Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florent ende Durant
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1862Ga naar voetnoot(3) brandde de bibliotheek van Sint-Maarten voor een groot gedeelte af. De overgebleven boeken kregen daarbij te lijden van vocht, ook het perkamenten fragment dat in de band zat. Een van de twee stroken werkte zich door het vocht zelf los. Dat van het voorste plat werd uit de band gelicht door G. Dubois d'Enghien te Brussel in december 1970. De twee stroken zijn ongeveer even groot. Ze passen in elkaar. Samen meten ze 31,1 à 31,3 cm in de breedte, op ongeveer 9 cm in de hoogte. De breedte van het dubbelblad bedroeg iets meer dan 31 cm. In de plooi tussen de middenste kolommen staan de oude naaldgaten op een afstand van 3 cm in de bovenstrook, op die van 3,6 cm in de benedenstrook. De bladspiegel is verdeeld in twee gelijke delen, ieder voor een kolom. De beginletters van ieder vers, uitgenomen daar waar een lombarde voorkomt, staan in een afzonderlijk kolommetje op 1,5 à 1,8 cm van de rand. Tussen de beginletters en de rest van het vers is er een kleine marge van ongeveer 0,3 cm. Van liniëring is niets te zien. Het schrift is een textualis van ongeveer 1360. Twee initialen zijn in het rood uitgevoerd. Ze nemen de hoogte in van drieGa naar voetnoot(4) versregels, iets meer dan 1 cm. Het schrift is tamelijk regelmatig. In de kolommen 2a en 2b is de punt van de pen breder geworden. Tussen 2b en 3a schijnt de copiist ze scherper te hebben gesneden. Hoewel het schrift betrekkelijk zorgvuldig mag heten, werden u en n niet altijd uit elkaar gehouden. De diacritische tekens zijn zeldzaam. Alleen de i krijgt een accent voor of na n of m, eenmaal voor u, in ontliuen (kol. 3 a 11). Hoe toevallig dat accent echter wordt bedeeld, blijkt uit het rijmwoord viuen, dat geen accent draagt. Interpunctie is bijnaGa naar voetnoot(5) gans afwezig. Dit moest de lectuur bemoeilijken. Want de talrijke stoplappen en de oversprongen worden niet aangekondigd. De afgescheiden initialen zijn niet gerubriceerd. Ze zijn echte hoofdletters voor C, F, I, M, N, S. Voor A en V is het onderscheid tussen majuskel en minuskel twijfelachtig. De afkortingstekens zijn gewoon. Eigen aan de romans is de verkorte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manier om de naam van het hoofdpersonage op te geven. We weten dus met zekerheid dat Flor. de held van het verhaal is. In de oplossing mag men met het handschrift aarzelen tussen Florens en Florent. Normaal zou de eerste vorm voor de nominatief, de tweede voor de andere naamvallen moeten weggelegd zijn. Het rijmwoord in kolom 1 b 5 bewijst dat Florent ook in de nominatief mogelijk is. Kenmerkend voor de paleografie van de Middelnederlandse romans is ook de afkorting co voor coninc. Ons fragment behandelt die afkorting als een cijfer, met een punt er voor en een punt er na, nooit met een streep er boven. G.I. LieftinckGa naar voetnoot(6) rekent .co. onder de oudste siglen van de paleografie der wereldse handschriften. Zijn opmerkingen zijn ongetwijfeld juist. Wat de handschriften van de ridderromans betreft, is het echter methodologisch onvoldoende alleen op het systeem van de Latijnse paleografie te letten. De schrijfstijl moet evenzeer, misschien nog meer, de invloed van de Franse scholen hebben ondergaan. Doch uit het bijzonder geval van het woordje .co. blijkt dat nietGa naar voetnoot(7). Hoeveel verzen er per kolom waren, is niet uit te maken. Wel kan men uit de inhoud vermoeden dat tussen kolom 2b en 3a een dubbelblad is weggevallen. De haarkant bevat de kolommen 1 en 4, de vleeskant de kolommen 2 en 3. Vocht heeft op de vleeskant zo ingewerkt dat samen met de kalk ook het schrift min of meer verdween op de verseinden van kolom 3b. Op het verso hiervan, bij de beginwoorden van kolom 4a, sloeg het vocht donker uit. Dit is minder erg, daar ultravioletbelichting hier hulp kan bieden. De plooi van de kim, die doorprikt is met de naaldgaten van de boekbinder uit de 16de eeuw, maakt de ontcijfering van zekere verzen haast onmogelijk. Naast het maximum aan slijtage, is er daar ook verrekking die de schaarse lettersporen misvormt. Een fotocopie onder infra-rode belichting genomen, geeft de meeste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonderheden, die we hier beschreven hebben, weer. Ze werd vervaardigd door de diensten van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgaveHier volgt een uitgave van de tekst met enkele tekstcritische voetnoten. De verklaring, met inbegrip van de interpunctie, wordt vervangen door een parafrase. De graad van leesbaarheid wisselt fel. De fotocopie kan in zekere mate de lezer daarover inlichten. Ze vervangt echter niet de diverse belichtingen, waaraan we het handschrift onderwierpen. De taal is Vlaams dialectisch gekleurd. Enkele bijzonderheden:
De copiist was zeker een Vlaming. De dichter naar alle waarschijnlijkheid ook, gelet op de rijmen: 4 a 3/4: becocht: brocht; Oost-Vlaams (uitgezonderd het land van Aalst), West- en Zeeuws-Vlaams, Zeeuws, Zuid-Hollands, volgens M. Gysseling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iedereen weet dat een dichtwerk dialectisch gewoonlijk niet homogeen is. Het aantal rijmen, dat alleen door het Vlaams dialect kan worden verklaard, is in dit klein fragment groot genoeg om te denken aan een man uit het graafschap Vlaanderen. In de uitgave die volgt standardiseren we overal Flor. tot Florent, op basis van het rijmwoord bekent (1 b 7). De afkortingen met -r, beantwoordend aan het Nederlands -aar, lossen we op door -aer, naar het rijmpaar paerde: aerde (3 a 16/17) en naar de voluit geschreven woorden daer (4 b 10), spaersde (3 b 12) en gaerne (2 a 17), hoewel we niet kunnen weten wat de copiist bedoelde. Er staan immers ook voluit geschreven woorden op -erde: zwerde (1 a 13) en werde: erde (3 a 6/7). kolom 1 a
helme scilde daden si breke[n]Ga naar voetnoot1
dor haren fieren ouermoet
Florent die redder goetGa naar voetnoot3
Slouch den paien vp thouet
5[regelnummer]
dat hine toter cuffien clouet
helm ende beckineel
durant adde cranc riueel /Ga naar voetnoot7
Als hi den swaren slach besouf
Starc te sine hem behouf
10[regelnummer]
dat hi den ou[er]zwaren slachGa naar voetnoot10
Also wel verdragen mach
Vp florent slouchi wederGa naar voetnoot12
die zwerde gingen vp ende neder
Nu erstl[ic] [de]en ende nv danderGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
om hectoren no om alexander
Ne dorste daer niemene vragen
Vele wonden si andren gauen
die .ij. edele baroene
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het was lange achter noene
20[regelnummer]
Nochtan dat si te samen streden
bede waersi in onvreden
Men sach daer liggen inden zande
kolom 1 b
S........................Ga naar voetnoot1
Canic genesen van minen wonden
het sal noch geuallen die stonden
dat het anders wesen sal
5[regelnummer]
So moetic ebben goet geual
Andworde weder florent
Ic wilde v wel ware bekent
onse wet van kerstinede
durant sprac ende sede
het sal wesen als [het ma]chGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Also helpe mi die goede dach
Metten worde sijn si geuaren
daer die soudaen mit sinen scaren
Hilt entie vrouwe medeGa naar voetnoot13
die soudaen sprac ende sede
15[regelnummer]
Hoe salt varen tusscen v beden
Vp wat so sidi gesceden
Doe sprac aldus die goede durantGa naar voetnoot17-19
icsalt v seggen here soudant
so goet redder nes onder der zonnen
20[regelnummer]
Ic lie mat vor hem ende verwonnen
die dage die ic leuen sal
.............................. s[m]alGa naar voetnoot22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolom 2 a
I[c ..............................Ga naar voetnoot1
die met v soude willen varen
doe sprac sonder sparen
Marsabile de maget scone
Vader here van babilone
5[regelnummer]
het ware v scande altegroot
bleue dese redder doot
ghi sultene gheleden doen
Met een deel uwer baroen
het es grotelike uwe ereGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
doe sprac die gewonde here
die bi namen hiet durantGa naar voetnoot11
te sinen volke alte hant
ende beual hem sonder sparen
dat si met hem souden varen
15[regelnummer]
ende niet sceden te genen pale
vor dat hijt hem seluen beuale
Sispraken dat sijt gaerne doen
doe nam orlof die baroen
An die scone marsabile
20[regelnummer]
ende nam orlof vptie wile
Also ic horde bedieden
Met hem durant [an sine lieden]Ga naar voetnoot22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolom 2 b
ghi heren keert alle te same[n]Ga naar voetnoot1
ende hoort wat ic v verspelle
groet nu zere minen gheselle
ende danctem van minen wege
5[regelnummer]
So moetic ebben goede sege
Als ic hem gaerne dade lief
god hoedene vor al meskief
Aldus scieden die paienGa naar voetnoot8-10
van Florens seit men mien
10[regelnummer]
entie redder voer daer hi sachGa naar voetnoot10
onse lieden hordic gewachGa naar voetnoot11
die wellecomden arde zere
Florente den niewen here
doe voeren si in die paien
15[regelnummer]
grote mort mach men daer sien
werken weder ende vort
Maer alsment int walsce hort
So camer .vc. sarrasine
daer ontfinc de menige pine
20[regelnummer]
dat verstaet in beden siden
Maer die paien sonder biden
Camen toe an allen canten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolom 3 a
Stac den redder vptie borst
Adde doe die vrome man
ghehat gene wapine an
So ware hi daer bleven doot
5[regelnummer]
die steke was ouer groot
dat die vrome redder werde
tumen moeste vptie erde
Maer saen hi weder vp spranc
tswert trac hi sonder wancGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
ende slouch den enen vanden viuen
So dat hine dede ontliuen
doe keerden weder die viereGa naar voetnoot12
ende florent die redder fiere
die steldem ter were
15[regelnummer]
Maer si daden hem grote dere
Also si waren te paerde
entie redder van reinen aerde
die hief tswert met nide
ende stac corboene inde side
20[regelnummer]
wel diepe enen aluen voet
die paien sturte des sijt vroet
Vanden paerde indat sant
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolom 3 b
altijt groot g..................Ga naar voetnoot1
Maer twalsce seit als ment hortGa naar voetnoot2-7
dat florent voer rechte vort
tote hi vor tpalais cam
5[regelnummer]
den coninc hi vanden paerde nam
vp sinen hals seid die tale
Ende drouchen bouen inde sale
daer keiser ende coninc satGa naar voetnoot8
Florent wierpen neder plat
10[regelnummer]
den paien vp tpauimentGa naar voetnoot10
Sodat tbloet al omtrent
Spaersde in dat palasGa naar voetnoot12
elken so w[o]nderde dasGa naar voetnoot13
wane daer die paien cam
15[regelnummer]
Maer teerst men daer vernamGa naar voetnoot15-19
Florente den redder zere
was daer grote war[eltere]
ende groten welleco[men]
die keiser Ebic vernom[en]
20[regelnummer]
die stont vp ende seide
Florent lijf ende leide
auentuerdi te sottelijc
.............................. hemelrijcGa naar voetnoot23
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolom 4 a
dat was gedaen ouer quaetGa naar voetnoot1-22
want sichtent arde wel verstaet
So wast arde na becocht
Also v van mi wort vort brocht
5[regelnummer]
Eer de bouc ten ende coomt
die soudaen altemale verdoomt
waert alsi de waerheit wiste
vanden ouer swaren twiste
onthoot wordt die [fel] corboen
10[regelnummer]
entie andre .ij. glottoen
ende hare hoofden geset
Vp glauien haren mamet
vlouken si v[ter maten] zereGa naar voetnoot13
an roere so wort al dat here
15[regelnummer]
bede bachten ende voren
paien adden groten toren
Maer men mochter niet toe doen
hier latic vanden sarragoen
ende kom weder in die stede
20[regelnummer]
[b]i [flor]ente daer ic ouer rede
die welke vter salen sciet
Also mi twalsce dat bedietGa naar voetnoot22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolom 4 b
Nu so es mi wel bekent
dat minne dicke kiesen doet
dat hem noit ne was goet
den man die dat anegaet
5[regelnummer]
die sulke dulhede bestaet
dat hi daer omme tlijf verliest
hi es sod die also kiest
doe seide florent vader mijn
Verstaet arde wel den sijnGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
daer ne es el niet an
Ic ne bem niet sulc .i. manGa naar voetnoot11
datter vele an beleicht
wat souder vele toegeseichtGa naar voetnoot13
Ic salt emmer auenturen
15[regelnummer]
god latemi dat beste geburen
Ic moet ebben cornuele
dat beste paert te minen dele
dat noit eer was gesien
clement andworde mettien
20[regelnummer]
ende sprac als een man vri
Florent sone verstaet mi
Ic .. ..l sGa naar voetnoot22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aansluiting met Florent et OctavienHet Frans werk waarvan hier 171 verzen in Vlaamse vertaling overbleven, bleef tot heden onbekend. Dichtbij staan gelukkig de Franse romans Octavian en Florent et Octavien, de eersteGa naar voetnoot(9) sedert lang, de tweede nog niet uitgegeven. SamenvattingenGa naar voetnoot(10) van Florent et Octavien geven ons echter het gewenste literair kader om het Kortrijkse fragment te verstaan. We nemen die van R. Bossuat hier over voor zover ze ons aangaat. Ook de afwijkingen die hij opgeeft tussen O. (Octavian) en FO. (Florent et Octavien) zijn voor ons doel nuttig. Hier en daar hebben we een woordje opheldering gepikt uit de langere samenvatting van P. Paris. Ten slotte hebben we ook een van de handschriften van FO. Parijs, Bibliothèque Nationale, fr. 24.384, persoonlijk ingezienGa naar voetnoot(11). Na veel jaren huwelijkGa naar voetnoot(12), heeft keizer Octaviaan nog geen kinderen. Zijn gebeden worden eindelijk verhoord en zijn vrouw, koningin Florimonde, baart een tweeling, tot grote ergernis van de schoonmoeder. Deze bedenkt een list om de jonge moeder ten onder te brengen. Ze zorgt er voor dat een kamerknecht in de slaapkamer van de koningin de nacht doorbrengt. De keizer laat zich door deze boze list vangen. De koningin ontsnapt nauwelijks aan de brandstapel. Ze wordt verbannen en verlaat Rome met haar tweeling. Twee schildknapen vergezellen haar. Maar deze worden reeds in het begin van de reis door bandieten vermoord. De koningin vlucht in een bos, waar haar tweelingskinderen worden ontvoerd, het ene door een aap, het andere door een leeuw. Een ridder, die daar voorbijkomt, overmeestert zonder moeite de aap, maar baanstropers overvallen hem, ontnemen hem het kind en verkopen het in het Oosten aan een Parijse burger, Clement | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheten, die op terugreis is van een bedevaart uit het Heilig Land. Deze doopt het onder de naam Florent en voedt het op met zijn eigen zoon, Clodoain. Florent gaat door voor de zoon van Clement en van een Saraceense vrouw. Na een aantal wederwaardigheden vindt de koningin Florimonde kind en leeuw terug: het dier zal zich blijvend aan het kind hechten. Moeder, zoon en leeuw, door bootslui opgenomen, landen in Syrië en begeven zich naar Jeruzalem. De koningin moet er werken om haar bestaan. Weldra wint ze de sympathie van Amaury, koning van Jeruzalem. Zij wordt op het paleis ontvangen met de jonge Octaviaan. Florent van zijn kant, ondergaat te Parijs met tegenzin de burgerlijke opvoeding, die men hem geeft. Op vijftienjarige leeftijd moet hij, door zijn vader gedwongen, een ambacht kiezen. Dat van slachter staat hem meest aan. Maar als hij ridders ziet voorbijkomen, die in alle staatsie op valkenjacht trekken, kijkt hij hen telkens jaloers na. Op een dag heeft zijn vader hem twee ossen toevertrouwd, voor het slachthuis bestemd. Hij wisselt ze tegen een sperwer, die hem echter vlug ontsnapt. Hij krijgt het ook aan de stok met zijn werkgezellen. De ergste onder hen slaat hij klein. Hij is te fier om de minste belediging ongestraft te laten. Ten einde raad neemt Clement hem op in zijn wisselkantoor. Aan dit nieuwe poortersberoep kan hij evenmin wennen. De Saracenen willen hun laatste nederlaag in het Westen wreken en bereiden een nieuwe inval voor tegen Frankrijk, onder de leiding van Acarius, sultan van Babilon. Met een talrijk leger landen ze in BretanjeGa naar voetnoot(13). Dagobert, koning van Frankrijk, komt het te weten door lieden die hij heeft uitgezonden. Hij roept zijn vazallen op. Hij vraagt ook hulp aan Octaviaan. De keizer van Rome snelt toe zonder dralen. Dagobert ontvangt hem bij de stadspoorten van Parijs en begeleidt hem tot in zijn paleis. Florent bevindt zich onder de toeschouwers: welk een ogenweelde voor hem, die stoet van de twee vorsten. Zijn droom is mee te rijden in hun gevolg op een mooi paard in vol ornaat. Terwijl hij over de Petit-Pont trekt, koopt hij zich dadelijk een prachtig ros met de florijnen die hij naar de wissel moest dragen. Het heidens leger schrijdt voort, Chartres voorbij, in de richting van Parijs. Een sterke afdeling slaat haar kamp op te Montmartre. Om de naam van deze heuvel te verklaren, verhaalt de dichter de marteldood | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van sint Denijs en de stichting van de abdij van die naam door koning DagobertGa naar voetnoot(14). Florent neemt deel aan de eerste uitval uit het bezette Parijs en redt de konstabel, Raimond de Montmirail, uit een hachelijke toestand. Reus FernaguGa naar voetnoot(15) heeft, in naam van de sultan, koning Dagobert uitgedaagd. De eerste Franse kampioen, Garnier de Montcornet, heeft het met zijn leven moeten bekopen. Florent mag als tweede optreden. Clement leent hem zijn oude verroeste wapenrusting en zijn zwaard. Lang blijft de tweekamp tussen Florent en Fernagu onbeslist. Ten slotte doodt Florent de reus. Eer hij naar Parijs terugkeert, dringt hij het Saraceens kamp op Montmartre binnen om de schone Marsebille, de dochter van de sultan, van dichtbij te kunnen zien. De sultan had haar beloofd aan Fernagu, indien hij de overwinning behaalde. Florent onderhoudt zich met haar, maar bij het naderen van de Saracenen moet hij de wijk nemen naar ParijsGa naar voetnoot(16). Florent biedt het hoofd van de reus aan koning Dagobert aan. De koning besluit Florent tot ridder te verheffen. Clement komt ertegen in. Toch gebeurt het. Florent en Marsebille zijn op elkaar verliefd. Bij de tweede ontmoeting is ook Marsebille zich daarvan bewust geworden en laat ze zich gewillig schaken. Maar Florent wordt door haar bewakers achtervolgd. Ze blijft aldus achter op Montmartre, hij, van haar gescheiden, in de stad. Het wachten moe, zendt Marsebille een bode naar Florent. Deze komt voor een derde maal bij haar en beide bespreken de beste pogingen om te ontsnappen. Marsebille denkt daarbij aan het buitengewoon paard dat haar vader, de sultan, bezit. Indien Florent er in slaagt dit paard te bemachtigen, zal niemand hen op hun vlucht kunnen inhalen. Gaat dat niet, dan zal ze de Seine oversteken in een boot. Daarop wordt hun onderhoud afgebroken door de komst van de Saracenen. Koning Dagobert wordt ongeduldig en biedt de strijd aan tegen de sultan. Clement vindt van zijn kant een list, die Florent het gewenste paard in de handen speelt: als Saraceens veearts verkleed, krijgt hij het paard, dat juist ziek scheen, te verzorgen. Ondertussen steekt Marse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bille, in man verkleed, met haar schildknaap de Seine over en laat ze zich daarop in het huis van Clement brengen. Op dat ogenblik roept Dagobert iedereen op tot de eindstrijd. Florent krijgt juist de tijd om zijn schone te begroeten en haar te beloven met haar in het huwelijk te treden bij zijn terugkomst. De legers staan tegenover elkaar. Octaviaan, keizer van Rome, valt eerst aan, maar moet wijken. Dagobert komt hem ontzetten. Florent alleen is bij de keizer gebleven, toen al zijn troepen hem in de steek lieten. Hoewel beiden tot het uiterste weerstand bieden, vallen ze in de macht van de Saracenen. Dagobert geeft echter de strijd niet op. Doch onder de overmacht moet hij ook wijken. Hij roept dan de hulp van de apostel sint Denijs in, die dadelijk met sint Joris en een schaar witte ruiters de heidenen op de vlucht jaagt. Hier begint wat R. Bossuat het tweede gedeelte van FO. noemt. Het beslaat meer dan 5.000 verzen. Het speelt zich af in Rome, Palestina, Babilonië en eindigt met de bekering van de sultan, de abdicatie van vader Octaviaan ten voordele van zijn gelijknamige zoon en een driedubbel huwelijk. Het slot van O. is veel korter, slechts een 600 verzen. Het beperkt zich tot een schets van de ridder met de leeuw, Octaviaan junior, die twintig jaar geworden, met zijn leeuw in de dienst treedt van de koning van Acre, de Saracenen verdrijft en als beloning de zending krijgt naar Frankrijk te mogen gaan om door de tussenkomst van koning Dagobert de verzoening te bewerken tussen zijn ouders. In Lombardije verneemt hij van een pelgrim de belegering van Parijs. Weldra valt hij op het Saraceens leger, dat zegevierend uit Frankrijk terugtrekt. Hij overwint het, bevrijdt zijn vader en zijn broeder Florent. Florimonde vergeeft haar man het aangedane leed. Vader Octaviaan erkent zijn gelijknamige zoon. Te Parijs levert Clement het bewijs dat ook Florent een zoon is van de keizer. Florent huwt Marsebille. Octaviaan keert terug naar Rome, waar hij verneemt dat de boze koningin-moeder in waanzin gestorven is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verklaring en aangevulde parafrase van het fragment.Nu is het mogelijk een Nederlandse parafrase te geven van het Kortrijkse fragment. Onze aanvullingen plaatsen we hierbij tussen rechte haakjes, de stoplappen van de auteur, tussen ronde haakjes. [Kolom 1 a begint midden in de tweekamp van Florent tegen het Saraceense legerhoofd Durant.] Helmen en schilden braken ze in hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fiere overmoed. Florent, de flinke ridderGa naar voetnoot(17), sloeg de heiden op het hoofd dat hij hem helm en bekkeneel kloofde tot op de muts. Durant verkeerde in een ellendige toestand, toen hij besefte dat de slag zwaar zou zijn. Om sterk te staan, hield hij zich overeind, opdat hij de overzware slag wel zou kunnen verdragen. Op Florent sloeg hij terug. De zwaarden gingen op en neder, nu eerst het een, dan het andere. Niemand hoefde daar om Hector noch om Alexander te vragenGa naar voetnoot(18). De twee edele baronnen brachten elkaar veel wonden toe. Het was [reeds] lang na de noen. Nochtans streden ze voort. Er kwam geen vrede tot stand tussen hen tweeGa naar voetnoot(19). Men zag daar in het zand liggen [allerlei gebroken wapens]. [Durant blijft niet dood, maar is zo gewond dat hij zich gewonnen geeft. Daarna verklaart hij echter aan Florent en zo vangt kolom 1 b aan:] ‘Indien ik van mijn wonden kan genezen, zal nochtans het uur komen, dat het tussen ons beiden anders zal uitvallen. Dat goed geluk wens ik wel te beleven.’ Florent antwoordde: ‘Ik [van mijn kant] zou willen dat U de wet van de Kristenen wel bekend ware.’ Durant zeide: ‘Wat er ook gebeuren mag, zo helpe mij de gunst van het lot.’ Met deze woorden zijn ze gegaan naar de plaats, waar zich de sultan bevond met zijn legerscharen en ook de jonkvrouwe [Marsabile]. De sultan sprak: ‘Hoe zal het [nu] gaan tussen U twee? Onder welke voorwaarden zijt ge uit elkaar gegaan?’ Toen sprak de dappere Durant als volgt: ‘Ik zal het U zeggen, heer sultan. Een ridder zo goed als hij, is er onder de zon niet. Ik beken schaakmat voor hem en [verklaar me] overwonnen [voor] alle dagenGa naar voetnoot(20), die ik [nog] zal leven ...’ [Florent is na zijn zege op Durant niet zonder meer uit het kamp van de sultan vertrokken. Heeft hij toen voor het eerst Marsabile opgezocht? Waarschijnlijk zal hij haar reeds hebben gezien vóór de tweekamp en Marsabile zal hem hebben gered, door voor te wenden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij een boodschap moest brengen naar de sultan. In plaats van een boodschap was het echter een uitdaging aan het adres van welke Saraceen ook, die het tegen hem durfde opnemen. De sultan zal hem tegelijkertijd de tweekamp hebben toegestaan en een vrijgeleide om behouden terug te keren naar Parijs. Een onbekend incident - een derde ontmoeting met Marsabile en een poging om haar te schaken? - hebben echter de sultan van mening doen veranderenGa naar voetnoot(21). De doodsbedreiging, die de sultan Florent naar het hoofd slingert, komt zeker daarop neer bij de aanvang van kolom 2a:] ‘Ik [meen dat er niemand zal gevonden worden,] die met U zou willen afreizen, [met andere woorden, U zou willen vergezellen op de terugweg, want ieder van de onzen mag U overvallen en doden.’] Zonder te talmen sprak toen Marsabile, de schone jonkvrouwe: ‘Vader, heer van Babilon, het zou voor U een zeer grote schande zijn, indien deze ridder dood bleef. Ge zult hem uitgeleide doen met een gedeelte van Uw baronnen. Het raakt grotelijk Uw eer.’ Toen sprak de gewonde heer, die Durant heet, dadelijk tot zijn volk. Zijn krijgers beval hij onmiddellijk, dat ze met Florent zouden vertrekken en in geen geval van hem zouden scheiden, vooraleer Florent het hun zelf zou bevelen. Ze zeiden dat ze het gaarne doen. Toen nam Florent afscheid van de schone Marsabile en tegelijkertijd met Florent nam ook Durant afscheid van zijn krijgslieden. [Florent is geraakt op het punt waar hij zich veilig voelt en spreekt zijn Saraceens gevolg toe bij het begin van kolom 2 b:] ‘Heren, keert alle te zamen weer en luister naar wat ik U [als boodschap] mededeel. Groet nu ten zeerste mijn [strijd]gezel, [Durant] en dankt hem van mijnentwege. Mocht ik [hieruit] zegen verwachten, indien ik hem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[even] gaarne lieflijk had willen behandelenGa naar voetnoot(22). God hoede hem van alle onheil’. Aldus namen de heidenen afscheid van Florent (zegt men mij). En ridder Florent reed naar de plaats waar hij onze lieden zag [staan] (daarvan hoorde ik gewag [maken]). Onze lieden verwelkomden hartelijk hun nieuweGa naar voetnoot(23) heer. Daarop stormden ze tegen de heidenen los. Een grote moordpartij kon men daar zien ontstaan. Maar (zoals men dat in de Franse roman hoort), toen kwamen er 500 Saracenen [aangereden]. Menigeen kreeg het hard te verduren, versta wel, van weerszijden. Maar zonder ophouden kwamen de heidenen van alle kanten toe... [Het vervolg van de strijd werd verhaald in het dubbelblad dat is weggevallen tussen kolom 2b en kolom 3a. Nadat beide legers terug naar hun standplaats waren gekeerd, is Florent opnieuw in het Saraceens kamp en in de tent van Marsabile binnengedrongen, waar hij met haar, onder meer, ontsnappingsplannen voor haar heeft beraamd, zoals die van de Franse romans O. en FO. Hun zoete samenzijn is plots onderbroken geworden door de reuzenkoningGa naar voetnoot(24), die Marsabile moest bewaken. Florent heeft de reuzenkoning geveld en op zijn paard geladen. Terwijl hij te voet naast zijn paard van Montmartre naar Parijs terugkeert, wordt hij overvallen door een groep van minstens vijf Saraceense ridders, geleid door koning Corboen. Bij het begin van kolom 3 b valt Corboen aan.] Hij gaf ridder [Florent] een steek in de borst. Had de koene man | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen geen harnas aan gehad, dan was hij daar dood gebleven. De steek was zo onmenselijk hard, dat de dappere en waardige ridder ter aarde moest tuimelen. Maar weldra sprong hij weer overeind. Hij trok zijn zwaard zonder aarzelen en sloeg een van de vijf zo, dat hij hem het leven ontnam. Toen vielen de vier [overgebleven ridders] opnieuw aan en Florent de fiere ridder, stelde zich te weer. Maar ze maakten het hem zuur. Want zij waren te paard. Florent, de ridder met de reine inborst, hief grimmig het zwaard en stak Corboen in de zijde, wel een halve voet diep. De heiden stortte (wees daarvan verzekerd) van zijn paard in het zand. [Florent slaat ten minste nog een van zijn vijanden neer en weet te ontkomen. Hier begint kolom 3 b.] Maar de Franse roman zegt (zoals men het hoort), dat Florent onmiddellijk voorttrok totdat hij voor het paleis [van de koning te Parijs] kwam. Hij nam de [reuzen]koning van zijn paard en laadde hem op zijn schouders (zo zegt het verhaal). Hij droeg hem boven in de [troon]zaal, waar keizer [Octaviaan] en koning [Dagobert] zaten. Florent wierp de heiden plat op de vloer, zodat het bloed naar alle kanten opspatte in het paleis. Iedereen vroeg zich verwonderd af waarvandaan die heiden kwamGa naar voetnoot(25). Maar zodra men daar ridder Florent opmerkte, was daar vlugGa naar voetnoot(26) grote hulde en groot welkomgeroep. De keizer (heb ik vernomen) stond op en zei: ‘Florent, lijf en leden hebt ge roekeloos op het spel gezet...’ [Intussen is in het kamp van de Saracenen het schelmstuk van Corboen en van zijn trawanten aan het licht gekomen. Waarschijnlijk hebben ze de reuzenkoning verraden en hem laten omkomen. Hierop begint kolom 4 a.] Dat was een al te kwaad stuk. Want sedert dien (versta dit wel) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moesten ze het zeer spoedig duur betalenGa naar voetnoot(27), zoals het U door mij nog wordt verteld, eer het boek ten einde komt. De sultan [voelde zich als] geheel en al verdoemd, toen hij de waarheid wist van de overzware twist. De [verrader] Corboen werd onthoofd en ook de twee andere booswichten en hun hoofden werden op zwaarden tentoongesteld. Hun Mahomet vervloeken ze ten zeerste. Heel het leger geraakt in rep en roer, zowel in de achterste als in de voorste gelederen. De heidenen waren zeer vertoornd. Maar er was niets aan te doen. Hier laat ik [het verder te dichten] over de Saracenen en kom ik terug in de stad [Parijs], bij Florent (over wie ik het had). Hij verliet de [troon]zaal (zoals me de Franse roman dat laat weten). [Florent maakt aan zijn aangenomen vader, Clement, zijn liefde voor Marsabile bekend en daarenboven zijn plan om haar en het wonderpaard Cornuele te ontvoeren. Vader Clement keurt zowel de dwaze liefde als de gekke plannen af. Hiermede begint kolom 4 b:] ‘Nu weet ik wel dat de liefde dikwijls iemand noopt tot een keuze, die hem nooit goed bekwam. De man die dat onderneemtGa naar voetnoot(28), die zulk een dwaasheid begaat, dat hij daarbij het leven inschiet, hij is gek, die zulk een keus doet.’ Toen zei Florent: ‘Vader, versta [nu eens] goed wat [ik] zinnens benGa naar voetnoot(29). Daar is [trouwens] niets anders [meer] aan te doen. - Ik ben [ook] niet zo een [belangrijk] man, dat er veel aan gelegen is. Waarom zou daarbij [nog] veel worden aangemerkt. Ik zal het in ieder geval wagen. God moge me het beste te beurt laten vallen. Cornuele moet ik bemachtigen, [het moet] mij ten deel vallen, het beste paard dat vroeger ooit werd gezien.’ Clement antwoordde daarop en sprak als een vrij man [dat doet]: ‘Florent zoon, versta me, ik...’. Einde van het fragment. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titel van de verloren roman: Florent ende Durant?Het wordt tijd de roman, waarvan we het fragment hebben besproken, een naam te geven. Mogelijk zijn, aan de hand van de bestaande gegevens, twee titels die moeten beginnen met Florent: Florent ende Marsabile en Florent ende Durant. De eerste titel zou iets zijn als een tegenhanger van Floris ende Blanchefloer. We moeten echter op onze hoede zijn voor associaties, die wij spontaan en normaal vinden. Bij de auteur bestonden ze misschien niet. De auteur kan wellicht eerder hebben gedacht aan een variante op Florent et Octavien. Zo kon hij komen op de koppeling van twee mannennamen, bijv. Florent ende Durant. Indien we in kolom 1 b van ons fragment met recht een toespeling zien op het ons onbekend vervolg, dan is Durant later nogmaals op de voorgrond getreden. Misschien is hij de verloren gewaande tweelingsbroeder van Florent, die op het einde wordt erkend en tot het Kristen geloof overgaat, zoals Florent dit in het fragment wenst. Daarom stellen we deze titel voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenhang van de Romaanse florent et Durant met andere romans van deze cyclusEerste hypothese
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou volgens hem geschreven zijn kort na 1356Ga naar voetnoot(32) door een Parijzenaar en een trouw aanhanger van Jan II de Goede, koning van Frankrijk. FO. (deel I) met een aantal andere romans, die trouwens door P. ParisGa naar voetnoot(33) reeds samen waren behandeld geworden, omdat ze dezelfde geest ademen, zou vooral propaganda voeren voor het huis van de Valois, dat na de nederlaag van Poitiers (1356) een ernstige crisis doormaakteGa naar voetnoot(34). - Het tweede luik van FO. ontstond in de eerste helft van de 15e eeuw. Auteur hiervan was een Picardiër, die tevens het eerste deel taalkundig herwerkte. Het chronologisch schema door R. Bossuat opgemaakt, brengt onze FD. zeer in het gedrang. We kunnen hier FO. (deel II) buiten beschouwing laten, omdat we niet weten of het in FD. werd verwerkt. Laten we met Bossuat uitgaan van een FO. (deel I) van omstreeks 1356. Enkele jaren verlopen eer hij bekend geraakt en tot model dient van de Franse roman *FD. Weer verloopt er een tijdspanne om de verspreiding van *FD. te verzekeren, verspreiding die het Vlaamse land bereikt en daar de nood doet ontstaan aan een Vlaamse vertaling. Ten slotte komen we op de copie, waarvan we de fragmenten bezitten. Maar paleografisch kan deze copie bezwaarlijk later zijn dan omstreeks 1360, ongeveer het vertrekpunt dat Bossuat voorstelt. O.i. heeft Bossuat een stelling die houdbaar was voor de roman Hugues CapetGa naar voetnoot(35), ten onrechte uitgebreid tot FO. De onbevooroordeelde lezer uit de Middeleeuwen zal in FO. evenmin enige propaganda ten voordele van de Valois hebben kunnen vinden als de hedendaagse. Zeer duidelijk is de hagiografische en archeologische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tendensGa naar voetnoot(36). Maar het volstaat in de schrijver iemand te vermoeden die Parijs heeft bezocht onder de leiding van een monnik van Saint-Denis. Bij zulk een bezoek moest koning Dagobert te pas komenGa naar voetnoot(37). Van een uitgesproken keuze voor de Valois en tegen de Plantagenets is er in FO. niets te merken. Het Frans blazoen met de lelie speelt een zekere rol in FO. Hierin ligt evenmin een argument om de roman te verschuiven tot na 1356. Reeds omstreeks 1338Ga naar voetnoot(38) was dit symbool door dichters opgehemeld geworden. Heel zwak komt het argument voor dat Bossuat haalt uit de verschuiving van de Saraceense invalGa naar voetnoot(39). In O. gebeurt hij over land, langs Lombardije, in FO. over zee, langs Bretanje. Waarom die verandering? Om de Franse lezers te suggereren de Engelse troepen, die sedert 1341 Frankrijk binnenvielen langs Bretanje, met de gehate Saracenen gelijk te stellen. Zwakst van al is de vergelijking tussen de gevangenneming van keizer Octaviaan en van Florent, zijn zoon, enerzijds en die van de Franse koning Jan de Goede en van zijn zoon anderzijds: de gevangenen gedragen zich even waardigGa naar voetnoot(40). Men lette er wel op dat niet de roman deze vergelijking maakt, wel Bossuat, die weer meent dat ze bij de toehoorders spontaan moest opkomen. Met zulke oppervlakkige analogieën zou men nog meer toespelingen kunnen vinden op historische feiten. Bijvoorbeeld: de gezamenlijke aanwezigheid van keizer en koning te Parijs. In 1374 bracht de keizer een bezoek aan de Franse koning in zijn hoofdstadGa naar voetnoot(41). Zou men daarom heel de cyclus van de O. romans verwijzen naar het laatste kwartaal van de 14e eeuw? De splitsing van FO. in twee delen, waarvan het eerste in het Frans van Ile-de-France, het tweede een halve eeuw later in het Picardisch zou zijn opgesteld, berust ook op losse schroeven. Dit moge blijken uit de vaak besproken passus van Charles le Chauve, roman die nu om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedoopt is in Dieudonné de Hongrie. In de verzen 12538-12547 is er een toespeling op de stof van de O. cyclus: De cel Otevien ...
Furent puis doy enfans ...
Dont li uns fu clamés Chevalier au Lion,
Et li autre Florus, si con lisant trouvon;
Se le nouri Climens a Paris sa maison,
Ensi que chi après vous feray mencion.
BossuatGa naar voetnoot(42) laat hier weer de 15eeuwse Picardische bewerker aan het woord. Die bewerker laat hier horen dat hij de herwerkte FO. met Dieudonné de Hongrie in één cyclus wil verbinden. Die verbinding is echter niet tot stand gekomen. De roman Dieudonné de Hongrie is nu overgeleverd in één handschrift. Iedereen, buiten Bossuat, meent dat dit een 14eeuws handschrift is, zodat de verklaring van Bossuat moet verworpen worden. De uitgever van Dieudonné de Hongrie is op de geciteerde verzen teruggekomen in een uitgebreide studie. Hoewel hij de datering van Bossuat impliciet afwijst en hoewel hij het houdt bij de traditionele stelling van één auteur voor FO., die in Picardië werkte in de eerste helft van de 14e eeuwGa naar voetnoot(43), meent hij toch dat de dichter daar een episode aankondigt, die niet bewaard is. De eenvoudigste uitleg van het citaat is m.i., dat de dichter hier zijn FO. aankondigt, die hij inderdaad geschreven heeft. Van de drie bewaarde handschriften van FO. zouden er dus tweeGa naar voetnoot(44) over zijn in het origineel dialect; het derdeGa naar voetnoot(45) zou een bewerking zijn uit Parijs of omstreken. Niets belet ons in deze hypothese *FD. ook in de eerste helft van de 14e eeuw te plaatsen, waarschijnlijk in het tweede kwart. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.H. KrappeGa naar voetnoot(46) heeft een stemma opgemaakt van de O.cyclus. Daarin zou dan FD. passen als volgt:
We hebben in het stemma twee mogelijkheden voorgesteld: er is een stippellijn *O.-*FD. en een andere *O.-FO.-*FD. Wie voor de hypothese *O.-FO.-*FD. kiest, kan twee argumenten inroepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste ligt in de namen van het wonderpaardGa naar voetnoot(47): het heet Bondifer in O., Cornuel(e) in FO. en FD. A priori komt Bondifer voor als de naam van de oorspronkelijke versie, want O. geeft over het algemeen de indruk dichter bij de oude traditie te staan. Men kan daarbij aanvoeren dat Bondifer reeds minstens omstreeks 1200 doorging voor een befaamd Arabisch wonderpaard, vermits het optreedt in de roman Florence de RomeGa naar voetnoot(48), die dagtekent uit het eerste kwart van de 13e eeuw. Het tweede argument is gelegen in de burgerlijke gezindheid van Clement. Zoals voor Floris ende Blanchefloer, zou men naast een traditioneel-aristocratische versie van *O., die voortleeft in O., waarin Clement een dorpelijk en eerder boertig personage is, een vooruitstrevende versie kunnen aannemen in FO., waarin de waardigheid van de geëmancipeerde burger tot haar volle recht komt. Iedereen die FO. las kwam onder die indruk. Ook R. Bossuat. Wel meende hij daarin een argument te vinden om de compositie van FO. te verschuiven tot na 1356Ga naar voetnoot(49). Zulke nauwkeurigheid is natuurlijk uit den boze waar het gaat over sociale bewegingen, des te meer daar de burgerlijke geest vroeger tot uiting kon komen in Picardisch gebied, waar o.i. FO. ontstond. Die geest zou *FD. ontleend hebben aan FO.: hij is verpersoonlijkt in dezelfde Clement. Het einde van ons fragment toont Clement nog net ‘als een man vri’, bewust van zijn waardigheid. Hij hekelt vrank en vrij de dwaasheden van het ridderlijk ideaalGa naar voetnoot(50). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede hypothese:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1456, doch die een oudere traditie vertegenwoordigt. Die oudere traditie geeft het paard geen naamGa naar voetnoot(56). Het handschrift dat deze versie bevat, begint met FO. en gaat na een overgangsleize verder met Florence de Rome. Beide romans zijn hier dus in één cyclus verenigd, maar de wonderpaarden zijn niet met elkaar vereenzelvigd. Terecht, want Cornuel uit de Picardische versie van FO. heeft niets te maken met het naamloos gebleven paard uit de Picardische versie van Florence de Rome. Het toeval heeft aan beide dieren dezelfde naam gegeven, enerzijds in de Anglo-Normandische versie O., anderzijds in de vulgaat van Florence de Rome. De associatie van Bondifer met bondir en fer speelde in dat dubbel toeval wel een rol. Maar ze ligt mijns inziens niet aan de oorsprong van de naam zelf. Een legendarische koning van Thunes draagt immers de naam Bondifer in La chanson de Godin. Het geassonanceerde deel van deze roman, deel waarin de naam Bondifer verschijnt, zou opgesteld zijn omstreeks het midden, misschien zelfs in de eerste helft van de 13de eeuwGa naar voetnoot(57). Hoewel invloed van Florence de Rome op Chanson de Godin niet uitgesloten is, lijkt me rechtstreekse overname van de naam weinig waarschijnlijk. Voor de namen van de zonen van Bondifer, heeft de dichter van Chanson de Godin uit allerlei bronnen geput, zoals blijkt uit de opsomming: Sanifer, Fernamu, Frapart, Fortuné en Pinel. In dat alles ligt niets beslissends. Wenden we ons daarom tot de naam Cornuel. Terwijl Bondifer voor de Middeleeuwers een exotische klank moest hebben, was Cornuel een levend Frans woord, doorzichtig voor iedereen. De naam doelde duidelijk op een hoorndragend dier en wisselt daarom in de Picardische versie van FO. eens af met Cornus. Car Cornus son destrier li a este ravis.Ga naar voetnoot(58) De ironie van het lot wil nu dat van Bondifer gesproken wordt in de versie waar het paard die hoorn draagt en van Cornuel, waar van die hoorn buiten het pas aangehaalde vers geen spoor is overgebleven. Overlopen we de beschrijvingen van het paard in O.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vv. 3915-19
S'a une corne enmi le front.
Plus trenche que faus aceree.
Vers lui n'a nule arme duree,
Se de la corne l'asenast,
Que maintenant ne rouelast
vv. 4058-63
Et si a une corne ou front,
Qui trenche plus que riens ou mont
‘Dieux’, dist Climens, ‘come faite beste
Qui est cornue enmi la teste!
Ains mes n'oi, se diex m'aiut,
De cheual que cornes eust!
v. 4070
Si ueroi le cheual cornu
vv. 4195-96
Cele corne ai molt regarde
Qui si est agu et trenchans.
v. 4433
Seur le cheual cornu s'auance
vv. 4448-54
Mes ses cheuaus l'a si feru
De la corne qui trenchant fu,
Et son hauberc li a deseure
Et dedens le cors l'a naure.
En la quisse la corn'entra
Si roidement li apointa
Tot a la corn'acrauente
Die passussen zouden de naam van Cornuel in O. vanzelfsprekend moeten maken. Toch heet het paard Bondifer. Maar die naam duikt maar eens op, namelijk in v. 4180: Bondifer ot non li destrier.
Daar had even goed kunnen staan: Cornuel ot non li destrier
en zulk een vers mogen we ook in *O. onderstellen. Uit *O. zou FO. de naam hebben overgehouden. Dat FO. dichter bij het origineel zou staan dan O. op een bepaald punt, hoeft ons niet te verwonderen. De dichter van FO. is in onze ogen immers ook de dichter van de Q-versie van Florence de Rome en deze Q-versie bevat ook oudere elementen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De legende van Cornuele moet daarenboven sterke wortels hebben geschoten in Picardië. Justus Lipsius getuigt daarvan in zijn bekende brief met de lof van het paardGa naar voetnoot(59). Uit de mond van Karel van Croy, prins van Chimai en hertog van Aarschot (1560-1612), had Lipsius vernomen dat eertijds bij Lillers in Artois een burcht stond in het dorpje Malannoy, een van de bezittingen van de prins. Een heer uit de Middeleeuwen, die vroeger dat kasteel had bezeten, was een verwoede paardenfokker. Al gekkend placht hij te zeggen dat hij ook op kruistocht zou gaan tegen de Saracenen, zodra hem gehoornde paarden geboren zouden worden. Nu gebeurde het dat zijn stal zulke een paard voortbracht. Niet alleen droeg het een hoorn, maar bovendien was het buitengewoon sterk, kon het zeer snel draven en wel 60 voet ver springen. Ten bewijze van die sprong had die heer-paardenfokker in het dorp paaltjes laten plaatsen die de sprong afbakenden. Karel van Croy, de zegsman van Lipsius, had die paaltjes doen vernieuwen. De legende van het hoorndragende paardGa naar voetnoot(60), dat in de strijd tegen de Saracenen een rol speelt, is één met de legende van Cornuel(e). Ze bleef leven in het Noorden van Frankrijk, juist in Picardië, waar o.i. de besproken roman ontstond. Men zou kunnen opwerpen dat de roman FO. zelf er toe bijgedragen heeft om deze sage bij de heren van Malannoy in het leven te houden. Valt het niet op dat één van de handschriften van FO. met de Picardische versie, in de 15de eeuw toehoorde aan ‘Monsieur le prince de Chimay, seigneur d'Avesnes, Wavrin, Lillers, etc.’ en op het einde van de 16de eeuw ‘Au duc d'Arschot. 1584.’Ga naar voetnoot(61), precies aan Karel van Croy, die de legende aan Lipsius vertelde? Deze versie van FO. weet echter van het gehoornde paard niets afGa naar voetnoot(62). Het eenhoornmotief speelt er nergens een rol in. De plaatselijke heren hebben dus wel de legende in hun familietraditie gevonden en voortgezet. Aldus hebben we onze eerste hypothese op losse schroeven gezet. Het was methodisch wel nodig ons fragment eerst te benaderen van uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O. en FO. om de samenhang van de toevallig bewaarde verzenreeksen te vatten. Niets belet ons echter *FD. onmiddellijk aan *O. vast te haken. In ieder geval stond de dichter van *FD. in hoge mate onafhankelijk tegenover de stof van de O. cyclus. In de voetnoten van de parafrase hebben we daarop reeds gewezen. Een echte parallele passus met FO. is er in ons fragment ook niet aan te treffen. Wanneer we het brokstuk van de samenspraak tussen Florent en Clement, de laatste twintig verzen van ons fragment leggen naast dezelfde dialoog in FO.Ga naar voetnoot(63), dan zien we dat woord noch wederwoord van het ene, een getrouwe repliek vindt in het andere. In FO. veroordeelt Clement de liefde in het algemeen ‘als wilde familiariteit, als zoetheid vol razernij en vol moeilijkheden, als een onderneming vol ongeluk en ellende’. Moraliserende beschouwingen in gezochte formulen gegoten. In FD. merkt Clement enkel op dat de liefde de mens vaak brengt tot een ongelukkige keuze, ja iemand zo dwaas maakt dat hij er zijn leven bij inschiet. Die woorden passen beter bij de concrete situatie. In FO. antwoordt Florent dat alle blaam op de liefde geworpen, dit gevoel in hem nog meer zal aanwakkeren. In zijn ogen komt integendeel alle goed uit liefde voort. Hij meent ten slotte dat dit onderwerp niet verder moet behandeld worden, in ieder geval niet door iemand als Clement. De conversatie gaat dan onmiddellijk over tot het wonderpaard. De repliek van Florent in FD. breekt ook het onderwerp af, maar met een andere beschouwing. Florent is vast besloten het avontuur aan te gaan. Meer dan zijn leven zal hij daardoor niet laten verloren gaan en is daaraan zo veel gelegen? Wie beide passussen overleest, zal niet de indruk hebben, dat *FD. onmiddellijk literair afhankelijk is van FO., waar ze alle twee precies dezelfde stof behandelen. Vergelijken we nog een andere passus. In FD. tilt Florent de verslagen reus op zijn schouders, hij draagt hem tot boven in de troonzaal en zonder een woord te spreken werpt hij het lijk op de vloer dat het bloed opspat naar alle kanten. - In FO. laat Florent de romp van de reus op het strijdperk en toont hij enkel het hoofd aan koning Dagobert. Hij is daarbij zo beleefd dat hij in een paar verzen zijn laatste wapenfeit bekend maakt.Ga naar voetnoot(64) Het woest, bloeddorstig geweld van FD. hier, de nuchterheid van de gesprekken elders, steken af tegen de hier verfijnd, daar moraliserend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandoende aard van FO. Waar men twee of meer goed gedateerde versies van een Middeleeuwse roman naast elkaar kan leggen, is de ruwste en de zakelijkste vaak ook de oudste. Hier kunnen we alleen een vermoeden uiten in dezelfde richting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde hypothese:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het was een roman die zeker sterk afweek van *O. De vrijheid waarmede *FD. en de Brabantse Octaviaan met de stof omsprongen, brengt beide werken dichter bij mekaar. Nu beschikken we slechts over 170 verzen van FD. Welke verschillen ten opzichte van FO. zouden er niet voor de dag komen als we ze over duizenden verzen konden vergelijken? Op de vraag: ‘Wie was de vernieuwer van de stof, de Brabantse dichter of de auteur van *FD?’ moeten we natuurlijk het antwoord schuldig blijven. Meer nog. Had de Brabantse Octaviaan wel iets te maken met de Octaviaan-cyclus? De enige bijzonderheid die we ervan kennen, is de geboorte van Octaviaan te Leuven. De roman ging misschien voort met de legende, die naar gelang de versies in de volkstaal, Hildegardis of Crescentia wordt geheten, de legende die ook in de Gesta RomanorumGa naar voetnoot(68) is opgenomen. In dat verhaal is er geen plaats voor onze Florent, noch voor onze Durant. Niettegenstaande al deze bezwaren, moeten we rekening houden met twee nieuwe wegen, die voor ons open blijven, ten eerste de mogelijkheid dat de Brabantse versie, die we *Obr. zullen noemen, de schakel uitmaakte tussen *O. en *FD., ten tweede dat *Obr. samenvalt met *FD. Hoewel alleen Boendale en Maerlant de Brabantse Octaviaan citeren, is het niet bewezen dat we hier met een Middelnederlandse roman te doen hebben. Een Romaans-Brabantse versie lijkt me evenveel kans te hebben, meer zelfs, indien ze ontstaan is onder hertog Hendrik III (1248-1261). We kunnen te doen hebben met een voorganger van Adenet le Roi. Adenet kreeg zijn opvoering aan het hof van de zeer Frans gerichte Hendrik III, te Leuven. Hij schreef zijn werken na 1270, toen hij in de dienst stond van Gwijde van Dampierre. Toch kon hij niet nalaten in zijn Enfances OgierGa naar voetnoot(69) één van de legendarische legeraanvoerders van Karel de Grote, Dirk van de Ardennen, langs Bouillon om vast te knopen aan het Brabantse huis, helemaal in de geest van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brabantse stambomenGa naar voetnoot(70), die toen te Affligem werden uitgevonden. Zijn toespeling op die abdij geeft trouwens zijn vermoedelijke bron aan. De dichters die aan het Brabants hof leefden, hebben zich zeker heviger Brabants voelend moeten tonen. Dat ze Brabant en Leuven in de Romeinse geschiedenis gingen betrekken, was daarbij onvermijdelijk. De meeste kans voor het ontstaan van een Romaans-Brabantse Octaviaan, biedt ongetwijfeld de tijd van Hendrik III. We sluiten die van Jan I natuurlijk niet uit en hier kunnen we zelfs namen noemen van minnestrelen, die deel uitmaakten van het hof: Tassin en Boidin. Ze treden met de nar Estnol in 1276 of 1277 op aan het hof van Gwijde van Dampierre, te Male. Tassin was wel een FranssprekendeGa naar voetnoot(71). Waar ons fragment spreekt van ‘twalsce’Ga naar voetnoot(72), bedoelt het misschien een van hun werken, dat toen in het Nederlands werd vertaald. Deze hypothese zou ons toelaten *FD. nog in de 13de eeuw te plaatsen, hoewel het begin van de 14de eeuw mogelijk blijft. Stemma volgens de derde hypothese: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuren en motievenWe kunnen misschien iets meer leren over het ontstaan van FD. door onze aandacht te vestigen op de figuren, die in FO. niet voorkomen. Ons fragment geeft er ons twee: Corboen en Durant. Beide staan in het kamp van de Saracenen: de ene verpersoonlijkt het verraad, de tweede de edelmoedigheid en de ridderlijkheid, die men ook bij de vijand aanwezig acht. Waar haalde de dichter deze figuren? Het is moeilijk te antwoorden op deze vraag, enerzijds omdat we slechts vaag kunnen gissen naar het verder verloop van de roman, anderzijds omdat we niet beschikken over een volledig repertoriumGa naar voetnoot(73) van de personages uit de Middeleeuwse romans. Het is jammer dat deze leemte nog niet gans gevuld is, want de romanschrijvers hebben van de anthroponymie een weelderig bloeiende akker gemaakt. Hoe glad het terrein is waarop we ons begeven, hebben we reeds kunnen ondervinden bij ons onderzoek over Bondifer en Cornuel(e). Indien we opmerken dat alle personages niet even standvastig zijn in de grillige overlevering van de ridderverhalen, drukken we ons veel te optimistisch uit. Alles schijnt mogelijk te zijn. Toch moeten we het best mogelijke gebruik maken van het pover materiaal, dat ons geboden wordt. Hoe kon het gebeuren dat namen, die sinds lang in de Kristene overlevering en samenleving van het Avondland waren ingeburgerd, werden toegekend aan Saracenen, dus aan de grote vijanden van het Kristendom? Corbon, zo heet een bekend Frans maagschap sedert de Karolingische tijden. Iedere generatie hield er aan dat er een drager was van die geëerde naamGa naar voetnoot(74). Durand is niet minder bekend in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franse rijk. Verliezen de personages uit de roman, door het dragen van zulke namen, niet een belangrijk deel van het exotisch element, dat in deze verhalen toch een grote rol speelt? Worden ze niet ontdaan van de vervreemding, die hun eigen moet zijn? Misschien is de vraag verkeerd gesteld voor Corboen. In het kader van de anthroponymie van de romans kan het zijn dat Corboen de weg is opgegaan van het Saraceense Oosten, omwille van de eerste lettergreep van zijn naam. Voor de orientalisering van Corboen kan men uitgaan van de historische Sassaniedenkoning, Chosroes, wiens naam in de romans voortleeft in vormen, die met Cor- beginnen: Cordoré, Cordroé. Natuurlijk kan men beweren dat die varianten ontstonden onder de invloed van een reeds voltrokken evolutie. Maar dan heeft men geen vertrekpunt meer voor de Islamisering. Mettertijd komt een hele rij vorsten naast Chosroes staan, wier namen aanvangen met Cor-: Corbadan Deze lijst, geput uit Flutre, zou men gemakkelijk kunnen aanvullen met namen uit romans, die Flutre niet heeft ontleed, bijv. uit Godefroid de Bouillon. In die omgeving kreeg Corboen kans om een heiden te worden. Taalkundige morfologie en analogie kunnen hierin hun rol gespeeld hebben. Maar een romanfiguur is nog iets meer dan een naam of het verlengstuk van een naam. Het is iets dat leeft. Voor zover we weten, komt de literaire figuur CorboenGa naar voetnoot(75) voor het eerst op in sommige handschriften van Bataille LoquiferGa naar voetnoot(76). Hij is gesproten uit de kortstondige liefde van ridder Renoart met ‘Morgain | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
la fée’. Veel woorden worden aan hem niet gewijd: het is een baarlijke duivel die in zijn leven nooit iets anders deed dan kwaad. Niet toevallig kreeg hij de naam van de zwarte ongeluksvogel. Zijn moeder heeft ook iets te maken met de kraai. Ze heet soms ‘dame de Noiroison’. Ze neemt liefst de gedaante aan van een kraai of van een raaf om mee te strijden boven de slagveldenGa naar voetnoot(77). Haar zoon, Corboen, schijnt dus de belichaming te zijn van één van haar gedaanteverwisselingen: de kraaikrijger in hoogst eigen persoon. Moeten we Corboen ook de profetische gaven van zijn moeder toeschrijven? Het gebeurt éénmaal, in de Franco-Italiaanse roman L'entrée d'EspagneGa naar voetnoot(78), uit de eerste helft van de 14de eeuw. Wanneer Karel de Grote meent dat Roeland verslagen is geworden door de reus Ferragu, beklaagt hij zich als volgt: Or est veree la profecie Corbon
Ch'en cist païs doi mener un lion
Che savra prandre toz les bestes dou mon,
Pués me doit estre anblez, ne savrai con.
We hebben het niet verder gebracht dan de uitgever A. Thomas, die bekent niets te weten over deze piofetie noch over haar auteurGa naar voetnoot(79). Gaan we over naar een andere roman uit de cyclus van Willem van Oringen, waartoe ook Bataille Loquifer hoort: Enfances Renier. In Enfances RenierGa naar voetnoot(80) heeft de metamorfose van Corboen tot een Saraceense koning zich voorgedaan. Niettemin blijft hij de zoon van Rainouart en van Morgain ‘la fée’. Men weet in deze roman ook waar hij geboren werd, ergens in Wonderland. Het zal wel het eiland zijn, waarop Renier Corboen bestrijdt in een tweegevecht. Wie zal hierbij niet terugdenken aan het wonderland Avallon, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over Morgain heerst? Vaak komt het voor als een eiland in het OostenGa naar voetnoot(81). Door deze verschuiving in de legendarische aardrijkskunde alleen kwam Corboen ook in het Oosten terecht en kon hij daar tevens een Saraceense koning worden, zonder dat de morfologie van zijn naam moet ingeroepen worden. Een derde roman uit de cyclus van Willem van Oringen belangt ons aan: La prise d'OrangeGa naar voetnoot(82), in zijn geïnterpoleerde versie. Tweemaal wordt hij daarin genoemd: eerst in een opsomming van dertig koningen, die staan onder de oppersultan van Africa, de tweede maal in de opsomming van de vijftien koningen, die verraad plegen bij de bezetting van de stad Orange. Het is duidelijk dat die figuur in FD. weerkeert. Hier ook is Corboen een Saraceense koning en een verrader van de sultan. De bezette stad is hier echter niet Orange, maar Parijs. De rol van de verrader wordt ook niet meer in het vage gelaten. In FD. werd ze zeker uitgewerkt tot een hele episode. Corboen is een typische personaliteit uit de latere ridderromans. Daarin is hij eerst te voorschijn getreden uit de achtergrond van de figuranten en heeft hij eindelijk ten volle zijn rol kunnen uitspelen. Hoe komt het nu dat stof van Bretonse oorsprong onbekend is gebleven in de echte Arthur-romans?Ga naar voetnoot(83) Nergens is daarin spraak van Corboen als zoon van Morgain ‘la fée’. Is het nodig naast de echte Arthuriaanse mythe een apocriefe stroming te aanvaarden op het continent?Ga naar voetnoot(84) Het kan ook gaan om een samenspel van vergissingen en verdubbelingen en transformaties. Als profeet kan Corboen toevallig Merlijn vervangen, de authentieke profeet uit de Bretonse stof. Als Saraceense koning, kan hij een nevenverschijning zijn van Gormont, die in de overlevering van Galfredus van Monmouth wel geen echte, maar toch een halve neef is van koning ArthurGa naar voetnoot(85). De metamorfose van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gormont tot Corboen is lang niet zo geweldig als die van Morgain tot MorcadesGa naar voetnoot(86), die in Enfances Gauvain een zuster wordt van koning Arthur. Zeker was er bij de dichters en de luisteraars van de 13de en 14de eeuw nood aan nieuwe uitbreidingGa naar voetnoot(87) van dezelfde stof na het succes van de romans van Chrétien de Troyes. Zo kwam een tweede of een derde generatie van helden te voorschijn, waarvan het model min of meer doorschemert. De schrijver van *FD. heeft wellicht de figuur van Corboen ontleend aan een cyclisch handschrift van de yeeste van Willem van Oringen, een handschrift in de aard van Bernensis 296Ga naar voetnoot(88). In feite is dit handschrift nu de enig overblijvende getuige van de verrader-koning Corboen. Maar het is daarom niet uitgemaakt dat de copiist van dit handschrift ook de dichter was en dus in zekere zin de schepper van de figuur. Want de episode van de geboorte van Corboen in Bataille Loquifer heeft die copiist genomen uit hetzelfde model als dat van twee andere copiisten. En voor deze laatste episode is een dichter genoemd geworden: Guillaume de Bapaume, die actief was in de eerste helft van de 13e eeuw. Aannemen dat ook de andere vermeldingen van Corboen het werk zijn van Guillaume de Bapaume, is een trede verder in de ladder van onze veronderstellingen. In hun meest positieve vorm genomen, brengen die hypothesen ons in tegenwoordigheid van een dichter uit Picardië, die werkzaam was tussen 1200 en 1250Ga naar voetnoot(89). De slotsom van dit alles is dat de literaire geschiedenis van Corboen onze diverse voorstellen omtrent de wording van FD. niet in de weg staat. Zelfs indien de steller van *Obr. met die van *FD. moet vereenzelvigd worden en indien hij aan het hof leefde van Hendrik III van Brabant, kon hij de genoemde bron tot zijn beschikking hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijk onderzoek is niet mogelijk voor Durant. Het spreekt vanzelf dat hier en daarGa naar voetnoot(90) een ridder van die naam optreedt, maar nergens is het een figuur van belang en geen enkele romanschrijver heeft er aan gedacht hem te plaatsen in het kamp van de Saracenen. Het wordt tijd om afscheid te nemen van ons fragment en te wachten totdat nieuwe vondsten meer licht brengen in deze zaak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Résumé FrançaisLa reliure d'un livre déposé à la bibliothèque de la section courtraisienne de l'Université de Louvain, contient un fragment de parchemin avec 170 vers d'un roman moyen-néerlandais inconnu. Paléographiquement le manuscrit date d'environ 1360. Le texte donne la traduction en dialecte flamand d'un original roman, également inconnu. Nous lui donnons le nom de Florent et Durant, parce qu'il est très près du roman Florent et Octavien (Histoire littéraire de la France, t. 26, p. 303-335). Continuant le système d'A.H. Krappe et de R. Bossuat, nous adopterons les sigles *FD. pour la version romane, celui de FD. pour la version flamande dans les trois hypothèses, que nous proposons en vue de rattacher FD. au cycle d'Octavien. 1. *FD. est un remaniement de FO. C'est possible, à condition de revenir à la datation généralement admise naguère pour FO., à savoir la première moitié du XIVe siècle, plutôt que de suivre la thèse de R. Bossuat, qui a défendu une date postérieure à 1356. A notre avis, il faut identifier l'auteur de FO. avec le poète picard, qui a composé Dieudonné de Hongrie (alias Charles le Chauve), roman dans lequel FO. est annonçé. 2. *FD. est un remaniement de *O. Il se peut que le nom original du cheval-licorne, qui joue un rôle dans la légende d'Octavien, ne soit pas Bondifer, mais Cornuel, c'est-à-dire le cheval cornu. Cornuel rappelle d'ailleurs un autre cheval cornu, qui se rattache aux Croisades: sa légende eut une vie particulièrement tenace en Picardie. D'après cette hypthèse, *FD. serait moins tardif que FO., ce qui s'accorderait avec son caractère parfois plus direct, parfois plus brutal. 3. Il faut rapprocher ou identifier *FD. avec une version braban- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
çonne d'Octavien, passée inaperçue jusqu'à présent. Elle est connue par une allusion de Jean Boendale, empruntée vraisemblablement à Jacques van Maerlant. Si ces auteurs visent un roman écrit en français, cet Octavien doit être l'oeuvre d'un poète vivant à la cour soit du duc Henri III, soit de Jean I de Brabant. Malheureusement, comme tout ce que nous en savons est le lieu légendaire de la naissance d'Octavien, ‘Les sept tombes’ à Louvain, nous ne pouvons assurer qu'il appartient au cycle d'Octavien. Ce que nous appelons l'Octavien brabançon (*Obr.) est peut-être une version locale de la légende dite de Hildegarde ou de Crescentia. Le fragment de FD. montre deux personnages, que FO. ne connaît pas: Durant et Corbon. Du premier on ne peut rien conclure présentement. L'histoire littéraire de Corbon montre que c'est au départ une figure arthurienne, inconnue d'ailleurs dans la tradition authentique d'Arthur. Ce Corbon, devenu un roi félon sarrasin, apparaît uniquement dans des remaniements ou des interpolations du cycle de Guillaume d'Orange, qu'il faut attribuer à un poète picard du début du XIIIe siècle, peut-être à Guillaume de Bapaume. Si cet ensemble de romans est une des sources, qui ont inspiré l'auteur de *FD., lorsqu'il remodela l'ancienne matière d'Octavien, nous avons trouvé un terminus post quem de notre roman. Bijlage
Uittreksel uit Florent et Octavien, Picardische versie (hs. Parijs, Bibliothèque nationale, fr. 24.384 fol. 55 ro - vo) Flourens a son hostel en est tantos alez
Et quant Climens le voit si lidist dont venes
Peres che dist Flourens par dieu je vieng des trez
V je me sui combattus, bien veoir le poez
5[regelnummer]
A fieus che dist Climens mal yestes aduises
Li rois vous deffendi que ny fuissies alez
Peres che dist Flourens, vous dittes veritez
Mais je ne men tenisse pour yestre desmembrez
Se vous diray pour quoy, se entendre le volez
10[regelnummer]
On me a fait cheualier, de nouuiel adoubez
Se est biens drois biaus doux perez par dieu qui fu penez
Que dou fait darmes soie legier et esprouuez
Et jouenesce mesmuet ossi alautre lez
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Et amours dont je sui moult enortezGa naar margenoot+
15[regelnummer]
Car par amours sui si espris et alumez
Que li coers de mon ventre en est ja tous oultres
Mais je ne men plains mie, car il sest adonnez
A le fleur de che monde, Et ne vous ayrez
Pour dieu biaus tresdouls peres se savez mes secres
20[regelnummer]
La fille Acarius soudans est appielles
A dou tout mis en moy, son coer et ses pensses
Et venroit a Paris volentiers et degres
Et seroit li siens corps ens fons regenerez
Et le aroie amouillier pere sans faussetez
25[regelnummer]
Mais que le puisse geter hors de ses trez
Or ne le puis auoir cest fine veritez
Et de moy ne est ainschois ˙j˙ destrier conquestez
Qui est au roy soudans, et se est tant bien gardes
Or ma dit la puchielle, et je len croy assez
30[regelnummer]
Oncques sen boin destrier ne fu au siecle nefs
Et je proumech a dieu, qui en crois fu penes
Ou je seray des Thurs ochis et coppes
Ou je aray le destrier tout ame volentes
Ay che dist Climens, biaus fieus vo vous perdes
35[regelnummer]
Qui de tels fais damours, enssi vous a veullez
Amours est droittement sauuagez priuautez
Douchour plain de rage, et de diuersitez
Emprise de mesquief et de quetiuetez
Quant Flourent lentendi moult en fu ayres
40[regelnummer]
Peres che dist Florent, je ne vous say nul grez
De ainssi blasmer amours vostre painne perdes
Car plus le me blasmes, et plus vous my mettez
Peres che dist Flourens, le vassal de renon
Ne blasmes plus amours, che ne est mie raison
45[regelnummer]
Car de ly vient tous biens honneur y apprenton
Laissons chestui parler a ÙjÙ aultre preudon
Se me sauies donner ·j· consseil biel et bon
Comment peuisse auoir, che destrier araghon
Ne enuorroie tenir, trestout lor de ·j· royon
50[regelnummer]
Biaus fieus dist li preudons, ne say trouuer coron
Se ce ne est par ·j· tour, que nous vous compterons
Je say trop bien parler le langhage esclauon
Car je fui bien ·ij· ans au temple Sallemon.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Publicaties van A. van Loeyin boekvorm
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in tijdschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afgesloten 15 maart 1973. |
|