Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Een fonologische studie over een of meer Zuidnederlandse dialectenVerslag van de heer Pauwels, eerste commissaris.Nr. 1. Een allerliefste streekspraak.Op de voor 1969 door de Academie uitgeschreven taalkundige prijsvraag, hierboven als titel opgegeven, zijn twee antwoorden ingezonden. Een ervan, dat als kenspreuk draagt ‘Een allerliefste streektaal’, dient zich aan als een Synchronisch en diachronisch onderzoek van het fonologisch systeem van het dialect van Oostduinkerke en een klankgeografisch onderzoek van de omliggende gemeenten. Het is een lijvig werk van 472 bladzijden, verdeeld in drie delen: 1. Een synchronisch onderzoek van het fonologisch systeem van het dialect van Oostduinkerke (114 blz.) 2. Een diachronisch onderzoek van dat systeem (226 blz.) 3. Een klankgeografisch onderzoek van de 22 gemeenten die in de noordwestelijke hoek van de provincie West-Vlaanderen liggen. Dit onderzochte gebied vormt een schuinliggend trapezium van circa 220 km2 tussen de rijksgrens, de Noordzee, een lijn een paar kilometers ten oosten van en parallel met de IJzer, een lijn circa 11 km ten zuiden van en ongeveer parallel met de Noordzee (132 blz.)
1. - De algemene inleiding bevat: eerst de situering van het dialect van Oostduinkerke in de Westvlaamse dialectgroep, daarna de beschrijving en de geschiedenis van het dorp. - Dan worden een voor een de Oostduinkerse fenomen onderzocht: 19 vocalen, 2 diftongen, 2 semivocalen, 2 liquidae, 3 nasalen, 13 consonanten (hierbij worden vier gepalataliseerde alveolare consonanten samen onder één nr. behandeld). Elk foneem wordt eerst fonologisch beschreven door het vermelden van de relevante kenmerken aan de hand van minimale paren; daarna wordt telkens met opvallende precisie de stand van de articulerende organen nagegaan bij de fonetische realisering, waarbij ook rekening wordt gehouden met de combinatorische varianten; ten slotte wordt, althans voor de vocalen, nagegaan welk(e) Neder- | |
[pagina 43]
| |
lands(e) foneem(en) aan elk Oostd. foneem beantwoordt(en). Na de behandeling van elk foneem afzonderlijk, krijgen we een samenvattend overzicht èn van de vocalen èn van de consonanten. Het slot van het eerste deel vormen twee korte teksten: a) twee bladzijden van een verhaaltje in Oostd. dialect, fonetisch gespeld; b) een Ned. tekst, gelezen door twee rasechte Oostduinkerkenaars, respectief 41 en 21 jaar oud, in zo goed mogelijk verzorgd Nederlands. Deze lezing was bedoeld als test om te constateren welke fouten tegen het A.B.N. de lezers zouden maken.
2. - De diachronische behandeling van de Oostduinkerkse fonemen vormt het omvangrijkste deel van dit werk. Wat het vocalisme betreft is naar volledigheid gestreefd, niet zozeer ten opzichte van de woordvoorraad (er zijn ongeveer 3000 woorden behandeld) als ten opzichte van de mogelijke evoluties van elke Westgermaanse klank. In een eerste hoofdstuk geeft de auteur twee schematische lijsten die antwoord verstrekken op de vragen: 1. Aan welke verschillende wgm. klanken beantwoordt elk actueel Oostd. foneem? 2. Welke verschillende fonemen zijn in het actuele Oostduinkerks ontstaan uit elke wgm. klank? Bij de gedetailleerde behandeling van de fonemen afzonderlijk kiest de auteur de ‘opklimmende’ richting. Hij keert dus terug tot de methode die de Leuvense dialectologen (Colinet, Goemans, Grootaers) 70 jaar geleden in hun monografieën toepasten. Als voorbeeld van behandeling schets ik hier hoe het hoofdstuk over het foneem i is opgesteld. Oostd. i beantwoordt: 1. aan wgm. î (89 voorb.); 2. a) aan wgm. i + nd, nt, η (27 vb.); b) aan umgelautete wgm. a + nd, nt, η (12 vb); 3. aan verkorting van Oostd. lange i: in allerlei gevallen; 4. alleenstaande gevallen als ontrondingen, familienamen, voornamen, plaatsnamen, (20-tal vb.); 5. ontleningen (75-tal vb.). Bij elk onderdeel krijgen we allerlei verklaringen, verwijzingen en toelichtende voetnoten. Nadat op gelijkaardige wijze alle Oostd. vocalen en diftongen (er zijn er slechts twee) zijn behandeld, komen eerst nog de vier ‘combinaties’ van korte vocaal + semi-vocaal aan de beurt en daarna het consonantisme. De auteur stelt vast dat het Oostd. consonantisme niet grondig verschilt van het Nederl. en vindt een diachronische studie dus minder interessant. Hij beperkt zich tot de behandeling a. van de invloed op het vocalisme van l (10 blz.) en r (11 blz.) en b. van de syncope van intervocalische d (11 blz.) | |
[pagina 44]
| |
3. - In het derde deel wordt de verspreiding geschetst van enkele linguïstische gegevens uit fonologisch, fonetisch en klankhistorisch standpunt. Na het voltooien van de eerste twee delen van het werk kon de auteur een lijst opstellen van 550 ‘interessante’ woorden, die als basis dienden van een persoonlijke enquête in elke gemeente, telkens bij een, twee of drie personen. Eerst is onderzocht of alle voor het Oostd. opgestelde klankwetten ook gelden voor de 22 onderzochte gemeenten. Meestal is dat het geval. De opgetekende verschillen worden met zeer duidelijke kaartjes toegelicht en uitvoerig besproken in hoofdstukken over: de scherp- en zachtlange ee en oo; de afstammelingen van wgm. ai en au; de labiovelarisatie van a tot Ɔ; de verbinding agi, egi; de woorden met uî2. Verder worden nog een lange reeks afzonderlijke gevallen besproken (vaak met een kaart), inheemse woorden en ontleningen die verschillend vocalisme vertonen in het onderzochte gebied. Als toemaat biedt de auteur ons nog: a. Een vergelijking van zijn materiaal met dat van auteurs die de dialecten van hetzelfde gebied hebben behandeld: hij schetst op kaartjes de afwijkingen die zijn opnamen vertonen met de gegevens van W. Pée (Dialectatlas van West- en Fr.-Vlaanderen), R. Duponselle (IJzerfront en Dialect), J. Vercoullie (Taal v.d. kust) en L. de Bo (Westvl. Idioticon) b. Een metalinguïstische verklaring voor de ligging van de klankgrenzen vlak bij en parallel met de IJzer: dit is een streek waar invloeden van rechts (Brugge, Oostende, Roeselare) en van links (Veurne-Ambacht) op elkaar zijn gebotst en tot een labiel evenwicht zijn geraakt. Dit is een veel te summiere schets van de rijke inhoud van een werk dat veel meer biedt dan een strikt antwoord op de prijsvraag van de Academie. In de vraag was van synchronie of diachronie geen spraak. Heeft de auteur veiligheidshalve beide aspecten behandeld? Het dialectgeografisch deel is in elk geval een (welkome) toegift. Men hoeft geen twintig bladzijden te lezen in deze ‘Allerliefste streekspraak’ om overtuigd te zijn dat dit het werk is van een geschoold dialectoloog: de technische taal, - ik zei bijna het jargon! - van de linguïsten heeft voor hem geen geheimen en hij schrijft feilloos het niet zo gemakkelijk Oostd. dialect in fonetisch schrift. Als men zijn haarfijne beschrijving leest van de positie van de spraakorganen bij het produceren van de onderscheiden fonemen vraagt men zich af hoe hij dat allemaal heeft kunnen observeren zonder de hulp van instrumenten. Heeft hij in een fonetisch laboratorium gewerkt? De nogal uitvoerige inleidingen die hij schrijft bij elk van de drie de- | |
[pagina 45]
| |
len zijn modellen van verantwoording van inhoud en methode. Men heeft moeite om nog een detail te ontdekken waaraan hij niet heeft gedacht. Doorlopend geeft hij bewijzen van kritische zin en van aanleg voor taalkundige studie. Hij is geen enkele moeilijkheid uit de weg gegaan, integendeel, hij heeft ze opgespoord en uitgestald. Meestal vergenoegde hij er zich mee te verwijzen naar wat anderen over het probleem hebben meegedeeld, maar vaak geeft hij onbeschroomd zijn eigen visie op het geval. Aldus b.v. meent hij vastgesteld te hebben dat het Westvl. bakken wel stembandocclusief heeft in doorlopende tekst, maar niet in pauze: dan treedt keelwandocclusief op (blz. 95 v.v.)!Ga naar voetnoot(1) Nooit echter laat hij zich verleiden tot een gedurfde theorie of een te gezochte oplossing; nergens overschat hij zijn krachten. Zijn uitingen van bescheidenheid zijn trouwens frequent (b.v. op blz. 122). De talrijke verwijzingen naar Schönfeld/Van Loey (Hist. Gramm. Ned.) tonen aan dat dit boek voor hem de gids bij uitstek is geweest. Verder heeft hij het belangrijkste gelezen - en gebruikt! - wat voor zijn werk dienstig was. Natuurlijk kan men nog een hele reeks artikelen citeren die misschien een of ander detail uit zijn werk hadden kunnen verduidelijken of in een ruimer kader situeren. Men kan aanvoeren dat er over bepaalde verschijnselen heel wat meer te vertellen was, b.v. over de syncope van d en over allerlei grammatische figuren in verband met de consonanten. Maar dat zou betekenen dat wij betreuren dat we niet nog meer kregen dan de auteur ons hier biedt. En we constateerden hierboven dat hij reeds veel meer geeft dan we mochten verwachten! De betrekkelijke uitvoerigheid heeft niet aan de kwaliteit geschaad: van de eerste tot de laatste bladzijde staat het werk op hoog wetenschappelijk peil. Het zal bij eventuele publikatie geen slecht figuur slaan in de reeks door de Academie bekroonde werken. Het is met enige schroom dat ik begin aan het meer negatieve gedeelte van deze beoordeling, omdat ik vrees als een vittende schoolmeester te worden beschouwd. Men bedenke echter dat ook mooie werken door kleinere vlekjes ontsierd worden. Het werk is zeer verzorgd: netjes getikt, zeer duidelijke onderverdelingen, ruime spatiëring; men vindt er vanzelf zijn weg in; het is een genot erin te bladen. Waarom echter werd het niet nog eens zorgvuldig herlezen? Er komen té veel drukfouten (vertikkingen) voor; b.v. | |
[pagina 46]
| |
Bulkamp i.p.v. Bulskamp, blz. 341; verleent i.p.v. verleend. 353. Erger zijn vergissingen en omissies die bij zorgvuldige controle moesten opvallen, b.v. Koksijde is weggevallen uit de lijst van onderzochte gemeenten (blz. 341 en omslag van deel III). - In de inhoudsopgave (blz. 3) ontbreekt: afkortingen (tevens bibliografie) en tekens. Blz. 25: de aanduiding van de paginering is onjuist vanaf foneem ε:. - Op blz. 32, resp. 49 worden de lange vocalen i: en u: behandeld; in het overzicht van de Oostd. klankvoorraad zijn ze ondergebracht (blz. 70) bij de diftongen, als afzonderlijke groep ‘met fonologisch irrelevante glide’; dan horen ze toch bij de lange vocalen - Blz. 137: voetnoten 3 en 4 om te wisselen. - Blz. 165, voetnoot 2: Wat is T.N.Z.N. Afl. 4, nr. 3? - Blz. 190 v.: In de fonetische transcriptie van kelk, els, smelten heeft de vocaal ten onrechte het lengteteken; te vervangen door het teken van halve lengte. - Blz. 287: de achtste regel is onleesbaar door omwisseling van de woorden in de 2de en 3de kolom. - Blz. 298: Bij sommige zegslieden werd ook Ɔw genoteerd; lees: aw. - Blz. 347: Van de 22 gemeenten behoren er 20 tot het arrondissement Veurne, 2 tot het arrondissement Oostende. Volgens de kaart op blz. 349 behoren er 3 gemeenten tot Oostende. - Blz. 349: Op de kaart zijn de tekens voor de gemeenten van 500 à 1000 en van 1000 à 3000 inwoners omgewisseldGa naar voetnoot(1). 0 à 500 inwoners; te vervangen door: minder dan 500 inw. - Blz. 338: het toevoegsel bij p. 138 ‘griezelen’ is te schrappen; reeds vermeld op blz. 137. - Blz. 386: vgl. krt...; het nummer ontbreekt. - Blz. 439. Wie de kaart van de sinaasappel bekijkt kan niet vermoeden dat ook oranje voorkomt. Het verloop van de isoglosse van oranje, in de tekst (blz. 440) beschreven, zou duidelijker uitkomen op de kaart. Zegt Steenkerke oranje?
Een aantal vragen en (meestal onbelangrijke) opmerkingen mogen hier nog volgen. Ik schrijf ze neer in de orde waarin ik ze heb aangetroffen.
Blz. 7 v. Om de klankwaarde van de Oostd. fonemen te bepalen verwijst de auteur vaak naar Engelse en Franse modellen. Het is moeilijk voor een buitenstaander te weten of de Oostd. korte i niet meer open of gesloten is dan die van Eng. sit. Is de ε niet meer open dan de vocaal van Eng. set? Is de korte u even ontrond als die in Eng. book? | |
[pagina 47]
| |
Is de ae niet meer open dan de laatste vocaal van Fr. directeur? - In twee gevallen luidt de bepaling ‘ongeveer als in Ned. bier, resp. boer’; dat wekt de indruk dat in alle andere gevallen de klank precies dezelfde is als die in het modelwoord. - De orde waarin de vocalen worden opgesomd, is niet helemaal consequent; bij de consonanten is de volgorde van de occlusieven normaal, maar wat de fricatieven betreft is alle consequentie zoek; de s ontbreekt zelfs!
Blz. 14. ‘Grens volgens J. Jacobs, - volgens L. De Bo.’ Lees: grenzen van de onderverdelingen van het Westvlaams volgens J. Jacobs, resp. L. De Bo. - Blz. 31: genasaleerde i. Het similaire geval met lange i: wordt veel duidelijker voorgesteld op blz. 33. - Blz. 37: de o's van Ned. polonaise zijn ten onrechte als lang opgegeven.
Blz. 37, voetnoot. Hier moet niet alleen naar deel II, 173-175, verwezen worden, maar ook, en vooral, naar I, 64 v.v. Immers daar vernemen we het antwoord op de vraag: Is Oostd. ε: wel een volwaardig foneem? Is het geen combinatorische variant van ae:? Op blz. 65 lezen we: ‘Dank zij een eigen ontwikkeling van enkele inheemse woorden, zijn we niet genoodzaakt ε: als een marginaal foneem te beschouwen.’ Op bez. 66: ‘Indien wij de marginale (!) fonemen ε: en ae: terzijde laten...’ De auteur voelt zich blijkbaar besluiteloos, wat we volkomen begrijpen.
Blz. 40: ‘Ongeveer zes gevallen genoteerd’. In uitdrukkingen als: ongeveer 100, 50, 20, zelfs 10, is het bijwoord van approximatie gebruikelijk als het over telbare eenheden gaat, niet echter bij zes! Er zijn of 5, of 6, of 7 gevallen! Een gelijkaardig geval op blz. 124 doet komisch aan: ‘Ieder hoofdstuk werd in ongeveer vijf paragrafen ingedeeld.’ Die paragrafen worden dan opgesomd en er blijken er vier te zijn!
Blz. 59, diftong oae. Hier zou direct verwezen moeten worden naar blz. 63 v. De omweg via de asterisk en het toevoegsel op blz. 113 is minder veilig. Ook op blz. 44, foneem ɔ: dient naar blz. 62 v.v. verwezen te worden.
Blz. 88. ‘De fonetische transcriptie van de inlautende consonant in katje als tʃ is niet volledig juist. ‘Er zou geen fricatief element aanwezig zijn. Dat kunnen we ons moeilijk voorstellen! - Blz. 89: ‘De | |
[pagina 48]
| |
stembanden trillen, met alle gevolgen vandien.’ Welke zijn die gevolgen? - Blz. 97, voetnoot. De naam van de auteur van het citaat ontbreekt. - Blz. 105 v.v. In de fonetische weergave van de tekst in het A.B.N. staan een paar foutjes: een (lidw.) = e:n: het puin = hət pain.
Blz. 140 Als regel wordt geformuleerd: umgel. a + nt, nd, η Oostd. i. Er volgen 12 voorbeelden, die alle i hebben voor η; er is geen enkel geval met nd, nt. Op blz. 177 staat een heel lijstje woorden met umgel. a + nd, nt > ae: ellende, einde, gewend, schenden, grendel, inwendig, lente, zenden. Is de regel wel juist geformuleerd? Vgl. ook nog op blz. 171 de ontleningen plεntə (plint) en εntə, inkt): geen i voor nt. Zie ook nog ae voor nd in talrijke ontleningen blz. 186 v. Trouwens in de lange lijst met i-woorden op blz. 140 v. tel ik slechts drie woorden met i + nd, nt (niet voorafgegaan door l: kind, wind, winter: wel een smalle basis om een regel op te grondvesten! De vernauwende invloed van de velare nasaal η is integendeel evident; hij wordt nog eens bewezen door het geval ‘het dinkt me’, met dezelfde vernauwing van ε (ontstaan uit umlaut van u) tot i (blz. 166).
Blz. 143, c). Diminutiefvormen hebben soms verkorting, zelfs wanneer een niet-occlusief op de lange vocaal (i:) van het grondwoord volgt. Kan die ‘soms’ niet nader bepaald worden? Op blz. 197 vinden we twee diminutieven met lange, onverkorte vocaal; beide woorden gaan uit op d; similaire woorden met dezelfde vocaal + t hebben wel verkorting in het diminutief. Op blz. 155 vinden we nog eens diminutieven waarin lange i: verkort is, maar we missen voorbeelden van diminutieven met bewaarde lange i:.
Blz. 145 v. In de lange lijst ontleningen zie ik geen orde, ook geen alfabetische, tenzij in het eerste deel. Bij Oostd. kasinə, ‘Kassijn’, raam, vul aan = kozijn. - Blz. 154. Waarom heet de vocaal van -ier halflang in het Ned., lang in het Oostd.? - Blz. 155. Wegens ‘gebrek aan materiaal’ kan geen verklaring gegeven worden van het onregelmatig vocalisme in bougeren, voyageren. Welk soort van materiaal is nodig om de verklaring te kunnen geven? - Blz. 164. De ε in zindelijk is niet verklaard. - Blz. 167. De verkorting van wgm. î tot Oostd. ε is me niet duidelijk. Aan wgm. î beantwoordt normaal in het Oostd. korte i. Is deze ε wel uit î verkort? M.i. veeleer uit een product van i + nasaal. Misschien was de aard van dat produkt duidelijk geworden, als | |
[pagina 49]
| |
de auteur alle verkortingsvocalen samen overzichtelijk behandeld had. Ook aan de hand van de schematische overzichten van de klankevoluties (blz. 131-135) kan men zich geen duidelijk beeld vormen van de verkortingsvocalen. Ze zijn opzettelijk weggelaten ‘om het overzicht niet nodeloos ingewikkeld te maken’ (Blz. 130). Het opnemen ervan zou mij echter veel zoeken bespaard hebben!
Blz. 167. Na lεk, lijk, zoals, toevoegen: vgl. həlik, gelijk (blz. 137). - Blz. 169. Als eerste ‘alleenstaande geval’ wordt verkorting uit ei of scherplange ee onder invloed van l of n vermeld. Dat hoort bij de vorige paragraaf § 3,2. Ook gevallen 7 en 8, blz. 170 horen hierbij. - Blz. 169. Bij § 4,2 ontbreekt de verwijzing naar Schönfeld § 37 en bij § 4, 3, die naar Schönf. § 68. Misschien kon hier een eenvoudige verwijzing naar de parallelle evolutie in het Ned. volstaan.
Blz. 170, geval 10: bezig. Oostd. heeft moeilijk te verklaren korte vocaal. Heeft de uitgang -ig er iets mee te maken? Vgl. blz. 169 de korte voc. in heilig, weinig. - Blz. 172, nr. 3: ε in ontleningen, niet ae. Is de volgende η hier verantwoordelijk voor de meer gesloten kwaliteit?
Blz. 173, Zenuw luidt te Oostd. zεmə, verklaard uit zilm met vocalisering van l en ersatzdehnung. Over die l in het woord hadden we graag wat meer vernomen, want ze maakt een beetje de indruk er bijgehaald te zijn als een deus ex machina.
Blz. 174. De 2de verklaring van de vocaal van peinzen (nl. ε:) zal wel de juiste zijn. Als de auteur meer dialectmonografieën had geconsulteerd, zou hij het verschijnsel herhaaldelijk hebben aangetroffen.
Blz. 176. De verklaring van het teken van halve lengte na de vocaal voor l (in kelder, geld, enz.) staat pas op blz. 190, voetnoot 1. Verwijzing is noodzakelijk.
Blz. 183: gleddig, bij glad. Hier kan toch gewone umlautsvocaal aanwezig zijn (suffix -ig). Ook de andere voorbeelden zijn niet erg overtuigend voor ‘ingveoonse palatalisatie’. - Blz. 184. Het woord ‘preg’ staat tussen aanhalingstekens, wat m.i. betekent ‘dialectisch woord’. Wat betekent het dan? Het veel duidelijker ‘smekken’ wordt wel verklaard in een voetnoot. - Blz. 186. Opm. 2 is niet duidelijk. Waar ligt het accent in tarbot? | |
[pagina 50]
| |
Blz. 189, opm. 2. Toevoegen: ook hert (van blz. 180). Zijn er te Oostd. niet meer woorden waarin de vocaal, gevolgd door r + dentaal zich aan rekking onttrekt? Kent het dialect de woorden: hars(t), markt, martelen, part, persen, verzenen? - Blz. 189. Geen rekking in geval van metathesis. Vul aan met een voorb. met verlies van r: baestn, barsten (staat op blz. 320).
Blz. 192, § 5: ‘In ontleningen komt ae steeds voor r voor.’ Lees i.p.v. steeds: ‘meestal’ of ‘op enkele uitzonderingen na’. Op de volgende blz. staan immers drie ontleningen met e: voor r! - Blz. 210: Wat is een post-alveolaar? Is ‘postdentaal’ bedoeld? - Blz. 234: ‘Uit ô voor j heeft zich een klankcombinatie ontwikkeld met een diftongisch karakter. ‘Lees: ‘Uit ô + volgende j heeft zich...’ - Blz. 237, § 4: De titel kan duidelijker geformuleerd worden, zodat de voetnoot overbodig wordt, b.v.: Verkorting van Oostd. u:.
Blz. 238 v. Van sloep en schroef is de etymologie lang niet klaar. Ze kunnen dus beter bij Blz. 233, § 1, wgm. ô + lab. of velaar gebracht worden. Als ze niet van huize uit bij deze groep horen, hebben ze er zich toch bij aangesloten! - Blz. 252. Woorden met onzekere etymologie. Het is toch bekend dat muiten (ruien) uit lat. mutare stamt. Het vocalisme is dus regelmatig. - Blz. 253, voetnoot. Bestaat quansis in het Frans? Eventuele ronding door f begrijpt men, maar door s? Heeft de s nog elders ronding veroorzaakt?
Blz. 257. In de groep woorden met ingveoonse spontane palatalisatie slaat het woord sneukelen een vreemd figuur. Zover wij weten is een vorm snokelen onbekend. Bij alle andere woorden uit de lijst is de o-vorm normaal. - Blz. 267: vim. Is de merknaam bedoeld? - Blz. 267: afdelingen a, b en c vormen één groep; afd. d een tweede groep. - Blz. 272. Waarom veronderstelt de auteur dat bij de evolutie van wgm. ai naar Oostd. eae de depalatalisering van het tweede element misschien via een kleurloze ə gebeurde? Dit tussenstadium is toch helemaal niet noodzakelijk!
Blz. 276: ‘Moeilijk te verklaren is de scherplange ee in...’ En daarna verklaart de auteur zonder de minste moeite een antal gevallen waarin die minder normale ee optreedt. Hij had er kunnen op wijzen dat de scherplange ee in de meeste van die gevallen algemeen Zuidnederlands is. Alleen in de bastaarduitgang -eren en in teil hebben de | |
[pagina 51]
| |
Brabantse dialecten geen scherplange ee.
Blz. 282 v.v.: Imperfectum van de sterke werkwoorden 2de klasse met voc. + velaar. Hier wordt de complementaire distributie ‘zachtlange o: voor velaren en labialen, scherplange oo voor dentalen’ verbroken. De auteur kan geen afdoende verklaring voor deze afwijking geven. M.i. gaat het hier om een conflict tussen twee systemen: het fonologische, dat de geciteerde complementaire distributie eist en het morfologische, dat vaste ablautreeksen eist in de vervoeging. En daar Oostd. o: en oae afzonderlijke fonemen zijn, geen combinatorische of positionele varianten, kan de Systemzwang oae vereisen in alle sterke werkw. II, 2de en 3de pers. enk. preteritum. Deze verklaring geldt ook voor de sterke werkw. 5de kl., waar dezelfde afwijkingen voorkomen, maar omgekeerd.
Blz. 289 (en voetnoot). De auteur meent dat het feit dat Oostd. ɔto: mɔto:; fɔto: heeft en meer zuidelijke dialecten o:to:, mo:to:, fo:to: wijst op in het Oostd. bestaande Systemzwang. De Brabantse dialecten, die dat systeem niet kennen, hebben ook ɔto:, mɔto:, fɔto: Dus
Blz. 302. Verwijzingen kunnen nooit te talrijk zijn. Waarom wordt bij § 1, 1 niet verwezen naar blz. 181 v., waar al deze woorden, op letter (weinig) na, zijn behandeld? Dezelfde opmerking geldt nog herhaaldelijk voor de volgende bladzijden, b.v. voor blz. 303, nr. 2, waar dient verwezen te worden naar blz. 141. Blz. 304. Wat betekent kuttel? Het staat niet in het register. Na enig zoeken vind ik het woord nog eens op blz. 266 met de toelichting ‘keutel’. - Blz. 307. Wat betekent ‘elsen’, elsen? Het staat niet in het register. Op blz. 191 vind ik hetzelfde woord, gespeld els(en). Is het meerv. van els (boomnaam) bedoeld? - Blz. 311: ‘Dan kon men minimale paren opstellen als...’ Lees: Dan kon men één minimaal paar opstellen, nl.... - Blz 323. Is er wel syllabeverlies in mu:ə, ti:ə, ru:ə? - Blz. 328, 2de alinea. Het begin kan duidelijker geformuleerd worden b.v. ‘De woorden schade en spade luiden in het Oostd. ʃha: en spa:. In de niet-gesyncopeerde vorm zouden ze op ɔ:də moeten uitgaan...
Blz. 334 v.v. Woordregister. We zijn natuurlijk dankbaar voor dit register, dat in vele gevallen nuttig is, maar we hadden graag meer gehad. Een enkel voorbeeld. Op blz. 302, § 1, 1 herinneren we ons | |
[pagina 52]
| |
dat we die woorden met l voor voc. (wgm. i) reeds vroeger hebben aangetroffen. We zoeken het eerste woord ‘slip’ in het register. Het staat erin, maar uitsluitend met verwijzing naar deze blz. 302. Ook een van de volgende woorden, klimmen, is opgenomen met verwijzing naar blz. 303. De overige woorden: slak, lid, letter (weinig), blik en likken ontbreken. Al die woorden zouden liefst in het register worden opgenomen, met verwijzing naar de twee bladz. waarop ze zijn behandeld, b.v. slak, 181, 302; blik, 182, 303. - Als het werk wordt gepubliceerd, zou ik het opnemen van alle behandelde woorden in het register aanbevelen.
Blz. 444. Wij willen, op het gezag van de auteur, die de streek kent, aanvaarden dat de naslag na lange open ɔ., indien hij voorkwam, in de streek De Panne-Nieuwpoort fonologische revelantie zou hebben, omdat het uitgesloten is dat ɔ.ə een vrije, individuele of emfatische variant zou zijn van ɔ, maar we hadden graag toch enige verantwoording van zijn bevestiging gehoord.
Blz. 462: Daar is spraak van taalvernieuwingen komende uit de richting van Frans-Vlaanderen. Dat is wel een zeer nieuw geluid! Gelukkig krijgen we even verder in de tekst een juiste formulering: alleen invloed van het conservatieve Veurne-Ambacht is bedoeld. Er wordt zelfs aan toegevoegd dat op de ruggesteun van Frans-Vlaanderen, zelf aangevallen door het Frans, niet gerekend kon worden. We moeten dus in de formule ‘uit de richting van Frans-Vlaanderen’ niet meer zien dan een geografische aanduiding, die betekent ‘uit het westen’.
Blz. 471, opmerking bij p. 381: wgm. ai > te Ieper e:. ‘Te Ieper zijn dus de scherp- en zachtlange ee samengevallen.’ Is te Ieper de zachtlange e ook e:? We kunnen het wel veronderstellen, maar de auteur moet het bevestigen.
Deze lange lijst van vragen en opmerkingen hebben zonder uitzondering betrekking op details, vooral in verband met de voorstelling en de formulering van de geschetste taalfeiten en evoluties. Ze doen nauwelijks iets af aan de degelijkheid van dit voortreffelijke werk, dat ik zonder enige twijfel waardig acht om door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde met goud te worden bekroond. Het zal niet zo erg veel werk vragen vanwege de auteur om het, aan de hand van de gemaakte opmerkingen, klaar te maken voor publikatie. | |
[pagina 53]
| |
Verslag van de heer Van Loey, tweede commissarisNo 1. Een allerliefste streekspraak.Evenals de eerste verslaggever wens ik onmiskenbare verdiensten van dit prijsantwoord te onderstrepen: heldere ordening van het materiaal, methodische en systematische beschrijving van de taalfeiten, bezinning bij de beoordeling en voorzichtigheid t.a.v. duistere of onzekere gevallen. Het eerste stuk: het onderzoek van het huidige foneemsysteem van het Oostduinkerks mag in dit opzicht geslaagd heten, en van die kwaliteiten geeft de Schrijver in het derde stuk (het klank-geografisch onderzoek) eveneens blijk. Voor het tweede stuk echter (het diachronisch onderzoek) is in velerlei opzicht voorbehoud te maken. Laten we met het eerste stuk beginnen: het is geslaagd en ik sluit me over 't algemeen bij het oordeel van Coll. Pauwels aan. Maar ik moet ook op- en aanmerkingen maken. Hoewel men in een universitaire licentieverhandeling de aanwezigheid van § 2 (indeling en kenmerken van het Westvlaams) kan verantwoorden, geeft die te weinig en te veel en kan hij in een eventuele uitgave best wegvallen. Zo ook vraag ik me af, welk nut § 3 oplevert: inlichtingen over de gebouwen, de kleur van de stenen ervan hebben met dialectologie toch niets te maken; de hoogte van appartementsgebouwen (75 m.!) en het aantal appartementen (210) evenmin, tenzij men hiermede wil wijzen op de grote toevloed van vacantiegangers en dan mede op de invloed van die Vlamingen (?) op het oostduinkerks, maar daarover zegt de Schr. ons niets. Op blz. 28 deelt de Schr. ons mee dat hij de realisatie van de fonemen articulatorisch onderzoekt, en dat ‘het akoestisch en auditief aspect’ ter zijde gelaten wordt. Maar even verder (blz. 30, voetn.) brengt hij bij de termen kort en lang toch deze aspecten ter sprake (‘op het gehoor’, ‘instrumentaal gemeten’), en nog blz. 80, reg. 3 v.o. lezen we: ‘als gemeenschappelijk relevant kenmerk hebben de consonanten aanwezigheid van geruis’ (dit is toch ‘auditief’?). Soms vermeldt de Schr. klankkenmerken die algemeen zijn (d.w.z. die ook in andere dialecten en het Ndl. voorkomen): alweer is dit overbodig (zou elke monografie daar dan op moeten wijzen?). Zo bijv. blz. 90 ‘doceert’ de Schr. over de implosie, tenue en explosie van p: de lezers van zijn werk (uiteraard filologen) kennen toch deze elementaire begrippen en kunnen dan ook zelf de (trouwens frappante | |
[pagina 54]
| |
en welkome) precisering bij de beschrijving van de articulatie van intervocalische k (blz. 95) wel begrijpen. - Blz. 91 (over [b]) wordt ons gezegd: ‘de stembanden trillen echter en verlenen aan de [b] het lenis-karakter’: welnu, hoewel stem wel gepaard kàn gaan met het lenis-karakter, hangt lenis-articulatie af van de intensiteit, de sterkte van de articulatie waarmee samengaat de spanning van de spieren; stem is concomitant, niet relevant. Naast deze onprettige vlekken komen ook tekortkomingen in de formulering voor. Zo bijv. blz. 13 (r. 10 v.b.): ‘Het Oostduinkerks is in de eerste plaats een Westvlaams dialect’: wat is het dan in de tweede plaats? - Blz. 16 en in de kenspreuk: Alberdingh Thijm: lees Alberdingk Thijm. - Blz. 17, vn.: ‘geannexeerd aan (1. bij). - Blz. 18 (6 v.o.): kan men visvangst een nijverheidstak noemen? - Blz. 23 (13 v.o.): ‘quasi volkomen’ (quasi betekent: ‘in schijn’, terwijl hier bedoeld is: ‘vrijwel’, net 't omgekeerde dus). - Blz. 27, 2 v.b.: ‘is dat het gevaal voor’: 1. bij; reg 3 v.b.: ‘de moeilijkheden stellen zich... scherper...’: 1. doen zich voor. - Blz. 28, 6 v.o.: ‘uitzonderingsgevallen blijven duidelijkheidshalve achterwege’: is hier bedoeld ‘om het overzicht niet te bemoeilijken’?. - Blz. 32, 5 v.b.: ‘/zε:mə/ (‘zilm’, zenuw): zilm is een gereconstrueerde vorm (zonder waarschuwing en zonder poging tot identificatie), dus ‘pour les besoins de la cause’? (maar had de Schrijver wat gezocht, dan had hij wel stof gevonden voor een nog te verrichten onderzoek waarvan het resultaat wel de ontdekking zou kunnen worden van een merkwaardig oudgerm. relict, beantwoordend aan albanees gal'mε ‘zeel, touw’, te vinden met één oogopslag bij F. Holthausen, Altengl. etymol. Wörterbuch, 1934, blz. 269 s.v. sāl - met literatuur -, waarnaar s.v. sionu blz. 295 ‘Sehne’ verwezen wordt, ook bij Franck - Van Wijk s.v. zeel; in deel II [diachronisch!] blz. 173 zε:mə ‘zilm’ [in het Woordregister blz. 337 niet te vinden!] evenmin etymologisch besproken. - Blz. 46, 5 v.o.: ‘Geen positionele varianten werden genoteerd’ (1. Pos. var. werden niet genoteerd). - Blz. 79, hoofdstuk XXIX enz.: wordt duidelijker als men i.pl.v. /n/:/η/ leest. - Blz. 84, 9 v.b.: ‘Als deze die’ 1. die, r. 12 v.b.: ‘aan dit tussen’: 1. dat. - Blz. 88, 16 v.b.: ‘de oppositie [ʃ] / [ts] is dus fricatief/occlusief’: dat bewijst de Schr. niet aan de hand van de oppositie van minimale woordparen (bestaat een oppositie kaʃje/katje met die twee ‘klanken’ (of ‘fonemen’?); mij is niet duidelijk waarom bij de ‘spraakklank’ (reg. 11 v.b.) het (toch fonologisch!) begrip ‘oppositie’ in het zo even aangehaalde zinnetje is gehanteerd. - | |
[pagina 55]
| |
Blz. 90, 11 v.b.: ‘Drie stadia kunnen hierbij in acht genomen worden’: wat wordt hier bedoeld met ‘in acht nemen?’ doorlopen, waargenomen? - Blz. 94, 12 v.b.: ‘Een stemhebbend [g] wordt enkel gerealiseerd in geval van assimilatie’: blijkens het aangehaalde voorbeeld [εgza:m:] (examen) is die formulering onvolledig (bedoeld is: gedeeltelijke assimilatie) en onjuist (omdat in het Ndl. de opeenvolging -gz- moet leiden tot -ks-: ik zal, ook zo). De waarheid is, dat het oostd. egzaam uit het Frans is overgenomen (waar de ‘assimilatie’, d.i. de uitspraak -gz- reeds bestond); waarom heeft de Schr. als voorbeeld niet eenvoudig zakdoek, kerkboek en dgl. gekozen? - Blz. 95, 1 v.b. ‘De stembandocclusief of glottisslag ontstaat door het feit dat de stemspleet gesloten en dan plotseling geopend wordt’: 1. doordat (of) ontstaat tengevolge van de plotselinge opening na sluiting van de stemspleet (dit is een gebeuren, geen feit). Deel II: blz. 124, 11 v.o.: ‘in herhalingen vallen’: 1. vervallen. - Blz. 272, 11 v.o. (en 101, 4 v.o.): ‘naar voor’: 1. voren (het citaat uit Schönfeld heeft eigenlijk voren!); - 279, 2 en 1 v.o.: het sing., het plur.: 1. de. - Voorts nog: blz. 59, 5 v.o.: /roaez/: lees /roaezə/ (of: /roaes/ ?); - blz. 101, 11 v.o.: ‘om in deze tekortkomingen enigszins tegemoet te komen’: 1. om deze t. te verhelpen; - blz. 108, 9 v.o.: (‘Beide zegslieden “realiseren” ndl. [I], [ε] en [ʌ] met een te grote aperture’), ‘Deze verschuiving doet zich onder vorm van een te velaar timbre voor...’: is velaar timbre een vorm? Kan men spreken van een verschuiving? (ik zou het veeleer substitutie noemen, of nog beter: ‘in hun uitspraak van beschaafde taal behouden deze zegslieden hun plaatselijke articulatie met een te velaar timbre’ (onder vorm is trouwens fout voor: ‘in de vorm’); - Blz. 125, vn.l, r. 5 v.b.: ‘het opzet’: 1. de; - blz. 126, 12 v.b.: ‘blijven er tal van woorden’: 1. - over; blz. 166, 1 v.b. ‘Letztes Ende’: 1. Letzten Endes’; - blz. 179, vn. 5: B. Van den Bergh: 1. B. van den Berg; - deel III: 347, 12 v.b.: ‘vernoem’: 1. noem; - blz. 348, 14 v.b.: ‘te midden de poldergronden’: 1. te m. van; - 348, 5 v.o.: ‘het zal niemand bewonderen’: 1. verwonderen; - 357, 16 v.b.: ‘we steunen ons op’: 1. we steunen op (nog eens 461, 3 v.o.); - blz. 395, 15 v.b.: ‘met deze tussen’: 1. die; - blz. 444, 7 v.o.: ‘van dit van...’: 1. dat; - 462, 9 v.b.: ‘voor het ogenblik’: 1. op; - 463, 9 v.b.: ‘op deze... links’: 1. die; - 463, 12 v.b.: ‘stelt zich de vraag’: 1. rijst, doet zich voor; - 464, 4 v.b.: ‘dit is het geval geweest voor’: 1. met. Thans zijn we aan deel II: het diachronisch onderzoek, toe. Ook hier vinden we de bezorgdheid van de Schrijver weer, om methodisch, dui- | |
[pagina 56]
| |
delijk en zeer vlijtig te werk te gaan: de lezer vindt in de goed geordende hoofdstukken gemakkelijk zijn weg, niet het minst dank zij het vooraangeplaatste overzicht. En toch bevredigt dit deel (dat niet gevraagd was) niet helemaal. We moeten de Schrijver enigszins bewonderen, dat hij zich aan deze gevaarlijke materie heeft gewaagd, maar ik ben er zeker van dat hij zelf niet voldaan is, blijkens wat hij in de inleiding tot dit deel (§ 1, Conceptie en doelstelling, blz. 122) heeft geschreven. Dit deel bevredigt mij niet, omdat het te veel en te weinig geeft. Te veel: wanneer men uitsluitend ‘de klanktoestand in het huidige Oostduinkerks’ (blz. 122) vergelijkt met het vage Westgermaans (veel oostd. materiaal had in deel I kunnen voorkomen ter illustratie en staving van de functionele belasting van elk foneem, aldaar alleen aangeduid met een getal), - maar tegelijk te weinig: omdat men de successieve foneemsystemen, althans een poging om die te reconstrueren, niet krijgt, ook al omdat men - op een enkele uitzondering na: de datering van de d-syncope - niet klaar ziet in de relatieve chronologie van de foneemverschuiving en de fonologische herstructurering in oudere tijden. Ik ben me goed bewust van het hachelijke van een dergelijke onderneming, en wie het niet aandurft (ik kan zulks begrijpen) beperkt zich tot een ‘herkomst’ van elk foneem (wat Schr. doet) maar met het woord ‘diachronisch’ wekt hij de hoop op een evolutie van de opeenvolgende foneemsystemen, die men niet krijgt. Had de Schrijver (in zijn ‘omvangrijkste deel’, blz. 122), niet een ‘horizontale doorsnede’ van zijn dialect kunnen wagen, aan de hand van het ‘algemeen Westvlaams’ (blz. 123) waarin hij zijn dialect zietGa naar voetnoot(1)? - Af en toe dateert hij iets: erme in Veurne ao 1382 (blz. 222, vn. 3), brocht ao 1213 (blz. 213 nr. 3) (naar welke - betrouwbare?? - bron niet vermeld!). Aan dateringen ontbreekt het toch niet! Oostd. [zεl] (‘zil’, zeil) beschouwt hij (blz. 169) als een verkorting, | |
[pagina 57]
| |
onder invloed van -l- in intervocalische positie, van -ei-. Afgezien van de onjuiste formulering (l staat hier in zeil niet in intervocalische positie!) zou de mededeling van verkorting van ei wel verkeerd kunnen zijn: het mnl. kent zeel ‘zeil’ (Mnl. W.VII. 920), weliswaar alleen uit de Floris ende Blanchefloer v. 170 (voeren wech met vollen zele: vele) en v. 1788 (met vollen zele: te vele) (ed. P. Leendertz Jr.): hoe hier e uit ei ook moge zijn ontstaan, uit het enige voorbeeld bij de Schrijver is niet bewezen dat ei voor intervocalische l kan verkorten. Wgm. i wordt Oostd. /ε/: wanneer? Het mnl. heeft reeds lechame, zelfs lachame, dus met î>i>e, c.q. a (oostd. lechame blz. 167). Reeds vroeg is al>ol, zelfs in holf (Van Haverbeke ao 1291, blz. 51). Mnl. wvl. g>h ao 1310 en later (mijn Klankleer 1968, 5de dr., § 112 Aant., blz. 107): van belang voor de datering van een oppositie bachten ≠ bakten ≠ rugge ≠ roche (blz. 84-86). Blz. 255, § 1 heet het: ‘Wgm. -u- in open lettergreep en gevolgd door een i-factor in de volgende zwakbetoonde syllabe werd reeds vroeg gepalataliseerd en in het ownfr. gerekt’. Dus u>y>ø:? Kon het niet evengoed u>o>ø:? Vgl. immers blz. 262, § 1: ‘In de wgm. periode wijzigde de -u- de plaats van articulatie in de richting van -i- onder invloed van een -j- of -i- in de volgende zwakbetoonde syllabe. In het huidige Oostd. (wvl.) is het produkt een open palatale geronde vocaal [oe]’. Moeten we dan aannemen u>y (>later: oe) of direct) u>oe? Hier zwijgt de Schr., maar blz. 255 § 1 nam hij wel stelling (t.w.u>y). Ik beken het volmondig: de diachronie van de foneemsystemen al was het maar schetsen, is vooralsnog een haast onmogelijke taak, maar het hier en daar aangeboden materiaal doet er naar watertanden. Enkele passussen in dit werk zijn overbodig: waarom bijv. telkens waar de i-umlaut te pas komt, herhalen waarin dit verschijnsel bestaat (blz. 158, 177, 255, 262)? De lezer weet immers wel wat i-umlaut is. De voetnoot blz. 207 over de praesensvocaal in zitten is eveneens overbodig. Blz. 292, 9 v.b.: ‘Ook vinden we soms -ei- in woorden die in de eerste plaats uit het limb.-brab. stammen’: zeg liever vormen (i.p.v. woorden). Blz. 268 v. (§ 4, al. 2): hier worden jongere formaties opgesomd. Wat verstaat de Schr. onder ‘jonger’? Bluts is reeds mnl. ao 1351 (Hs Yp.). Sukkelen: reeds in de Teuthonista ao 1477, snuffelen: 16de eeuw (Franck-Van Wijk) en ags. snofl ‘snot’. Blz. 141, r. 4 v.o. wordt scharminkel van onzekere oorsprong genoemd. De oorsprong is wèl bekend (:mnl. simminkel) maar onzeker is of | |
[pagina 58]
| |
simminkel als een lat. sîmiunculus is ontleend, dan wel een ndl. afleiding is van mnl. simme (zelf<lat. sîmia). De formulering van de Schr. is dus onnauwkeurig. Blz. 154, § 5, al. 1 en 2: hier alweer (waar sprake is van ontleningen) vindt men equaties zonder duidelijk inzicht in de tussentrappen. Zo leest men (reg. 2 v.b.): ‘Ndl. ausl. [ε1] (-ij) = Oostd. [i:]. In andere condities past ndl. -ij- in ontleningen zich in het oostd. aan tot [i]’. Uit die formulering krijgt de lezer de indruk dat oostd. woorden uit het Ndl. zijn ontleend: dat moge - misschien! - waar zijn bij potpourri, batterij, maar toch niet bij abdij, dat reeds mnl. abdie is. Alinea 2 begint met ‘Deze ontleningen worden praktisch ongewijzigd overgenomen, daar de vocaal in deze gevallen ook in het ndl. een lichte verkleuring in de articulatie vertoont’. Men is dan ook geneigd, zelfs gerechtigd daaruit af te leiden, dat barbier, manier, papier, rivier uit het ndl. zijn ontleend, allemaal woorden die reeds mnl. waren en daar uit het Frans zijn overgenomen. Wellicht weet de Schr. dat ook, maar zijn formulering geeft aanleiding tot misverstand. Onduidelijk is blz. 159, § 2, al. b: in mesen ‘meid’, meesje ‘meisje’... is [e:] ontstaan door i-umlaut, samentrekking van de verbinding -agien invloed van de volgende consonant’ (de verwijzing naar blz. 388 v.v. brengt niet veel licht). Onbewezen is tevens de stelling, dat aan ei in dit woord -agi- ten grondslag ligt: zie Jan de Vries Nederl. Et. Wdb. - (1964) s.v. meid (en maagd), nog duidelijker Franck-Van Wijk s.v. meid. Onjuist is (blz. 308, al. 3) de formulering: ‘Ook ontleningen ontrokken /sic/ aan deze wet: gestalte, soldaat, halte’ enz.: nee, ze onttrokken zich niet, maar kwamen in de taal na de periode van de werking van de klankwet. Het woordregister. Het doel van een register is de lezer wegwijs te maken in het vlugge terugvinden van woorden (waarvan hij zich herinnert ze ergens in het werk te hebben gelezen) of in het vinden van woorden waarover hij hoopt of wenst iets te lezen. Nu waarschuwt de Schr. ons (p. 334): ‘Alleen die woorden die in een of ander opzicht een afzonderlijke plaats innemen en enkele die duidelijk een bepaalde klankwet illustreren, krijgen hier een plaats’. Welnu: een afzonderlijke plaats (en dus moeilijk te vinden naar een ‘bepaalde klankwet’ volgens het overzicht blz. 131 v.v.) nemen de volgende woorden in: ul p. 264, kruwen 326, 332, getij 332, zilm 337, luwen 330, slijeren 330, snurken 268, preg 184, scharminkel 141, enz. Het register mocht dus gerust aangevuld worden. | |
[pagina 59]
| |
Samenvattend dan over deel II: ofwel mocht dit deel beknopter zijn, met tabellen geïllustreerd met enkele voorbeelden; ofwel: uitvoerig, maar dan met een poging in het opstellen van oudere foneemsystemen, een rijker aanhalen van mnl. vormen en een uitvoeriger behandeling van etymologieën. | |
Slotsom.Het ingezonden prijsantwoord getuigt voor de Schrijver van onmiskenbare verdiensten: methodisch, duidelijk, nauwgezet, geordend en vlijtig onderzoek; het eerste deel verschaft ons een mooi beeld van de fonologie van een dialect; het tweede deel is een middending tussen te veel en te weinig (naar mijn zin is er te weinig in en zou het beter, als afzonderlijk stuk, aangevuld, kunnen verschijnen). Er zijn nog vele vlekken en tamelijk veel taalfouten (ook de eerste verslaggever wijst op tekortkomingen). We staan blijkbaar voor het werk van een beginner, voor een (licentie?) verhandeling. Strikt genomen behoort de Academie slechts die verhandelingen te bekronen die volkomen afgewerkt zijn. Intussen bedenke men, dat het ook de taak van de Academie is, jonge zoekers aan te moedigen, eigenlijk te lanceren. Ik wil dus niet te streng zijn en dus bekroning voorstellen. Publicatie is, wegens het belang van het onderwerp, zeker gewenst, maar dan dient de Schr. rekening te houden met de op- en aanmerkingen van de verslaggevers. | |
Verslag van de heer Moors, derde commissarisNr. 1: Een allerliefste streekspraak.Ik sluit mij helemaal aan bij het oordeel van de eerste twee commissarissen. |
|