Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Een bladzijde uit de ontstaansgeschiedenis van een Vlaams tijdschrift
| |
[pagina 332]
| |
In de decembermaand 1904 liet hij een tekst drukken, waarin hij zijn plan ontvouwde en die hij, als een vertrouwelijk schrijven, aan een aantal letterkundigen en schrijvers liet toesturen, waarvan hij het lijstje zelf met zorg had opgemaakt. De tekst luidde aldus:Ga naar voetnoot(1) | |
Antwerpen, 12 December 1904.
| |
[pagina 333]
| |
het zou aan de wereld bewijzen dat Vlaanderen niet alleen recht heeft op een eigen hooger onderwijs, maar de noodige krachten bezit om de leerstoelen in een Vlaamsche Hoogeschool waardig te bekleeden; op Staatkundig gebied zou het onbewimpeld de vrijzinnige overtuiging verdedigen. Om dit plan te bespreken, om over de middelen ter uitvoering te beraadslagen en ook om uwe instemming met zijne denkbeelden te bewijzen, verzoekt ondergeteekende U, wel te willen aanwezig zijn op de vergadering, die zal gehouden worden op Zondag 18 December ten elf uren 's morgens in ‘den Nederlandschen Boekhandel’ St-Jacobsmarkt 50 te Antwerpen. Met de meeste hoogachting. Max Rooses. Conservateur van het Museum Plantin-Moretus.
Het lijstje, in Rooses fijne handschrift, is bewaard en er komen de volgende namen op voor. Op de rectozijde van het blad: 1. Prosp. Verhey(d)en 2. Pol de Mont 3. Dr. de Smedt 4. Aug. Monet 5. Van der Linden (Leuven) 6. Gittens 7. Raf Verhulst 8. Const. Stoffels 9. Cornette 10. De Lattin 11. Coopman 12. Van de Walle (Mechelen) 13. de Queker 14. Joris de Bom 15. de la Montagne 16. Cuperus 17. Boonroy 18. Dr Sano 19. Fr. van Cuyck 20. Melis 21. van der Cruyssen 22. Jef van de Venne 23. Flor van der Ven 24. Van Dooselaer 25. L. Franck 26. Max Rooses. De naam Lod Ontrop werd geschrapt. Op de versozijde: 1. M. Smeding 2. Gittéé 3. Paul Frédericq (Gent) 4. Vercoullie 5. Minnaert 6. van Werveke 7. van Houwaert 8. Basse 9. de Vigne 10. De Bruyn 11. De Flou 12. Remouchamps 13. Pol Anri 14. Alb Fredricq 15. Fl. van Duyse 16. H. Meert 17. Maurits Sabbe, Mechelen 18. Tsjoen, Brussel 19. van Veerdeghem 20. Tacq 21. De Hoon 22. Fris 23. van den Bergh 24. Barbier 25. Jul Sabbe. In potlood bijgevoegd: R. Stijns, Isid. Teirlinck, Buls, v(an) d(er) Kindere, Logeman, De Flou (Dr. W) en Loveling. Op het rectoblaadje staat dat geen bericht werd verzonden aan L. Willems, Gent; Jan v. Ryswyck, Antwerpen; de Weerdt, Gent. Op de vergadering van 18 december 1904 waren de volgende personen aanwezig: Max Rooses, Smeding, Gittée, Paul Fredericq, van Werveke, van Houwaert, Basse, Remouchamps, De Hoon, Fris, Prosp. Verhey(d)en, Aug. Monet, Gittens, Const. Stoffels, Cornette, De Lattin, Boonroy, Fr. van Cuyck, Jef van de Venn, Flor van de Venne. Maakt samen: twintig! | |
[pagina 334]
| |
In ‘De Nieuwe Gazet’, van maandag 19 en dinsdag 20 december 1904 verscheen een uitvoerig artikel getiteld Een nieuw tijdschrift waarin de doelstelling van de heer Max Rooses wordt toegelicht, gezegd wordt dat het tijdschrift naar alle waarschijnlijkheid De Vlaamsche Gids zal heten en de heer L. Smeding als uitgever zal optreden. ‘De opstelraad’, aldus Monet in dit artikel ‘is voorlopig samengesteld uit de heeren Max Rooses, Pol de Mont, Constant Stoffels en Dr Sano voor Antwerpen, hoogleeraar Paul Fredericq, voor Gent, en den heer De Hoon, voor Brussel.’ Hij drukt ten slotte de hoop uit dat het heerlijk ontwerp van Max Rooses, op de meest uitgebreide schaal moge verwezenlijkt worden. Het verder verloop kunnen we volgen aan de hand van enkele documenten, in hoofdzaak uit de notulen van de wekelijkse vergaderingen van de redactieraad of het directiecomité. Het zijn er samen 21, waarvan 19 genummerd. Er schijnen er enkele te ontbreken. Ze lopen van 20 dec. 1904 tot 4 juli 1905, en zijn met de hand geschreven op dubbele bladen rekwestpapier. Deze notulen, sober gehouden, zijn van de hand van Prosper Verheyden, die als secretaris van de redactie fungeerde. Het verslag van de eerste vergadering, op dinsdag 20 december 1904 deel ik hier, ter illustratie, tekstueel mede. Het luidt als volgt: ‘Vergadering van Dinsdag, den 20n December 1904, om 4½ u., bij den hr Smeding. Aanwezig de hrn M. Rooses, P. de Mont, C. Stoffels, Smeding, Verheyden. De hr Rooses geeft lezing van een brief waarin Dr. Sano verklaart geen medewerking aan het tijdschrift te kunnen verleenen; en van twee brieven van den hr Joris de Bom: de eerste bevat een toetreding, in den tweede zegt de schrijver alle medewerking af, op grond van bedoelingen die, volgens een artikel van “De Nieuwe Gazet” de inrichters zouden leiden. Bij Dr. Sano zal de hr Rooses aandringen; de hr Joris de Bom zal door den hr Stoffels aangesproken worden. Men zal adv. L. Franck verzoeken de volgende vergadering bij te wonen. Den hr De Hoon zal gevraagd worden te Brussel medewerking voor het tijdschrift te verkrijgen; zoo de heer De Hoon weigerde zou men den hr Tsjoen verzoeken zich met die taak te gelasten. Prof. P. Fredericq zal in Gentsche kringen voor medewerking zorgen; kunnen de heeren M. Basse, V. Fris hem bijstaan? De hr Stoffels belooft, voor de toekomende vergadering een pros- | |
[pagina 335]
| |
pectus voor het Tijdschr. op te stellen. Door den hr P. de Mont wordt in overweging gegeven of het niet nuttig ware aan Franschschrijvenden als de hrn Buls, vander Kindere, Paul Gilson, die de Vlamingen genegen zijn, bijdragen te vragen die natuurlijk zouden vertaald worden. Een specimen van papier, formaat en druk wordt door den hr Smeding voorgelegd. De redactiezittingen zullen over 't algemeen Dinsdags, ten half vijf, plaats hebben. Voorlopig zal een honorarium van 1 fr. per bladzijde gegeven worden.’ Bij dit verslag kunnen enkele opmerkingen worden gemaakt. Om te beginnen is het opvallend met hoeveel spoed enkele van de aangeschreven letterkundigen gereageerd hebben op Rooses' uitnodiging! De eerste vergadering had plaats gevonden op 18 december, de tweede, twee dagen later. Op die twee dagen had Joris de Bom al gelegenheid gehad om eerst in een brief zijn instemming te betuigen, brief die ten vroegste kon geschreven (en gepost?) zijn op 18 december, terwijl hij na het verschijnen van het artikel in ‘De Nieuwe Gazet’, een dag later, dus ten laatste op 19 december, al weer naar de pen greep om zijn instemming ongedaan te maken. Joris de Bom (1866-1926), een oudere broer van Emmanuel de Bom, die zich op bescheiden wijze als componist deed gelden, zal overigens herhaaldelijk worden ‘aangesproken’ zoals het heet, om mede te werken, maar tot die medewerking zal het niet komen. Ook Dr. Sano had voor medewerking bedankt. Opmerkelijk is het dat het artikel uit ‘De Nieuwe Gazet’ slechts zijlings ter sprake komt. Zat daar een angeltje in verborgen en waren de oprichters van het nieuwe tijdschrift het volkomen met de geest van Monet's verslag eens? Een positiever noot klinkt intussen door in het voorstel om de Gentse kring voor medewerking te winnen en positief werkt ongetwijfeld ook de beslissing wat betreft het honorarium! De heer Constant Stoffels (1873-1915), advocaat te Antwerpen, beloofde een prospectus te redigeren voor de volgende vergadering. Het ontwerp droeg evewel de goedkeuring van Rooses maar ten dele weg. Daarover vernemen we meer in de notulen van de tweede vergadering, die van dinsdag 27 december. In die vergadering betoogt Rooses dat er nadrukkelijk dient gezegd, dat het tijdschrift voor letterkunde moet openstaan. Over de naam is men het nog niet eens: wordt het ‘De Vlaamsche Gids’? Die titel | |
[pagina 336]
| |
herinnert aan ‘De Gids’, iets wat volgens Rooses wenselijk is. Pol de Mont geeft de voorkeur aan ‘Zuid-Nederland’, een benaming die nog niet gebruikt werd. Ook wordt er gedacht aan ‘Het Vlaamsche Leven’, of ‘Vlaamsch Leven’, maar er bestaat al meer dan één Leven, wordt daarbij opgemerkt (een allusie op het te Leuven uitgegeven ‘Eigen Leven’) en de beslissing wordt uitgesteld tot de volgende vergadering. Intussen blijft de keuze van de medewerkers een punt van belang. Rooses is erg gesteld op de medewerking van Louis Franck, die uitgenodigd werd op deze vergadering maar belet heeft gegeven. Franck heeft in een brief er op gewezen dat het raadzaam zou zijn om overzichten over de literatuur van het laatste halfjaar in het tijdschrift op te nemen. Rooses meent dat die overzichten niet zo periodisch hoeven te zijn, maar Pol de Mont en Constant Stoffels houden het met Franck. Ze stellen voor op zoek te gaan naar medewerkers die zich met het schrijven van die overzichten willen gelasten, ieder op zijn terrein. Rooses is het daarmee niet ten volle eens. Er wordt hem echter gewezen op het voorbeeld van ‘Mercure de France’. De aangelegenheid zal nog nader onderzocht worden. Paul Fredericq schrijft dat het wenselijk ware de heer De Hoon, te Brussel, te verzoeken zich aldaar met het tijdschrift bezig te houden. Ook de heren Vercoullie en de Vigne, zouden moeten worden aangesproken. In de vergadering van 3 januari 1905, wordt men het eindelijk eens over de naam van het tijdschrift. Het zal ‘De Vlaamsche Gids’ heten. De heer Smeding legt proeven van papier en druk voor. De heer Smeding wordt aangezocht om op de volgende vergadering een ontwerp van contract voor te leggen. De hoofdbepalingen daarvan zullen zijn, dat de hr. Smeding zich gelast met het laten drukken en uitgeven van ‘De Vlaamsche Gids’, tweemaandelijks tijdschrift van 96 bladzijden. De stichters zullen een bedrag van 1500 fr. maximum ‘waarborgen’. De medewerkers krijgen 1 fr. per bladzijde als honorarium; de secretaris krijgt er 300. Na verloop van één jaar, krijgen beide partijen de vrijheid om naar goeddunken te handelen; de morele eigendom van het tijdschrift komt toe aan de stichters. Ten slotte wordt een lijst opgesteld van personen, om wier medewerking zal worden verzocht. Op 6 januari 1905, zendt Max Rooses aan Prosper Verheyden, een brief met de volgende inhoud: | |
[pagina 337]
| |
Max rooses Antwerpen Antwerpen, 6/1/1904Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 338]
| |
Breng dan uw opstel mee naar de zitting van dinsdag waar wij er kennis zullen van nemen.
Vriendelijke groeten Max Rooses
Aan dit verzoek werd prompt voldaan en in de loop van dezelfde maand konden prospectus en brief aan de medewerkers worden verzonden. De tekst van het prospectus luidde als volgt:
AAN ALLE VLAMINGEN! Te rekenen van 1905 zal een nieuw tijdschrift verschijnen; het zal om de twee maanden uitkomen en heeten DE VLAAMSCHE GIDS Die naam vat de bedoeling der oprichters samen. Het tijdschrift zal Vlaamsch zijn, dat is hoofdzakelijk geschreven door Vlamingen en voor Vlamingen, bestemd om in onze gewesten den goeden strijd te strijden tot verheffing van ons geestesleven, tot herwinning van ons volle taalrecht, tot verspreiding van vrijzinnige begrippen. Tot voorbeeld nemende zijn grooten voorganger in Noord-Nederland, ‘de Gids’, zal het zich wijden aan den dienst zoowel der wetenschappen als der letteren. In de letteren zal het eeren en aanmoedigen het goede en het oorspronkelijke, van wien of van waar het kome, tot welke school of richting het behoore. In de wetenschappen zal het trachten zijne lezers op de hoogte te houden van de belangrijkste vraagstukken, die onderzocht of opgelost worden, en zooveel mogelijk een overzicht geven van de werkzaamheid in elk vak van menschelijke studie. De politiek van het land en van den vreemde, de staathuishoudkunde van hier en elders, de beweging in het rijk der letteren en kunsten zullen geregeld besproken worden. Ondergeteekenden meenen, dat in de laatste vijf en twintig jaar het Vlaamsche volk een aanzienlijken stap heeft vooruit gedaan en dat er behoefte bestaat aan een tijdschrift, dat de tolk zij van hen die zich verheugen in dien vooruitgang, hun volk liefhebben, en aan zijn verheffing willen medewerken; - een tijdschrift, waarin gedachten gewisseld, strijdvragen besproken worden en waarin de eigen taal diene, om licht te ontsteken dat strale over het eigen land. Het verdwijnen van het Maandschrift van het Willems-fonds was hun een spoorslag, om gevolg te geven aan hun ontwerp; het mocht | |
[pagina 339]
| |
niet gezegd zijn dat het Vlaamsche land zou blijven zonder een degelijk tijdschrift van liberale gezindheid. In afwachting dat een Vlaamsche Hoogeschool voorzie in de behoefte aan hooger onderwijs in de moedertaal, dat even onontbeerlijk is voor de gezonde ontwikkeling van ons volk als van elk ander, willen zij in de maat van hun vermogen het hunne bijdragen om die noodlottige leemte aan te vullen. Mr H. de Hoon, Pol de Mont, Prof. Paul Fredericq, Dr A. Ley, Dr Max Rooses, Mr Constant Stoffels, Prof. J. Vercoullie.
Als uitgever durven wij beloven een zeer verzorgden druk, op zijn minst gelijkstaande met dien der beste tijdschriften. Behalve het eerste nummer, dat door de noodige voorbereidende werkzaamheden niet op zijn tijd kon verschijnen, zullen alle afleveringen regelmatig om de twee maanden in het bezit der inteekenaren komen. Over den aard van het tijdschrift gaf de opstelraad hooger de noodige inlichtingen; de namen der leden van den redactieraad mogen tot waarborg strekken, dat de inteekenaren niet alleen ernstigen inhoud mogen verwachten maar ook mogen rekenen op ruime verscheidenheid. Wij durven daarom vertrouwen, dat alle Vlamingen, vrienden van hun taal en van hun volk, de uitgave zullen steunen door in te schrijven op DE VLAAMSCHE GIDS
DE VLAAMSCHE GIDS zal uitgegeven worden in tweemaandelijksche afleveringen elk van 96 bladzijden, gedrukt met Elzevier-letter op fraai papier en zal kosten fr. 12 per jaar, betaalbaar in 2 gedeelten: fr. 6 bij verschijning der eeste en fr. 6 bij verschijning der vierde aflevering. De Uitgever, De Nederlandsche Boekhandel, St-Jacobsmarkt, 50 Antwerpen.
Het tijdschrift verscheen onder redactie van: ‘Mr. H. de Hoon, Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel; Pol de Mont, Conservateur van het Muaeum van Schoone Kunsten te Antwerpen; Prof. Paul Fredericq, Hoogleeraar te Gent; Dr. A. Ley, Doctor in de Geneeskunde te Antwerpen; Dr. Max Rooses, Conservateur van het Mu- | |
[pagina 340]
| |
seum Plantin-Moretus te Antwerpen; Mr. Constant Stoffels, Advocaat te Antwerpen; Prof. J. Vercoullie, Hoogleeraar te Gent.’ En dit is de tekst van de brief die aan de medewerkers werd gezonden: | |
Antwerpen, den 21n Januari 1905.
| |
[pagina 341]
| |
In de vergaderingen van het redactiecomité van 17, 24 en 31 januari wordt o.m. gehandeld over de bruikbaarheid van enkele ingezonden stukken. Een voorlopige inhoudsopgave van het eerste nummer wordt vastgesteld. P. Fredericq kondigt twee bijdragen aan en vindt het goed dat ze door de Antwerpse redactie zullen gelezen worden: een maatregel die ook in de andere richting zal worden toegepast. Van Frans Buyens (1881-1911) kreeg Pol de Mont de toezegging dat hij een of twee verhalen zal inzenden. Ook Alfons de Cock en Reimond Stijns zeggen bijdragen toe. Met de Kroniek van de Engelse Letteren wil M. Basse zich gelasten en Tack zal hetzelfde doen voor de Duitse. Raf Verhulst wordt door de heer Rooses aangespoord om verzen te leveren voor het eerste nummer. Aan de heer of mevrouw Logeman zal door Rooses worden gevraagd het overzicht van de Skandinaafse letteren te schrijven. Dr. Ley zal er worden aan herinnerd dat hij voor het eerste nummer een artikel heeft beloofd van ‘natuurwetenschappelijken aard’. De medewerking van de Antwerpenaar Dr Lodewyckx, die te Stellenbosch (Zuid-Afrika) verblijft, wordt wenselijk geacht. Er wordt overwogen om met een dubbel nummer van wal te steken, omdat het eerste nummer niet op de vastgestelde tijd (begin maart) zal kunnen verschijnen. Maar daarover bestaat er geen eensgezindheid. Rooses heeft zijn opstel over Jordaens klaar. Hij brengt, in de vergadering van 31 jan., verslag uit over zijn pogingen om een waarborgfonds tot stand te brengen. Hij heeft thans 10 inschrijvers. Afschriften van het ontwerp van contract met de heer Smeding, zullen worden overgemaakt aan de heren Fredericq, Vercoullie en De Hoon. Ten slotte is er, in dezelfde vergadering, een voorstel van Pol de Mont, die ‘meent dat de red. Vlaamsche Gids het initiatief zou moeten nemen, aan den tzar Maxim Gorki's vrijheid te vragen’. In de vier vergaderingen van februari, gaat het hoofdzakelijk over het bespreken van ingezonden stukken, het werven van medewerkers, benevens enkele punten van materiële aard, zoals de kwestie van de overdrukken, de prijs daarvoor te berekenen, enz. Op brieven met het verzoek tot medewerking, werd door sommige heren gunstig gereageerd: Gittée wil schrijven over sociale vraagstukken; Pol Anri wil overzichten leveren van tijdschriften over opvoedkunde; Logeman is bereid te handelen over Skandinaafse literatuur en wenst uitwisseling met ‘Skandia’, wat hem wordt toegestaan. Burgemeester van Rijswijck heeft, volgens Rooses, stellig beloofd een artikel voor de Vl. G. te schrijven. | |
[pagina 342]
| |
In de vergadering van 14 februari, wordt meegedeeld, dat ‘Mejuffer V. Loveling zal zorgen voor een letterkundige bijdrage’ en dat ze ‘werkt aan een studie over graphologie’. M. Basse zendt een bespreking in van Loveling's boek De Twistappel. Verder belooft hij overzichten te schrijven over Engelse letteren en vraagt de beschikking te krijgen over het Engelse tijdschrift ‘The Athenaeum’. De redactie gaat hiermee akkoord. Joris de Bom heeft een inschrijving op De Vl. G. genomen en belooft (weer eens) kopij te leveren. De redactie is verder van oordeel dat aan het gedicht De Wegeltjes dat Raf Verhulst heeft ingezonden, enkele wijzingen dienen te worden toegebracht. Aan Verhulst zal in die zin geschreven worden. Een overzicht van de Franse letterkunde, kan gevoeglijk aan Frans Buyens worden gevraagd. Op 28 februari, wordt berekend dat de ingezonden stukken ca. 87 bladzijden vullen van de voorziene 96. In het verslag van de vergadering van 9 maart, is het volgende waard om te worden vermeld. De heer Julius Sabbe heeft de Duitse tekst overgemaakt van een artikel door hem gepubliceerd over Julius De Geyter's epos Keizer Karel of het Rijk der Nederlanden, in het tijdschrift ‘Unverfälschte Deutsche Worte’. De heer Rooses verzoekt daarop de auteur, ‘over den dichter (J. De Geyter) een min algemeen artikel te leveren, waarin typische bijzonderheden e.d.m. zouden voorkomen’. Hierbij lijkt enige opheldering gewenst, ‘Unverfälschte Deutsche Worte’, een tijdschrift dat te Wenen werd uitgegeven, had in Heft 6 van de 23ste jaargang (1904) een over 10 kolommen lopend artikel opgenomen: ‘Der vlämisch-niederländische Dichter Julius De Geyter’, dat ondertekend was: ‘Brügge (Flandern), im Juli 1904. Professor J. Sabbe - J. Pée’. Het stuk was geschreven op verzoek van de Redactie, voor wat genoemd werd ‘die Germanen-Nummer dieser Zeitschrift’ en bevatte een uitbundige lofspraak op De Geyters werk Keizer Karel of het Rijk der Nederlanden, waarbij het oordeel van de Vlaamse en de Franstalige Belgische pers werd geciteerd, en uit deze laatste enkele staaltjes werden gegeven, zoals ‘évènement littéraire de premier ordre’, - oeuvre qui dépasse toutes les espérances’, - ‘oeuvre de large envergure et qui vivra’, - ‘c'est de la haute histoire’ - ‘und man sprach sogar das grosse Wort 'chef-d'oeuvre, aus’. (p. 86). Niet alleen de Vlaamse pers, maar ook de Nederlandse, sprak haar lof uit over dit werk. En het oordeel wordt geciteerd van ‘De Gids’, ‘diese erste Zeitschrift der Niederlande’, die het prees als een werk ‘das eine ganz einzige Stelle in der Literatur unserer Tage einnehme’. | |
[pagina 343]
| |
Het artikel besloot met de wens dat er een vertaler zou worden gevonden om deze Keizer Karel toegankelijk te maken voor het Duitse volk. Naar alle schijn, was Rooses' oordeel over het zogenaamde meesterwerk van De Geyter, wel wat gematigder. Zijn verzoek aan Julius Sabbe wijst o.i. in die richting. In hetzelfde nummer van ‘Unverfälschte Deutsche Worte’, staat een ander artikel, in het Nederlands, getiteld Het Germanendom in Vlaamsch-België, van de hand van Dr. jur. A. Prayon van Zuylen, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, gedateerd Ledeberg-Gent, Juli 1904. Het is vreemd, dat over dit stuk niet nader wordt gerept in de redactievergadering, want het geeft een zeer zakelijk geschreven status quaestionis wat betreft de Nederlands sprekende bevolking in België, waarbij de auteur tot het besluit komt dat een Vlaamse universiteit onontbeerlijk is en overtuigd is dat zij er zal komen. Op 14 maart vernemen we dat mej. Loveling van de heer Cornelis een artikel over schriftkunde heeft ontvangen. Het wordt evenwel niet geschikt bevonden om opgenomen te worden en zal teruggezonden worden aan de auteur. De heer Julius Sabbe zond sonnetten in die reeds gedrukt waren. Rooses verzocht hem, zo mogelijk nog niet verschenen gedichten te leveren. De heer Buyens zendt een overzicht over de Franse literatuur voor het eerste nummer. De heer Deneef bericht dat hij zal zorgen voor recensies van nieuw verschenen Duitse werken. Het eerste nummer is nog niet verschenen, maar er wordt een lijst opgegeven van de bijdragen die klaar liggen voor het tweede nummer. We stippen er uit aan, een opstel van A. De Cock, Kerstening van heidensche zaken en een stuk van R. Styns, getiteld 1870. Een week later, nl. op 21 maart, horen we van een brief van Brants, waarin hij uitlegt hoe hij een ‘overzicht van tijdschriften’ verstaat en verder over de mogelijkheid om medewerkers aan te werven die zich zouden bezighouden met de Italiaanse literatuur. Fris zendt een stuk getiteld: Jeanne d'Arc en Prof. Thalamas. M. Sabbe belooft een recensie van Teirlinck's Bedrijf van den Kwade, en zou graag in De Vl. G., een bespreking zien verschijnen van zijn Michiel de Swaen (bekroond door de Klasse der Letteren en der zedelijke en staatkundige Wetenschappen op 4 mei 1903 en uitgegeven door de Academie in 1905). Op 4 april vernemen we dat Fl. van Duyse geneigd is een opstel over | |
[pagina 344]
| |
Waelput te schrijven. P. de Mont wil bijdragen leveren over Willem van Oranje, over Rodenbach, over de schilderkunst der 19de eeuw. En Edm. van Offel belooft verzen in te zenden. In mei, wijst de heer Paul Errera een Italiaanse correspondent aan, de heer Romualdo Pantini, redacteur van ‘Il Marzocco’, te Firenze. Mejuffrouw A. Germonprez (1866-1957) belooft medewerking. Op 30 mei zijn er 100 ‘betalende inschrijvingen’, waarvan 34 te Antwerpen en 56 buiten de stad. Op 27 juni heeft Rooses bijdragen ter opname ontvangen van Mej. Germonprez, van wijlen Mevrouw Cogen, van de heer Stinissen (1847-1913) en van de heer (Van) Houwaert. Mits enkele wijzigingen wordt die van Germonprez geschikt geacht. Wat de overige betreft, daar zal De Mont nog inzage van krijgen. Het laatste verslag is dat van de vergadering van 4 juli. Te beginnen met de maand april, is er niet elke week vergaderd. In augustus zijn er vermoedelijk geen redactie-vergaderingen geweest: er zijn althans geen notulen van bewaard. Dit hangt vermoedelijk samen met Rooses' afwezigheid uit de stad, en zijn vacantieverblijf in Duitsland. Bij de documenten ligt een biljet waarop staat: ‘Max Rooses, Curhotel Neuenahr, 4 tot 24 augustus’. In april was het eerste nummer van De Vl. G. verschenen en kort daarna ook het tweede. Van dat tijdstip af verschenen de nummers regelmatig. Het eerste nummer zette in met een opstel van Rooses: Jordaens Calvinist, dit naar aanleiding van de Jordaens-tentoonstelling in 1905, te Antwerpen. Daarop volgde een novelle van Maurits Sabbe, getiteld Een Schutsgeest, en gesitueerd in het Brugge, dat hem enkele jaren later (in 1909) zal inspireren tot zijn meesterstuk Een Mei van Vroomheid. Daarna kwam Rafaël Verhulst aan het woord met een gedicht, waarover in de verslagen al was gehandeld, De Wegeltjes. Van J.O. De Vigne volgde er een artikel, gewijd aan Het Wetsvoorstel-Coremans, over de plaats die het Nederlands in het onderwijs van rechtswege toekomt. Dr. Ley handelde daarna over De Strijd tegen de Tering. De resterende bladzijden werden ingenomen door een bespreking door M. Basse van V. Lovelings De Twistappel; door een rubriek over de ‘Fransche Letterkunde’, van de hand van Frans Buyens, gevolgd door de rubriek ‘Vragen van den dag, in buitenlandsche tijdschriften besproken’ door Brand. Met ‘Wetenschappelijke Berichten’ waarin respectievelijk De nieuwe electrische lampen, en Gist en Bier, behandeld worden, is het eerste nummer afgesloten. | |
[pagina 345]
| |
Laten wij, nu we het toch over het eerste nummer hebben, de jaargang in zijn geheel, even van naderbij bekijken. Hij omvat 572 bladzijden en laat, behalve de reeds geciteerde (voor het eerste nummer) de volgende auteurs aan het woord komen: Paul Fredericq, met een over drie nummers lopend artikel, getiteld Thorbecke vóór 1830. Pol de Mont, beurtelings met een novelle, getiteld Anthemoesa, een artikel, getiteld Iets over Albrecht Rodenbach, verder: Verzen. Anna Cogen-Ledeganck draagt een romantisch verhaal bij, Ridder Wenemaer. A. De Cock laat een over twee nummers doorlopend opstel verschijnen, Kerstening van heidensche Zaken, vooral in verband met Boom- en Bronvereering in België. Van Edmond van Offel zijn er Verzen, van Reimond Stijns een verhaal dat voor titel draagt: 1870. Florimond van Duyse schrijft over Hendrik Waelput herdacht. Julius Sabbe staat een reeks gedichten af, alle geïnspireerd door Brugge en waarvoor Rooses een inleidende tekst schrijft. Van Virginie Loveling zijn opgenomen Herinneringen uit mijn kindertijd; Perrico en Grootmoeder Tonia. Frans van Cuyck schrijft over Ledeganck. Aug. Gittée over Werkstakingen in België en De Gezondheidstoestanden onder de Vlaamsche Vlasspinners. Anna Germonprez, een episch gedicht: Ingeborg. Van Lodewijk De Raet is er een uitvoerige bijdrage Een economisch Programma voor de Vlaamsche Beweging, van Tobie Jonckheere een opstel over De abnormale kinderen uit maatschappelijk Oogpunt en van K.H. De Quéker een over Werkmanspensioenen. Er is een stuk van Dr. V. Fris, Jeanne d'Arc en Professor Thalamas en een van F. van Veerdeghem, over Het Lied der Walen. Onder de kroniekschrijvers dienen vermeld, behalve de reeds genoemde Basse, Buyens en Brand, Maurits Sabbe en Arthur Cornette. Het tijdschrift is zonder de minste programmaverklaring van wal gestoken. Het werd, in een paar buitenlandse bladen, met belangstelling begroet. Dit is o.m. het geval in de ‘Beilage des Hamburger Fremdenblattes’, van 10 juni 1905: en van de ‘Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant’ van 8 juli 1905, waarin een lange rubriek gewijd is aan Fredericq's studie over Thorbecke. In een korte rubriek over ‘Nederlandsche Letterkunde’, wordt o.m. de aandacht gevestigd op het pas-gestichte tijdschrift ‘De Groene Linde’ en met waardering gesproken over daarin voorkomende getuigenissen, om te beginnen van Dr. J. De Cock, die na verklaard te hebben dat ‘de levensbeschouwing der medewerkers... de Christelijke is’, daar onmiddellijk op liet volgen: ‘We voegen er evenwel bij, dat we ons tevens zullen hoeden voor overdreven enghartigheid en ziekelijke | |
[pagina 346]
| |
preutsheid’. Dit ‘goed woord onder eene katholieke pen’ wordt geprezen, maar de kroniekschrijver die enkel met de initiaal S. ondertekent en die misschien te vereenzelvigen is met M. Sabbe (of met Stoffels?) citeert met nog grotere voldoening het artikel van Leo van Puyvelde, in hetzelfde nummer van ‘De Groene Linde’, en dat getiteld is De Katholieke Vlaamsche Literatuur. Het citaat zet in met de volzin: ‘Nooit mag een strekking het tastbaar hoofddoel zijn van een kunstwerk: want dan verdwijnt het louter kunstgenieten. En zeker mag ze niet de katholieken beletten het volle goede leven af te beelden.’ En even verder: ‘Maar omdat een overangstig gemoed - vervormd door een verkeerde opvoeding-in-onwetendheid of opgehistst door een verdorven fantasie - bij het goed-natuurlijke “shocking” zou huilen, - mag daarom aan het lezend publiek geen lektuur gegeven worden, die zijn eigen ware leven weergeeft, dat een botsen is van goede en kwade vermogens tegen malkaar?’ En de kroniekschrijver besluit: ‘Het is bepaald een frissche, beloftevolle wind, die door De Groene Linde waait’. De Vlaamsche Gids had zijn eerste jaargang achter de rug. Hij lei het er op aan om een eigen plaats in te nemen onder de tijdschriften die scheppend werk naast literair-wetenschappelijke bijdragen leverden. Opmerkelijk is het, dat zijn bestaan door het andere, toonaangevende tijdschrift ‘Dietsche Warande en Belfort’ (voorlopig) genegeerd wordt. Het verschijnen van De Vl. G. wordt inderdaad met geen woord vermeld in de lijvige jaargang 1905 van ‘Dietsche Warande en Belfort’, waarin toch regelmatig overzichten verschijnen van binnen- en buitenlandse tijdschriften. Een enkele keer wordt er in een voetnoot, verwezen naar ‘het onlangs verschenen artikel van den heer Max Rooses in de Vlaamsche Gids, en wel in verband met een bijdrage over Jordaens, van de hand van A.W. Sanders-Van Loo (D.W. & B., tweede halfj. 1905, p. 365.) Vreemd, als men bedenkt dat de redacties van beide periodieken in dezelfde stad waren gevestigd en De Nederlandsche Boekhandel als beider uitgever fungeerde. |
|