Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1968
(1968)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||
Goetwillich Herte
| |||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||
veer 1500 boeken bevonden zich inderdaad manuscriptenGa naar voetnoot(3). Over de nog vroegere lotgevallen van het handschrift heb ik geen vermoeden. Het handschrift bevat een vijftal verschillende werkjes. Het draagt geen algemene titel. De houten borden zijn beplakt met leder dat thans vol kleine bertsjes en scheurtjes zit. De rug en de bovenrand van het achterplat zijn gerestaureerd. De beide platten dragen rolstempelversieringen en hebben elk twee paar gaatjes die, samen met de moeten, de vroegere aanwezigheid van twee sloten aanduiden. De hoeken van de platten zijn doorgesleten, zodat het hout eventjes zichtbaar wordt. De 248 bladen papier, 198 × 146 mm, zijn langs de drie zijden afgesneden. Het eerste en het laatste folio zijn tegen de binnenkant van de borden geplakt. Zij maken beide deel uit van een katern. De bladspiegel meet ca. 155 bij ca. 100 mm; voor fol. 179-196 zijn de afmetingen ca. 175 bij ca. 105 mm, evenwel met afwijkingen. De eerste vijf folio's zijn blank en ongefolieerd. Waar op het zesde folio de titel van het eerste werk wordt vermeld, begint ook een moderne blauwe-potloodfoliëringGa naar voetnoot(4) die doorloopt tot het einde van het handschrift, zodat het opgeplakte laatste folio het nummer 243 draagt. Met folio 14 begint een eerste, originele zwarte-inktfoliëring, waarin echter een vergissing zit, want folio 75 draagt opnieuw het nummer 71. Op folio 112 begint een tweede originele foliëring, waarin eveneens een fout zit: in plaats van 29, wordt het | |||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||
folionummer 28 herhaald. In beide gevallen wordt de verkeerde nummering voortgezet, respectievelijk tot 91 en 34Ga naar voetnoot(5). Op folio 151 begint een derde originele foliëring, lopend van 1 tot 27. Op folio 197 ro staat in de rechterbovenhoek door een andere hand het getal 178 geschreven. Ook dit moet een folionummer zijn. Men komt ertoe door de eindgetallen van de originele foliëringen, nl. 91, 34 en 27 op te tellen (= 152) en er de zes daartussen zittende folio's (nl. 109, 110, 147, 148, 149 en 150) bij te voegen, samen met de 19 niet-origineel gefolieerde bladen 178-196. Dus 152+6+19=177. Folio 197 kon zo het nummer 178 dragen. De katernformule van het handschrift is: 2 II + IV + III + 11 IV + II + 7 IV + V + II + 8 IV. | |||||||||||||||||||||
De inhoud van het handschriftDe inhoud van het manuscript bestaat uit de volgende delen: A. Fol. 1 ro: Den gheest maeckt leuende. Corte wtlegginghen ende glossen op Dat gheheele Nieuwe Testament / met voorredenen / prologhen ende Argumenten op Die euangelien ende op elke epistele Der Apostelen / Inhoudende vele schoone ende profijtelijke leeringhe. Leest en oordeelt. Na een Voorrede oft prologhe op dat niewe testament ons heeren Iesu Christi (fol. 2 ro - 8 vo), volgen tot fol. 108 ro hoofdzakelijk verklaringen (steeds in reformatorische zin) van bepaalde citaten uit de Evangeliën, de brieven van de apostelen en van het Boek der Openbaring. De folio's 108 vo - 110 vo zijn onbeschreven. De Corte wtlegginghen... werden geschreven voor ‘die simpele en slechte menschen’ (fol. 3 vo) die moeten weten dat Christus ‘sonde, doot, duuel en verdoemenisse verwonnen heeft voor ons / ende ons alsoo niet doer onse werken / maer doer zyn eijghen ghenade ende verdienst steruen ende lijden / goet / rechtueerdich / leuendich ende salich heeft ghemaeckt’ (fol. 6 vo)Ga naar voetnoot(6). | |||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||
B. Fol. 111 ro vermeldt de titels van de twee daaropvolgende stukken: Dat gheestelijck Bloetghericht oft Bloetghedinghe Teghen ende ouer Ioannes Hus predicant / tot Constentz verbrant Int Jaer m.iiiiC ende CV Item Die ghelijkenisse christi teghen den Antechrist / Vander crachtigher victorien Christi Ende vanden val onderganck ende verstroijnghe des Antechrists. Het eerste van deze twee werkjes (Dat gheestelijck Bloetghericht...) wordt voorafgegaan door een woord ‘Totten christelijcken leser’ (111 vo - 112 vo) en beslaat fol. 112 vo - 145o. Het geschrift sluit met ‘Ioannes hus liedeken vanden lichame enden bloede christi’ (145 vo - 146 vo). De folio's 147 ro - 150 vo zijn blank. Het tweede stuk (Die ghelijckenisse...) begint op fol. 151 ro en eindigt op fol. 172 ro. Dat gheestelijck Bloetghericht... heb ik kunnen identificeren als een werk van Otto BrunfelsGa naar voetnoot(7). Hij schreef dit in het Latijn onder de titel Processus consistorialis Martyrii Io. Huss... Het verscheen te Bazel in 1524. De Duitse vertaling ervan werd uitgegeven in 1525 bij Johan Schott te StraatsburgGa naar voetnoot(8). Blijkens bepaalde taaleigenaardigheden moet de Nederlandse versie in het handschrift uit het Duits vertaald zijn. Hetzelfde geldt voor Die ghelijckenisse christiGa naar voetnoot(9). | |||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||
Fol. 172 vo - 177 ro bevatten nog Een schoone comparatie oft ghelijkenisse Christi teghen den Antechrist hoe onghelijck dat sij malcanderen zijn. Met deze blijkbaar onvoltooide tekst eindigt de eerste hand van het manuscript.
| |||||||||||||||||||||
DateringTer datering van het handschrift, vind ik enerzijds een terminus post quem in Dit syn tweelf christelijcke lofsanghen (zie hierboven: D), dat in 1545 werd uitgegeven. Anderzijds heb ik melding gemaakt van een druk van 1552, waarin de Duitse vertaling van Erasmus Albers | |||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||
parafrase van het grafschrift voor Magdalena Luther voorkomtGa naar voetnoot(11). Uit deze gegevens kan worden afgeleid, dat het manuscript waarschijnlijk ontstond in de eerste jaren na 1552Ga naar voetnoot(12). Het is evenwel niet onmogelijk, dat het spel van sinne nog wel enkele jaren ouder is. Blijkens bepaalde fouten in de tekstGa naar voetnoot(13), heeft men hier immers niet met het origineel, maar met een afschrift te doen. Hoe lang deze overlevering eventueel zou kunnen zijn, is vanzelfsprekend bezwaarlijk vast te stellen. | |||||||||||||||||||||
Korte inhoud van het spel van sinneDe korte samenvatting van dit spel van sinne, dat ik naar de hoofdpersoon HET SPEL VAN GOETWILLICH HERTE zal noemen, is de volgende: De jongeling Goetwillich Herte wil Gerechticheyt een huwelijksaanzoek doen. Vreese des Heeren en Wijsheyt, zijn ouders, hangen hem de mantel Liefde om, die gezoomd is met Stantvasticheyt en Vreese. In deze kledij moet hij aan zijn geliefde behagen. Onderweg ontmoet hij de door God gezonden gids en leider Sheylichs Geests Kennisse, die hem de weg naar de geliefde wijst. Gerechticheyt woont namelijk in het huis Heylighe Schrifture. Goetwillich Herte klopt aan en maakt zich bekend, maar Gerechticheyt vertrouwt deze bezoeker niet en eist dat Sheylichs Geests Kennisse eerst het slot Godts Woort zou ontsluiten. In een refrein bezingt nu Goetwillich Herte de voortreffeijkheid en schoonheid van zijn beminde. Hij smeekt ook, dat God hem opnieuw Sheylichs Geests Kennisse zou ter hulp sturen. Nu verschijnen de sinnekens Doude Serpent en Sondich Ingeven. Na hun gebruikelijk krakeel besluiten zij Dongherechticheyt te raadplegen, om te verhinderen dat Goetwillich Herte in zijn opzet zou slagen. Als Dongherechticheyt verschijnt, is Goetwillich Herte door het lange wachten ingeslapen in de Stoel der Beproevinghe, die vóór het huis | |||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||
van Gerechticheyt staat. Dongherechticheyt draagt het kleed Grouwelicheyt, maar zal zich nu optooien met Schijnsel van Deuchden, een bedrieglijk gewaad. De sinnekens gaan Goetwillich Herte wekken en pogen vergeefs hem te verleiden. Ook als de sinnekens hem Dongherechticheyt willen aanprijzen als een ‘bloeme vol ionsten’, verfoeit hij dit voorstel. Op dat ogenblik komt Sheylichs Geests Kennisse terug, herkent de drie vijanden van Goetwillich Herte en kan ze slechts verjagen met zijn zwaard Vast Gheloove. Dan volgt de eerste Pausa. Sheylichs Geests Kennisse zegt dat Goetwillicht Herte nu genoeg door God beproefd werd en voldoende blijken van trouw heeft gegeven. Hij ontsluit Godts Woort met de sleutel Hemelsche Begeerte en verschaft Goetwillich Herte toegang tot Gerechticheyt, die nu eveneens gelukkig is om deze vereniging. Tweede Pausa. De sinnekens zweren, zich te wreken. Zij zullen Goetwillich Herte bij de rechter Godtloose en zijn dienaar Wreede Tyrannie aanklagen, ‘seggende hij es een wederpartye onser wel geordyneerder leeringhen’. Zij beschuldigen Goetwillich Herte ervan, Dongherechticheyt, ‘een maget reyn’, onteerd te hebben en in ‘hoerderie’ te zitten bij de ‘leelijcke teve’ Gerechticheyt. Op de vraag van Godtloose waar Gerechticheyt verblijft, antwoordt Doude Serpent hem, dat zij in Heylighe Schriftuere woont, een huis dat stevig gesloten is met de sleutel Godts Woort. Godtloose en Wreede Tyrannije zullen zich echter in hinderlaag leggen en wachten tot hij er buiten komt. Godtloose trekt zijn kleed Geveysde Deucht aan, waardoor hij onkennelijk wordt, en Wreede Tyrannije vermomt zich in Ypocrijts Werck. Als Goetwillich Herte aan de deur van Gerechticheyts woning verschijnt, wordt hij onmiddellijk gevangen genomen en geketend met de boeien Godtslasteringe en Valsche Opynie. De sinnekens brengen Dongerechticheyt hiervan op de hoogte. In de gevangenis klaagt Goetwillich Herte intussen over zijn vreselijke vijanden en over zijn verlatenheid. Dongherechticheyt wil hem tot andere gevoelens brengen en Wreede Tyrannije dreigt hem te zullen doden. Goetwillich Herte richt zich echter in een smeekgebed tot God. De belagers van Goetwillich Herte vluchten pas als Sheylichs Geests Kennisse verschijnt en met zijn zwaard Vast Gheloove de poort van de gevangenis opent. Ook de boeien van Goetwillich Herte worden gebroken met de zaag Hope der Salicheyt. Sheylichs Geests Kennisse vraagt Goetwillich Herte hem te volgen. Het stuk eindigt, na enige bedenkingen over het christelijk leven, met de woorden van Goetwillich Herte: Het licht des Evangelies moet over ons lichten,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||
Dat wij niet en blijven in duysternis tempeest,
In dongherechtich leeuen dwelck tgoet doet swichten.
Die Gerechticheyt laet ons beminnen meest;
Dat gonne ons de Vader, de Sone, den Heylygen Gheest. Amen.
| |||||||||||||||||||||
StructuurNaar het voorbeeld van het hedendaags toneel, in scènes ingedeeld, ziet de bouw van het spel er als volgt uit:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||
Aard van het spelDit allegorisch stuk bevat verschillende elementen die het ook tot een niet onaardig kijkstuk konden maken. Er is heel wat handeling en beweging. Niet alleen de sinnekens spelen hun geanimeerde rolGa naar voetnoot(14), maar ook het wisselend optreden van de acht overige personages voorkomt dat de tonelen tot lange alleenspraken ontaarden. Drie personages verschijnen bovendien door verkleding in twee verschillende gestalten. Er is de gevangenneming en het boeien van Goetwillich Herte. Er is ten slotte Sheylichs Geests Kennisse die de gevangenispoort met zijn zwaard opent en Goetwillich Herte bevrijdt. Dit alles bracht leven en beweging op de scène. De schrijver heeft bovendien de inhoud van het hele stuk als een drama van de liefdestrouw voorgesteld. Ook daardoor kon de evolutie van het spel boeien: de minnaar strijdt voor de verovering van zijn geliefde. Hij komt zodoende zelfs in de gevangenis terecht. Zijn beloning blijft echter niet uit: hij wordt door een van zijn sterke bondgenoten bevrijd. De machten van het kwaad zijn overwonnen. Hoewel ik in de tekstverklaring geregeld bijbelse invloeden vermeld, moet toch speciaal gewezen worden op de markante invloed van het Hooglied op de verzen 314-381 (het refrein) en 694-717. De lyrische bewogenheid van Psalm 22 vindt eveneens duidelijk weerklank in de verzen 905-922, waar Goetwillich Herte weeklaagt over zijn gevangenschap. Het zou trouwens een vreemd toeval zijn, indien dit toneelstuk een cheyt, die in het huis Heylighe Schrifture woont, is hiervan reeds een aanduiding. Verder wordt Goetwillich Herte gered door middel van het zwaard Vast Geloove, gehanteerd door Sheylichs Geests Kennisse. Goetwillich Herte en Gerechticheyt vertegenwoordigen blijkbaar de hervormden, die door de tegenpartij Godtloose en Dongerechticheyt, in dit geval de roomsen, van dwaalleer worden beschuldigd. Het zou trouwens een vreemd toeval zijn, indien dit toneelstuk een uitzondering maakte bij al de reformatorische, meer bepaald lutherse geschriften die het handschrift bevat. | |||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||
De auteurIn tegenstelling met een vaak voorkomend gebruik, maakt noch een kamer noch een schrijver zich bij het einde van dit toneelspel bekend door een zinspreuk. Een dergelijk identificeringsmiddel vond ik ook niet in het refrein (vss. 314-381), waar evenmin een acrostichon voorkomt. Het feit alleen, dat in dit handschrift lutheraanse geschriften werden opgenomen of alleszins lutherse sympathieën tot uiting komen, kan geen geldig argument zijn om te besluiten dat ook dit spel van sinne wel het werk van een luthersgezind rederijker zal zijn. Uit het stuk blijkt immers wel een reformatorische, maar geen bepaald lutherse voorkeur. In het ontdekken van een vermoedelijk auteur ben ik dus, wegens het voormelde gebrek aan concrete gegevens, niet geslaagd. | |||||||||||||||||||||
TaalDe taal heeft vooral enige typisch Brabantse kenmerken:
Vlaamse taaleigenaardigheden komen eveneens sporadisch voor, bv. cueninginne: 184, 358. Het is trouwens bekend, dat de rederijkerstaal vaak een mengsel van verschillende dialectvormen was. In welke mate de oorspronkelijke taal van het toneelstuk door het dialect van één of meer copiïsten werd beïvloed, blijft een open vraag. | |||||||||||||||||||||
Rijm- en verstechniekIn het rijm wil de rederijker niet alleen zijn taalvaardigheid demon- | |||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||
streren. Zo moeten in de aanvangsverzen 4-11 de vele gelijkluidende eindrijmen, binnenrijmen en overlopende rijmen op -ouwen de wederzijdse instemming en het vertrouwen vertolken waarmee Wijsheyt en Vreese des Heeren elkaar als echtgenoten, en als ouders van Goetwillich Herte, bejegenen. Soms kan een stortvloed van rijmen ook de replieken prikkelen en op die wijze een vlugge, nerveuze aktie suggeren, zoals die meestal hoort bij de optredende sinnekens. De dichter gebruikt doorlopend het gepaard rijm. In nagenoeg geen enkel geval voltooit dezelfde acteur een rijmpaar onmiddellijk vóór de aanvangswoorden van de volgende spreker. De verschillende clausen van de dialoog worden zodoende door het rijm aaneengeschakeld: het eerste vers van een spreker rijmt met het laatste vers van de vorige spreker. Vaak ook eindigen de woorden van een speler met een half vers. De tegenspeler spreekt de tweede helft van het vers, dat ook dan rijmt met het vorige vers. Een uitzondering op dit algemeen verschijnsel wordt gemaakt, wanneer het ene vers geen repliek is op het voorgaande, m.a.w. er niet direkt bij aansluit, zoals in de vss. 395-396, waarna de sinnekens optreden, en in de vss. 517-518, waarop een nieuw toneel volgt. Heel vaak wordt het gewone gepaard rijm verlengd met een binnenrijm in het volgend vers: bv. in de vss. 5-29, 80-82, 86-88, 116-118, 122-124, 126-128, 130-132, 132-134, 138-140, 140-142, 146-152, enz. Soms bestaat een regel uit een half vers, dat niet voltooid wordt. Meestal rijmt de eindklank van zulk half vers dan met een woord (meestal het eindwoord) uit het volgend of vorig vers (bv. vss. 3, 5, 19), of met een verderstaand half vers (bv. vss. 8 en 12, 168 en 171, 174 en 177, 180 en 183, 186 en 189, 192 en 195...), waarop ook weer verder gerijmd wordt. De lyrische afscheidsmonoloog van Goetwillich Herte in de verzen 163-200 bezit het volgend rijmschemaGa naar voetnoot(15): x a a b b (c) b b (c) c c (d) c c (d) d d (e) d d (e) e e (f) e e (f) f f (g) f f (g) g g (h) h y. De halve regels rijmen hier onderling, maar rijmen ook mee met de andere verzen. Ook in het refrein (vss. 314-381) hebben wij een speciaal rijm- | |||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||
gebruik: a a (a) b a a (a) b b (b) c b b (b) c c c (c) d d. In de verzen 5-7 hebben wij overlopende binnenrijmen op -ouwen, tevens gewone binnenrijmen met het laatste woord van die verzen. Hetzelfde komt voor in de verzen 9-11, 765-766. Ook het dubbelrijm, verlengd met dubbel binnenrijm komt wel eens voor, bv. in de vss. 15-17. In de lyrische klacht van Goetwillich Herte ‘int gevanckenisse’ (vss. 905-925) komt weer een afwijkend rijmschema voor: a b a b b c b c c d c d d e d e e f e f f. Dit is ook het geval in de verzen 972-983, waar Sheylichs Geests Kennisse aan het woord is: a b a b b c b c c d c d. Tenslotte is eveneens het gepaarde rijm verdwenen in de verzen van 1067 tot het einde: a b a a / c a c c / d c d d / e d e e / f e f f / g f g g, enz. De dialoog van de sinnekens begint met een rondeel van 8 verzen (of 16 halve regels) (vss. 397-404) met het gewone rijmschema a b a a a b a b en een negende regel met rijm b. De korte replieken maken ook hier de dialoog uiteraard levendiger. De rijmtechniek van dit spel van sinnen zou nog verder en meer in bijzonderheden kunnen besproken worden. Mij lijkt echter voldoende duidelijk, dat de verscheidenheid van het rijm bij de rederijkers in het algemeen, en bij de dichter van dit toneelstuk in het bijzonder, niet toevallig was, maar de bedoeling had, verscheidene bewegingen, meestal van het gemoed, te verduidelijken en te accentueren. Wellicht kan er nog gewezen worden op bepaalde eigenaardigheden, zoals rediten (vss. 14-16, 128-129, 130-131, 134-135, 202-203, 214-215, 224-225, 228-229, 519-520, 625-626, 673-674,...), op opmerkelijke rijmen zoals haecktij-waeckt ghij (vss. 26-27), op groepen van drie opeenvolgende verzen met hetzelfde eindrijm (vss. 756-757-758 en 886-887-888) en op verzen zonder corresponderend rijm in de volgende regel (vss. 492, 547, 614, 809). Te oordelen naar de gewone rijmtechniek, lijkt vers 374 onvolledig: het moest uitgaan op -uecht. | |||||||||||||||||||||
Wijze van uitgaveHet was mijn bedoeling, ook voor niet-vakgenoten een leesbare tekst te leveren, die bovendien bruikbaar blijft voor wetenschappelijke doeleinden. In het handschrift komt als diakritisch teken alleen het schuine | |||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||
streepje voor (soms dubbel), dat ofwel als interpunctie dienst deed, ofwel een dubbel- of binnenrijm moest aanduidenGa naar voetnoot(16). Elke andere vorm van interpunctie ontbrak. De moderne interpunctie heb ik dus zelf in de uitgave aangebracht, ook waar een streepje scheen dienst te doen als leesteken. Behalve de grote letter I, komen er heel weinig hoofdletters in het handschrift voor. Het gebruik hiervan heb ik genormaliseerd bij elke nieuwe versregel en zin, evenals bij eigennamen en het woord God. De aanduidingen van het sprekende personage boven de clausen staan in het handschrift meestal in verkorte vorm: vreese, goetwillich, godts heijlichs, godts heyl, doude, tsondich, wreede, enz. Ook hun spelling verschilde vaak. Hier werd de volgende uniforme schrijfwijze gebruikt:
Voor zover deze namen in de tekst zelf voorkomen, heb ik de spelling van het handschrift behouden, evenwel met inachtneming van de voormelde hoofdletteraanpassing bij eigennamenGa naar voetnoot(17). In de uitgave werd de spelling van het handschrift integraal behouden. Duidelijke fouten heb ik echter in de tekst verbeterd. De foutieve | |||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||
vorm van het handschrift staat dan beneden aan de bladzijde bij het tekstkritisch apparaat. De studie van de rijmtechniek heeft aanleiding gegeven tot emendaties in de verzen 144, 206, 217, 255, 310, 369, 451, 507, 510, 551, 558, 559, 603, 609, 613, 688, 689, 691, 693, 702, 740, 769, 792, 815, 839, 915, 1012, 1051. Deze wijzigingen zijn niet steeds reële verbeteringen, maar laten de rijmen, deze belangrijke retorikale vormelementen, tot hun volle recht komen. De talrijke afkortingen werden opgelost. Ik heb een versnummering aangebracht, waarbij ik soms een halve regel voor één vers telde, namelijk als de halve regel niet met een corresponderend rijm in de volgende clause voltooid werd (bv. vss. 3, 8, 15,...). De telling van de dichter of copiïst, volgens wie het spel 1111 regels lang is, stemt niet overeen met het eindresultaat van mijn nummering. De foliëring van het handschrift is in margine aangebrachtGa naar voetnoot(18). | |||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||
TekstuitgaveFol. 177 vo: een spel van sinne
Personagien
Fol. 178 ro:
Een man, genaemt die Vreese des Heeren
O Wijsheijt, vriendinne,
Weet dat ick v beminne.
Een vrouwe, genaempt Wijsheijt
V moet ick eeren.
Vreese des Heeren
Vol salygher leeren / sijdij / ende vol trouwen.
Wijsheyt
5[regelnummer]
Wel hem die v vermaningen onthouwen
En daer op bouwen / tsy mans oft vrouwen;
Hem wort vergouwen int salich beschouwen
Tshemels looninghe.
Vreese des Heeren
O Wijsheijt, pleysant bouen alle kerssouwen,
10[regelnummer]
Soet int bedouwen / stantuastisch sonder flouwen,Ga naar voetnoot10.
Wee die v benauwen / en daer wtspouwen
Ws duechts verschooninghe.
Die uwen raet versmaet sal sduijvels wooninghe,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||
Dafgrijse hooninge // eeuwich beeruen / siet,
15[regelnummer]
Ia steruen // siet.
Wijsheyt
Ghij sijt een medesyne vol sueter conseruen siet,
Tbegin tverweruen / siet / der goddelyker cracht.
Duer uwen raet / wort des Heeren wille volbracht
En dwerck gewracht / vol der carijtaten.
20[regelnummer]
Ghij schout hoouerdije / gij comt te baten
Die erme van staten // weeukens en weesen,
Ghij bemint onderwijsinge / met grooter vreesen,
Ghij haet plucken / en tesen / van de gierege altyt,
Overspel / hoerderije / dronckenschap / en nijt;
25[regelnummer]
Onreijnicheyt ghy mijt / afgoderije laecktij;
Nae des Heeren wort / ghij altijt haecktij,
Liefelyck waeckt ghij / na shemels gewinsele.
Fol. 178 vo:
Vreese des Heeren
Ghij syt de wysheijt
Wijsheyt
Ghij sijget beghinsele,
Deerste ghespinsele / daer de Heere in lust heeft.
Vreese des Heeren
30[regelnummer]
Tghoetwillich Herte duer beyen in rust leeft,
Ons eenich kint liefelyck en schoone,
Dwelck sal spanen der gloryen croone
En by den Heere der heerscharen groot sijn.
Wijsheyt
O Vreese des Heeren / ghij selt hem bloot sijn
35[regelnummer]
Altijt radende / tot des Heeren geboden
Tonderhouden crachtich / en niet te dooden,
Alsoot betaemt / den heylyghen kinderen.
Vreese des Heeren
Wijsheijt, gy en selles oock niet verminderen,
Want ghy voerwaer der deuchden fondement / sijt.
40[regelnummer]
Godts onsienlick wort crachtich gij becent zijt;
Gy weet alle diepe verborgen secreten.
Wijsheyt
Alle twist / tweedracht / wort gesleten
Duer Vreese des Heeren / en Wysheyt eersame.
Siet hier, onsen sone geheeten met name
45[regelnummer]
Tgoetwillich Hertte comt hier nv gaende,
Propelick simpelick /niet als de verwaende,
Gehoersaem der geestelyker disyplyne
Tallen termyne.
Vreese des Heeren
Gheheel iuechdich int schijne,
Noch ionck en fris en ient van leden
| |||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||
50[regelnummer]
Is hij; dus willen wy hem besteden
Tot eender offerande des Heeren reene.
Hier comt het Goewillich hertte,
een ionghelinck
Die Heere v goeyen dach verleene,
Beminde vadere / en weerde moedere.
Vreese des Heeren
Die Heere der heerscharen / sy v behoedere.
55[regelnummer]
Die moet v altyt in duechden stichten
En uwen geest verlichten.
179 ro:
Wijsheyt
Cristus duer wien / alle druck moet swichten /
Wil v, mijn sone, voer alle tempeest
Crachtelick beschermen
Goetwillich Herte
En synen geest
60[regelnummer]
Sij met v beyden onbeweghelick / hier.
Vreese des Heeren
Amen, sone, / dus merckt neerstelick hier
Ws vaders en moeders informasye
Wijsheyt
Op dat ghij lange leeft / en vindt grasije
Voor den Heere uwen Godt, / wiens heijlygen wille
65[regelnummer]
Ghy niet wederstaen en muecht.
Goetwillich Herte
Sonder gheschille,
Ia ic / geerne met geheelen moede.
Dus wats v beliefte?
Vreese des Heeren
Myn kindt / als de vroede
Die reden mijns monts / laet aen v beclijuen;
Bindtze aen v vingeren / en wiltse scryuen
70[regelnummer]
In die tafelen uwer hertten gloedich,
Sooe sal die Heere / uwe weegen voerspoedichGa naar voetnoot71.
Bereijden de welcke ghy wandelen selt.
Gij sij noch ionck / toecomende / fris hubs gestelt,Ga naar voetnoot73.
In al uwen lekens wel gemaniert.
75[regelnummer]
Dus siet dat ghy sabodt dach des Heeren soo viertGa naar voetnoot75.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||
En v schouderen buijcht / onder syn iock seer soet.
Draecht lieffelyck v cruijs en, wat gij doet,
Laet synen name daer in syn gepresen.
Neemt des Heeren vreese v vader te wesen
80[regelnummer]
En de Wysheyt v moeder soo wast v verstant.
Met Appollo maeckt nat / met Paulo plant;
Helpt cnoopen den bant / der volcomenheijt ient.
Wijsheyt
Des Heeren castydinge in v hertte prent
De wylen ghy noch ionck syt fris en gesont.
85[regelnummer]
Laet v niet bewegen, dit doen ick v condt,
Duer menschen fabelen / oft fylosofye
Noch doer die babelonsche hoerderye,
Fol. 179 vo:
Welck wederpertye / der gerechticheyt is,
Schout der godtloose wegen ter stont en ris
90[regelnummer]
Die daer vol distelen en dornen gesaeyt / staet.Ga naar voetnoot90.
Vreese des Heeren
Iohan. 14. Volch den wech die daer schoon effen gesaeyt / staet
Al schynt hy seer enghe in smenscen oogen.
Die lustege ryckdommen / salmen v toogen
Als dengel den profeet Esdras ontdeckt.
Goetwillich Herte
95[regelnummer]
Den geest inwendich geheel wort verweckt;
V worden mynder zielen een confortatyf / syn.
Wijsheyt
En wilt niet deelachtich der hoeren lyf syn,
Te weten Dongerechticheyt fel en boos,Ga naar voetnoot98.
De welcke v bedrieghen sal met haer treken loos
100[regelnummer]
En met haar pomperye afgryselick,
Wiens lippen syn als honich zo prijselick,
Wiens keele es ghelatter dan olye siet
Maer namaels bidter na myn bediet
Als alssene / oft regalle voerwaer.
Vreese des Heeren
105[regelnummer]
Wie een hoere aenhanckt / wort een lichaem met haer.
Merckt dit, myn sone / het es v leuen.
Wijsheyt
Maer die eenyghe maecht, eerweerdich verheuen,
Genaemt de Gerechticheijt delygentelic,
Puer reyn / sonder smette exellentelic,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||
110[regelnummer]
Wilt staen om te crygen voer een amye
Wt geheelder hertten tallen tye
Met viereger begeerten / met ionsten puere.
Vreese des Heeren
Ghodts Heijlichs Geests Kennisse / zeer suet van guere
Sal v haer geslachte / wel kennlic maken,Ga naar voetnoot114.
115[regelnummer]
Haer duecht vertellen, haer minnelyke spraken,
Haer costelyke ryckdommen, / haer schoone goeyen,
Huer zuete fonteyne, lustich int vloeyen,
Wiens vochtich besproeyen / v ziele veruerschen zal.Ga naar voetnoot118.
Wijsheyt
Dese maecht / bouen alle maechden int getal
120[regelnummer]
De verheuenste es / by den Heere almachtich.
Dus, myn sone, op onse leere syt achtich;
Wijckt niet ter rechter / noch ter slincker hant besyen.
Fol. 180 ro:
Goetwillich Herte
Thertte in mynen buijck moet hem verblyen.
Wie sou benijen / v salijghe leeringhe?
125[regelnummer]
O Gherechticheyt, o duecht vermeeringhe,Ga naar voetnoot125.
Na v wil ic mij lieflyck gaen sporen
O heer vadere, / o moedere / vercoren,
Uwen raet torbooren es my een vruecht groot.
Hier hangen sy Tgoetwillich hertte eenen mantel om, geheeten Liefde, geboort met Standtvasticheyt.
Vreese des Heeren
Siet, hier desen mantel / hier ter duecht / groot,
130[regelnummer]
Wilt minlyck omhanghen / tes tuwer vrame fier.Ga naar voetnoot130.
Wijsheyt
Neersteghe Liefde es synen name fier
Niet sonder blame fier, / ia dierbaerder dan gout.
Vreese des Heeren
Desen gerechtegen mantel altijt aenhout.
Huer sonder fout / ghy wel behaghen / sult,
135[regelnummer]
De Gerechticheyt /. Dus gyen draghen / sult
Allen v leeuen met vieregher meeninghe.
Wijsheyt
Siet hier, nu blyfdy in Godts vereeninghe.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||
Hij es geboort oock, hier op hebt menssie,
Met Standtvasticheyt / oft credensije,
140[regelnummer]
Duer welcke fijencije / onbeweghelijck / blijft.
Vreese des Heeren
Hier mede ghy alle ongherechticheijt verdrijft,
Hier met den geest gij stijft / soo dat v niet en deert:
Duyvel, / doot / noch helle / perijckel noch sweert,
Noch eeneghe teghenheyt ter weerelt genoemt.Ga naar voetnoot144.
Wijsheyt
145[regelnummer]
Als die heylijge Paulus v nv vrij beroemt
Der Gerechticheyt liefde / inwendich vol eeren.
Goetwillich Herte
Hier mede wil ic mij totter Gerechticheyt keeren.
O goetwillich begheeren, / hoe hebdij duerstraelt
Myn hertte soo vierich / met liefden gepaelt.
150[regelnummer]
Godts wijsheijt es gedaelt wt synen monde
In mynder zielen.
Vreese des Heeren
Vliet altyt de sonde.
In elcke stonde looft en danckt den Heere zoet.
Wijsheyt
Myn sone, hier hebdy nv v houlyck goet
Daer wij v nv met wt setten naer onse macht.
Fol. 180 vo:
Goetwillich Herte
155[regelnummer]
Danck hebt, vader en moeder; met gantser crachtGa naar voetnoot155.
Sal ickt besteden / als de vroede wijselyk.
Vreese des Heeren
Soe doet, myn kindt, op dat gij iolyselyck
Metter Gerechticheyt triumferen muecht.
Nv adieu, myn sone wel gefondeert ter duecht,
160[regelnummer]
Godts enghel moet v altijt wel sijn bewarende.
Wijsheyt
Des Heeren goetheyt / sy v voert sparende
Voer alle boosheijt / deser weerelt vol nijts.
Goetwillich Herte
Adieu, beminde vadere vol iolijts,
Adie, moeder, wiens leere ick onthouwen zal.
165[regelnummer]
Op v fondement ic nv voert bouwen sal.
Och, Heere, v wet / is myn voeten een licht.
V minlyke spraken / hebben mij gericht
| |||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||
Myn cromme paden.
Tot mij wilt noch keeren v heijlijch aensicht,
170[regelnummer]
Duer v goetheyt myn hertte noch voert stichtGa naar voetnoot170.
Met der minnen daden,
Dat mij Gerechticheyt / mach comen in staden,
Die ic beminne duer ws worts raden
Eelijck na tbetamen.
175[regelnummer]
Siet hoe Ijsaack op climt der liefden graden
Om Rebecka taenschouwen die hem mach ontladen
Van het druckich pramen.
O siet doch die amoreuse Iacob ramen
Na die schoone Rachel. Wie sout hem in blamen
180[regelnummer]
Connen verwijten?
Al wilt Putijfaers wijf Ioseph beschamen,
Dat acht ick cleene: // hij en derf hem niet schamen.
Tserpent hij laet byten
Al mocht die cueninginne Vasti spijten,
185[regelnummer]
Aswerus mint Hester / en laetse cryten.
Sy wort verlaten.
Tfij, ghy boelinne der Madijanijten,
Op v pastmen veel min dan twee mijten.
Blyft van my verwaten.
190[regelnummer]
Myn lief, de Gerechticheyt, es bouen maten
Die scoonste / en sueter dan honich raten.
Wie soudse volprijsen?
Dus wil ick nv gaen / die gebaende straten
Fol. 181 ro:
Ende sueckense / op dat ic met huer te mynder baten
195[regelnummer]
Mach veriolysen.
Hier comt een man /. Die salze mij wysen,
Hoopic aen Godt / en thertte met troost spijsen
Want hy schynt duechdelyck.
Gegroet syt, broedere, in Godts naem vruechdelijck.
200[regelnummer]
Waer leyt die reijse /? Wilt my dat seggen.
Een ionghelinck gelijck een enghel, ghenaemt Sheylichs Geest Kenisse
Godt loonts v, broedere / ick salt v wtleggen.
Ijk ben gesonden van Godt den Heere siet
Met gerechte warachtige hemelsche leere siet
Tot Goetwillich Herte, dwelck Godt bemint
205[regelnummer]
Om dien te wysene.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||
Goetwillich Herte
Juijst ghy my hier vindt.Ga naar voetnoot206.
Dat es myne name / o broeder eerweerdich.
Sheylichs Geests Kennisse
Godt sy gelooft dan.
Goetwillich Herte
Thertte es begheerich
Wie dat ghy syt /. Dus willet mij ontdecken
Hoe uwen naem es.
Sheylichs Geests Kennisse
Merckt sonder gecken:
210[regelnummer]
Godts Heijlichs Geests Kennijsse
Tes mijnen name jent.
Goetwillich Herte
Wa, zoo weet ick wel dat gy de Gerechtichheyt kent
Die ick beminne / met viereger liefden / net.
Sheylichs Geests Kennisse
Ia ick, serteyn, hier wel op let.
Myn worden als wet / in v hertte sluyten wilt.
Goetwillich Herte
215[regelnummer]
Huer gheslechte / huer afcomste my dan wten wilt,
Waer dat ze es / en hoe ickse vinden /sal.
Sheylichs Geests Kennisse
Ghij en derfter niet na vragen als dombekinde / al.Ga naar voetnoot217.
Haer geslachte / haer afcomste / es diep om gronderen,
Onsienlick en hemels; wilt dit contempleren
220[regelnummer]
En wilt alsulcken vraghen mijen,
Maer haer duecht / machmen tot geenen tijen
Compereren / wtspreecken / na myn beuroijen.
Sij es soo rijck van geestelyke gooijen,
Dat bouen myn macht schynt dat ickt vertellen souwe.
Fol. 181 vo:
Goetwillich Herte
225[regelnummer]
Wisti hoe geerne ick met huer versellen souwe,
Ghij sout mij haer duecht / gheheel wt breyden.Ga naar voetnoot226.
Sheylichs Geests Kennisse
Tot dan, Goetwilicht hertte, ick sal v leyden
Daer sij es / en dat ghijse spreecken / sult /
Maer ghy moet geloouen dat gij sonder gebreken sult
230[regelnummer]
Haer altijt liefde toonen / vroech / en spade.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||
Goetwillich Herte
Ia ick voerwaer siet.
Sheylichs Geests Kennisse
Nv duer Godts ghenadeGa naar voetnoot232.
Gaen wij bey tsamen als cnechten des Heeren.
Siet, Goetwillich hertte / wilt vruecht vermeeren:
Dat es haer camere / daer gijse vinden selt.
235[regelnummer]
Dus met viereger begeerten / clopt oft belt
Sonder fortse oft ghewelt /; sy comt terstont vuere.
Goetwillich Herte
Hoe heet die camere?
Sheylichs Geests Kennisse
Heijlijghe Scryftuere.Ga naar voetnoot238.
Met hemelschen guere / sy binnen versiert is.
Goetwillich Herte
O broeder goet / ter duecht gemaniert ris,
240[regelnummer]
Godt Heylychs Geests Kennisse / die my doet weten
Die duecht der Gerechicheijt / en haer secreten,
V ionst onghemeten / alle ionsten verhoocht.
Sheylichs Geests Kennisse
Goetwillich Herte, siet dat ghij v liefde toocht
En al houtse haer styf / wiltse daer om niet schouwen.
245[regelnummer]
Waeckt blyckelic / en laet v van vreemde vrouwen
Niet verleijden /; sij souwen v verdooren.
Nae de Gerechticheyt / neycht altijt v ooren,
Zoo seldij uwer sielen veel goets aen erven.
Nv adieu / ghij moet mij een weijnich tyts deruen.
250[regelnummer]
Wij moeten scheijden /. Dus blyft Godt beuolen.
Goetwillich Herte
Nv adieu, broeder / die my niet en hout verholen.
Nv Godt hebs deel, ic salt gaen auentueren.
Ic zal styf cloppen / met den rinck vander dueren.
Myn lief, doet open / aenmerckt myn ionste.
255[regelnummer]
Siet wie hier es / die v mint met gonste.Ga naar voetnoot255.
O Godt, sy en hoort niet. / Wat macht bedieden?
Noch sal ic eens cloppen. / O lief, wil bieden
Uwen eenegen bruygom v ionstege duecht
En laet mij toch inne.
Fol. 182 ro:
Een maecht int wit gecleet / genaemt
Gerechticheijt / steeckt haer hooft ter vensteren wt en spreckt:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||
Wie sydij die daer met vruecht
260[regelnummer]
Soo lieffelijck clopt / zoo duechdelick met zinne?
Goetwillich Herte
Tghoetwillich herte / v lief /. Och laet mij inne,Ga naar voetnoot261.
O vercoren vriendinne / die int hertte geplant syt.
Gerechticheyt
Tgoetwillich hertte?
Goetwillich Herte
Ia, lief. Vaijliant / sijt.
Doet open v duere / en laet mij in comen saen,
265[regelnummer]
Want naer v verlange ic.
Gerechticheyt
V minnelic vermaen,
Vrient, staet mij wel aen / maer merckt wel dit:
Hier en mach niemant in / hij en moet onbesmidt
Geheel ongeveijst / met liefden gecleet / sijn,
Geloouich / stantuastich / altyt bereet / sijn
270[regelnummer]
Mijnen raet te doene / sonder eenich bedroch,
Niemant te vreesene, ia seg ick noch
Syn leeuen te laten / ia om mijnen wille, siet.
Goetwillich Herte
O lief / en aensiedij mijnen mantel niet
De welcke es genaemt / Neerstige Liefde reijne
275[regelnummer]
En tbortsel heet Stantuasticheijt?
Gerechticheyt
Ia ick, certeijne,
Maer, vriendt, hoort: / daer esser noch vele voerwaer
Die van buyten schoon syn / geabijtueert / claer,
Maer inwendich sijnze groffelic besmet.
Nochtans beroemen sy haer / wel wetende bet,
280[regelnummer]
Dat sy mij beminnen / met ionstijgher trouwe.
Goetwillich Herte
Soo en ben ick niet / o edel kerssouwe.
Ick ben warachtich / recht en ongheueijst,
Getrou sonder lieghen / lief dit peijst.
Met viereger liefden / met oprechten gheest
285[regelnummer]
Ick v beminne
Gerechticheyt
Ten sij dat ghij vreest
Den Heere, wyens naem / men hoochst moet louen,
Ick en geloof v niet / maer als die verschouen
Ick v achte /. Dus merckt op myn leere.
Goetwillich Herte
O vriendinne / van mijnder kindtsheijt teere
290[regelnummer]
Heb ick den Heere gehadt voer oogen,
Gevreest / als mijn vader en moeder sal toogen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||
Dier my toe informeerden sterkelick.
Fol. 182 vo:
Gerechticheyt
O Goetwillich Herte, ghij segget soo merckelic,
Waer duer myn hertte inwendich beweecht wort.
295[regelnummer]
Mijn oogen duer liefde met tranen syn bestort.Ga naar voetnoot295.
Ick ghelooue v nv / dus en wilt niet suchten.
Ghij selt noch ghenieten / mijn bloeijende vruchten,
Inden wygaert Ingaddij v versolaseren
Goetwillich Herte
O welrieckende / balsemiere / blust myn begeeren
300[regelnummer]
En ontsluijt der minnen duerken geringe,
O myn schoone / daer ic na verlinghe.
Doet open uwen bruydegom / met haesten snel.
Gerechticheyt
O lief, syt te vreden / weest niet rebel.
Ghij moet noch wat toeuen. / Hoort myn redene
305[regelnummer]
Tot dat Godts Heijlich Geest Kennisse / met vredene
Hier bij v come / duer den wille van Godt
Die welck ontsluijten moet / dit geestelijck slot
Godts wort genaemt / reyn, suijuer en puere.
Goetwillich Herte
Godts Heijlichs Geests Kenisse / wees mij de duere
310[regelnummer]
En bracht mij hier vuere / tegenwordich present.Ga naar voetnoot310
Gerechticheyt
Hij sal haest by v comen / lief ecsellent.
Bidt Godt. Hy vermach / alle dingen alleene.Ga naar voetnoot312.
Hy helpt die gerechtijge altijt wt weene.
Goetwillich Herte. Refereijn
O brant der liefden, inwendich blaeckende,
315[regelnummer]
Goetwillich hertte / weest nv vrij haeckende,
Liefs troost smakende /. Wilt druck wt roeijen.
Siet hoe die liefste om v es wakende
Die v duer liefde niet es versakende.
Dus vruecht syt makende.Ga naar voetnoot319.
320[regelnummer]
Singt nv dliet Sallemons; ras, wilt v spoijen.
Prijst nv die bouen sienlycke goeyen.
V ionste laet vloeijen / seget sonder hoone.
Ick gelijck v, schoon lief / lustich int bloijen,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||
Bij die bloemen te Sarem / net int groeijen.
325[regelnummer]
Wie soude v verfoeijen?
Ghelijck een lelye onder die schoone
Syt ghij / en v gedaente met claren beschoone
Bouen alle menschen kinderen / spant gy de croone.
Naest Godt inden troone syt gij gepresen.
330[regelnummer]
Noyt geen soo bequaeme soo hemels int wesen.
Myn lief, myn vriendinne / gij syt schoone verheuen.
V oogen syn lieflyck / en claer beseuen,
Net bouen screuen / als duijuen oogen certeyn.
Gy syt sonder vlecke hubts gestelt int leuen.
Fol. 183 ro:
Uwen hals es gelyck den troon Dauits euen.
Ghij en muecht sneuen:
V wangen zyn als garnaetappelen reijn,
V tanden als yvoore / puer suyver van greyn
En als roosen int pleyn / syn v lipkens gedaan,
340[regelnummer]
V borstkens als een vloeyende fonteijn
Versiert met costelycke specije gemeijn
Met gulden puckelkens cleijn,
V beene als marmeren calonnen ghestaen,
Gefondeert opt gout / met safieren omvaen.
345[regelnummer]
O ghij dochteren Sijon / wilt nv wtgaen.
Mijn vrienden, helpt / saen // prijsen in desen:
Noijt geen soo bequame soo hemels int wesen.
Ick slape maer myn hertte waeckt warachtich.
Ik hoor die stemme / mijns liefs eendrachtich
350[regelnummer]
Die myn ziele mint machtich / nv na mij vraecht.
Ghij dochteren van Ierusalem / weest hier op achtich.
Ic besweer v bij den reen // en hinden crachtich
Op den velde sachtich.
Dat ghij myn vriendine niet en versaecht.
355[regelnummer]
Oft en weckt / tot dat haer selue behaecht.
Sy es noch bedaecht / en teer van leden,
Maer wilse salich prijsen. / Haer liefde toe draecht
Met den cueninginnen bij wijuen / vrij gewaecht.
O niet en vertraecht!
360[regelnummer]
Wie es dese die daer voert comt reyn van seden,
Schoon als de mane / wtuercoren / vol vreden
Veruaerlyck als de sonne / metter heercracht treden?
Dus seg ick tes reden // duer liefde geresen:
Noijt geen soo bequaeme soo hemels int wesen.
365[regelnummer]
O prinsserse, myn lief / vercoren vriendinne,
Staet op, myn schoone, v siele ic minne!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||
Comt herwaerts / met sinne / na my toe stuecht!
Den droeuen winter / soo ic bekinne,
Es vergaen / en den reegen es dinne.Ga naar voetnoot369.
370[regelnummer]
Tot onsen gewinne
Syn de bloemkens coragieuselic ter duecht
Gecomen inden lande / met blydelycker vruecht.
Die tortelduijve iuecht en laet haer hooren.
Den vychboom heeft cnoppenGa naar voetnoot374.
375[regelnummer]
Wyns sueten ruecke myn hertte verhuecht.
Comt gij schoone / gij muecht,
Fol. 183 vo:
Mijn duijue inde keijgaten vercoren
In die steencoten / dat ic mach orbooren
V suete stemme / v gedaente sonder toren.
380[regelnummer]
Soo mach ick als voren / seggen duer tgenesen:
Noijt geen soo bequaeme / zo hemels int wesen.Ga naar voetnoot381.
O Heere almachtich / Vader gebenedijt,
Ws Heylichs Geests Kennisse sonder respijt
Tot my toch seynden wilt als een beradere
385[regelnummer]
Dat hy dit crachtich slot / v wort metter vlijt
My wil ontsluyten / dat ic mach met jolijt
Metter Gerechticheijt / wt minlyke adere
Triumferen / en haer comen nadere,
Niet als een versmadere / des duechs onweerdich,
390[regelnummer]
Maer als een willich / liefhebbende vadere
Gerechtich syn kint / bemint / altijt volherdich.
Denckt, Heere / hoet hertte na haer es begeerich.
Laedt myn ghebet doch in v ooren clincken
Eer my den slaep der tentacijen veerdich
395[regelnummer]
Die mij quelt / ouercomt en my wilt crincken.
Waeckt / Heere. Al slaep ick, wilt mijns vroech gedincken.
Doude serpent, totten middel gelyck een vrouwe / en benede gelyck een duyuel / met eenen langen steert
Waer sydij nv, leyaert?
Tsondich Ingheuen, bouen als een duyuel, beneden als een man
Wat schuijlter, laudate?
Doude Serpent
Wa, sijdij nv doof fiel?
Sondich Ingheven
| |||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||
Goij, neen ick sekere!
Doude Serpent
Lucefeers vleybaert
Sondich Ingheven
Ben ick vroech en late.
Doude Serpent
400[regelnummer]
Waer sittij nv, leyaert?Ga naar voetnoot400.
Sondich Ingheven
Wat schuylter laudate?
Doude Serpent
Ic woude dat gij op den intrum waert.
Sondich Ingheven
Ia waer segcht bate!
Doude Serpent
Daermen goet geloof hiel.
Sondich Ingheven
Ick naems een cleekere.
Fol. 184 ro:
Doude Serpent
Waer sydy nv, leijaert?
Sondich Ingheven
Wat schuijlter laudate?
Doude Serpent
Wa, sysy nv doof fiel?
Sondich Ingheven
Goij neen ic sekere!
Doude Serpent
405[regelnummer]
Gij pleecht vermeert te syne / voer een duecht verstekere,
Een balams prekere, maer nv een vertragere
Wort ghy beuonden.
Sondich Ingheven
Ick ben noch een vaghere,
Al schyn ick dus maghere,
Ke, lieue dille!
Doude Serpent
Hier voermaels cregen wijt al na onsen wille
410[regelnummer]
Tgharen op de spille / dat nv te spinnen blyft.
Wie vintmen nv / die soo int vals versinen stijft
Als Iesabel, ons nichte / daer Naboch om truerde
en Ieroboam, ons neeve / die beluerde
Met gulden calueren in Ijsrahel, quant?
Sondich Ingheven
| |||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||
415[regelnummer]
En Arons kinderen / die hadden verstandt,
Die soo wel dleuijtsche priesterschap bedienden,
En Helys sonen / dat waren oock ons vrienden
Die bedrogen tvolck / welck nv ver te halen is.
Doude Serpent
Ia dats wel ou schult / ic moet v vertalen ris,
420[regelnummer]
Secht bloode catyf / verwaende cokijn.
Sondich Ingheven
Myn schult, segdij?
Doude Serpent
Ia, ouwt slamijn!
Sondich Ingheven
Dat lichdij bij orloue!
Doude Serpent
Ic en doe, na mijn wtlegghen!
Sondich Ingheven
Ou hoort, wat sal ick van dees bruijt seggen?
Tes self v schult! / Wat wildij veel crakeelen?
425[regelnummer]
Doe ic niet myn beste?
Doude Serpent
Datmen v moet moet seelen!
Ke, ia, ghij / sleyplenden / elf rebbe bloij!
Fol. 184 vo:
Sondich Ingheven
Ke, labsoete, swycht doch / gij tapt meest al roij!
Sietze staen eens hoe moij! / Ist haer qualyck geluckt?
Mij dunckt / al haddense de craeijen gepluckt,
430[regelnummer]
Sij en mocht niet frisscher wesen noch nettere,
Wa slanghen ghebroet!
Doude Serpent
Wa, Arryus kettere
Blau seckten settere / gij muecht wel swijgen!
Waer sietmen v soo veel adherenten crijgen
Als icker hebbe onder myn subiectie?
Sondich Ingheven
435[regelnummer]
Ick hebter meer gebrocht tot een qaeij effectie
Dan ghij, lieue madone! / Hae wel gy, stuytencont?
Doude Serpent
Nochtans en doedy na mijn wyten ront,
Want den cunstigen sluetel ic eerst int slot stack.
Eva ic becorde; / dies Adam / tghebot / brack
440[regelnummer]
Die worden die Godt sprack / dedic vercouwen snel.
Sondich Ingheven
In dat spel sachmen my den boeck houwen wel.
Ic en gincker niet toe als een door vrij.
Doude Serpent
En Caeijm gaf mijn redene oock wel gehoor / vrij,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||
Als hij Abel die clopper boonkens coockte.
Sondich Ingheven
445[regelnummer]
En ick gaf hem tcaecksbeen!
Doude Serpent
En oock goij toonkens stoeckte
Ick in Sodoma en Gomora ientelic.
Sondich Ingheven
Kores kinderen / als mannen presentelick,
De ic die oock niet na myn pypken springen
Als sy tegen Moysen stonden ende veel dingen
450[regelnummer]
Anders vort brochten dan haer bevolen was?
Doude Serpent
Sou ickse al noemen / die ic bracht hebbe in dolen rasGa naar voetnoot451.
Sint dat ic begost / ic en souts vertellen niet
Tusschen dit en morgen.
Sondich Ingheven
Sou ickse al mellen / siet
Die my gelooft hebben / ic ha wel veel wercks / noch.
Doude Serpent
455[regelnummer]
Wa siet die Faryseen en sulcken clercks / noch.
Die en sou ic niet vergeten / maer raken bloot al.
Sondich Ingheven
Wat wildij daer af seggen? / Die syn doch doot / al!
Fol. 185 ro:
Doude Serpent
Neen, die syn te groot al! // Nv, dat vaert daer henen.
Sondich Ingheven
Wij hebben geheelt veel gebrocken schenen.
Doude Serpent
460[regelnummer]
Hae, ghequetst segdij?
Sondich Ingheven
Sou dat dan waer syn.
Doude Serpent
Ter weerelt en mach ienter paer / syn
Dan ghij en ic alsment gronderen wille,
Maer ic ben die meeste.
Sondich Ingheven
Ick mach cesseren stille.
Ghij slacht dees quaey wijfs die dleste wort houwen.
465[regelnummer]
Wel ic geef my op / dat wij ackort houwen
En ons duecht voert schouwen die wij geladen hebben.
Nv waer beginnen wy / eer die daden / ebben?
Secht, vrou, wat raet? Laet hooren eenen!
Brater morghens niet.
Doude Serpent
| |||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||
Ick moet duer stooren benen.
470[regelnummer]
Wa iaet, seg ic, hoordij niet / gij dooue quijle?
Sondich Ingheven
Neen ic, achter niet / maer voer wel, moduuijle!
Doude Serpent
Op v ic muijle! / Tsij dat gij soo bot sijt,
Weetij watter gerockt es / ons tot spot wijt
En bij na gesponnen. Dies splyt mij myn hertte!Ga naar voetnoot474.
475[regelnummer]
Daer es die vyleyn / Tgoetwillich Hertte!
Hij heeft by na / tsynen wille gecreghen schier
De Gerechticheyt / die ons altijt staet tegen hier,
Dat erg hoerken / al sou sy verwoeden
Duer vreese en wysheyt / dier hem toe roeden.
480[regelnummer]
Dies hy metten goeden / haest sal geeert worden
En wyt niet en beletten
Sondich Ingheven
Dat moet gekeert worden!
Die Gerechticheyt segdij? / Wat duyvel es datte?
Help, Roboams raetslie, hoe crabt die catte?
Maer op dat ict vatte / seght eest begost spel?
485[regelnummer]
Machse hem niet ontsitten?
Doude Serpent
Sij heeft ghetroost wel,
Maer sterckste naeijken es noch te hechten / iaet.
Sondich Ingheven
Hanckter eenen maer aen?
Fol. 185 vo:
Doude Serpent
Ic salder om vechten / maet;
Hij en es noch binnen der cassen niet, quantken.
Sondich Ingheven
Waer es hij dan?
Doude Serpent
Als een bloij truwantken
490[regelnummer]
Syt hy noch voer haer duer en ianckt
Sondich Ingheven
Als een arm sotken
Sondich Ingheven
Die na sulcks verlanckt
Sondich Ingheven
Als een mat drauende venus reeperken
Die noch syns liefs naeuste secreet derven moet.
Doude Serpent
Hij wort noch onse / wy sulle noch eruen goet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||
495[regelnummer]
Nv den wint soo waeijt, tscip sal wel varen voert.
Wel wat raet? Na myn verclaren // hoort.
Hoe leggen wijt best aen om hem te bedriegen nv?
Sondich Ingheven
Ick weet gemaeckt, maer wy moeten vry liegen nv.
Wij sullen hem de gerechticheyt mesprysen gaen
500[regelnummer]
Die hy bemindt / na swercks bewysen saen,
Ia seggen / sy es logenachtich vol erchs saets
Gesaeyt / ontrouwe / hoerachtich / en vol quaets,
Flaterich / geveijst / elck blamerende.
Doude Serpent
Dat waer de catte / waer hy consenterende.Ga naar voetnoot504.
Sondich Ingheven
505[regelnummer]
Ke jaij, lief nichte / ten mach ons niet fouten.
Doude Serpent
Comt, laet ons dan eerst / ons nicht gaen becouten,Ga naar voetnoot506.
Dongerechticheyt, en geuent haer te kinnen al,Ga naar voetnoot507.
Dat sy ons hier toe helpe / want sy versinnen sal
Al dat ons dient best / en bequaemelickst // is.
Sondich Ingheven
510[regelnummer]
Bouen ons beyen / sy deersamelickst // is.Ga naar voetnoot510.
Noijt betere raet / in warachtycheden.
Wij willense, seg, aen hem gaen besteden
Tot eenen wijue /. Iuijster dan iuijste.
Doude Serpent
Bij gans bloet, siet / hoe lach ick in myn vuijste:
515[regelnummer]
Sy comt hier rechs gaende tonser vrome.
Sondich Ingheven
Ick wilse gaen groeten.
Doude Serpent
Syt willecome,
Ey lieue nichte, gij comt recht te passe.
Fol. 186 ro:
Sondich Ingheven
Wij souden v gehaelt hebben wten casse.
Een vrou, genaemt Dongerechticheijt daensicht hoerachtich / die cleeren leelyck bepleckt / geheeten Grouwelyckheyt:
Danck hebt, cosyn en nichte vol vruechden.
520[regelnummer]
Hoe soo, wat esser gaens? / Willet my met vruechden
Seggen; / mach ic v helpen gheringhe,
Ick ben tuwen besten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||
Doude Serpent
Ons beyden weddinghe
Moet ghij nv helpen beuestygen sterckelyck.
Dongerechticheyt
Wa ic, ic geerne!
Sondich Ingheven
Verstaet dit merckelick:Ga naar voetnoot524.
525[regelnummer]
Tgoetwillich hertte de Gerechticheyt vrijt
En crachtelyck bemint, dwelck ons seer spyt.
Dus moety ons bystaen / want wyt begeeren,
Dat wij met lysticheijt hem van haer weeren,
Dat hyse niet en cryge tot eenen wyue vast.
Dongerechticheyt
530[regelnummer]
Tghoetwillich hertte?
Doude Serpent
Ia, hier vry wel op past.
Dongerechticheyt
Wa, die sal qualyck te belueren syn.
Sondich Ingheven
Hij en sal niet! / Siet voer der dueren fyn
Sidt hy en slaept / inden Stoel der Beproeuinge.
Doude Serpent
En wacht na eenen tsynder behoeuinge,
535[regelnummer]
Genaempt Godts Heijlichs Geests kennisse voerwaer,
De welcke hem ontsluyten souwe tslot eerbaer
Genaempt Godts wort / sonder luegene,
Waer duer hy by huer comen sou en huegene
En onbewegelyck blyuen altyt, siet.
Dongerechticheyt
540[regelnummer]
Neen, neen, dat moet geschut / oft thertte splyt, ziet.
Tsa sonder toeuen laet ons dat gaen beletten.
Sondich Ingheven
Wel dan / maer om de duecht bat te verpletten
Twaer best dat gy v cleet genaemt Grouwelicheit
Bedecte met Schynsel van duechden planteyt
545[regelnummer]
Oft licht in v eenich behagen creghe
En ons gehoor gave.
Fol. 186 voo
Dongerechticheyt
Niet als die tragen / pleghen
Ick mij tot sulcker opynien gaen voegen;
Ic salder my ter stont me gaen vercieren.
Doude Serpent
Soo doet en spoetyt v dan.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||
Sondich Ingheven
Tsyn ons manieren.
Doude Serpent
550[regelnummer]
Wy doen hem noch bieren van Lucefeers cuijte!
Sondich Ingheven
Slaep, manneken, slaept.Ga naar voetnoot551.
Doude Serpent
Hij es haest uijte.
Wist hij de cluyt / hy sou gaen schoijen.
Sondich Ingheven
Wy sellen hem leeren / den huebel vloijen.
Doude Serpent
In onser koijen / doen wij hem noch dansen.
Sondich Ingheven
555[regelnummer]
Loopt nv, syt sincke.
Doude Serpent
Al gewonnen canssen.
Sondich Ingheven
Meten grooten hansen wij noch brageren vrij.
Doude Serpent
Den boe ha maken
Sondich Ingheven
Sonder cesseren vrij.
Doude Serpent
Ons declareren / vrij haest openbaer wert.Ga naar voetnoot558.
Sondich Ingheven
Wa siet hoe bange / dat dees gante mert.Ga naar voetnoot559.
Doude Serpent
560[regelnummer]
Ic meen, men een peert / wel soo haest toomen souwe.
Sondich Ingheven
Nv siet, sij comt.
Doude Serpent
Noyt schoonder vrouwe!
Sondich Ingheven
Een weerelt van gouwe / schijnt sy van buijten fris.
Dongerechticheyt
Nv laet ons den vogel wt der muijten ris
Doen springen / want ic bender toe bereet.
Doude Serpent
565[regelnummer]
Die Grouwelickheijt es met Schynsel van duechden gecleet.
Sondich Ingheven
Dnet es gespreijt, tquaet aes nv nopen moet.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||
Doude Serpent
Duer dit habijt gy menich hopen doet
Te vergeefs / in de salicheyt des Heeren groot.
Fol. 187 ro
Sondich Ingheven
Nv, nichte, hoort / en doet na ons leeren // bloot.
570[regelnummer]
Blyft hier wat staende / tot dat wij v wincken.
Wy sullen hem gaen wecken eerst / syn duecht vercrinken.
Met lysten subtylic / syn ooren vol blasen.
Dongerechticheyt
Soo doet dan, ic sal beijen.Ga naar voetnoot573.
Sondich Ingheven
Ras, thoont sonder prasen.
Roept luyt / en maeckt hem wacker ter stont.
Doude Serpent
575[regelnummer]
Ontwaeckt, ghy slapaert! / Hoe sidtij dus bont
Nv hier en slaept / secht v, gij droomer swaer?
Goetwillich Herte
Hoe, Godts Heylich Geest kennisse, sydy daer?
Och, ras, wilt doch myns liefs duer open doen
Dat ic by haer come.
Sondich Ingheven
Neen, neen / schout sulc prisoen.
580[regelnummer]
O edel baroen, / v naeckt avantagije.
Doude Serpent
Hij, broeder, staet op / en maeckt coragie.
Als een persoonagie / wort gy groot verheuen.
Goetwillich Herte
Wie sydij, mijn vrienden?
Sondich Ingheven
Twee die beste van leuen
Die ooijt ter weerelt domynasy vuerden.
585[regelnummer]
Die onsen raet dede / noyt in dolacije spuerden.
Den verdruckten altyt syn leeuen boeten wij.
Goetwillich Herte
Comt gij dan hier om te versoeten mij
En om mijns liefs deucht te helpen prysene,
Genaemt de Gerechticheyt?
Doude Serpent
Om te wysene
590[regelnummer]
V / syn wij hier beije gesonden / eendrachtich.
Sondich Ingheven
Lief man, de Gerechticheyt es al hoerachtich.
Bemindij die, soo doedij als die sotten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||
Siedij niet hoe datze bij na al met haer spotten
Die in die weerelt syn / groot en cleene?
Goetwillich Herte
595[regelnummer]
Die tel ic al voer Belyals saet gemeene.
Die wys is sal haer beminnen vruechdelyck,
Eerlijck met trouwen.
Fol. 187 vo:
Doude Serpent
Sy schynt wel duechdelic
Van buyten / maer van binnen es sy vol fenyns,
Sondich Ingheven
Bedriegelyck / vol luegenen / en geveijst schyns
600[regelnummer]
Die tot veel gepijns / den mensche dwingen can
En belooft schoon dingen, maer int volbringen dan
Sult ghyze als een hoere ontrouw vinden.
Dus segic: verlaetse.Ga naar voetnoot603.
Goetwillich Herte
Waert dat gyse kinden,
Gy sout alsulcken lasteringe mijen.
605[regelnummer]
O, die Gerechticheyt, myn lief, doet my verblijen.
Om druck noch lyen ic en verlaetse niet.Ga naar voetnoot606.
Wech, ghij blasfemeert!
Doude Serpent
Neen, broeder, haetse / siet.
Sy heeft soo veel dootelyke vijandenGa naar voetnoot609.
Die v met huer souwen brengen in schanden
610[regelnummer]
En dien ghyse tot eenen wijue trouden.
Goetwillich Herte
Ick en vreese niemant; / ic salse behouden
In mynder hertten voer een eenege bruijt
Die myn siele bemint.Ga naar voetnoot613.
Sondich Ingheven
Haer iaren syn al uijt.Ga naar voetnoot614.Ga naar voetnoot614.
Ghij en muecht geen solaeis / noch tryumferinge
615[regelnummer]
Bij haer gecrijgen / seght, salege bloet / goet.
Doude Serpent
Siet hier dese maecht. / V oogen op doet / vroet.
Dese soude v wesen / een bloeme vol ionsten,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||
Een fonteyne uwer sinnen / fraeij van consten.
Syt daer na hakende / met delygensye;
620[regelnummer]
Dese seldy wel crijgen / en maeckt geen mensije.
Wilt ons betrouwen / gy en selt niet bedrogen syn.
Goetwillich Herte
Tfoij, Ongerechicheijt / gy moet verspogen syn!
Ach, Heere, wilt doch dees temtacije veriagen.
Legget pack niet swaerder / dan ick en mach dragen.
625[regelnummer]
Laet niet meer plagen Putyfaers wyf vals
Den goeyen Ioseph.
Dongerechticheyt
Myn vrient, schout sulck motyf vals.
Doet mynen raet / achtes niet voer slechticheyt.
Fol. 188 ro:
Wilt ghij mij verkeesen voer de Gerechticheyt,
Ghij selter een eewich weluaert aen eruen,
630[regelnummer]
Een saechtelic leeuen / een vredelyck steruen;
Den prys van Godt en menschen cryghdij.
In alle heijlicheyt / rechtueerdicheyt / soo stijchdij;
Duer my de Heere / uwen wech voorspoedichGa naar voetnoot633.
Maken sal ouervloedich.
Sondich Ingheven
Ia, rustich en moedich.
Doude Serpent
635[regelnummer]
Van als planteyt / daer thertte na mach haken
Wert v gegheuen.
Hier comt Sheylichs Geests Kennysse met een sweert / geheeten Vast Gelooue.
O mordadeghe draken,Ga naar voetnoot637.
Helsche serpenten / duijvelsche geesten,
Wech ras van hier! / Het teecken der beesten
Hebt ghy ontfanghen / gij slangen gebroet.
640[regelnummer]
O Goetwillich hertte / o broeder soet,
Laet v niet bewegen; wederstaetse vast,
Sterckelyc duert ghelooue.
Goetwillich Herte
Och, helpt my wt den last.
Godts Heylichs Geest Kennisse / wilt by mij blyuen!
Helpt my dese valsche geesten van hier dryuen
645[regelnummer]
Die my dus ongenadich / scoffieren willen.
Sondich Ingheven
Wa siet: dese willen ons craeyeren stillen.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||
Doude Serpent
Hij comt tieren / al sou hey ons die blase breken.
Dongerechticheyt
Meyndy dat wy hier al vyse vasen spreken?
Ghy en sult noch alsoo van hier niet weeren.
Sheylichs Geests Kennisse
650[regelnummer]
Mach v dan dit scherpsnydende sweert niet deeren,
Genaemt Vast Gelooue / vol victorijen?
Nu wech van hier / ghy duyvelsche syboryen.
Die Heere der Heerscharen / hier mede strijt.
Sondich Ingheven
Help Lucijfer!
Doude Serpent
Moort, moort!
Dongerechticheyt
Dat sweert duersnijt
655[regelnummer]
Inwendich myn siele / geest en consiensye.
Fol. 188 vo:
Goetwillich Herte
Och slaet al, slaet al!
Sheylichs Geests Kennisse
Dats v sentensije!
Dongerechticheyt
Och, ons invencye / moet heel verdwijnen!
Sondich Ingheven
Noijt meerder tegenspoets!
Doude Serpent
Och, noijt meerder pijnen!
Sondich Ingheven
Ons cracht, ons macht / moet blyuen tondere.
Dongerechticheyt
660[regelnummer]
Met desen sweerde / bedryftmen wondere.
Thelsche gheplondere / hier voer wycken moet.
Doude Serpent
Ten gronde ebt hier onser pracktycken / vloet.
Als Godt stryt / Belyal moet den camp verliesen.
Sondich Ingheven
Comt, gaen wy / met ons drijen ander verkiesen
665[regelnummer]
Die ons bet ghehoor. Wy hebben hier wte.
Dongerechticheyt
Ic en bleef hier niet langer om een uer oft mijnvte.Ga naar voetnoot666.
Die helsche lute / hier slappen toon / geeft.
Die sduyuels raet doet // sduijuels loon heeft.
Pausa
| |||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||
Sheylichs Geests Kennisse
O Goetwillich Hertte, wilt nv getroost syn.
670[regelnummer]
Om dat gij stantvastich bleeft / by v propoest fyn
Heeft v de Heere verlost en ontbonden
Van dese temtasye / en mij tot v ghesonden
Dat ic v wijsen / leijden / en bewaren / souwe
Ende alle verborgentheijt / verclaren / souwe
675[regelnummer]
En om dat ghy soudt weten hoe wonderlyck dat Godt
Syn wtuercoren beproeft / die hij int slotGa naar voetnoot676.
Nochtans bewaert als den appel synder oogen.
Siet, die Heere wou sien / hier int claer betoogen
Oft ghij de Gerechticheyt / wt gantser herten
680[regelnummer]
Socht en beminde.
Goetwillich Herte
Veel lijdens en smertten
Heb ic geleden om haren wille.
Sheylichs Geests Kennisse
Fol. 189 ro:
Soo elt gij noch v leeuen, weest sonder geschille.
Godt en ontfanckt geenen soen / die hij niet en versmaet.
Paulus seijt: / ist dat ghy die castydinge haet
685[regelnummer]
Die sij alle deelachtich / syn geworden bloot,
Soe en sydij geen erfgenaem syns rycks groot,
Maer een bastaert. / Dus en laet v beweghen / niet.
Goetwillich Herte
Om de Gerechticheyt heb ict al verdregen / sietGa naar voetnoot688
En sal soo langhe / als ick in de weerelt bin.Ga naar voetnoot689.
690[regelnummer]
Dus helpt mij bij haer.Ga naar voetnoot690
Sheylichs Geests Kennisse
Comt / ic sal tot uwen gewin
Godts wort/ dit geestelich slodt, ontsluijten hier
Met desen sluetel, Hemelsche Begeerte fier,Ga naar voetnoot693.
Duer de welcke alle vaste sloten ontpluijcken.
Goetwillich Herte
O mijn lief, myn roose / wilt nv ontluijcken
695[regelnummer]
V ermkens / en my met liefden ontfangen.
Vercoelt mij met bloemen / merckt op myn gangen,
Laeft mij met appelen / want ick ben crank
Van liefden.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||
Gerechticheyt
Ick hoore myns liefs stemme geclanck!
Ghij die mijn siele bemint / sydy / hier veure?
700[regelnummer]
Compt binnen / myn lief / scoon van statuere.
Aenschout myn camer / zeer reyn van seden.
Siet, van sypresen, es onse bedstedeGa naar voetnoot702.
Gemaeckt / ende die columen dijlijgent
Syn silueren / en van goude exellent
705[regelnummer]
Est decsel en tsitten purperen schoone,
Den vloer geplaueyt / met dyamanten ydoone.
Tsestich stercke van Ysrahel / hier oock bij staen
Bereet totten stryde / elck houdende saen
Een sweert in syn handt / om die vreese der nacht
710[regelnummer]
Die te bewarene.
Sheylichs Geests Kennisse
Godts muegende cracht
Heeft v hier gebracht. / Dus looft synen name.
Goetwillich Herte
Ick ben onweerdich / ouwer goetheijt eersame,
Heere, die gij uwen cnecht hier toont.
Fol.189 vo:
Gerechticheyt
O myn lief, ghy syt schoone ter duechden gecroont,
715[regelnummer]
Ghij sijt mijne / en ick ben dijne voerwaer.
V slincke hant / leet onder myn hooft eerbaer
En v rechte hant die omhelst mij.
Goetwillich Herte
Set mij als een teken vp v herte vrij
Gelyck eenen seghele / op uwen erme net,
720[regelnummer]
Want myn liefde tuwaerts es onbesmet,
Ia sterck als die doot / oft helle vervaerlyck
Sheylichs Geests Kennisse
Roept nv die appelen der sueticheyt eenpaerlyck,
Van den wyngaert Engaddyer pluckt nv vruchten.
De Heere bemintze / die des sondaers wech vluchten
725[regelnummer]
En de Gerechticheyt / beminen seer vierich,
Hoe wel Doude Serpent / fel en dangierich,
Tsondich Ingeuen / syn saet / zou geern saeyen voert
Als hier nog speelwys / sal worden gehoort.
Pausa
Doude Serpent
Help, Barabas cudse!
Sondich Ingheven
Help, Asmodeus!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||
Doude Serpent
730[regelnummer]
Help, Barabas cudse, / help Barabas cudse!
Sondich Ingheven
In een scheppers pudse
Sluyt ic mynen vre dus.
Doude Serpent
Help, Barabas cudse!
Sondich Ingheven
Help Asmodeus!
Doude Serpent
Noijt soo gestoort! Ic moet mynen creveus
Met valscher opynyen nv gaen ontdecken.
Sondich Ingheven
735[regelnummer]
Al en heeuet niet geholpen ons wecken
Aaent Goetwillich Herte / hy salt noch becoopen
Oft de duijvel moets deel hebben.
Doude Serpent
Groote hoopenGa naar voetnoot738.
Argenen met steerten / wy noch versieren snel.
Sondich Ingheven
Men sal hem leeren onsen sabot vieren wel.
740[regelnummer]
Syn loos bestieren fel / wert een ende.Ga naar voetnoot740.
Doude Serpent
Fol. 190 ro:
Dat hy oyt Gerechticheyt kende
Sal hem noch opcomen, dat wedde ic vrylyc.
Sondich Ingheven
Hy tryumfeert met huer heel blylijck.
Ia, spaey en tyelick / sietmen hem vruecht oorboren
745[regelnummer]
Met haer / al hadde hyse eet gesworen
Een niet begeuen wilde nemermeere.
Doude Serpent
Nv al ghenoch van dien. / Met snellen keere
Wijselick goeyen raet moet hier ghesticht / zyn.
Hoe leggen wijt best te wercke?
Sondich Ingheven
Ons daet moet licht syn.
750[regelnummer]
Dit dunckt my tbeste, om hem te verlacken haeste,
Dat wij gaen loopen den wech opt dnaeste
Naer Esaus hutte vol alder blamacyen
En gaen hem diffameren met alder turbacien
Aen de Ghoddeloose en Wreede tijrannije,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||
755[regelnummer]
Seggende: hij es een wederpartye
Onser wel geordyneerder leeringhen.
Soo comt hy in verseeringhe.
Doude Serpent
Daer loop ic ras. Dats myn begheeringhe.
Vonden wyse doch tuijs / ic quaem wt doluere.
Sondich Ingheven
760[regelnummer]
Ia wy, weet ick wel.
Doude Serpent
Ou, sij staen voer de deure!
Noyt meer ghelucks; / tcomt rechts na ons meeninge.
Sondich Ingheven
Doet vrij v clachten / schout sduechts vereeninge
Spaert ock gheen luegenen; / ic sal v helpen.
Doude Serpent
Aije mij, ic come geloopen gelyck een welpen.
765[regelnummer]
Goijen dach, myn heeren / hooch en eersamelic.
Sondich Ingheven
Voer ons bequamelyck.
Die godtloose, een rechter
Danck hebt beyde; / tes soo betamelyck.
Hoe comp ghij dus haestelick geloopen?
Wat es v begheerte?Ga naar voetnoot769.
Doude Serpent
Ick salt v ontcnoopen
Als vrouwe warachtig, stantuastisch in woorden.
Fol. 190 vo:
Blamelycker diffamacie gij noyt en hoorden,
Dat weet ic wel / dan ic v vertellen zal.Ga naar voetnoot771.
Daar esser een wiens naem ic v spellen sal,
Gheheeten Tgoetwillich Hertte, nooyt meerder vileyn.
Dese heeft geschoffiert een maget reijn,
775[regelnummer]
Genaemt Dongerechticheyt / en oock merct dit
Dat noch meer es, dat hy in hoerderie sidt
Bij een leelijcke teve / welck tegen ons wet / es,
Te weten de Gerechticheyt, die daer besmet / es
Met veel contrarije leeringhen boos.Ga naar voetnoot779.
Sondich Ingheven
780[regelnummer]
Hij heeft ons ghemaeckt / by na heel sinneloos.
Domijneert hy noch langhe, hij sal met liste
Oock v ryck te niet doen / en stellen in twiste
| |||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||
Tghemeen puepel binen onsen lande.Ga naar voetnoot783.
Doude Serpent
Hy waert weert datmen hem brande!
785[regelnummer]
Vol bedrochs en lueghenen es hij getast,
Moerdadich / diefachtich / noijt booser gast.
Daer toe niet en pasthij op leege of hooge.Ga naar voetnoot787.
Godtloose
Soodanijge saken / ick noij ghedooghe.
Help, wat ghij seckt! / Noij meerder abuijs!
790[regelnummer]
Soo en was ic noijt sooe ghestoort / oft confuijs.
Dat sal ic wreeken / heb ick cracht oft macht.
Wreede Tyrannije / de cnecht
Hij waer weert datmen hem doode onsachtGa naar voetnoot792.
Met die tormentelijckst doodt / diemen conde
Versieren siet.
Sondich Ingheven
Obstynaet en vals van gronde
795[regelnummer]
Es hij. / Syns gelycke en vintmen niet.
Godtloose
Lieue / secht mij doch het rechte bediet:
Waer es hij woonachtich / waer sal icken vinden?
Ic sallen vanghen / datten Godt moet schinden
Van stonden aen / sonder eenich letsele.
Doude Serpent
800[regelnummer]
Ic salt v seggen, tes myn opsetsele:
Syn huijs daer hy woont heet Heylyge Schrifture,
Wel vast gesloten / en wel ter cuere
Met Godts Wort crachtich / daer wij ons voer scroomen.
Fol. 191 ro:
Hoe gijer op stormde / gij en souter niet in comen,
805[regelnummer]
Maer ic weet wel raet / om hem te betrapen.
Wreede Tyrannije
Ia hoe soo doch?
Doude Serpent
Gelijck onnoosel schapenGa naar voetnoot807.
Sult ghij v houden / niet soeckende dan tghoede.
Vuer syn duer / sult ghy subtijlic houwen hoede
En als hy wt comt / dan seldy hem aenveerden
810[regelnummer]
Geveysdelyck / met daet / sonder toeuen / nv.
Godtloose
Die cokyn! Dat hem Godt moet bedroeuen / nv!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||
Wreede Tyrannije
Maer secht, waer aen / sullen wij hem kennen dan?
Sondich Ingheven
Aen syn habyt.
Doude Serpent
Daer hij / als een groot man
Met verciert es / dwelck Neerstege Liefde heet.
Godtloose
815[regelnummer]
Al genoch! / Dnet wort van stonden aen gespreet.Ga naar voetnoot815.
Ras, Wreede Tijerannije / sonder dralinghe
Geveijsde Duecht / myn cleet vol qualinge,
Haelt mij ter stont / dat ict aentrecke.
Wreede Tyrannije
Wel al bereet, meestere.
Doude Serpent
Noij looser kecke!
Sondich Ingheven
820[regelnummer]
Alsoo soumen die vijf vijchskens ient!
Wreede Tyrannije
Hier, meester, hanckt omme.
Godtloose
Hy es ombekent.
Doude Serpent
Daer mede soudijt hebben.
Sondich Ingheven
Wel ghepracktijseert!
Godtloose
Wel, wat dunckt v? / Ben ick qualyck geacoetreert
Om hem te betrapene?
Doude Serpent
Neen gij, sekere.
Wreede Tyrannije
825[regelnummer]
En ic, als een subtijl achter stekere,
Heb mij Ypocrijts Werck gecleet, siet.
Hij en sal ons niet kennen na mijn bediet,
Maer meennen / wy syn twee heylygen van leuen.
Fol. 191 vo:
Godtloose
Nv dan laet ons gaen; / hij comt saen in sneven.
830[regelnummer]
Bij gans vier, hy salt metter doot betalen,
Dat es verloren.
Wreede Tyrannije
Ten mach ons niet falen.
Hoe sal ick hem leeren sulcken rancken stellen!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||
Sondich Ingheven
Siet scherp toe als vrome, wijse gesellen.
Doude Serpent
Wij sullen van achter / een ooge int seyl hebben.
Goetwillich Herte
835[regelnummer]
O Heere, het moet in v al troost en heyl hebben
En in anders niemant // die leeuen ontfaen // heeft.
Dies ick v dancke. / Therte liefelic vermaen / geeft
Vwen hoogen name / heijlych ghepresen.Ga naar voetnoot838.
Ghij hebt vwen knecht / soo viel liefden bewesen,Ga naar voetnoot839.
840[regelnummer]
Ia duijsentmael meer dan ic weerdich // sij.
De Gerechticheyt schoone / en expeerdich / vrij
Hebdij mij tot een eeuweeghe bruijt gegeuen,
Tot een geestelyke trouwe / vriendin verheuen
Wiens duecht bouen screven / ic moet wt breijden.
845[regelnummer]
O ghij menschen kinderen, seght sonder verleyden:
Waer es oeyt sulcken vriendinne gevonden
Als myn lief de Gherechticheyt?
Wreede Tyrannije
Bijden wonden,
Dat sal hij sijn! / Siet hier na ic taste.
Sondich Ingheven
Ia, dat eshij, maet.
Doude Serpent
Ras, ras, hout hem vaste!
Wreede Tyrannije
850[regelnummer]
Ghegruet, broedere / naer v wij verlangen.
Godtloose
Eij, mordadich vyleyn / geeft v gevangen.
V loose gangen / saen verleert worden.
Sondich Ingheven
Metten fonckerick, baes, suldij geeert worden!
Doude Serpent
Waer es nv Petrus, uwen voervechtere,
855[regelnummer]
Die ons schier veriaechde?
Goetwillich Herte
O godloos rechtere,
O Iudas bloet, hebdij noch domijnacij?
O valsche Ioab, es dit v consiltacije?
Fol. 192 ro:
Segt, wat redenen / hebt ghij op Amasam doch?
| |||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||
Godtloose
Men salt wel seggen / gij vals truwant noch.
860[regelnummer]
Voert aen / voert aen / ten baet gheen clappen.
Sondich Ingheven
Ia, ia, op Stinckenborch!
Doude Serpent
Daer, telt de trappen!
Wreede Tyrannije
Treet hier inne. Dit sal uwen stal syn.Ga naar voetnoot863.
Sondich Ingheven
Setten wel vaste.
Doude Serpent
In Babel moetet al syn.
Sondich Ingheven
Laet v de Gerechticheijt comen in baten!
Doude Serpent
865[regelnummer]
Hoe helpt sij v nv? Waer op wildij v verlaten?
Wreede Tyrannije
Als die verwaten / wort uwen loon schier,
Eij snoode vijleijn / gij, en geen schoon hier.
Bereijt v: / v naeckt / des doots sentencije.
Goetwillich Herte
O Heere, aensiet dit / in v presensije!
870[regelnummer]
Ghedenckt uwen knecht / ter noot doch ijet!
Godtloose
Laet sien hoe v Godt helpen sal / wt v verdriet!
Tsa boeijt hem aen beij de beenen sterckelic
Sonder genade.
Wreede Tyrannije
Siet, dese syn merckelyc
De swaerste / diemen hem aen mach hanghen.
875[regelnummer]
Deen heetmen Godtslasteringe, noyt geen soo strangen
En dander Valsche Opynije versmadich.
Sondich Ingheven
Ia, dat sijn sij.
Doude Serpent
Sijt hem niet ghenadich.
Wreede Tyrannije
V werck morddadich / sal v haest wel opbreken.
Men sal v leeren der gerechticheyt treken.
880[regelnummer]
Comt, laetse dese boeijen nv ontcnoopen / vrij.
Sondich Ingheven
Hij sidt nv vaste.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||
Doude Serpent
Comt, laet ons ghaen loopen / by
Tot ons nichte Dongerechticheyt / en segget haer
Fol. 192 vo:
Hoe dat hij gevangen es / en geboeijt seer swaer
Met Valsche Opijnie / en Godts Lasteringe.
Sondich Ingheven
885[regelnummer]
Oft sij hem spreken wou / dat sij quaem geringe
Ter stont eermen hem aflijuich maeckte.
Die wij wel wijsen / noijt qualyck en geraeckte.
Godtloose
Hoort, Wreede Tyranije / twaer beter dat gij waeckte
Vromelyck dees duere / myn knecht vol ionsten,
890[regelnummer]
Te nacht / op dat sijn meplegers / met consten
Subtijlick hem geen secours / oft bystant en doen
Dat hij niet wt en gherake. / Sij syn soo coen.
Sy suwen hem met pracktiken stelen warachtich.
Wreede Tyrannije
Comt nv die wil / hoe vroem / hoe machtich!
895[regelnummer]
Met eijgen cracht / wil icse verseeren.
Ic sal vry wel waken. Wilc v tuyswaert keeren;
Hij en salt niet ontspringhen, hoe dat hyt brout.
Godtloose
Soo doet als een man / en hout v wel stout.
Ic sal Pijlatus gaen wecken / ongesneeft,
900[regelnummer]
Dat hij ouer Ihesus een vals ordeel geeft.
Soo worden wij syns ontslagen ter stont.
Wreede Tyrannije
Ia, laeten wech helpen / den valschen hont.
Eijeren in de panne / soo en comter geen quaet af.
Godt de wysselic / dat hij ons dien raet gaf.
Goetwillich herte int gevanckenisse
905[regelnummer]
O Heere / Heere / hoe syn myn vyanden soo veele
Die daer seggen gy en hebt geen hulpe in Godt!
Hoe benauwen sij myn siele / dus dat ic quele!
Hoe roepen sij alle dage / daer in spot!Ga naar voetnoot908.
Hoe dreijcht den tijrannegen / godtloosen sodt
910[regelnummer]
Die gerechtege die v wet bemint!
Sy spannen haer bogen. / Tdootlijck gescodt
Sij na myn siele schieten / snel als de wint.
O mijn Godt / myn Godt / myn vaderlick vrient,
Waer om hebt gij mij / dus ellendich verlaten?
915[regelnummer]
Die worden mijns huijlens / soot herte becint,Ga naar voetnoot915.
Syn verre van mynder salicheyt en baten.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||
Ic en ben maer een worm / geheelijck verlaten;
Myn gebeenten hebben mij besweken nv,
Myn crachten syn verdroocht seer bouen mate.
920[regelnummer]
Myn tonge cleeft / ic en can gespreecken nv,
Fol. 193 ro:
Aen themelt myns monts. / Als de versteken nv
Legt ghij mij in des doots stoff geheel veruaerlic.
Ic mach met Iob wel clagen myn gebreecken / nv.
Wat help den catijueghen dlicht claerlic
925[regelnummer]
Oft den bedroefden / die de doot verwacht swaerlic?
Wreede Tyrannije
Wie, duijvel, comt hier? / Tsa sect wie sijt gij?
Comt hier niet nader / oft ic sal v met nijt vrij
Soo van hier keeren; / v en derfs gelusten / niet.
Secht wat soeckt ghij hier?
Dongerechticheyt
Vrient, wilt daer af rusten / siet.
930[regelnummer]
Ic moet den gevangen wat aen gaen couten.
Ic ben dongerechticheyt / vol sproeten en fouten.
Ic heb comissie en sauegaerde
Waer dat ic come.
Wreede Tyrannije
Wa, ioufruwe vermaerde,
Dat en wist ic niet. / Comt hier binnen.
935[regelnummer]
Dongerechticheyt / mach wel haer rapoort beginnen,
Maer anders niemant / dat seg ic v vrijlic.
Dongerechticheyt
O Goetwillich Hertte / sydij noch al blijlyck?
Wildij die Gerechtigheijt noch niet begeuen?
O broeder, en vreesdy niet v ionge leuen?
940[regelnummer]
Denckt ghij niet dat v de doot es nakende?
Goetwillich Herte
Hoe langhe selt ghij die Gerechticheyt syn lakende,
Secht, ghij grouwelijke babelonsche hoere?
Comt ghij mij noch temteren met uwer voere?
Wildij mij oock droncken maken met uwen wyn,
945[regelnummer]
Dafgrijselyck fenijn?
Dongerechticheyt
Lief vrient, laet dat syn.
Wilt sulcke fantesyen wt den hoofde setten
En hoort na mij / ten sal u niet letten.
Siet volcht mijnen raet / het sal v vromen.
Doet soo ic v segge. / Ic sal v doen comen
950[regelnummer]
Wt der gevanckenise / los van getruere.
Wreede Tyrannije
Ich wedde, ghij en selt! Daer sal ick syn vuere.
Hij salt becoopen / metter doot seer strengelic.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||
Neen, neen, swijcht daer af.
Fol. 193 vo:
Dongerechticheyt
Sijghes ghehengelijck,
Goetwillich Hertte, en hebt geen duchten.
955[regelnummer]
Dat ick v belone / en sijn geen cluchten.Ga naar voetnoot955.
Wreede Tyrannije
Hij mach wel suchten / tsal op sijn cop druypen.Ga naar voetnoot956.
Al quaemt voer mynen meester / al om nijgen en stuijpen
Dat in de weerelt es / ten mach hem niet schoonen
Al gaue hij oock duijsen croonen.
Goetwillich Herte
O Heere, wilt toonen
960[regelnummer]
Doch uwe bermherticheyt / in allen hoecken
Aen den genen die v wt gantscher herten soecken
En wilt doch der goddelooser tanden breecken
Tquaet selue met v crachtijghe handen wreecken.
Ws Heijlichs Gheests Kenisse / mij te helpen geeft.
Dongerechticheyt
965[regelnummer]
Tes tijt dat ick verhare. / Myn hertte dat beeft.
Siet wie hier comt // noijt geen strangere.
Wreede Tyrannije
Help, duijvel, wie es dit? / Hier niet langere!
Eijgen cracht / sou mij hier beswijken / ras.
Wreede tyranije moet hier wijcken / ras.
970[regelnummer]
Sijn geweer es hemels / int aenschouwen net.
Soe es hij die in eijgen cracht betrouwen set.Ga naar voetnoot971.
Sheylichs Geests Kennisse
Den geest des Heeren es op mij gedaelt.
Om den ermen te vercondijgen hij mij nv sent,
Om die bedruckte van hertten ongefaelt
975[regelnummer]
Te genesene / en die gevangen bekent
Te makene / verlossinge / des kerkers een ent
En te preeckene / een versoenlic iaer des Heeren,
Den weenende vertroostinge / exellent
Op dat hij hem wort gegheuen / fraeij met eeren
980[regelnummer]
Voer stof // olije des blyschaps vermeeren
Voer weeninge / oft des benoutheyts tempeest,
Den mantel des geloofs vol salyger leeren
Voer den melancolijuesen ghequelden geest.
Goetwillich Herte
O wat lieuelyker stemme / noyt soeter keest!
985[regelnummer]
Wien hoor ick daer soo lieffelijck
| |||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||
Godts wort vermonden?
O Godts Heylichs Geests Kennisse, vol soetheijts meest,
Sydijt? Heeft v Godt hier tot mij gesonden?
Fol. 194 ro:
O Ghoetwillich Hertte / sittij hier ghebonden
In Babel met Valsche Opijnie smalijck
990[regelnummer]
En Godts Lasteringhe?Ga naar voetnoot990.
Goetwillich Herte
Al greijet mij qualijck,
Och ia ic, broeder / en seldij mij niet bij staen
En hier wt helpen?
Sheylichs Geests Kennisse
Ia ic, van stonden aen.
Daer om heeft mij Godt / hier gesonden met vruechden.
V gebet es gecoomen / voer sijn ooren vol duechden.Ga naar voetnoot994.
955[regelnummer]
Siet, dus spreeck die Heere, / wil dit weten:
Mach oock een moeder haer kint vergeten?
Al vergaet sijt / ic sal ws gedencken.
Ick ben bij v inder noot. / Wie mach v crencken?
Ick salder v wt helpen / en eere bewijsen.
Goetwillich Herte
1000[regelnummer]
Om die Gerechticheyt / die ic altijt moet prijsen,
Heb ick dit gheleden. / Dus aensiet myn smert.
Sheylichs Geests Kennisse
Opent v oogen / o Goetwillicht Hertte,Ga naar voetnoot1002.
Wilt dese fyguere / inwendich aenschouwen:
Siet hoe Godt Crijstum / liet benouwen,
1005[regelnummer]
Synen eenegen soone / recht als donbekinde.
Om dat hij de Gerechticheijt beminde
Is hij vanden godt loosen dus gepersequeert,
Gewont, gheslaghen en tierannich verueert,
Begeckt / bespot / als dalder versmaetste.
1010[regelnummer]
Sij hebben hem gelastert en voer dalder quaetste
Gehouden / diemen op eerden vinden mochte.
Troost v hier inne / neemt in gedochte:Ga naar voetnoot1012.
Heeft hij dit geleden / om de Gherechticheijt
Die selue v Heere es / twaer wel een slechticheijt
1015[regelnummer]
Dat gijt dan versmaden soudt / onweerdich.
Al scheen hij verlaten / van Godt rechtueerdich
En vanden menschen / daer om en was hij niet
| |||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||
Geheelijck verdoemt / want de Schrift bedietGa naar voetnoot1018.
Dat hij den derden dach verrees vander doot
1020[regelnummer]
En op clam ten hemele / met glorijen groot,
Ia bouen alle hemelen / dat es warachtich.
Dus en sullen die gerechtighe, sijt dit gedachtich,
Oock niet verlaten / maer hem ghelyck syn.
Fol. 194 vo:
Goetwillich Herte
Tes waer, des Heeren wort moet autentijck syn.
1025[regelnummer]
De cnecht en es niet beter dan de heere.
Sheylichs Geests Kennisse
Hebben sij hem vervolcht / hoe veel te meereGa naar voetnoot1026.
Sullen sij v vervolgen / en benuwen swaer
Een oock alle de gene die sonder vaer
De gerechticheyt beminnen met crachte.Ga naar voetnoot1029.
1030[regelnummer]
Dus merckt nv: duer syn lyden onsacht
Syn v vyanden genomen haer ghewelt.
Verstaet dit gheestelick mijn wort gespelt.
Goetwillich Herte
Tes waer ic kent. / Hoe sou ic Godt hier af
Te vollen cunnen ghedancken?
Sheylichs Geests Kennisse
Al hebdij nv draf
1035[regelnummer]
Ghegeten in Babel, v naeckt verblijdinge.
Niet dan vertroosten / en es myn tydinghe.
Nv ick sal v helpen wt dees slooten sterck
En geringhe doen wyken met hemels werck.
Neemt hier op merck / gij hoorende dooue:
1040[regelnummer]
Dees duere sal gheopent worden duer vast gelooue
Dwelck es dinstrument dat de weerelt verwint
Goetwillich Herte
Och, nooijt soo blye / al waer sy gepint,
Ghesloten met hondert duijsent sloten stranc,
Sy mosten wyken.
Sheylichs Geests Kennisse
Hier es nv open den ganck.
1045[regelnummer]
Des godtloos beuanck / hier nv faelgeren moet.
Goetwillich Herte
Waer ick nv ontboijt / o broeder vroet,
Soo waer ic ghenesen / van alle qualijcheijt.
Sheylichs Geests Kennisse
Siet hier dese sage, Hope der Salicheijt.
Dese duersnyt alle duijvelsche banden,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||
1050[regelnummer]
Valsche opinie / en lasteringe randen,
Menschen stricken / hoedanich sy wesen muegen.Ga naar voetnoot1051.
Goetwillich Herte
O Godt, mijn siele / moet in v verhuegen.
Siet, sy breken subijtelijck / als broos gelas.Ga naar voetnoot1053.
Sheylichs Geests Kennisse
Sij ligt daer mordadich / duijvels gebras,
1055[regelnummer]
Welck Godt / tegen was / en syn doctrijne,
Nv sijdij ontslagen / alle verdriet en pijne.
Comt hier en volcht mij metter vlijt.
Fol. 195 ro:
Goetwillich Herte
O myn lieff, Gerechticheyt, maeckt nv iolyt
Trijumfeert / verhuecht / alle druck laet varen,
1060[regelnummer]
Speelt nv op de herpe van duijsent snaren,
Vercondicht den dochteren van Sijon vrede,
Segt IJsrahel / hoe Dauit / met vrolichede
Tegen Golijat den camp ghewonnen // heeft,
Segt Helijas / dat de Heere begonnen // heeft
1065[regelnummer]
Iesabels profeten / te begecken / saen.
Sheylichs Geests Kennisse
Siet, wat glorijen / sietmen Crystus hier ontfaen,
Die de Gerechticheijt bemint heeft met liefden soet,
Die den wille syns Vaders / te recht heeft voldaen
Waer duer hij verwonnen heeft / helle en doot verwoet.
1070[regelnummer]
Des Heeren wort / duer den profete goet
Te voren vercondicht / blijckt hier openbaer,
De welcke spreeckt / duer der minnen gloet:
Gij hebt die Gerechticheijt / lief gehadt voerwaer
En Dongerechticheyt ghehaet / dits claer.
1075[regelnummer]
Daer om heeft v die Heere v Godt verheuen,
Ghesalft / met olije der blyschappen eenpaer
Bouen v medegesellen / die daer leuen.
Siet / dits den geloouegen / oock voerghescreuen
Tot eenen ecssempele / telcker spacije
1080[regelnummer]
Op dat sij weten souwen / vry sonder sneuen,
Dat sij voer Ghodt / oock sullen vinden gracije
En gesalft worden / tot huerder confortacije
Met olije der blijschappen / ia eewych gecroont // worden
Met de croone des leeuens / in iubijlacije
1085[regelnummer]
En met den eewegen loon / geloont // worden.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||
Goetwillich Herte
Hoe mocht den dach gheloont worden?
Meerder sallijcheyt / dan ic hier beschouwe!
Sheylichs Geests Kennisse
Die Godts wort betrout / en sal niet gehoont worden
En die Gerechticheyt bemint / wt rechter trouwe
1090[regelnummer]
Hij moet veel lijden en wesen in rouwe
Fol. 195 vo:
Soo langhe hij int vlees es int eertsche vat,
Want smenschen leeuen es hier eenen strijt
Alsoo die profete Iob wel getuijcht dat.Ga naar voetnoot1093.
Goetwillich Herte
Salich sijnse die daer hebben ghehadt
1095[regelnummer]
En hebben totter gerechticheyt reen
En die daer haten / der godtloosen schadt,
Dongerechticheyt / den deesem der farijseen.
Sheylichs Geests Kennisse
O beminde al, groot en cleen,
Bemint de Gerechticheyt / doet als de vroede
1100[regelnummer]
Vreest Godt / en bemint Wijsheyt. Sij wort alleenGa naar voetnoot1100.
Wilt lieffelijck aenhangen / met gantschen moede,
Hebt lief uwen naesten, sticht elck int goede,
Bidt voer vijanden / help minnelijck dragen
Deen danders last / syt op v hoedeGa naar voetnoot1104.
1105[regelnummer]
Op dat v niet en rake des ijpocrijts lagen.Ga naar voetnoot1105.
Goetwillich Herte
Al lustet vlees tegen den geest bij vlagen
En Doude Serpent v tot boosheyt wilt bringen,
Comet Sondich Ingeuen / v tenteren en plagen,
Wilter sterkelyck met den geest tegen dringen.
Sheylichs Geests Kennisse
1110[regelnummer]
Bidt Godt om hulpe; / hy vermach alle dingen,
Hij es die den bedruckten troostinge geeft,
Hij es de gerechticheyt / en tsworts om ringen,
Tsweert, tghelooue / daer alle gewelt voer beeft,
Die hope der salicheyt / die niet en sneeft,
1115[regelnummer]
Liefde stantuastich en onuerganckelicGa naar voetnoot1115.
Den rechten wijnstock. Broeders aen hem cleeft,
Soo brengdij vruchten voort / schoon en blanckelyc.Ga naar voetnoot1117.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||
Goetwillich Herte
Die Dongerechticheyt bemint staet wanckelyck
En die op eygen cracht betrout / sal dick faelgeren.
Sheylichs Geests Kennisse
1120[regelnummer]
Hier met orlof, broeders, neemt dit danckelic.
Ons simpel motijf en wilt niet blameren.
Goetwillich Herte
Wij doent wt ionsten om const te useren
En om retorijken te bat te stichten.
Fol. 196 ro:
Sheylichs Geests Kennisse
Esser ijet gesyet, wilter niet op murmereren.
1125[regelnummer]
Keeret ten besten / pijnt quaet te slichten.
Goetwillich Herte
Het licht des euangelys / moet ouer ons lichten
Dat wij niet en blijuen in duysternis tempeest,
In dongherechtich leeuen / dwelck tgoet doet swichten.
Die Gerechticheijt / laet ons beminnen meest;
1130[regelnummer]
Dat gonne ons de Vader / de Sone / den Heylygen Gheest.
Amen.
Es lanck 1100-----11 reghelen
| |||||||||||||||||||||
Tekstverklaring3 moet zal - 4 - Versta: Gij zijt vol heilzame kennis en rechtschapenheid - 5 en 7 hem Heeft hier meervoudige betekenis - 7 vergouwen vergolden. Hier: beloond - Versta 7-8: Hun staat in de hemel de gelukzalige aanschouwing (van God) te wachten - 9 pleysant bevallig, aantrekkelijk - kerssouwe Vleinaam voor een kuise maagd. Ook symbool van goedertierenheid - Soet int bedouwen weldadig als dauw - flouwen verzwakken, verflauwen - 11 benauwen verdrukken, in verdrukking brengen - wtspouwen versmaden, verwerpen - 12 verschooninghe schoonheid, sieraad - 13 sduijvels wooninghe de hel - 14 Dafgrijse hooninge de afgrijselijke kwelling - 16 vol sueter conseruen van aangename en heilzame aard - 17 Versta: De oor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||
sprong, de bron waaruit goddelijke kracht kan geput worden - 19 Versta: En christelijke naastenliefde beoefend - 21 Die erme van staten de arme standen, de sociaal misdeelden - 22 vreesen ontzag - 23 plucken en tesen uitbuiten en afzetten - van de gierege vanwege, door de hebzuchtigen - 25 laecktij laakt gij, misprijst gij - 26 ghij altijt haecktij verlangt gij steeds. De uitgang -ij van haecktij is expletief en werd gebruikt omwille van het rijm - 27 Versta: Vol liefde waakt gij om zodoende de hemel te verwerven - na Heeft hier blijkbaar een doelaanwijzende functie - 28 sijget zijt het. Zie TNTL, 73, 1955, blz. 262 vlgg. - beghinsele oorsprong, oorzaak. Vgl. De vreze des Heren is het begin der wijsheid - 29 Deerste ghespinsele Het eerste voortbrengsel. Vgl. beghinsele van het vorige vers. - daer de Heere in lust heeft waarin de Heer welbehagen heeft - 30 duer beyen door ons beiden, nl. door Vreese en Wijsheijt - 31 Ons eenich kint Bijstelling bij: tghoetwillich herte (vs. 30) - 32 spanen bemachtigen - 34-35 ghij selt hem bloot sijn altijt radende gij moet hem steeds maar aansporen - 37 den heylyghen kinderen de kinderen die voor de zaligheid bestemd zijn, de uitverkoren kinderen - 38 Versta: Wat dat betreft, Wijsheid, moet ook gij niet in gebreke blijven - 40 onsienlick ontzagwekkend - gij becent zijt kent gij - 42 gesleten bijgelegd, beslecht - 46 Propelick keurig, netjes, uitnemend in zijn soort - simpelick eenvoudig van gemoed - 48 int schijne inderdaad, blijkbaar - 49 ient bevallig - 51 reene zuiver, niet door zonde besmet. Hoort bij ‘offerande’ - 52-53 Heilwens - 55 moet moge - 58 Wil zal - voer alle tempeest tegen alle rampspoed - 60 onbeweghelick bestendig - 61-62 Versta: Zo weze het, zoon, en luister daarom nu aandachtig naar wat uw vader en moeder u gaan zeggen - 65 sonder gheschille met genoegen - 66 Versta: Ja, graag, met volle aandacht - 67 beliefte wens - als de vroede wijselijk. Hoort bij ‘laet aen v beclijuen (vs. 68) - 68 reden woorden - aen u beclijuen u voortdurend bijblijven - 69 Bindtze aen v vingeren houd ze voortdurend voor ogen - 73 toecomende aankomend, opgroeiend, de volwassenheid naderend - fris hubs gestelt fris en mooi van uiterlijk - (gestelt = geschapen, geaard) 74 Versta: In al uw ledematen goed gevormd, gebouwd, geproportioneerd - 75 sabodt dach rustdag - 77 lieffelyck welwillend - 79 Versta: Weet dat Vreese des Heeren uw vader is. - 80 Wast groeit, wordt grooter - 81 Blijkbaar een toespeling op Hand. Apost., IV, 18,24-28 en 19,1-7, over de prediking van Apollos te Efese en over de bevestiging van het geloof der bekeerden door Paulus: dus = doop met (= in | |||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||
de geest van) Apollo, die het doopsel van Johannes toediende, en bevestig (uw geloof) met (in de geest van) Paulus - 82 Versta: Werk zodoende mee aan uw volmaaktheid. Het woord “bant” geldt hier als teken van voltooiing - 83 Versta: Denk aan Gods straf - 84 De wylen terwijl - 86 fylosofye Hier te verstaan als heidense of zuiver menselijke wijsheid, zonder religieuse strekking - 87 babelonsche hoerderye de geest van verderf. Hier ongetwijfeld bedoeld in toepassing op het Rooms geloof - 88 wederpertye vijand, tegenpartij - 89 ris snel, vlug - 90 staet Versta: staan - 91 effen gesaeyt gelijkmatig bezaaid - 93 lustege genoeglijke - 95 verweckt opgewekt - 96 worden woorden - confortatyf versterking. Versta: Uw woorden geven mijn ziel kracht, zijn voor mijn ziel een opbeuring - 97-98 Versta: Zoek geen gemeenschap met de hoer “Ongherechticheyt” - fel slecht, gemeen - 99 treken streken - loos vals - 100 pomperye afgryselick afschuwelijke verlokkingen - 101 prijselick vleiend, prijzend - 102 ghelatter gladder. Hier met de bijgedachte: onbetrouwbaar - 103 namaels naderhand, later - bidter bitter - na myn bediet naar mijn overtuiging - 104 alssene alsem - regalle rattekruid - 105 Wie een hoere aeenhanckt Wie zich ophoudt met - 106 Merckt dit let daarop, neemt dat in acht - het es v leuen Versta: Door daarop te letten vrijwaart gij uw (eeuwig) leven (?) - 107 eenyghe enige, in de bet.: uniek - 108 delygentelic ijverig - 109 excellentelic verheven - 110 Versta: tracht te veroveren tot geliefde - 111 Wt geheelder hertten te verbinden met: willen staen... uit geheel uw hart, met vol verlangen - tallen tye steeds - 112 met ionsten puere met reine genegenheid - 113 zeer suet van guere zeer aangenaam, lief van aard. De omschrijving met guere kwam in de rederijkerstaal vaker voor. Zie J.J. Mak, Ret. Gloss., 199 i.v. guer(e) - 114 geslachte afkomst - 115 vertellen openbaren, doen kennen - haer minnelyke spraken haar beminnelijke woorden - 116 goeyen bezittingen - 117 Versta: Haar verkwikkende, weldoende invloed. Zie toepassingen van “fonteyne” op God, Christus en Maria in Mnl. Wdb., II, 835 - lustich int vloeyen aangenaam, bevallig - 118 veruerschen verfrissen, nieuwe kracht verlenen - 119 int getal zoveel als er zijn - 120 De verheuenste es is de verhevenste - 212 Versta: Schenk dus aandacht, mijn zoon, aan hetgeen wij u voorhouden - 123 buijck lijf, lichaam - 124 benijen bestrijden. Hier: vijandig gestemd zijn tegen - 125 vermeeringhe vergroting, vermeeerdering. Versta: O Gerechigheid, die de deugd vermeerdert, bevordert, verheft. Vgl. Mak, Ret. Gloss., 464 - 126 my... sporen streven. Vgl. | |||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||
Mak, Ret. Gloss., 399, C - lieflyck met liefde - 127 vercoren bemind geliefd - 128 torbooren te gebruiken, toe te passen - 129 ter deucht groot zeer voortreffelijk - 130 minlyck mooi om aan te zien, sierlijk - vrame voordeel, nut, baat - fier Stoplap - 131 Neersteghe innige, vurige - 132 Niet sonder blame Wellicht een contaminatiefout. Bedoeld is wel: sonder blame = zonder smet, onberispelijk, uitstekend - dierbaerder kostbaarder - 133 gerechtegen van rechtvaardigheid of godzaligheid getuigen, Mnl. Wdb., II, 1507, 2, c - 1334 Huer aan haar, nl. aan de Gerechticheyt (vs. 135) - 135 gyen gij hem - 136 Allen v leeuen heel uw leven - met vieregher meeninghe met innige liefde, met vurige genegenheid - 137 in Godts vereeninghe in innige vereniging met God - 138 hier op hebt menssie merk dit wel - 139 credensije geloof, vertruwen - 140 fijencije vertrouwen. Vgl. Fr.se fier. Niet in de woordenboeken - onbeweghelijck onwankelbaar, standvastig - 142 stijft versterkt - 144 teghenheyt tegenspoed - ter weerelt genaemt die men op de wereld kent, van welke aard ook. Versta dus: geen tegenspoed ter wereld - 145 vrij gerust - 146 Der gerechticheyt liefde inwendich vol eeren Over de voortreffelijke innerlijke liefde tot de gerechtigheid - 147 Hier mede Namelijk met de mantel. Of: Nu - mij keeren mij wenden - 148 duerstraelt met een pijl (der liefde) doorstoken of doorschoten - 149 met liefden gepaelt door liefde geboeid - 151 Vliet ontvlucht - 153 houlyck goet huwelijksuitzet (in geestelijke zin) - 154 wt setten uithuwen. Kil: wt-setten den sone = Emancipare filium - naer onse macht naar ons vermogen - 155 met gantser cracht uit geheel mijn macht, met inspanning van alle vermogens - 156 besteden gebruiken, aanwenden - 157 iolyselyck blij - 158 triumpheren u verheugen - 159 gefondeert goed toegerust - 160 moet moge - 161 voert verder, vooraan - 162 vol nijts vol boosaardigheid - 166 is myn voeten een licht is een licht vóór mij op de weg - 167 gericht recht gemaakt - 171 daden krachten - 172 Dat opdat - in staden ter hulp - 173 duer ws worts raden door de raad van uw woord, door uw gegeven raad - 174 Eelijck op edele, voortreffelijke wijze - na tbetamen zoals het betaamt - 175 graden trap, treden - 176 mach ontladen kan ontlasten, kan bevrijden - 177 het druckich pramen de droevige benauwing - 178 Versta: Zie hoe de verliefde Jacob het gemunt heeft op - 179 Na Hoort bij “ramen” - in blamen als schande, tot schande - 182 cleene van weinig belang - derf hoeft - 183 Versta: Hij laat de kwaadsprekers begaan - 184 moch mocht het - Vasti Vasthi de Perzische koningin die door | |||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||
Assuerus verstoten werd voor Esther, zie Esther I, 9-22 - spijten grieven; MW, VII, 1753, II - laetse laat ze, nl. de koningin Vasthi - 186 verlaten in de steek gelaten - 187 Tfij foei - boelinne minnares - 188 Op v pastmen om u geeft men, om u bekommert men zich - min dan twee mijten helemaal niet - 189 van door - verwaten vervloekt - 190 bouen maten bij uitstek - 192 volprijsen ten volle prijzen - 193 gebaende geëffende - 195 veriolysen mij verheugen - 197 Hoopic aen godt zo stel ik mijn hoop op God - spijsen spijzigen, voeden - troost bemoediging, vertrouwen - 198 duechdelyck deugdzaam, edel - 199 vruechdelijck vol vreugde. Hoort blijkbaar bij gegroet - 200 Waer leyt die reijse Waar ga je naartoe? - 201 loonts Antwoord op heilwens - 204 dwelck die - 205 dien nl. Goetwillich Herte - wysene de weg te wijzen (naar Gerechtigheid) - Juyst op het gepaste ogenblik, juist van pas - 206 Dat es myne name Zo heet ik. Dat ben ik. Slaat op vers 204 - 209 sonder gecken Stoplap - 210 jent edel, mooi - 211 Wa wel - zoo dan - 212 net rein - 213 hier wel op let Heeft waarschijnlijk op het volgende vers betrekking - 214 sluyten bewaren - 215 gheslechte afkomst, oorsprong - wten zeggen - 217 derfter moogt er - als dombekinde al zoals de heel dwazen, dommen doen - 219 Onsienlick ontzagwekkend - contempleren overdenken - 220 alsulcken zulke - 221 machmen kan men - tot geenen tijen nooit - 222 Compereren door een vergelijking duidelijk maken - wtspreecken onder woorden brengen - bevroijen mening, inzicht - 223 gooijen Hier: deugden, eigenschappen - 225 Wisti wist gij - versellen omgaan, omgang hebben - 226 wt breyden uiteenzetten, duidelijk maken - 227 Tot dan intussen, in afwachting - 229 geloouen toezeggen, beloven - sonder gebreken zonder verzuim, zeker - 231 siet Stoplap - duer bij, met - 232 bey beide - cnechten dienaars - 233 wilt vruecht vermeeren verheug u nu - camere huis, woning - 236 Sonder fortse oft ghewelt bescheiden, zachtjes - comt... vuere verschijnt - 238 guere Zie vs. 113 - sy d.i. de camere - 239 ter duecht gemaniert deugdzaam van aard - ris Zie vs. 89. Stoplap - 240 Godt Heylychs Geests Kennisse Bijstelling bij “broeder goet” (vs. 239) - weten kennen - 242 ionst onghemeten zeer grote genegenheid, gunstige gezindheid. Zie vs. 112 - verhoocht overtreft - 243 toocht toont, betoont - 244 styf koud, weinig meegaand - 245 blyckelic op duidelijke wijze (?). Wellicht een verschrijving voor: blydelic - 246 verdooren misleiden, bedriegen - 248 aen erven verwerven - veel goets veel heil - 251 niet niets - 252 Godt hebs deel bij God! MW, II, 94 - auentueren wagen - | |||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||
253 styf stevig, flink - 254 aenmerckt zie - 255 met gonste goedgunstig - 257 bieden laten blijken, tonen, MW, I, 1246, 8 - 258 ionstege duecht genegen goedheid, vriendelijkheid - 260 met zinne met aandrang - duechdelick flink - 262 die int hertte gelant syt waarvan ik zó houd - 263 Vaijliant goed, edel - 264 saen gauw, spoedig - 265 minnelic vermaen vriendelijke woorden - 266 staet mij wel aen bevalt mij wel - 267 hij en moet of hij moet - ombesmidt rein - 268 ongeveijst oprecht, betrouwbaar, trouwhartig - met liefden gecleet sijn liefde bezitten - 269 bereet bereid - 271 vreesene bedreigen, beangstigen, in gevaar brengen, MW, IX 1301, I, 1 - ia seg ick noch ja zelfs - 273 en aensiedij... niet ziet gij niet - 274 neerstige vurige. Zie vs. 131 - 275 tbortsel de boord, de zoom - 276 daer esser er zijn er - 277 geabijtueert gekleed - claer heerlijk, schitterend. Wellicht een stoplap - 278 groffelic in hoge mate, zeer - 279 wel wetende bet hoewel zij beter weten. Dus: valselijk - 281 kerssouwe Zie vers 9. - 282 warachtich betrouwbaer, geloofwaardig - recht rechtvaardig, gerechtig, rechtschapen - ongheueijst Zie vers 268 - 283 Getrou eerlijk, oprecht - sonder lieghen daar kan men op aan, dat is zeker waar - 285 Ten sij dat ghij indien gij niet - 287 als die verschouen als onwaardig - 289 teere jong, pril - 291 Gevreest hem gevreesd - als zoals - 292 Dier die er - informeerden aanspoorden - sterkelick met aandrang, nadrukkelijk - 293 merckelic treffend, duidelijk - 294 beweecht beroerd, getroffen - 295 bestort overstroomd, overgoten - 297 bloeijende rijke, weldadige - vruchten Hier: geestelijke zegeningen - 298 ingaddij de wijngaard Engaddi. Toespeling op Hooglied, I, 14 - v versolaseren u vermaken, u vermeien - 299 balsemiere balsemboom - blust voldoet - 300 geringe spoedig - 301 verlinghe verlang - 303 te vreden, kalm, rustig - rebel, oproerig, opdringerig - 304 toeuen wachten - myn redene wat ik zeg, mijn woorden - 305 met vredene welwillend - 310 tegenwordich present Beide woorden drukken één begrip uit: en nu ben ik er. Enigszins stoplap. - 312 alleene Hoort bij “hy” - 313 weene droefheid - 315 weest nv vrij haeckende verlang nu vurig - 316 druck wt roeijen benauwdheid van u afzetten - 317 es wakende zich bekommert - 318 duer uit - niet es versakende niet verloochent - 320 spoijen haasten - 321 bouen sienlycke bovenzinnelijke, geestelijke - 322 laet vloeijen stort uit - sonder hoone naar waarheid - 323 gelijck vergelijk - lustich int bloeijen lieflijk, bevallig bloeiend - 324 Bij met. Hoort bij “gelijck” (vs. 323) - Sarem Waarschijnlijk Saron. Zie Hoogl., 2,1 en Isaias 35,2 - net int groeijen | |||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||
heerlijk groeiend - 327 met claren beschoone met heldere, schone, glans. De vorm “beschoone” is onbekend. Wellicht is hij een contaminatievorm uit beschove (WNT, II, 1933, i.v. Beschoven, Afl. Beschoof Mak, RG, 54, b, i.v. Beschoof) en het in de Middeleeuwen bekende vrouwelijke substantief schone (MW, VII, 637-638). Zulke contaminatie kon inderdaad bevorderd worden door de rijmwaarden hoone, schoone, croone, troone uit de verzen 322, 326, 328, 329. Rijmdwang besliste dus blijkbaar over deze vorm - 329 troone hemel - 330 Noyt geen soo nooit was er iemand zo - bequame lief, bevallig - int wesen van aard, van uiterlijk - 331 schoone verheuen mooi bij uitstek, mooi boven alle anderen - 322 beseven Uitsluitend nog een rijmlap. Zie Mak, RG, 56 - 333 Net bouen screuen uiterst bevallig - als duijuen oogen certeyn Een reminiscentie aan het Hooglied, 1,15 en 4,1 - 334 hubts Zie vers 73 - gestelt int leuen geboren (?) of: levend (?) - 335 Zie het Hooglied 4,4: Uw hals als de toren van David - 336 Ghij en muecht sneuen gij moogt er zeker van zijn dat - 337 garnaetappelen granaten. Zie Hoogl., 4,3: Als granatenhelften blozen uw wangen - 338 greyn korrel. Hier stoplap - 339 pleyn veld - syn v lipkens gedaen zien er uw lipjes uit - 341 specije welriekend kruid. Waarschijnlijk een reminiscentie aan Hoogl., 5,13 - gemeijn Stoplap - 342 puckelkens knopjes. Hier: tepeltjes - 343 als marmeren calonnen ghestaen. Zie Hoogl. 5,15: Zijn schenkels zijn zuilen van marmer, Op gouden voetstukken rustend’ - Het woord gestaen moet hier onvertaald blijven als synoniem van ‘synde’ = staande - 344 Gefondeert gegrondvest, rustend. Zie de aanhaling uit het Hooglied bij de verklaring van vs. 343 - omvaen omgeven, omringd, bezet. Vgl. Hoogl., 5,14 - 345 wilt nv wtgaen Vgl. Hoogl., 3,11 - 346 in desen nu, in deze aangelegenheid - 348 warachtich getrouw. Vgl. Hoogl., 5,2 - 349 eendrachtich eensgezind, die met mij meevoelt - 350 machtig krachtig, sterk. Versta: De stem van mijn beminde vraagt nu naar mij - 351 weest hier op achtich let hierop - 352 crachtich Hoort bij ‘Ic besweer’ - 354 versaecht angst aanjaagt, bevreesd maakt - 355 tot dat vóór dat het. Hoogl., 2,7 - 356 bedaecht Uitzonderlijk is de betekenis van dit woord hier: jong. Vgl. WNT, II, 1117, i.v. Bedaagd, Samenst. Jongbedaagd - 357 Maer liefde toe draecht betuig haar uw liefde - 358. Versta: Zeg het (haar), d.w.z. prijs haar (vs. 357) zoals de koninginnen en bijvrouwen haar prezen. Zie Hoogl., 6,9: ‘Als de meisjes haar zagen, dan roemden ze haar, Koninginnen en bijvrouwen prezen haar’ - 359 niet en vertraecht verzuim dat niet, doe dat - 360 voert comt te voor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||
schijn komt; vgl. ook voor de volgende verzen: Hoogl., 6,10 - 361 wtvercoren voortreffelijk - vol vreden welwillend, vol genegenheid - 362 Veruaerlijck ontzagwekkend - treden Voltooit blijkbaar ‘voert comt’ uit vers 360: voert comt treden - 363 tes reden het is redelijk, billijk. Hier: terecht - duer liefde geresen uit liefde - 367 stuecht komt. Deze vorm is onduidelijk. Is hij omwille van het rijm vervormd uit ‘stijcht’ (van stijghen)? - 368 bekinne zie, kan merken - 369 dinne schaars, zeldzaam - Voor de verzen 365-369 zie Hooglied, 2,10-11: ‘Sta op, mijn geliefde, Mijn schone, kom mede! Want zie, de winter is voorbij, Voorgoed is de regen verdwenen’ - 371 coragieuselic volop - ter duecht in grote hoeveelheid, MW, II, 267, 4, d - 373 iuecht roept, kirt - Voor de verzen 371-375 zie Hooglied, 2,12-13: ‘De bloemen prijken op het land, Men hoort de duiven al kirren; De vijg kleurt reeds zijn jonge vrucht’ - 376 gij muecht ik wens het - 377 keijgaten rotsspleten, rotskloven. Vgl. Hoogl., 2,14 - 378 steencoten rotsholen - dat opdat, of: zodat - orbooren genieten van - 379 gedaente gedaante, uiterlijk voorkomen - sonder toren met uw welnemen. Hoort bij ‘orbooren’ (vs. 378) - 380 mach kan - als voren zoals vroeger, zoals zoëven - duer tgenesen terwille van de zaligmaking. Hier: tot mijn heil - 383 sonder respijt zonder verwijl - 384 beradere raadsman, helper - 385 Dat opdat - metter vlijt met spoed - 387 wt minlyke adere met liefderijk gemoed - 390 willich goedwillig - 391 volherdich standvastig duurzaam - 393 Laedt laat - 394 den slaep der tentacijen veerdich de behendige, bedrieglijke verdoving van de verzoeking - 395 ouercomt overvalt - crincken schenden, ten onder brengen - 396 vroech spoedig - 397 leyaert luiaard, Mak, RG, 238 - Wat schuijlter wat is er aan de hand? wat scheelt er? - laudate lui wijf - 398 Wa wel - fiel fielt, schurk - Goij Bastaardvloek. Zie Dr. C. de Baere, Krachtpatsers, blz. 74-75 - neen ick sekere neen, beslist niet - 399 vleybaert vleier. Vgl. Mak, RG, 503 i.v. vleybaerden - 401 intrum (?) - la waer segcht bate Ja, gij zegt de waarheid (?), of: Ja, waarheid betekent baat (?) - 402 daermen goet geloof hiel waar men vertrouwd werd. Vgl. WNT, IV, 1246, 2o - naems noem het - cleekere klekerbil, lichtzinnig mens. Zie Mak, RG, 90 - 405 vermeert te syne de reputatie te hebben - voer een duecht verstekere een versmader van de deugd te zijn - 406 Een balams prekere In Num. 31,8,16 en Jos. 13,22 laat Barlaam de Israëlieten tot afgodendienst verleiden en vecht als Madianiet tegen Israël mee. Ook in 2 Petr. 2,15-16, Jud. 11 en Openb. 2,14 treedt hij op als type van dwaalleraar. (Bijb. Wdb., 190) | |||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||
- vertragere onverschillige, luierik - 407 Wort ghy beuonden blijkt gij te zijn - vaghere behendig verschalker - 408 Ke Uitroep - dille ontuchtig vrouwspersoon - 409 wijt wij het - al allemaal - na onsen wille naar onze wens, naar onze zin - 410 spille klos aan het spinnewiel - dat nv te spinnen blyft nu blijft het ongesponnen; terwijl het nu ongesponnen blijft - 411 vals versinnen bedriegen - stijft volhardt - 412 - Jezabel Jezabel of Izebel, gemalin van Achab. Zij begunstigde de Baäldienst. Op bevel van Jehoe werd zij gedood (2 Kon., 9,30-37). Zij werd aangezien als een valse profetes. (Bijb. Wdb., 783) - Naboch Naboth. Izebel zorgde ervoor dat Naboth gestenigd werd, door hem vals te laten beschuldigen. Zie 1 Kon. 20,1-16 - truerde in het verdriet kwam, in het verderf kwam - 413 Ieroboam Koning van Israël. Bracht religieuse verdeeldheid in zijn land. Naar aanleiding van zijn cultische hervormingen wordt in 1 Kon. 12,30 gesproken van zijn zonde. Hij had namelijk twee gouden kalveren laten maken die Israël als nieuwe goden moest aanbidden (1 Kon. 12,28-29) - beluerde bedrog pleegde. Mak, RG, 47 - 414 quant kameraad, gezel. Aanspreking - Arons kinderen Hier waarschijnlijk de twee zonen Abihoe en Nadab. Zij waren voor het aanschijn van Jahweh gestorven, toen zij in de woestijn van de Sinaï voor Jahwehs aanschijn onwettig vuur offerden (Num. 3,4). Zie ook Lev. 10,1-7 - 416 soo wel Ironisch bedoeld - dleuijtsche priesterschap bedienden de waardigheid, het ambt van het Israëlische priesterschap uitoefenden - 417 Helys zonen de goddeloze zonen van Eli. Zie Sam. 2,12-17 en 22-25 - welck hetgeen - ver te halen ver te zoeken, zeldzaam - 419 dats dat is. Slaat terug op ‘ver te halen is’ (vorig vers) - ou uw - ic moet v vertalen moet ik u wel zeggen - 420 Secht hoor, zeg - bloode catijf laffe ellendeling - verwaende aanmatigende - cokijn leegloper, schooier - 421 ouwt oude - slamijn boef, schavuit (?) - 422 bij orloue met verlof, met permissie. Een vorm van excuus - na mijn wtlegghen naar mijn mening - 423 Ou Uitroep van verwondering - dees bruijt Kan hier ironisch bedoeld zijn voor Doude Serpent (Vgl. ‘vuile bruid’ en ‘gore bruid’ in WNT, III, 1621 en Aanm. kol. 1622). De betekenis van vers 423 is nagenoeg: Wat dunkt u van deze ‘bruid’? - 424 crakeelen twisten - 425 Datmen v moet moet seelen zodanig dat men u moet intomen (?). Ironisch. Het woord seelen zou dan betekenen: met een koord, een zeel binden. Kil. 580 b: ligare fune. Het eerste woord moet kan betekenen: gemoed, ijver. Het tweede moet is het werkwoord. Een andere mogelijkheid is, dat dit woord hier ten onrechte herhaald werd. De betekenis van het vers blijft in | |||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
hoofdzaak dezelfde - 426 sleyplenden lamlendige. Vgl. WNT, VIII, 1554-1555 - elfrebbe Grappige benaming voor een man (WNT, XIII, 15). Volgens het citaat in WNT wordt deze benaming meer bepaald gegeven aan ‘de Mans van sommige Hexen’ - bloij laf, vreesachtig - 427 labsoete lome slons Kil. 333 b: ambubaia, mulier ignava & parum frugi - gij tapt meest al roij gij zijt een armoedzaaier. Zie Mak, RG, 363, i.v. Roy (I) - 428 hoe moij Ironisch - Ist haer qualyck geluckt is het ergens verkeerd met haar afgelopen? heeft ze een tegenvaller gehad? - 429-430 Versta: Al hadden de kraaien haar gepluimd, dan kon ze niet frisscher en mooier uitzien, dunkt me. Ironisch. - 431 Arryus kettere Ariaans ketter. Hier slechts scheldwoord - 432 Blau seckten settere stichter van valse leerstellingen, scheurmaker. Blau heeft hier de betekenis ‘vals’. Vgl. blauwe devocie, MW, I, 1290 - 433-434 Versta: Zeg eens waar gij zoveel aanhangers hebt als ik er (onder mijn macht) heb - 435 efectie Waarschijnlijk vervormd uit ‘affectie’. een quaeij efectie een boze neiging, boosaardigheid - 436 lieue madone dame. Ironisch. - 436 Hae wel nietwaar?, wat gij? - stuytencont blufster, snoefster. Vgl. stuitvos, WNT, XVI, 308 - 437 wyten Blijkbaar door rijmdwang vervormd uit ‘weten’. Versta vers 437: Bij mijn zeker weten is dat niet waar, Dat is beslist niet waar - 488 Versta: Want ik heb het eerst de kunstgreep (van de verleiding) toegepast. Vergelijk: Zijn sleutel in een slot niet steken: WNT, XIV, 1908 - cunstigen waaraan kunst of kennis besteed is, MW, III, 1814, 1 - 440 worden woorden. Hier: het gebod. - vercouwen hun overtuigingskracht verliezen - 441 den boeck houwen Uitdrukking, ontleend aan de toneelbedrijvigheid in de Middeleeuwen en bij de rederijkers: de rol lezen. Thans: souffleren. Zie WNT, III, 97, b, en 123 i.v. boekhouder, A. Zie ook Kil. 75 b: boeckhouder/in-blaeser in 't spel. Monitor, posticus admonitor - 442 Versta: Ik ben daarbij niet onbesuisd te werk gegaan. - door dwaas, losbol - vrij Stopwoord - 443 redene woorden - 444 die clopper boonkens coockte sloeg - 445 tcaecksbeen Caïn zou Abel met een kaaksbeen gedood hebben. Zie citaaat in MW, III, 1110: ‘Daerom sloech hi... Abel... doot met eenen caeckxbeene’. - goij toonkens stoeckte ick ik gaf de (goede) toon aan (?) - 446 ientelic fijn. Stopwoord - 447 Kores kinderen, als mannen presentelick De volgelingen van Kore, namelijk ‘tweehonderdvijftig Israëlitische mannen, allemaal leiders van de gemeenschap, raadslieden en mannen van aanzien’ (Num 16,2), die tegen Mozes opstonden (Num. 16,1-2) - presentelick Stoplap - 448 De deed - springen dansen - 449 | |||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||
stonden opstonden - 450 vort brochten deden, verrichtten - 451 die ic bracht hebben in dolen die ik misleid heb, die ik op een dwaalspoor gebracht heb - 453 mellen vermelden, opsommen - 454 ha hadde - 455 sulcken clercks menige geleerde, heel wat geletterden - 456 sou mag, moge. Wens - raken vermelden - bloot Stoplap - 457 al allemaal - 458 te groot te talrijk - dat vaert daer henen dat blijve onbesproken, zwijgen wij daarover. Vgl. D: es fahre dahin - 459 Versta: Wij hebben veel tegenspoed gehad - 460 Hae, ghequetst segdij O, gewond, bedoel jij? - Sou dat dan waer syn Blijkbaar drukt Tsondich in dit zinnetje zijn verwondering uit dat hij ditmaaal niet wordt tegengesproken door Doude - 461 mach kan - ienter bevalliger - 462 gronderen onderzoeken - 463 die meeste de belangrijkste - Ick mach cesseren stille Ik wens er stil mee op te houden (nl. met het getwist) - 464 slacht gelijkt - dleste wort houwen het laatste woord willen hebben - 465 ic geef my op ik geef mij over - dat opdat - ackort houwen eensgezind blijven - 466 Versta: En verder onze krachten overschouwen (onderzoeken) die wij bezitten - 467 Nv welnu - eer die daden ebben eer onze werklust vermindert, opdat onze daden effectief zouden zijn - 468 wat raet Wat stelt gij voor?, Wat raadt gij aan? - Laet hooren eenen Versta: Laat een raad horen; geef er een! - 469 Brater is er wat gaande - Ick moet duer stooren benen Ik moge spotten door te storen, m.a.w.: Ik beleef er mijn plezier aan, de boel in de war te sturen - 470 quijle babbelaar - 471 moduuijle slordig wijf, WNT, IX, i.v. modden, 895, Samenst. - 472 Op v ic muijle tegen u zet ik een zuur gezicht, tegen u mor ik - Tsij dat behalve indien - 473 gerockt geregeld, overeengekomen, MW, VI, 1263, 6. Misschien is deze vorm ‘gereckt’ nochtans een verschrijving voor gerockt, blijkens het woord ‘gesponen’ in het volgend vers. Ook gerockt heeft de betekenis: beraamd - Versta 472-473: Behalve wanneer gij zo dom zoudt zijn, weet gij wat er beraamd is, of: Tenzij gij zo dom zoudt zijn, weet gij toch wat er beraamd is. - ons tot spot wijt wat ons tot bespotting strekt (wijt: stopwoord) - 474 En bij na gesponnen en wat bijna gesponnen is, wat bijna uitgevoerd is. Deze woorden voltooien de in vers 473 (‘weetij watter gerockt es’) begonnen zin. - dies splyt daardoor breekt - 475 Daer es daar heb je - vyleyn kinkel - 476 tsynen wille gecreghen op zijn hand gekregen - 477 die ons altijt staet tegen die steeds onze tegenstandster is, die steeds onze vijandin is - 478 erg gemeen - al alles - verwoeden vernietigen, Mak, RG, 495 - 479 Duer met de hulp van - dier die er - roeden aansporen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||
opwekken - 480 Dies daardoor, op grond daarvan - 481 En wyt niet en beletten en als wij het niet beletten - gekeert belet, verhinderd - 482 Wat duyvel wat voor een duivel - 483 Roboams raetslie Bedoeld zijn hier Salomons vertrouwelingen, wier raad Roboam in de wind sloeg en waardoor Israël zich afscheurde van Juda. Zie 2 Kron. 10. - hoe crabt die catte Welk gevaar levert ze op? Hoe groot is het gevaar dat ze oplevert? - die catte Doelt hier op Gherechticheyt, die door de sinnekens wordt voorgesteld als een krabbekat. Zie WNT, VIII, 43 Samenst. - 484 eest begost spel Is de intrigue al begonnen? Is het spel al bezig? Door spel moet hier verstaan worden: de strijd om het bezit van Goetwillich herte - 485 Machse hem niet ontsitten Kunnen we ze niet van hem weghouden? - ghetroost hem bemoedigd - 486 naeijken naadje - hechten vastmaken - Versta 486: Het belangrijkste en beslissende werk moet nog gedaan worden - 487 Versta: Is er een ‘maar’ bij? Er zit dan toch geen bezwaar aan vast? - maet makker, kameraad - 488 quantken kameraad - Versta vers 488: Hij zit nog niet in de kist. Hij is nog niet helemaal in haar macht. Misschien dient ‘casse’ hier opgevat te worden als een bargoense term voor: huis, kamer. (Zie Moorman, Bronnenboek, blz. 398 en WNT, VII, 1706, E). Zie ook de verzen 489-490 - 489 bloij truwantken schuchter dienaartje - 490 syt zit - ianckt jammert - 491 sulcks een of ander, iets - 492 mat machteloos - venus reeperken Hier wrschl. in verband te brengen met het beeld van een kind dat de hoepel naloopt (MW, VI, 1293, 2e art.) (cfr. dravende). Zo zou venusreeperken kunnen betekenen: venusjagertje, venusjankertje - 493 naeuste meest vertrouwd, vertrouwelijkst - 494 eruen goet nog bezit van hem erven (zozeer zal hij nog de onze worden) - 495 Versta: Nu de zaken zo staan (vss. 492-493), zal de zaak wel vlotten, in orde komen - 498 weet weet het - ick weet gemaeckt Versta: Ik weet hoe het moet, ik weet een oplossing - vry liegen er op los liegen - 500 na swercks bewysen klaarblijkelijk - saen Stopwoord - 501-502 vol erchs saets gesaeyt vol boosaardigheid - 503 Flaterich vleierig, vals - geveijst onoprecht, bedrieglijk - blamerende kwaadsprekend, lasterend - 504 catte Hier waarschijnlijk in de betekenis: belegeringswerktuig, WNT, VII, 1805 i.v. kat (III). Versta dus: Dat zou het juiste aanvalswapen zijn; dat vind ook ik goed - 505 mach kan - fouten mislukken - 506 ons nicht Nl. Dongerechticheyt (vs. 507) - becouten overreden, bepraten - 508 dat opdat - 509 dient best het meest nuttig is - bequaemelickst het meest geschikt - 510 deersamelickst de deugdzaamste - 511 | |||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
Versta: Beslist kreeg men nooit van iemand betere raad - 512 seg Tussenwerpsel - besteden uithuwelijken - 513 Tot als - juijster dan juijste Versta: Dat komt uitstekend van pas. Fijn uitgekiend. - 514 Bij gans bloet Bastaardvloek. Zie De Baere, Krachtpatsers, blz. 114-115 - 515 rechs juist, net - 518 Versta: Wij zouden u uit uw huis gehaald hebben (indien gij niet gekomen waart) - gheheeten Slaat terug op ‘cleeren’ - grouwelyckheyt afschuwelijk - 520 gaens gaande - 521 mach ic als ik kan - gheringhe Stoplap - tuwen besten tot uw dienst - weddinghe inzet (van een spel), MW, IX, 1882, 2 - 523 beuestygen veilig stellen - sterckelyc krachtdadig - 524 merckelick duidelijk, goed - 526 crachtelyck vurig - 530 hier vry wel op past prent het goed in uw hoofd - 531 qualyck niet licht, moeielijk - belueren bedriegen, misleiden. Zie Mak, RG, 47 i.v. beleuren. Hangt wellicht samen met lore. Vgl. ‘te lore stellen’, MW, IV, 803 en 804 (loren) - 534 na eenen tsynder behoeuinge op iemand die hij nodig heeft - 237 sonder luegene voorwaar. Stoplap. - 538 huegene zich verheugen - 539 onbewegelyck onveranderlijk - 540 geschut verhinderd, belet - 541 Tsa sa. Uitroep tot opwekking en aansporing. - 542 Bat beter - verpletten vernielen - 544 schynsel schijn (in tegenstelling met de werkelijkheid) - duechden planteyt volheid, overvloed van deugden - 545 oft of het (= Goetwillich). Onderstellend voegwoord: om te zien of. - licht wellicht, soms - 546 die tragen de tragen, de luieriken - 547 Versta: Ik zal mij naar dat plan schikken. Ik zal het doen - 548 vercieren optooien (met het kleed ‘Scynsel van deughden’) - 549 Tsyn ons manieren dat is onze gewoonte - 550 bieren bier verkopen, MW, I, 1248 - cuijte (= coyte) kuit (soort inlands bier). Versta: Wij doen hem nog van Lucifers bier verkopen. M.a.w.: Wij stellen hem nog in dienst van Lucifer, of: Wij krijgen hem helemaal in onze macht - 551 Slaep, manneken, slaept Zijn dit de beginwoorden van een slaapliedje? Hier zijn zij gericht tot Goetwillich die slaapt, zoals blijkt uit vers 533 - uijte ten einde, MW, VIII, 868, 6. Hier: uitgeslapen - 552 cluyt grap (ironisch) - schoijen zich uit de voeten maken - 553 huebel bochel, bult - vloijen vlooien, van vlooien bevrijden, Kil., 757 b: Venari pulices, captare pulices. Is de betekenis van vers 553 dan: Wij zullen hem het onmogelijke opleggen, het onmogelijke leren doen? - 554 koijen vanghok - dansen Spottend: lopen, springen - 555 syt sincke Misschien analoog met ‘senke liggen’ (MW, VII, 974, i.v. senke) in de betekenis: gebukt zijn. De betekenis van ‘Loopt nv syt sincke’ zou dan zijn: Loop nu sluipend (naar hem toe) - 556 Meten (= met- | |||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||
ten) groten hansen zoals de verwaande, grote heren - brageren snoeven, bluffen - 557 Den boe ha maken vertoon maken, bluffen. Boe ha moet als één woord gelezen worden. - cesseren ophouden - vrij Stoplap - 558 declaren Ongetwijfeld fout voor: declareren praten (vgl. met de rijmwoorden: brageren vrij [556] en cesseren vrij [557]. - openbaer publiek. Hier: hoorbaar - 559 mert draalt, talmt - 561 sij d.i. Dongerechticheyt - 563-564 Versta: Laat ons nu beginnen - 566 Dnet es gespreijt het net is gespannen - tquaet aes het rampspoedig lokaas, het fatale lokaas - nopen prikkelen, aanlokken - 569 na ons leeren zoals wij u voorschrijven - 571 vercrinken aantasten, vernielen - 573 beijen wachten - thoont handel, stel de daad - sonder prasen zonder nodeloos gepraat - 575 slapaert slaper - sidtij zit gij - bont vreemd, opvallend - 576 sech v zeg - swaer bewaard, zwaarmoedig - 580 avantagije voldoening, geluk - 581 Hij Uitroep tot opwekking - maeckt coragie schep moed - 582 persoonagie aanzienlijk persoon - 583 Twee die beste van leuen twee van de meest voortreffelijke mensen - 584 domynasy vuerden een leidende rol speelden - 585 in dolacije spuerden in verdriet raakten, in ellende kwamen. Voor ‘spuerden’, zie Mak, RG, 398, i.v. sporen, B, 2 - 586 boeten verbeteren - 587 om te versoeten mij om mijn leed te verzachten, om mij te troosten - 589 om te wysene v om u terecht te wijzen - 591 Lief man beste man - al helemaal - hoerachtich gemeen, onbetrouwbaar - 595 Belyals saet zondige mensen - 596 vruechdelyck met vreugde - 599 geveijst schyns valse schijn - 600 veel gepijns veel ellende - 606 Versta: Ik verloochen ze om geen enkele reden - 610 En dien indien - tot eenen wijue trouden blijvend aan u zoudt verbinden (Letterlijk en volgens de allegorie: met haar zoudt trouwen) - 612 voer een als - 613 Haer iaren syn al uyt zij is al oud, heeft uitgediend - 614 muecht kunt - solaeis troost - tryumferinge vreugde - 615 seght zeg, hoor! - salege bloet goet arme sukkelaar, arme sul - 616 V oogen op doet doe uw ogen open - 617 soude v wesen zou voor u kunnen zijn - 618 fraeij van consten knap in kunst en kennis, kunstvaardig - 619 met delygensye ijverig - 620 seldy zult gij - en maeckt geen mensije wees daarin gerust - 622 Tfoij foei - verspogen veracht - 623 temtacije bekoring - 624 pack last - 625-626 Toespeling op Gen. 39,7 - 626 motyf inzicht, mening - 628 verkeesen verkiezen - voer in plaats van - 629 aen van - 630 saechtelick aangenaam - 633 Duer my Door mijn toedoen - 634 rustich vreedzaam - moedich onverchrokken - 635 als alles - planteyt overvloed - 636 Wert wordt - mordadeghe | |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
misdadige - draken duivels - 638 Het teecken der beesten Zie Apok. 13 - 641 vast standvastig, volhardend - 642 last benarde toestand - 645 scoffieren ten onder brengen - 646 dese Namelijk Sheylichs Gheests en Goetwillich - craeyeren overmoedig roepen - Versta: Die willen ons een toontje lager doen zingen - 647 Hij Namelijk Sheylichs Gheests Kennisse - tieren zich aanstellen - al als, alsof - 648 vyse vasen spreken beuzelpraat vertellen, onzin vertellen - 649 Versta: Gij zult ons nog zo maar niet van hier verwijderd houden, afweren - 651 vol victorijen glorieus - 652 duyvelsche syboryen De vererende benaming ‘syboryen’ is hier blijkbaar ironisch gebruikt en dient in dit geval trouwens hoofdzakelijk ter omschrijving van: duivelse wezens, duivels - 656 sentensije vonnis, straf - 657 invencye sluw plan, bedoeling - moet heel verdwijnen mislukt helemaal - 659 moet blyuen tondere schiet te kort - 661 gheplondere zootje - 662 pracktyken listen - 664 ander een ander - 665 Die ons bet ghehoor Die beter naar ons luistert, Die ons onderdaniger is - Wy hebben hier wte wij hebben hier afgedaan, hier is onze rol ten einde gespeeld - 667 lute luit - Versta: De hel heeft hier weinig invloed - 70 propoest overtuiging, mening - 673 Dat opdat - wijsen onderwijzen, of: de weg wijzen - 674 verborgentheijt geheimen - 676 int slot uiteindelijk - 678 int claer betoogen duidelijk, met de proef op de som - 682 Soo selt gij noch v leeuen dat zult gij nog uw heel leven lang moeten doen (namelijk ‘lijden om haren wille’, vs 680-681) - weest sonder geschille wees er zeker van, twijfel er niet aan - 683 Versta: God neemt geen verzoening aan of Hij acht ze zijn aandacht waard - 685 Versta: Waarvan allen hun deel hebben gekregen. Vgl. Hebr. 12,8 - bastaert Zie Hebr. 12,8 - beweghen overhalen, van uw stuk brengen. Versta: Houd voet bij stuk - 689 sal zal dat (nl. ‘al verdraegen’ van vers 688) - 693 ontpluijcken opengaan - 696 vercoelt verkwik - 697 Vgl. Hooglied, 2,5 - 698 geclanck geluid - 699 sydy hier vuere staat gij hier voor de deur? - 700 statuere gestalte - 701 reyn van seden zedig - 702 sypresen cipressehout - 703 columen stijlen - dijlijgent voortreffelijk, mooi - 704 exellent heerlijk (Hoort bij ‘goude’) - 705 decsel baldakijn - tsitten de zetel - 702-705 Zie Hoogl., 3,9-10 - 706 ydoone voortreffelijk, uitmuntend - 707 stercke helden, sterke mannen - 708 Bereet klaar gereed - saen voorwaar, MW, VII, 42,4 - 709 om die vreese der nacht uit vrees voor de nacht - 710 Die Nl. de bedstede - te bewarene te bewaken - 707-709 Zie Hooglied, 3,7-8 - 712 ouwer uwer - 715 Zie Hoogl., 2,16 - 716-717 Zie Hoogl., 2,6 - | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
719 erme arm - 718-721 Vgl. Hoogl. 8,6: Leg mij op uw hart als een zegel, Om uw arm als een band: Want sterk als de dood is de liefde! - 722 Roept plukt, MW, VI, 1623, i.v. ropen en roppen - sueticheyt zoetheid, zaligheid. Hier: liefde (?). Vgl. Hoogl. 7,14: De liefdesappelen verspreiden hun geur - eenpaerlyck volop - 723 Toespeling op Hoogl. 1,14 zoals in vs. 298 - 726 fel en dangierich geducht en gevaarlijk. Hoort bij ‘serpent’ - 728 als zoals - 729 cudse knuppel, knots - Barabas Marc. 15,7 en Luc. 23,19 vermelden dat Barabbas ook bij een opstand en moordpartij betrokken was, toen hij gevangen genomen werd. Misschien wordt hij hier in dat verband vermeld. - Asmodeus De boze geest die, volgens Tob. 3,8, de zeven mannen van Sara de eerste nacht in het bruidsvertrek doodde, nog voor zij omgang met haar hadden - 731 schepper schipper - pudse kleine emmer, in gebruik aan boord van schepen, WNT, XII, 4981, i.v. puts (II), 1 - sluyt ic mynen vre dus Misschien spottend gezegd voor: ik wil geen bestand, Ik neem geen vrede met deze toestand. Ook de kleine inhoud van een ‘pudse’ kan hier de bedoeling weergeven: Mijn vrede zal klein zijn, Ik wil geen vrede. Anderzijds kan ‘mynen vre’ ook betekenen: mijn rustig leven. Deze plaats lijkt ons in ieder geval niet volkomen duidelijk - 733 Noijt soo gestoort, nooit was ik zo woedend, zo ontstemd - moet moet het - creveus (?) Misschien een vervoming van ‘coryphaeus’ = aanvoerder, leider (?). In dat geval: de opperduivel, Lucifer (?) - 734 ontdecken bekend maken, zeggen - 735 wecken opwekken, prikkelen, aanstoken - 737 Oft de duijvel moets deel hebben of de duivel moet er zich mee bemoeien. Vaak, en ook hier, is de betekenis van deze uitdrukking vervaagd tot een bastaardvloek. Zie MW, II, 94 en C. De Baere, Krachtpatsers..., blz. 140 - Groote hoopen vele - 738 Argenen boosheden. Deze meervoudsvorm van het znw. ‘arch’ komt niet voor in MW, I, 448,3 dat alleen de vorm ‘erge’ als meervoud opgeeft - Argenen met steerten duivelse boosheden, of: boosheden met een nasleep (van straf) (?) - versieren uitdenken - 739 onsen sabot vieren de helse sabbat onderhouden, nl. van onze boze gezindheid zijn - 740 Syn loos bestieren aan zijn vals, arglistig gedrag - wert een eynde komt een einde - 742 vrylyc vast, zeker - 743 tryumfeert bedrijft vreugde - 744 spaey en tyelick laat en vroeg, d.w.z. voortdurend, steeds, zonder ophouden - oorboren genieten - 745 eet gesworen een eed van huwelijkstrouw gedaan - 746 Versta: en alsof hij ze nooit wilde verlaten - 747 gnenoch van dien genoeg daarvan - met snellen keere vlug. Hoort bij vs. 748 - 748 raet... ghesticht | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
raad gevonden - 749 Hoe... te wercke hoe leggen wij het best aan boord? - licht subtiel, vernuftig - verlacken in de val lokken - 751 opt dnaeste zo gauw mogelijk - 752 Esaus hutte Zo wordt blijkbaar het huis van Goddeloose en Wreede tyrannije genoemd. Zie vs. 754. Dat deze naam in verband gebracht wordt met Esau, kan wellicht verklaard worden uit Jahwehs woorden: ‘Esau heb ik gehaat’ (Mal. 1,3 en Rom. 9,13). Esau dreigde ook zijn broeder Jacob te vermoorden (Gen. 27,41) - 753 diffameren onteren, blameren, schandvlekken - met alder turbacien op de meest krenkende wijze - 754 Aen bij - 755 wederpartye vijand - 756 wel geordyneerder goed geregelde, stelselmatige - 757 verseeringhe rampspoed - 759 ic quaem dan zou ik geraken - doluere verdriet - 760 weet ick wel voorzeker - Ou Uitroep van verwondering - 761 Noyt meer ghelucks wij hebben nooit méér geluk gehad - rechts juist, precies, net - na ons meeninge naar onze wens. Versta: Het gebeurt niet naar onze wens - 762 sdeuchts vereeninge de vereniging met de deugd. Hier: de beoefening van de deugd - 764 welpen flink jong mens - 765 eersamelic eerwaardig - 766 bequaemelyck welgevallig - tes soo betamelyck zo past het - 768 ontcnoopen uitleggen, verklaren - 769 Versta: Als waarheidlievende, oprechte vrouw die betrouwbaar is in haar woorden - 770 Blamelyker diffamacie een meer schandelijke ontering - hoorden hoorde - 771 dan ic v vertellen sal Hoort bij ‘blamelyker diffamacie’ (vs. 770) - 772 spellen noemen - 773 nooyt meerder vileyn Er is geen grotere schurk - 774 geschoffiert onteerd - 776 Dat wat - 777 teve wijf - 779 contrarije valse - 781 Domijneert hy noch langhe Als hij nog lang vrij spel krijgt - 782-783 stellen... puepel het gewone volk in beroering, in opstand brengen - 784 brande levend verbrande - 785 getast gepropt. Hoort bij: vol - 786 gast kerel - 787 Daer toe bovendien - en pasthij... hooge houdt hij geen rekening met, maakt hij geen onderscheid tussen hogere en langere standen. M.a.w.: hij weet zich niet te gedragen - 788 noij met tegenzin - 789 Help Uitroep van verontwaardiging - wat ghij seckt Wat gij nu vertelt! - Noij (= noijt) meerder abuijs wat een flagrant schandaal! - 790 Versta: Zo boos en verbijsterd was ik nooit - 791 wreeken straffen - heb ick cracht oft macht als ik er de kracht of de macht toe heb. Hier: met alle middelen - 792 onsacht brutaal - 794 Versieren uitdenken - obstynaet halsstarrig, eigenzinnig - van gronde van inborst - 796 secht... bediet zeg mij nu eens de juiste toedracht, zeg mij nu eens duidelijk - 798 datten dat (God) hem - moet moge - schinden verdelgen - | |||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||
799 Van stonden aen aanstonds - sonder eenich letsele zonder uitstel - 800 opsetsele bedoeling. Versta: Ik was net van plan het u te zeggen - 801 Goetwillich woont dus nu al bij Gerechticheyt. Zie vs. 237 - 802 wel ter cuere zeer goed, heel stevig. Hoort evenals vast bij ‘gesloten’ - 803 Met door middel van de sleutel ‘Godts wort’ (vs. 308) - 804 Hoe gijer op stormde hoe hevig gij het ook zoudt bestormen - 805 om hem te betrapen om hem in uw macht te krijgen - 807 niet niets - 808 subtijlic listig - houwen hoede de wacht houden. Hier: u in hinderlaag leggen. Vgl. MW, III, 457,8 - 809 aenveerden aanpakken, te lijf gaan - 810 Geveysdelyck onverhoeds - met daet metterdaad, of: krachtig. MW, TT, 35,2 - 811 cokyn nietsnut, schavuit - bedroeuen vervloeken - Dat hem... God vervloeke hem - 813 groot aanzienlijk - 816 Wreede Tijerannije Naam van de dienaar van Godtloose - 817 Geveijsde Duecht Allegorische naam van het ‘cleet vol qualinge’ dat Goddeloose zal aantrekken - qualinge zedelijk gebrek - 819 Wel al bereet helemaal tot uw dienst - Noij nooit - looser, sluwer, listiger - kecke streek, zet, WNT, VII, 2081 - 820 die vijf vijchskens Betekenis onduidelijk: Worden hier de vijf vingers van de hand bedoeld? Vijghe had wel eens de betekenis van ‘middenvinger’. Zie Kil. 748-749. Hier zou men het ww. ‘likken’ kunnen bijdenken. Het vers geeft dan het genot te kennen, dat Tsondich reeds vooraf heeft - 821 hanckt hang het - 822 Daer mede soudijt hebben Daarmee moet gij het (= Goetwillch herte) te pakken krijgen - wel ghepracktijseert fijn bedacht - 823 qualyck geacoetreert slecht uitgedost - 824 te betrapene te verschalken - Neen gij, sekere neen, zeker niet - 825 achter stekere geniepigaard. Vgl. achtersteken, WNT, Suppl. I, 337. Samenst. achtersteken en Mak, RG. 7 - 826 Ypocrijts Werck huichelarij. Blijkbaar eveneens de allegorische naam voor een kledingsstuk - 827 na mijn bediet naar mijn mening - 828 maer meennen maar hij zal menen dat - heylygen van leuen rechtschapen mensen - 829 in sneven in 't verderf, in 't ongeluk - 830 Bij gans vier Bastaardvloek. Zie Dr. C. De Baere, Krachtpatsers in de Nederlandsche volkstaal, Antwerpen 1940, blz. 139: bij gants hellen - 831 Dat es verloren daaraan is niets te doen - Ten mach ons niet falen het kan ons niet verkeerd gaan, het zal niet mislukken - 832 Versta: Wat zal ik hem streken leren!, Zal ik hem even leren! Voor rancken zie: WNT, XII, 292, 2, b - 833 vrome flinke - 835-836 Versta: Al wie het leven gekregen heeft zal in U, Heer, en in niemand anders, troost en heil vinden - 837-838 therte... Versta: Mijn hart spreeekt zich liefderijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||
uit tot Uw hoogheilige naam. M.a.w.: Ik loof Uw hoogheilige naam - 841 expeerdich verheven - vrij Stoplap - 844 duecht bouen screven buitengewone, uitzonderlijke deugd - wt breijden bekendmaken - 845 sonder verleyden voorwaar - 847 Bijden wonden Vloekwoord dat o.m. herinnert aan ‘by gans wonde’. Zie Dr. C. De Baere, a.w., blz. 112. - 848 hier na ic taste ik ga erop los - 851 mordadich vyleyn misdadige schurk - 852 loose gangen valse streken, MW, II, 907, 5, f - verleert afgeleerd - 853 fonckerick Vgl. Dr. J.C. Moormann, De geheimtalen. Bronnenboek, Zutphen 1934, blz. 221, waar als betekenis wordt gegeven: kachel. J. Endepols, Groenstraat-bargoens, NTg, XVIII, blz. 175 noemt ook als betekenis: lucifer. In ieder geval is aan dit woord het begrip ‘vuur’ verbonden. Naar mijn mening betekent het hier: brandstapel of hel. De duidelijkheid van een betekenis zal op het toneel wel soms door een begeleidend gebaar bepaald geworden zijn - 854 voervechtere beschermer - 856 Iudas bloet verrader, valsaard - domijnacij macht - 857 Ioab Ioab vermoordde Amasa. Zie 2 Sam., 20,4-10 - consiltacije inzicht, bedoeling (?). Gevolg van overleg. Dus: Hebt gij dat bedisseld? - 858 Versta: Welke redenen om zo te handelen hebt gij toch ten opzichte van Amasa? Wat hebt gij toch tegen Amasa? - 860 Voert aen vooruit - clappen praten - 861 op Stinckenborch Is hier de hel bedoeld? Deze werd destijds voorgesteld als een ‘stinckende poel’. Meer waarschijnlijk betekent de uitdrukking ‘naer Stinckenboch gaen’: sterven, begraven worden en verrotten. - Daer, telt de trappen Volgens P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, II, Utrecht 1861, blz. 343 betekent ‘iemand de trappen laten tellen’: hem de trappen afgooien. Wellicht stoot Doude hier Goetwillich van een trap die blijkbaar op het toneel toegang verschafte tot het huis van Gerechticheyt - 863 Setten wel vaste zet hem stevig gevangen, of: boei hem stevig - In Babel moetet al syn Goetwillich moet ten verderf - 864 comen in baten ter hulp komen - 865 Ironische vraag - 866 als die verwaten zoals de verdoemden. Versta: Gij krijgt het loon der verdoemden - 867 schoon voordeel, of: verontschuldiging. Versta: Denk niet, het op een akkoordje te kunnen gooien. Vgl. de uitdrukking ‘geen schoon aan iets hebben’ = geen voordeel, geen koop, WNT, XIV, 825 i.v. schoon (I), 2 - 868 sentencije veroordeling - 869 in v presencije Toevoegsel zonder nadere betekenis - 870 ter noot in de nood - ijet een beeetje. Slaat op: ghedenckt - 872 Tsa vooruit, sa - 873 dese Versta: deze boeien - merckelyc duidelijk, beslist - 875 noyt geen soo strangen uiterst knellend. Hoort bij Deen (= de | |||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||
ene boei) - 876 versmadich schandelijk - 878 V werck morddadich uw misdadig gedrag - opbreken slecht bekomen - 879 der gerechticheyt treken de valse streken van Gerechticheyt - 880 laetse laat Gerechticheyt. Ironisch bedoeld - 881 loopen by toelopen (naar) - 885 oft indien - dat Sluit aan bij ‘segget’ (vs. 882) - geringe snel - 887 wel wysen goede raad geven - 888 waeckte bewaakte - 889 Vromelyck degelijk - myn knecht vol Ionsten mijn waarde dienaar. Appositie bij ‘wreede tyranije’ (vs. 888) - 890 meplegers compagnons - met consten met listige streken - 892 coen driest - 893 met pracktiken op een sluwe wijze - stelen Hier: uit de gevangenis halen - 894 Versta: Er mag komen wie wil, hoe dapper en sterk zij ook wezen - 895 wil zal - verseeren vernietigen. Zie Mak, RG, 476, i.v. verseren (I) - 896 vry voorwaar - 897 ontspringhen ontkomen - hoe dat hyt brout hoe hij het aan boord legt - 898 stout onverschrokken - 899 ongesneeft aanstonds - wecken aansporen - 900 Ihesus Hier wordt Goetwillich bedoeld. Deze vergelijking begint reeds met vs. 899, waar Pilatus in het algemeen geldt als de rechter die zich laat beïnvloeden - 901 Versta: Zo raken wij onmiddellijk van Goetwillich Herte af - 902 laeten wech helpen laat hem uit de weg ruimen - 903 Versta: Maak er korte metten mee, dan kan er geen kwaad van voortkomen, dan is hij onschadelijk. Vgl. Harrebomée, a.w., I, 178: Sla de eijers in de pan, Dan komen er geen kwâ kuikens van. Zie ook Tuinman, I, 281 en WNT, III, 3973 - 904 de deed - 907 dus dat ic quele zodanig dat ik van droefheid verkwijn - 908 in spot al spottend - 909 dreijcht bedreigt, molesteert - sodt dwaas - 911 Sy de vijanden (vs. 905) - gescodt pijl - 915 Die worden mijns huijlens De woorden die ik kermend, weeklagend zeg. Versta: De weeklagende woorden zoals mijn hart die uit, m.a.w.: De weeklagende woorden die de uiting zijn van mijn gemoed - 916 Versta: kunnen mij geenszins helpen voor mijn zaligmaking en baten mij niet - Vss. 914-917 zijn een parafrase van Psalm 22,2 en 22,7 - 918 besweken in de steek gelaten, zijn krachteloos geworden. Vgl. Psalm 22,15 - 921 Als de versteken als een verworpene - Vss. 920-922 zijn een parafrase van Psalm 22,16 - 923 gebreecken nood - 924 catijueghen ellendeling - dlicht claerlic Hier moet ‘dlicht’ blijkbaar opgevat worden als: het leven - 925 swaerlic treurig - 926 duijvel Uitroep van verbazing - sect zeg - 927 met nijt duchtig, op bitse wijze - 928 Soo dadelijk - van hier keeren van hier wegjagen - v en derfs gelusten niet heb daartoe geen lust; m.a.w.: gij moet het maar niet wagen - 929 wilt daer af | |||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||
rusten kalm aan! 930 wat aen gaen couten gaan overtuigen van iets, iets gaan aanpraten - 931 vol sproeten en fouten vol gebreken en ondeugden - 932-933 Versta: Ik handel in opdracht en heb vrijgeleide overal waar ik kom - 933 Wa, ioufruwe vermaerde Ironisch, zoals vaak vanwege sinnekens en duivelse personages bij een begroeting op het toneel. De vertaling zou kunnen luiden: Ha, fameuze dame! - 935 rapoort gerechtelijk vooronderzoek, WNT, XII, 336,6 - 937noch al blijlyck nu nog steeds blij, nu nog steeds vol vreugde - 938 begeuen verlaten, in de steek laten - 943 temteren verleiden - voere boosaardig bedrijf, boosaardigheid, MW, IX, 723-724, 2 en 3 - 945 laet dat syn praat niet zo, denk er niet zo over - 946 fantesyen hersenschimmen, verkeerde opvattingen - 947 letten schaden - 948 vromen voordelig zijn - 949 soo zoals - 950 getruere droefheid - 951 Ic wedde, ghij en selt Voorwaar, dat zult gij niet (Nl. Goetwillich uit de gevangenis verlossen) Wreede spreekt hier tot Dongerechticheyt. - Daer sal ick syn vuere daar zal ik u vóór zijn, dat zal ik verhinderen - 953 Sijghes ghehengelijck wees op dat punt inschikkelijk, toegeeflijk - 955 Versta: Het is geen smoesje, dat ik u zal belonen - 956 tsal op sijn cop druypen hij zal er de gevolgen van moeten dragen, hij zal het zich nog beklagen. Zie WNT, III, 3480 - 957 mynen meester nl.: Godtloose - 957-959 Versta: Al kwam alles wat op de wereld is voor mijn meester nijgen en buigen (als eerbewijs), het kan Goetwillich niet redden, ook al betaalde hij duizend kronen - 960 in allen hoecken overal - 962 der goddelooser tanden breecken ze ongevaarlijk, machteloos maken - 964 Versta: Geef mij uw Heijlichs Gheests Kennisse als hulp - 965 verhare vertrek, wegga, MW, VIII, 1788-1789, i.v. verhaerden - 966 noijt geen strangere nooit heb ik een sterkere en gevaarlijkere gezien - int aenschouwen net schitterend van uitzicht - 971 betrouwen set vertrouwen stelt. Versta: bewust van zijn macht is - 973 vercondijgen een tijding te brengen - 974 ongefaelt met zekerheid - 975 Te genesene te helpen, te troosten - gevangen gevangenen - 975-976 bekent te makene verlossinge hun vrijlating mee te delen - 976 des kerkers een ent het einde van hun gevangenschap. Hoort nog bij: bekent te makene - 977 te preeckene af te kondigen - een versoenlic Iaer des heeren een vreedzaam jaar (in dienst) des Heren (in tegenstelling met de gevangenschap als teken van vijandschap) - 978 Dit vers sluit nog aan bij ‘te preeckene’ (vs. 977) - vertroostinge excellent weldoende, heilzame vertroosting - 979 wort worde - fraeij met eeren Stoplap - 980 voer stof als (geestelijk) voedsel, als levensonderhoud. Vgl. WNT, | |||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||
XV, 1784, 1. Na ‘stof’ begint een opsomming; volgens huidige normen hoort daar een dubbele punt. - olije der blyschaps vermeeren olie van stijgende blijdschap - 981 Versta: In plaats van geween of opjagende angst - 982 Den mantel des geloofs Sluit nog aan bij ‘wort gegheuen’ (vs. 979) - 983 Voer in plaats van - 984 noyt soeter keest nooit hoorde ik iets lieflijkers - 987 Sijdijt zijt gij het? - 989 babel Hier: de gevangenis (als een plaats van verbanning) - 989-990 met valsche opijnie smalijck en godts lasteringe Sluit aan bij ‘ghebonden’ (vs. 988). Zie de verzen 875-876 - 990 Al greijet mij qualijck al bevalt het mij slecht. M.a.w.: helaas! - 991 seldij wilt gij? - 994 Versta: Hij heeft Uw deugdzaam gebed aanhoord - 995 dus zo - spreeck spreekt - 996 Mach oock... Kan soms?... - 997 Al vergaet sijt En al zou zij het vergeten. Zie voor de verzen 995-997: Isaias, 49,15 - 998 crencken deren - 1003 fyguere voorbeeld - 1007 hij Christus - gepersequeert vervolgd - 1015 gijt gij het, nl. het lijden omwille van de gerechtigheid - 1016 van Godt rechtueerdich door de gerechtige God - 1018 bediet leert, zegt - 1024 moet... syn is geloofwaardig, is onweerlegbaar - 1025 Zie Matth., 10,23 - 1027 benuwen benauwen - 1029 met crachte innig - 1031 genomen ontnomen - 1032 mijn wort gespelt wat ik u gezegd heb - 1033 kent beken het - 1037 slooten boeien - 1038 En geringhe doen wyken en ze vlug doen afvallen - met hemels werck met behulp van hemelse krachten - 1042 Och, nooijt soo blye Ach, nooit was ik zo blij - sy = de deur - gepint met pinnen bevestigd, vastgespijkerd - 1043 stranc sterk, stevig - 1044 open den ganck de weg vrij - 1046 ontboijt uit de boeien - 1047 qualijcheijt lijden - 1048 Hope der Salicheijt hoop op gelukzaligheid. Dit is de allegorische naam van deze zaag - 1050 lasteringe randen lasterpraat. Zie WNT, XII, 3de stuk i.v. randen (I), 268, 4 - 1051 Menschen stricken menselijke boze machten, MW, VII, 2313, 3 - 1052 moet in v verhuegen schept blijdschap in u - 1053 sy = de boeien - gelas glas - 1054 Sij Bedoeld wordt: Dongerechticheyt - mordadich misdadig - gebras gebroed - 1055 Versta: Dat vijandig was tegen God en zijn leer - 1056 ontslaghen vrij van, verlost van - 1057 metter vlijt met spoed, dadelijk - 1062-1065 Opsomming van gevallen waarin het goede het kwade overwon - 1064-1065 Elias trachtte Izebels verderfelijke propaganda van de Baälcultus onschadelijk te maken - 1071 Te voren, vroeger, weleer - 1076 eenpaer voortdurend - 1080 vry sonder sneuen beslist zeker - 1082 tot huerder confortacije tot hun eigen vertroosting - 1087 Versta: Ik ontvang | |||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||
meer heil en geluk dan ik kan merken - 1088 gehoont bedrogen - 1090 wesen in rouwe beproefd worden - 1091 Versta: Zolang hij een lichamelijk leven lijdt op aarde - 1095 Versta: Die t.o.v. de gerechtigheid hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen en hun plicht hebben gedaan. M.a.w.: die de gerechtigheid erkend en gediend hebben - 1100 Wijsheyt sij wort alleen Men zou kunnen verstaan: alleen het woord der wijsheid. Wegens het genus van het substantief wijsheyt en ook wegens het feit dat Wijsheyt in dit spel door een vrouw wordt voorgesteld, geven wij er de voorkeur aan, de zin te laten ophouden na ‘bemint wijsheyt’ in vs. 1100. De volgende zin luidt dan: ‘sij wort... moede (vss. 1100-1101) - 1101 met gantsche moede met heel uw hart en gemoed - 1105 lagen belaging, bedreiging. Zelfstandig gebruikte infinitief. 1106-1109 Versta: Al komt de vleselijke lust soms in strijd met de geest en al wil de duivel u tot boosheid brengen, al komt de zondige geest u bekoren en plagen, ga er dapper tegen in met uw wilskracht (geest) - 1112 tsworts om ringen Waarschijnlijke betekenis: de behoeder van het woord, van de waarheid. ‘Omringen’ is dan weer een infinitief als substantief gebruikt - 1114 sneeft faalt - 1117 blanckelyc glanzend rijp - 1119 dick vaak - faelgeren te kort schieten, in gebreke blijven - 1121 motijf motief - wilt wilt het - 1122 useren beoefenen - 1123 Versta: En om ons nog meer aan retorijke te wijden, om nog ernstiger de dichtkunst te beoefenen - 1124 ijet iets. Hier: iets kwetsends - murmureren morren, ontevredenheid uiten - 1125 Keeret ten besten interpreteer het in goede zin, wees er welwillend tegenover - pijnt quaet te slichten probeer het kwaad uit de weg te ruimen, tracht het misverstand te regelen - 1126 moet moge - 1127 tempeest ellende, verschrikking. |
|