| |
| |
| |
Streuvels: tussen historiciteit en mythe
door Prof. Dr. José Aerts
Mijnheer de Voorzitter,
Geachte Waardigheidsbekleders,
Waarde Collega's,
Dames en Heren,
De verjaardag die wij vandaag vieren - Streuvels zestig jaar lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde - is in de geschiedenis van ons genootschap een unicum, en zeer waarschijnlijk zal deze gebeurtenis ook in de geschiedenis van alle academiën ter wereld wel als unicum of hoogste zeldzaamheid gelden.
Hooggeachte Streuvels,
In de loop van die zestig jaar zijn zovele leden, kunstenaars of geleerden, gekomen en gegaan, zelfs velen die jonger waren dan U.U alleen bent gebleven. Enkele maanden geleden is Uw laatste jeugdkameraad, Herman Teirlinck, van ons heengegaan en nu leeft U nog alleen te midden van ons, als laatste vertegenwoordiger van de grote generatie der jaren negentig, die niet enkel literair, maar ook in algemeen-cultureel, sociaal en politiek opzicht, ons volk een nieuwe toekomst heeft geschonken. Omdat U een van onze grootste kunstenaars bent en omdat U onder ons leeft als laatste levende getuige van een glorieuze generatie, die ons volk schoonheid, ruimte en geestelijke vrijheid heeft geschonken, is onze Academie bijzonder trots op u, Hooggeachte Streuvels, en er is niemand onder ons die bij handdruk of gesprek met U, niet voelt in hoe sterke mate zijn vriendschap voor U verering is, en hoeveel eerbied zijn liefde voor U inhoudt.
U staat zeer ver van ons in de geschiedenis en toch bent U ons zeer nabij. Deze paradox geldt niet enkel voor uw persoon maar ook voor uw werk.
| |
| |
‘Herinneringskunst’, heeft uw beste biograaf, onze collega Demedts, uw werk genoemd. De feiten en toestanden lagen meestal reeds ver achter U toen U ze neerschreef en ze van herinnering tot kunst hebt getransformeerd. Wie vandaag uw boeken herleest, kan constateren dat de stof waarmee U ze hebt gebouwd en het leven dat erin wordt beschreven tot het voltooid verleden behoort. Het landschap van uw boeken werd zwaar geschonden; het boerenleven in huis en op de akker, de fabrieksslavernij, de hele agrarische volkskultuur zijn gewijzigd of verdwenen. Het grote gevecht tussen natuur en beschaving, dat zich in vele van uw werken met heftigheid afspeelt, is beslecht. Zelfs uw taal, het dialect tussen Schelde, Leie en Mandel, dat U met een wonderbare verbale scheppingskracht - die slechts door uw oom werd geevenaard - tot literaire taal hebt veredeld, is grotendeels gestorven.
Dit alles betekent dat uw werk in de geschiedenis is getreden en het is dan ook voor een nuchter denkende mens zonder meer duidelijk dat het door zijn historiciteit bindingsmogelijkheden met onze tijd heeft verloren die het voor vroegere generaties kon bezitten. Niemand die een historisch geworden werk leest, kan aan de indruk ontkomen dat het ons in vele opzichten vreemd is, en wanneer het minder belangrijke werken geldt, kan dit leiden tot volkomen vervreemding die enkel nog verbroken wordt door enkele filologen of historici.
En toch is de wet der historiciteit, die zich aan elk menselijk fenomeen voltrekt, geen noodlot zonder meer. Er zijn inderdaad momenten waarop sommige scheppingen van de mens aan de onverbiddelijkheid van de historische vervreemding blijken te ontsnappen. Er zijn ogenblikken in ons aller leven waarop wij, bij het contact met geestesscheppingen uit het verleden, de schijnbaar onverbiddelijke koppeling van historiciteit en existentie op mysterieuze wijze getranscendeerd voelen door een bewustzijn van universaliteit. Dit geschiedt b.v. in de verhaalkunst door de mythe.
Wanneer wij een verhaal beluisteren of lezen, in of buiten de literatuur, geschiedt de overgang van geschiedenisbeleving tot mythebeleving wanneer de beleving van de historische tijd wegvalt.
Wie de tragische verhalen van Prometheus of Oidipoes verneemt, wie het sprookje van de Nachtegaal of de parabel van de
| |
| |
Verloren Zoon beluistert, wie romans leest als Oorlog en Vrede, Moby Dick of The Old Man and the Sea, hoort een geschiedenis, maar hij leeft eigenlijk niet in de geschiedenis doch veeleer in een wereld van vragen, vrezen, verlangens, dromen, conflicten, die tijdeloos zijn. De bepaling ‘tijdeloosheid’ is hier wellicht illusie - want wij weten niet wat dit woord betekent - maar in elk geval wordt de tijdsbeleving in deze mythische verhalen zo sterk gerelativeerd, zo gereduceerd tot een enorme afstand tegenover onze eigen-tijdsheid, zo radicaal herleid tot het meest elementaire van ons aller bewust leven op deze aarde, dat eeuwen hier geen rol meer spelen.
Wat ik vandaag betogen wil, is dat in het werk van Streuvels voor onze eigentijdse ogen twee werelden zich van elkaar aan het afscheiden zijn: de wereld van de historiciteit - met haar eigen taal en stijl, stof en inkleding - en de wereld van de mythe, die er geleidelijk sterker uit opdaagt en waarin wij de oergegevens van onze menselijke existentie terug ontdekken in hun wezenlijke samenhang en hun menselijk-onoplosbare zin.
Mythen zijn verhalen uit een ver verleden tijd toen de wereld verschillend was van haar hedendaagse staat. Vaak spreken zij ons over de oorsprong van wereld en mens, de strijd met de natuurelementen, de ontdekking van het vuur en de eerste contacten met de beschaving, de raadselachtigheid van 's mensen eigen lot. Al of niet literair aangekleed, is hun functie steeds: de mens op een of andere wijze te plaatsen vóór zijn taak op deze aarde en de oerelementen van zijn bestaan, vóór de wereld van het wondere, sublieme of tragische die hem overal omringt, en dus vóór de grenzen van zijn bestaan, waar het avontuur hem lokt, de vrees hem beklemt en het noodlot hem beloert, of - anders uitgedrukt - vóór die onontwarbare mengeling in 's mensen eigen wezen van wat natuur is en wat aan die natuur ontsnapt.
Deze mythische werkelijkheid zal voor het nageslacht in het werk van Streuvels steeds groeien naarmate een andere werkelijkheid, de historische, langzaam achter de kimmen verdwijnt.
Ook wanneer onze wereld technisch overbeschaafd zal zijn, zal men in zijn werk de narratieve verrijzenis beleven van een oerwerkelijkheid, de hergeboorte van een primitieve realiteit waarin de mens op aarde zijn plaats zoekt tussen zon en maan, winter en zomer, vertrouwen en argwaan, liefde en haat, leven en dood. Men zal er de mythische werkelijkheid in beleven van de
| |
| |
oorspronkelijke eenheid van mens en cosmos, van de onverbiddelijke noodzakelijkheid die ligt in het geheim dat wij natuur noemen, van de cirkelgang van de tijd in de seizoenen van jaar en leven, van de strijd tussen natuuroorspronkelijkheid en civilisatie, enz.
Wanneer de wereld van Rik in De Oogst en van zoveel andere arbeidsslaven lang tot het verleden zal behoren, wanneer wellicht de handarbeid zélf op het land sinds eeuwen voorbij zal zijn, zullen leven en dood van Rik de mythische gedaante blijven van de arbeid, het doen, dat de mens met inzet van al zijn krachten in het leven handhaaft, dat zijn leven verwerkelijkt, en zelfs tegenover hogere machten legitimeert, in elk geval bevestigt, tot aan de bittere dood.
Wanneer het concrete leven van Jan Vindeveughel in ons land nog amper denkbaar zal zijn, zal zijn oerverwantschap met de eeuwige dulders uit de mythenwereld scherper aan het licht komen, zijn verwantschap met de duldzamen en genadeloos vervloekten, die met luttele energie op de oeverloze zeeën van het leven rondzwalken op zoek naar een brokje voedsel als levensgeluk en die, als zij het stervend niet hebben bereikt, met rustige deemoed tegenover een eeuwige beschikking, eenzaam als een kreperend dier, zachtjes de ogen sluiten.
Wanneer er in Vlaanderen sinds lang geen vlasgaarden meer zullen zijn, zal Boer Vermeulen, in zijn strijd met de aarde en de tijd, duidelijker voor de verbeelding oprijzen als een mythisch geladen figuur, die uit de intuïtieve blik van een kunstenaar op de primitieve en metafysische oerwerkelijkheid van het bestaan is geboren, als een machtsreus, die analoog met Icaros, Prometheus, Lucifer, Adam en zovele antieke Griekse of Germaanse heroën, de ons gegeven maat van tijd en ruimte - maat die een hoger en onbekend Zijn de mens heeft opgelegd - trotseren wil en dientengevolge tragisch ineenstuikt. In de historisch-menselijke orde, waarin wij toch zo graag leven, zijn het herstel van Vermeulen en de genezing van zijn zoon wenselijk en mogelijk; in de mythische wereld, waarin de visionaire Streuvels het verhaal heeft gezien, zijn ze ondenkbaar.
Ook wanneer de geschiedenis van leven en dood, die zich afspeelt in de ast, zo ver van ons afligt als het eiland van Robinson Crusoë, zullen er mensen zijn die de verdeeldheid tussen denken en leven voelen, en kruipend in de huid van Blomme, met al hun
| |
| |
nostalgie dromen van Knorre, de supreme vrije mens die zich heeft losgemaakt van de tijd, die in zich de verdeeldheid niet kent van voornemen en spijt, verlangen en ontgoocheling, begeerte en schuld, verleden en toekomst, leven en sterven. Het is die nostalgie naar de vrijheid welke Rilke, de grootste mythische dichter van onze eeuw, in zijn achtste Elegie heeft gedreven naar de verheerlijking van het vrije dier, dat wij in zijn groot zijnsmysterie niet kennen:
unendlich, ungefaszt und ohne Blick
auf seinen Zustand, rein, so wie sein Ausblick.
Und wo wir Zukunft sehen, dort sieht er Alles
und sich in Allem und geheilt für immer.
Zoals van het dier kan van Knorre gezegd dat ‘sein Sein ihm unendlich ist’ en hij is ‘geheilt für immer’.
Overal en altijd is de mythische wereld een dramatische wereld van actie, krachtsontplooiing, botsing van krachten, en onontwijkbare ontologische realiteit. Meestal, doch niet altijd, is de mythische wereld ook tragisch. In zijn grootste werken is Streuvels essentieel dramatisch én tragisch. Het zijn de boeken die hij met zijn elementaire mythische visie op het bestaan heeft geladen: ik noem, naast enkele novellen, de verhalen De Oogst, Langs de Wegen, De Vlaschaard, De Werkman, Het Leven en de Dood in den Ast, De Teleurgang van den Waterhoek. De mens staat er klein en eenzaam te midden van een oneindige cosmos, waar hij zijn blijvende plaats niet vindt. En dan blikt hij op naar het hogere Zijn:
Fänden auch wir ein reines, verhaltenes, schmales
Menschliches, einen unseren Streifen Fruchtlands
Zwischen Strom und Gestein.
Zo luidt de klacht van Rilke, in zijn tweede Elegie. Af en toe meent de mens in een dionysische roes zich met een hoger Zijn te vereenzelvigen, maar de extase maakt vlug plaats voor het eenzaamheidsbesef en het gevaar, want het leven op aarde is genadeloos en de grond van het bestaan ontgaat ons. Indien wij iets weten, kan het in geen geval ons genezen.
En toch heeft het werk van Streuvels, zoals haast alle orale of geschreven mythische verhalen, een morele wijsheid. Zij ligt bij hem in de kracht van het zwijgen, de morele moed van het
| |
| |
duldend verduren en uiteindelijk aanvaarden, de koppige trouw aan de gekozen of voorbestemde taak, het nooit versagen voor het Doen.
Er ligt ook in zijn werk, zoals in al de vroegste, meest oorspronkelijke mythische visies op de wereld, een religieuze kern, die men pragmatisch (en dus niet speculatief) moet benaderen, en die bestaat in een eerbied voor het mysterie van het hogere Zijn, dat wij aan de grens van de wereld en aan de onze ontmoeten. Het is een primitief, oer-existentieel geloof.
Er ligt voorzeker een zeer grote afstand tussen die zuiver mythische verhalen van Streuvels, waarin hij de vroegste en elementairste visie van de mens als mythisch wereldbeeld heeft opgeroepen - waarschijnlijk uit een oerdiepe verwantschap met de Germaanse geest - en zijn uitgesproken kristelijke verhalen, zoals Het Kerstekind, Kerstmis in Niemandsland, Alma met de vlassen Haren e.a. Zij behoren tot een andere wereld - zowel ontologisch als historisch gezien -, een latere wereld waarin het primitieve geloof godsdienst is geworden, in casu een georganiseerd en gedogmatiseerd kristendom, waarin de mythe heeft plaats geruimd voor de ritus, de primaire intuïtie voor de theoretische kennis der theologie, de pragmatische wijsheid voor de speculatieve leer, de elementaire poëtische ervaring voor de doelbewuste, allegorische toepassing; en op het plan van de menselijke gedraging: de dramatische spanning voor de vrede van een poëtische, in dit geval ook kristelijke, vredevolle gemoedelijkheid.
Er schuilt een deel waarheid in de bewering van onze collega Demedts, in zijn uitmuntende Streuvels-beschouwing, dat Streuvels een realist is, en als zodanig vooral een herinneringskunstenaar. Maar het is slechts een deel van de waarheid. Ik geloof inderdaad niet dat hij, in zijn diepste wezen, naar het verleden toe of van uit de optiek van het verleden heeft geschreven om een bepaald historisch levensbeeld, dat hem om allerlei redenen dierbaar kon zijn, in de taal van het kunstwerk voor langere tijd stralende duur te geven. In wezen is de grootste kracht van zijn kunstenaarschap, in zijn beste werken, een visionair vermogen, dat dwars door het historisch tijdsbeeld en de feiten, toestanden en situaties heen, de oerfenomenen van het menselijk bestaan in een primitief milieu kan intuëren en aldus een oer-werkelijkheid
| |
| |
vermag te raken - zonder het wellicht zèlf te beseffen. In dit zeer belangrijk opzicht is hij diep verwant met zijn oom, Guido Gezelle, die na de periode van zijn subjectivistische lyriek er op mysterieuze wijze toe gekomen is het ‘ik’ uit zijn poëzie te schrappen, zijn eigen naam en zijn herinneringen uit te wissen, om dan, eenzaam, klein en eigenmachtig staande te midden van de cosmos, als een nieuwe Adam voor het eerst de aarde, de bomen, de vissen, de vogels, de bloemen, de wolken, de sterren, dè vreugde, hèt lijden, dè dood een naam te geven, mond en taal te schenken aan het zijnde, - en ons aldus deelgenoot te maken van het onuitputtelijk mysterie van ons bestaan op deze tastbare, rijke en harde aarde, te midden van een oneindigheid welke ons ver overtreft, als op de eerste dag. Zo ontmoeten in hun beste werk de oom en de neef elkaar, ondanks verscheidenheid van temperament, in één wezenlijke eenheid: die van de gedesubjectiveerde en visionaire kunstenaar, oorspronkelijk in de éérste zin van het woord en dus elke historische beleving transcenderend, ontologisch geworteld en dus oer-echt, mythisch en religieus.
Hooggeschatte Streuvels,
Ik weet werkelijk niet wat ik, na deze beschouwing, over uw wereld - want een wereld hebt U gezien en beheerst - nog voor belangrijks zou kunnen zeggen. Ik dank u als kunstenaar van die wereld, en ik ben blij vandaag, als tolk van onze Academie, U namens ons genootschap, te kunnen feliciteren, vereren en danken.
|
|