergelijke vv. 118-142 van de hiernavolgende uitgave met:
Heimelijkheid der Heimelijkheden
(vv. 1039-1060)
Elc hoedem oec, dat hi niet ne ete,
Eer hi wel die waerheit wete,
Dat die maghe hebbe verdaen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die spise, die soe hadde ontfaen;
Ende dat mach men daer bi weten,
Als enen sere langhet om eten,
Ende hem dat spu dinne ende claer
Ten monde coemt vloiende daer;
Want die spise up spise laedt,
Sere hi der naturen scaedt.
Niemen ne si tonghereet,
Als hem hongher ane gheet,
Hine ete metter vaerd;
Want eist dat hijt te langhe spaert,
So coemt ene vuchtheit swaer
Ende een roec, ende vervullet daer
Die maghe, entie sijn harde quaet;
Ende als tgoene ten hersenen gaet,
So wardet soe verstormet dan,
Ende die hongher vorgaet vort an;
Ende al eist dat men te nmale coemt,
Weet, dat die spise lettel vroemt.
Vooraleer de tekst van dit gedicht, met in voetnoten de parallelle plaatsen en enkele nota's, mee te delen, dient er hier nog even aan herinnerd te worden dat de tekst in het Hs. als proza geschreven staat. Meestal is het begin van een nieuw vers door een hoofdletter aangeduid. Waar dat niet het geval is, werd de kleine letter hier door een hoofdletter vervangen. De punctuatie, de nummering van de verzen en de indeling in vijf met Romeins cijfer aangeduide onderdelen, komen in het Hs. niet voor.
*** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(fol. 34r) Dit es hoemen leuen sal nae der ghesonden alsoet aristoteles alexander ouersonde. I
Alexander nu hoort:Ga naar voetnoot(1)
Alstu van slapende opstaen soudt,
So salstu een luttel wandelen,
Ende effen trecken elc let van anderen,
5[regelnummer]
Ende dan kymmen dyn hooft,
Want dat trecken, des gheloeft,Ga naar voetnoot(6)
Gheeft den lichame cracht,
Ende die doem, die alle dien nacht
Op wert in die hersenen slaen,
10[regelnummer]
Sullen met dien kymmen wt gaen.
In somertide saelt wesen coudt,
Daer du dijn hooft mede dwaen soudt,
Ende warm inden winter tijt,
Bedj dat gheeft den appetijt
15[regelnummer]
Tetene, ende oec houdt ditteGa naar voetnoot(15)
Binnen den lichame die hitte.
Hier na so saltu dan
Doen suuere cledere an,
Niet vuyle, want dats jolijt,Ga naar voetnoot(19)
20[regelnummer]
Daer tsmenschen bloet in verblijtGa naar voetnoot(20)
Ende wert ghesciert, ende oec dat lijfGa naar voetnoot(21)
Verblijdter mede, al sonder blijf.
Dan dwae oghen, mont ende hande,
Ende wrijft oec dine tande
25[regelnummer]
Met eenre scortsen die bitter es,
Oportet te ergo, Alexander, cum a somno surrexeris, modice ambulare et membra tua modicum et aequaliter extendere et caput pectere, quia extensio corroborat corpus et pectinatio extrahit vapores ad caput ascendentes, et hoc erit quasi exercitatio voluntatis ad comedendum. Deinde indui vestibus optimis et limpidissimis et ornari pulcriori ornamento, quia animus laetatur huiusmodi aspectu et delectatur virtus splendore vestis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eest alsene, eest anders, nu merct des,Ga naar voetnoot(26)
Dat maect di suuer tande ende mont,
Ende nemt die flume in cortter stont,
Ende suuert tonghe ende sprake,
30[regelnummer]
Ende daer toe eest ene sake
Die de gheest wille ter spisen,Ga naar voetnoot(31)
Aldus seggen ons die wise.
Dan werpt spesie inden viere,
Ende ontfaet der ane den roke schiere,Ga naar voetnoot(34)
35[regelnummer]
Maer dat die specie si int saysoen,
Als ic di hier na cont sal doen,
Dats een dinc dat nuttelic es
Si ontdoet, des sijt ghewes,
Die hersenen ende oec als ende alsGa naar voetnoot(39)
40[regelnummer]
Maect si grof arm ende hals.
Oec maect si den mensche vet,
Ende daenischte vercleert si bet,
V sinne maect si sterc ende claer,
Ende doet vermeeren tgrauwe haer.Ga naar voetnoot(44)
45[regelnummer]
Bestrijct di met specien dan,
Die beste diemen vinden can,
Die int saysoen es ende rieket wel,
Want bj ghenen saken el,
So en wert die ziele ghevoet
50[regelnummer]
Dan biden roke goet.Ga naar voetnoot(50)
Alle soete roke es haer spise,
Alsi ghevoet es in derre wise,
So wert daer bi dat hertte vro,
Ende die lichame ghesterct also,
Deinde confricabis dentes et gingivas cum corticibus aromaticis, calidis et sicci saporis. Hoc enim valde proficit, quia mundat dentes et os, liquefacit flegma, disserit linguam, clarificat locutionem et comedendi excitat voluntatem. Deinde suffumigabis suffumigationibus praesenti tempore congruis, quia hoc valde proficit; aperit enim clausuras cerebri et grossiora rediit brachia et collum, pinguedinem facit ac clarificat faciem et quinque sensus corporis corroborat, vetat et tardare facit caniciem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
55[regelnummer]
Ende dbloet loept die aderen dore,Ga naar voetnoot(55_56)
Om der zielen blide natuereGa naar voetnoot(56)
Dan saltu nutten dese twee:
Electuarie van aloeGa naar voetnoot(58)
Ende rebarbe, seght tghedichte,
60[regelnummer]
Vier penninghe inghelsche ghewichte,
Dat treckt die flume in cortten daghen
Wt den croppe vander maghen,
Ende wect die hitte des lichamen,
Ende verdrijft die hitte te samen,Ga naar voetnoot(64)
65[regelnummer]
Ende maect goeden mont.
Dan ganc ter seluer stont
Sitten spreken, dat es di goet,Ga naar voetnoot(67_68)
Met dinen vrienden die sijn vroet,
Van saken daer redene ane es.
70[regelnummer]
Alse di lust etens, nv merct des,
Pine een luttel, sijt gaende, sijt ridende,Ga naar voetnoot(71)
Oft anders enich dinc tidende,Ga naar voetnoot(72)
Ende dat sal di nuttelec (fol. 34v) wesen,
Want die winde breken met desen,
Post hoc utere unguentis optimis atque odoriferis, temporti tamen congruis, quia non nisi odoriferis anima reficitur et odorifera carissimus est cibus eius et, cum refecta et confortata fuerit anima, roborabitur corpus et gaudebit cor et currit sanguis in venas ex laetitia animae, quae dilatat est. Post hoc accipies ex generibus aloe id est electo ligni quod in libris medicinalibus invenitur, vel ex raticu id est rubeum III, et argenteos, quia valde proficit; su(bs)trahit enim flegma ab ore stomachi et excitat et ex corporis calore fugat ventus, bonum reddit saporem oris et odorem. Deinde sede cum nobilibus sapientibus et secundum consuetudinem cus eis loquere et age, quae et decet agere. Cumque voluntas comedendi iuxta horam consuetudinis affuerit utere modico corporis labore, movendo scilicet corpus vel equitando vel simile aliquid agendo, quia | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75[regelnummer]
Het sterct ende licht den lichame dicke,Ga naar voetnoot(75)
Ende het meerret der maghen hitten,
Het verdrijft der quade humore,Ga naar voetnoot(77_78)
Ende die spise vint ter cuere
Die maghe onsteken ende heet.
80[regelnummer]
Dan si dine spise ghereet,
Dan setse voer di, ende etGa naar voetnoot(81)
Van dien dat di ghenoeghet bet,Ga naar voetnoot(82)
Also vele als ghenoeghet di,Ga naar voetnoot(83)
Met brode dat wel gheheuen si.
85[regelnummer]
Ende dan hout een stuc dijn ruste
Tot dat di echt etens lusteGa naar voetnoot(86)
Van anderen gherechten der nae,
Want eest datmen te vele ontfae
Spisen, het breect boorst ende sin,
90[regelnummer]
Ende die maghe versietse te mjn,
Dus blijft si dan in haren gront.Ga naar voetnoot(91)
Wachti mede, talre stont,
Te drinckene op dine spise
Vele bers in alre wisen,Ga naar voetnoot(94)
95[regelnummer]
Eer dat si verduwet es wel naer,
Want dat water, dat es waer,
et hoc bonum est. Nam vel fugat vel fragit ventos et aptat corpus et corroborat atque alleviat et calorem stomachi accendit compages, liquefacit residuos et superfluos humores et flegma, et descendit cibus sub stomachum accensum: Tunc ponuntur multi cibi ante te et exinde elige iuxta desiderium tuum | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alsment voervoets drinct seere,Ga naar voetnoot(97)
Vercoudt die maghe in lanc so meere,
Ende niet argher en es den lichame.Ga naar voetnoot(99)
100[regelnummer]
Waert oec dat also quame
Datment moeste drincken door noot,
Als ouermits hitte swaer ende groot,Ga naar voetnoot(102)
Waert dat die maghe seere ware verhit,
So drinckes luttel, merke dit,
105[regelnummer]
Ende dat dan wel cout si.
II
Als du heues gheten, hoere na mij,
Daert saechte es nem dine ruste,
Ende sclapt niet vol dine luste:Ga naar voetnoot(108)
Sclaept irst op dine recht side,
110[regelnummer]
Niet te langhe mer in corten tiden,Ga naar voetnoot(110)
Keer dj ter sclinker siden dernaer,Ga naar voetnoot(111)
Ende volmaect dinen sclaep al daer.
Ende ghi sult voer waer weten,Ga naar voetnoot(113)
Dat dat sclapen voerden eten
vicina est hepati, ex cuius calore cibus decoquitur. Tunc debes exigere manum id est cessare a comestione, dum adhuc voluntas comedendi remanserit, quia superfluitate cibi angustiatur pectus et animus et remanet cibus in profundo stomachi. Similiter retine animum tutum a potione aquae super cibum, donec tibi in consuetudinem veniat, quia potio aquae super cibum refringat stomachum et extinguit ignem et confundit cibum et generat impedimentum, quo nihil deterius est. Quod si non potest fieri, quin aqua bibatur et necesse fuerit vel propter calorem temporis vel propter calorem stomachi et ciborum. et modica sit et frigida bene. Cum erectus fueris a prandio, incede super stramenta tua mollia et subtilia. Deinde dormi temperate et una hora dormi super dextrum latus, deinde super sinistrum et super illud perfice sompnum et cito, quod dormitio ante cibum macilentum reddit hominem et corpus desiccat, post refectionem vero reficit et implet et cave, ne iterum comedas, donec certissime cognoveris esse et purgatum a priori cibo, et hoc cognosces per desiderium comedendi et per subtilitatum salivae ad os decurrentis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
115[regelnummer]
Maghert ende droecht den lichame.
Maer namaels es den sclaep bequame,
Want het voet wel des menschen lijf.
Ende wacht v wel, al sonder blijf,
Tetene echt, du ne best seker des,
120[regelnummer]
Dat die maghe gheidelt es,
Ende ghepuergiert vander irster spisen.
Dit souttu kennen in deser wisen:
Als di lust etens, dits een conde,
Ende dij claer spu comt vten monde.
125[regelnummer]
Want eten es vrese groot,Ga naar voetnoot(125)
Sonder lust ende sonder noot,
Want deten vint die maghe cout,
Ende sonder versiedens ghewout.
Maer als enen lust, hi ete ghereet,Ga naar voetnoot(129)
130[regelnummer]
So vint die spise die maghe heet:Ga naar voetnoot(130)
Welc tijt di wel eetens lustGa naar voetnoot(131)
En beide niet langhe, noch en rust.Ga naar voetnoot(132)
Du en etens wel saen nae (fol. 35r) desen,
Die maghe sal verwlt wesen
135[regelnummer]
Van vter maghen quaden humoren,Ga naar voetnoot(135)Ga naar voetnoot(135_136)
Die si trect van des lichamen natueren,
Ende die humore sal disturberenGa naar voetnoot(137)
Die hersenen ende zere deeren.
Ende eetstu dan, dat machtu kinnen,
140[regelnummer]
Die spise vint lau die maghe binnen,
Ende en vroemt den lichame niet.
Nu merct watmen di hier bediet.
Quia si quis cibum sumpserit absque corporis necessitate, il est sine cibi desiderio, cibus invenet naturalem calorem quam gelidum. Si vero cum desiderio cibum sumpserit, inveniet naturalem calorem sicut ignis accensum. Et si ceperis habere desiderium comedendi, statim comedere debes, quia nisi cito comederis, statim stomachus replebitur pessimis humoribus, quos attrahit a superfluitatibus corporis et turbatur cerebrum pessimis vaporationibus, et cum postea affuerit cibus, fit tepidus et non proficit corpori. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III
Vier tide so telment int jaer,
Die dus scheeden, hoerter naer:
145[regelnummer]
Te half merte comt lenten in,
Ende gheduert, meer no mjn,
Dan tote half wedemaent.
Dan eest somer, als men waent,
Tote half pietmaent recht an.
150[regelnummer]
Die herfst comt dan,
Tot dat half nouember gaet.Ga naar voetnoot(151)
Dan comt die winter, dat verstaet,
Ende ghaet tot half merte voort.Ga naar voetnoot(153)
Nv merct wel op dese woert,
155[regelnummer]
Ende wacht dese tiden, ic rade v dat.
Die lenten es warm ende nat,
Als dien lost van temperinghen gaet,Ga naar voetnoot(157_58)
Verwertt dan des menschen bloet,
Dan es ghoet ghetemperde spise,
160[regelnummer]
Als dese, van deser wise:
Hinnekenne, kiekene ende quackelen mede,
Ende eyeren met ghenoechlijcheden,
Tempora anni sic distingue: a medio Marcii usque in medium Iunii ver habeatur, aestas a medio Iunii usque in medium Septembris, a cuius medio usque ad medium Decembris habeatur autumpnus, a cuius medio usque ad medium Marcii habeatur hiems. ExplicitGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nemmer dan .vij. nae mijn heeten,
Welde lachtuwe ende melc van gheeten.
165[regelnummer]
Oec en es gheen tijt so goet
Daert beter op laten doet,
Hets [goet] besich sijn in dat,Ga naar voetnoot(167_68)
Ende den lichame hebben gherat,
Bade sijn dan int saysoen,Ga naar voetnoot(169_70)
170[regelnummer]
Tsweeten ende nemen poysoen,
Ende laxatiue specie ontfaen.Ga naar voetnoot(171)
Wat so int jaer es mesdaen,Ga naar voetnoot(172)
In medecinen, in roekeloesheden,
Ende oec in latene mede,
175[regelnummer]
Die tijt maecht beteren dan.
Daer na so comt die somer an,
Die beyde droghe es ende heet,
Hout di dan na mijn beheet:
Wachti van drancke ende van ate,
180[regelnummer]
Ende en et niet tonghemate,
Dattu niet en verlies dine hitte,Ga naar voetnoot(181)
Ete coude spise als es ditte:
Calueren vleesch metten asyne,
Ende ghemeste kiekene,
185[regelnummer]
Met gherstenen mele ghemest,
Suere boem vrucht, die es best,
Prume garnate sijn dan goet.Ga naar voetnoot(187)
Nullum etiam tempus illo melius est nec utilius ad minutionem et proficit in eo usus Veneris et motus corporis et solutio ventris et usus balnei et sudoris, et poneres specierum ad digerendum, id et purgatoria accipienda sunt, et quicquid erroris cura medicinae acciderit, hoc tempus pro sua habilitate restaurat. Hoc sequitur tempus aestivum calidum et siccum, in quo excitatur colera rubra. Ab esu quoque calido et potu et a nimia saturitate ne extinguatur calor naturalis, sed comedantur in ea tandum quae frigida sunt et humida ut carnes vituli cum aceto et cucurbitae et pulli saginati, et cetera huiusmodi. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die ghehuwet es ende wesen moet,
Wachte hem zeere van ouer spele.
190[regelnummer]
Nieman en late dan vele,
Ten doe die noet van bloede.Ga naar voetnoot(191)
Ruste dan vele ende hebbe dijns lijfs hoede,Ga naar voetnoot(192)
Ende en bade te dicke niet.
Nv comt die herfst, ende dat besiet,
195[regelnummer]
Die tijt es cout ende droghe,
Dan pijndi ende poghe
Tetene dat van natueren es
Warm ende nat, nu merke des:
Kiekene, lammere ende vrucht van wijngaerde,
200[regelnummer]
Die du vints van sueten arde,
Drinct (fol. 35v) dicwils wijn, dunne ende claer,Ga naar voetnoot(201)
Hets, dat weet voer waer,
Beter dant inden somer es.
Bede sijn goet, nv merke des,
205[regelnummer]
Purgatien sijn dan int saysoen.
Nv comt des winters doen,Ga naar voetnoot(206)
Die tijt es nat dan ende coudt.
Dan segghic dattu nutten soudt
Beyde medecine ende spise,
210[regelnummer]
Die du vints van heeter wisen:
Jonghe duven ende wederen vleesch,
Hersten ende alrehande heede dat eesch,Ga naar voetnoot(212)
Ete vighen, noten, drinct roden wijn,
Den alre besten die mach sijn,
Venus parce exerceatur, abstineant ab omni minutione, nisi necessita coegerit et motus corporis et balnea parce exerceantur. Sequitur autumpnus, qui frigidus est et siccus, in quo colera nigra insurgit. Oportet ergo, ut in eo sumantur calida et humida, ut sunt pulli et agni, aquae quoque dulces, vinum vertus et subtile et cetera huiusmodi. Abstineant ab omni, eo quod generat coleram nigram, et motu corporis absque usus Veneris, quae magis fit quam in aestate, balnea quoque, si necesse fuerit, usitentur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
215[regelnummer]
Heete electuarie die et,Ga naar voetnoot(215
Ende wachti in dien tide bet,
Verdich te sine inden lichame,
Ten doe di grote mesquame.
Ende en doe noet, so en laet gheen bloet,
220[regelnummer]
Wermen ten viere es dan goet.
Constu ghevinden heet ongement,Ga naar voetnoot(221)
Bestriker di mede al omtrent,
Ende dan en es oec niet ombequame
Verberninghe vanden lichame.Ga naar voetnoot(224)
225[regelnummer]
Alexander nv hoort wel,Ga naar voetnoot(225)
Ende merct dit diere bispel:
Hout die hitte van dijnre natueren,
Want also langhe als si ghedueren
Wel ghetimpert in den man,
230[regelnummer]
Ende die humoren mede dan
Ouervloyen, nv merct ditte,Ga naar voetnoot(231)
Want die humoren voeden die hitte,
So heeft die man tleuen ghesont.
IV
Tweersins, makic di cont,
235[regelnummer]
Ghebrect die mensche ende wert out,
Gens sins bider natueren ghewout:Ga naar voetnoot(236)
Alse die droecheyt inden mjnsche comt,
Post hoc sequitur hienms frigida et humida, in qua usus vivendi debet mutari, quia debes redire ad cibos et medicinas calidas, ut sunt pulli columbarum, caro arietina, assaturae et universa pigmenta calida. Abstineant a solutione ventris et minutione sanguinis, nisi magna necessitas coegerit. Tunc oportet calefacere aerem et fricare aerem et fricare corpus cum unguentis calidis. Nec impedit hoc in tempore usus Veneris et motus corporis nec habundantia cibi, eo quod digestio sit valida. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende den lichame breect ende verdoemt,
Anderssins bi quade hoede,
240[regelnummer]
Alse men siet ane die onvroede,
Die hen verroekeloesen met allen,
Ende in qualen ende in euele vallen.
Nv siedit ende merke bet,
Dese dinghen maken den mjnsche vet:
245[regelnummer]
Raste des sins, sekerhede,Ga naar voetnoot(245)
Soete spise eten mede,
Ghedroncken warm soet melc
Ende soeten wijn, nv merke dit elc,
Ende dat sclapen na den eten,Ga naar voetnoot(249)
250[regelnummer]
In wacken steden, wiltmen weten,
Daert niet en si te heet.
Bade hulpen mede ghereet,
Op dat menre onlanghe in sitte,Ga naar voetnoot(253)
Dat niet dat water ende die hitte
255[regelnummer]
Humoren vten lichame en trecken,
Maer dat die lichame lecke
Een luttel van des baets vochtichedeGa naar voetnoot(257)
Goeden roeke rieker mede
Van goeden cruyde alretieren,
260[regelnummer]
Ten ware in des somers manieren
Sonder haer crude nosen,Ga naar voetnoot(261)
Dan riect violetten ende rosen.
Cave ergo, Alexander, et custodi preciosum exemplum et omni custodia naturalem calorem serva, quia quamdiu in homine temperatus perseverat calor, humiditas modum non excedit et reficitur ex eo calor naturalis et tunc salus et vita indubitanter creduntur permanere. Nam duobus modis homo inveteratur et deficit uno, naturali scilicet et debito, qui fit ex siccitate, quae vincit in corpore et destruit creaturam, et aliter accidentaliter, scilicet ex infirmitatibus et causis pessimis. Impinguat corpus et humectat quies et securitas et vis ciborum dulcium et potio lactis duicis et calidi potio et vini dulcis et dormitio post comestionem supra strata mollia in locis frigidis et humidis et ingressus aquarum dulcium et sedere in eis modicum, nec accipiat balneum ex humiditate corporis, sed magis corpus ex humiditate balnei recipiat et odorentur herbae odoriferae et quicquid boni odoris fuerit unicuique tamen tempori congruum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In elke maent spouwe eenwerf,
Ende inden somer alst meer bedarf,Ga naar voetnoot(264)
265[regelnummer]
Bedi dat spuwen dat [dwaet]Ga naar voetnoot(265)
Dijn maghe vander humoren quaet,
Ende als die (fol. 36r) maghe ghesuuert es,
Verwermtse, des sijt ghewes,
Ende wert te verduwene heet,
270[regelnummer]
Dat sterct den lichame ghereet
Van humoren ende van vetheden.
Houti wel na dese seden,
So soutu blide ende vroe wesen,
Hoere ghenoechghelike boeke lesen,
275[regelnummer]
Ende hoere singhen soeten sanc,
Ende met dinen vrienden ganc.
V
Hier ieghen verdroghen die lichamen,
Ende vercrancken al te samen:
Dat een alte luttel et,
280[regelnummer]
Ende vele pijnt ouer wet,
Dicke vander sonnen doer schinen,
Vele in wandelinghen pinen,
Voer maeltijt, nv merke des,
Op een bedde te sclapene dat hert es,
285[regelnummer]
In bade te sitten ouerlanc,
Daer vuylnisse in es ende stanc,
Exerceatur vomitus in uno quoque mense semel et magis in aestate, quia vomitus leviat stomachum et purgat ex humoribus pessimis et putridis, et cum pauci humores fuerint in stomacho et confortabitur eo ad digerendum et implebitur et rigabitur humiditate gloriam et pinguedinem et eo melius, sicut dispositione eum contingat habere gaudium, rationabilitatem et honorem, spem et victoriam de inimicis et ludis delectari et facies pluchras aspicere et libros delectabiles legere cantusque suavissimos audire et cum dilectis ridere, vestimentis optimis indui et unguentis optimis ungi temporibus congruis. Et e contrario desiccat corpus et debilitat: comedere modicum, bibere multum, laborare frequenter, ad solem stare, nimis ambulare, dormire ante prandium supra strata dura, balneare iu aqua sulphurea. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Souten spise bitter ende cout,
Dicke eten met ghewout,
Vele drincken ontwerfden wijn,Ga naar voetnoot(289)
290[regelnummer]
Ende ongantsen, hoe dat mach sjin,
Menisoen dicke ende vtermaten,
Ende oec al te vele sclapen,Ga naar voetnoot(292)
Vele met wiuen te sine mede,
Sorghen vele ende serichede
295[regelnummer]
Sware, met anderen quaden ghepensen,Ga naar voetnoot(295)
Die dicke die liede vele veinsen,
Dit maghert ende verteert den man.
Wie dat mach, hi scouwet dan.
Nv god laet ons alle dinc scouwen,Ga naar voetnoot(299)
300[regelnummer]
Daer quade dinghen in vernuwen,
Ende moet ons, na dit erdtsche sneuen,Ga naar voetnoot(301)
Bringhen daer wi ewelijc leuen.
Amen.
Et cibos salsos et acetosos et siccos aut frictos comedere et vinum multum vetus bibere et saepe sanguinem minuere et in Venere multum exercere, sollicitare mentem, metuere, tristitiam frequentem habere; haec omnia corpus debilitant. |
|