Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1966
(1966)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervoort († 1555), Roecx († 1527), en de ‘Exercitia Tauleriana’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des heeren’Ga naar voetnoot(3), en de tweede zowel in zijn ‘Hortulus Animae’ als in ‘T'Gulde Ghebedeboeck’. Ook bleek een werkje toegeschreven aan Ps. Augustinus een voorbeeld geweest te zijn van ‘Scoone... Oeffeninghe’. Die Ps. Augustinus werd naast een hele reeks andere werken door Vervoort ‘aangewend’ in ‘Het Bruylocht Cleedt’Ga naar voetnoot(4). ‘Die Passie’ en ‘Scoone... Oeffeninghe’, de twee voornaamste bronnen van ‘Die Woestijne’, zijn zeer verschillend. Laten we ze even van dichterbij beschouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. ‘Die Passie Ihesu’‘Die Passie Ihesu’ is vooral, zoals de titel het zegt, een relaas van Jezus' lijden. De meeste handschriften en drukken dragen trouwens als titel de vertaling van wat men in de Goede Week in de kerken hoort: ‘Passio Domini nostri Jesu Christi’, nl. ‘Die Passie ons heeren Ihesu Christi’. Eén toch schrijft: ‘De heimelike passie ons heeren Ihesu Christi’Ga naar voetnoot(5). Het is een verhaal dat in zijn realistische vorm reeds vóór 1400 bestond, een felle verspreiding kende in West-Europa en daardoor in allerlei, met nieuwe details uitgebreide, versies voorkomt. Vervoorts ‘Passie’ sluit bij één van die versies aan en is o.a. zeer nauw verwant aan de Lijdensgeschiedenis van de hss.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In tientallen, min of meer erbij aansluitende drukken, werd ze verspreid in het Diets, Duits, Deens, Frans en Latijn. De oudste en beste ons bekende tekst leek me die van hs. Gent en daarom noemde ik die lezing de bron van Vervoort. Toen A. Ampe de overeenstemming vaststelde tussen hs. Rome en ‘Die ‘Woestijne’, heeft hij die wijdlopig beschrevenGa naar voetnoot(6). We willen er alleen maar op wijzen dat die drie hss. reeds een corrupte lezing bevatten, in die zin, dat het relaas reeds sterk is uitgebreid door ‘nieuwe’ bijvoegingen. Maar Vervoort heeft er de meeste van overgenomen, zodat we voor hem geen oudere bron dan die lezing meer moeten zoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. ‘Scoone... Oeffeninghe’‘Scoone... Oeffeninghe’Ga naar voetnoot(7), de tweede bron van ‘Die Woestijne’ is niet in de eerste plaats een Lijdensverhaal, maar zoals de titel het eveneens zegt, een ‘oefening’ op de ‘Passie’. Die oefening bestaat nl. uit een reeks vrome beschouwingen, verzuchtingen en gebeden bij enkele wel bepaalde momenten uit het Lijdensgebeuren. En ook die momenten werden door A. Ampe aangestipt in een ander artikel, waar hij de indeling van ‘Woestijne’, ‘Wijngaert der Sielen’ en ‘Exercitia Tauleriana’ vergelijktGa naar voetnoot(8). Maar door te willen vergelijken heeft de geleerde wellicht te veel rubrieken en capittels aangeduid. Wellicht waren het er maar negen, nl.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de basis van ‘Scoone... Oeffeninghe’ ligt, zoals we schreven, een verhaal. En dit verhaal is, hoewel kort, gaaf gebleven: het werd niet met nieuwe ‘historische’ details uitgebreid. Het behoort tot de traditie van Ludolf van Saksens ‘Vita Jesu Christi’Ga naar voetnoot(10). Maar dan zijn er die overwegingen, o.a., ontleend aan Ps. Augustinus en Ps. Bernardus. Die werden wellicht uitgebreid en daardoor bestaan er waarschijnlijk verschillende versies van de ‘Oeffeninghe’Ga naar voetnoot(11). Belangrijk is nu wel de ouderdom van dit boekje te kunnen bepalen. Voorlopig kennen we de tekst alleen maar uit drukken van ca. 1540Ga naar voetnoot(12). Toch zijn er ‘indicia’ voorhanden om die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
datum hoger op te schuiven. Daarvoor moet ik echter op mijn betoog vooruitlopen. A. Ampe wijdde immers een studie aan de ‘Exercitia Tauleriana’, ‘Den Wijngaert der Sielen’, Vervoorts ‘Woestijne’, ‘Hortulus Animae’, ‘T'Gulden Ghebedeboeck’ en hun onderling verband. Eén van zijn besluiten kwam hierop neer dat ‘Den Wijngaert’, in 1548 in het Latijn vertaald, als ‘Exercitia Tauleriana’ werd uitgegeven en dat Vervoort in de drie geciteerde werken uit de ‘Wijngaert’ zou hebben afgeschrevenGa naar voetnoot(13). Op een bepaald ogenblik vraagt de geleerde zich echter af, of Surius, de vertaler, geen handschrift gebruikte, dat ouder was dan de tekst van 1544. En hij vermeldt de uitspraak van, zoals hij hem noemt, de ‘nochtans enigszins kritisch ingestelde C. Schmidt (‘Johannes Tauler von Straszburg’, Hamburg, 1841)Ga naar voetnoot(14): ‘Eine kürzlich nach einer Handschrift aus dem Kloster Rebdorf, vom Jahre 1458, herausgegebene, aber leider in Neudeutsch übersetzte Abhandlung Von dem Leiden unseres Herrn Jesu Christi, ist ähnlichen Inhalts wie des Surius “Exercitia”, nur viel kürzer und trägt ebenso wenig das Gepräge des Tauler'schen Geistes an sich.’ Met deze uitgave wordt bedoeld: ‘JOHANNES TAULER, “Von dem Leiden unseres Herrn Jesu Christi und von neun Felsen oder Ständen eines christlichen Lebens.” Sulzbach, V. Siedel, 1837. Dit boek hebben wij tot nu toe vergeefs gezocht...’Ga naar voetnoot(15). Later ontdekte C. Schmidt de oorspronkelijke tekst van het tweede deel van dat werk en gaf die uit onder de titel: ‘Das Buch von den neun Felsen von den Straszburger Bürger Rulman Merswin 1352: nach des Verfassers Autograph herausgegeben’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Leipzig, 1859)Ga naar voetnoot(16). Naar het eerste deel, ‘Von dem Leiden,’ zocht ik echter ook vergeefs. Er bestonden in de 14e en 15e eeuw verschillende Passiebeschouwingen in negen punten onderverdeeld. De titel geeft gewoonlijk aan waarover men er juist mediteerde. In de ‘Scoone... Oeffeninghe’ gaat het vooral over de druif die uitgeperst wordt, nl. hoe Christus op verscheidene momenten zijn bloed verloor. Dat verklaart de titel ‘Wijngaert’: Christus is de druif, en het sap, Zijn bloed, zal de ziel laven: ‘Den Wijngaert der sielen’Ga naar voetnoot(17). In hs. Gent (Universiteitsbibliotheek 205, t. III. ff. 38-79) leest men: ‘Hier beghinen IX couden ons heeren ihesu christi’. Het betreft negen meditaties vanaf zaterdag tot vrijdag (die dag zijn er drie), waarin men overweegt hoe Christus het koud had,
Maar de meditaties stemmen niet overeen met die van ‘Scoone... Oeffeninghe’. ‘Von dem Leiden’, aansluitend bij ‘Von neun Felsen’ overwoog misschien in negen punten de ‘hardheid van de grond, nl. hoe Christus regelmatig ruw met de grond in aanraking kwam. Dan bestond er een gelijkenis met ‘Oeffeninghe’. Hierin lezen we hoe Jezus viel, hoe het kruis ‘op een steen’ gestoten werd, hoe Hij, reeds op het kruis genageld, met kruis en al om de grond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sloeg. Een vergelijking met ‘Von neun Felsen’ toonde in elk geval aan dat, ondanks verschil van opzet, nochtans de stijl en de uitdrukkingen vaak overeenstemden met die van ‘Oeffeninghe’Ga naar voetnoot(18) hetzelfde kan wellicht gezegd worden over ‘Wijngaerden der sele’, ‘ghescreven in... 1486’Ga naar voetnoot(19). Maar zelfs die vergelijkingen zijn niet nodig: dat ‘Oeffeninghe’ op zijn minst uit de 15e eeuw stamt, bewijst J. Valckenaere. Hij gaf in 1898 te Gent de ‘Oeffeninghe’ uit onder de titel: ‘Passiebloemen Dit is een zeer schoone en godvruchtige oefeninge van het lijden ons liefs Heeren Jesu Christi. Handschrift der jaren 1400 uit het middeleeuwsch in het huidig dietsch overgesteld’. De tekst is een ‘gemoderniseerde’ weergave van wat ook in de drukken van ca. 1540 voorkomt. De aanduiding ‘der jaren 1400’ is wel vaag en kan de hele eeuw bestrijken. Maar belangrijker is te weten in hoever die uitspraak zelf geloofwaardig is. J. Valckenaere gaf in 1902 te Roeselare een andere tekst uit, onder de titel ‘Het gheestelijc Harpenspel van den Lijden ons Heeren’. Hiervan zijn verschillende 15e eeuwse hss. bekend. Ook in hs. Gent UB. 205, t. III. ff. 81-123 komt het voor. Valckenaere blijkt dus wel over 15e eeuwse handschriften beschikt te hebben en we mogen zijn woorden ‘der jaren 1400’ als geloofwaardig aanvaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vervoort en ‘Den wijngaert’A. Ampe meende dat Vervoort uit de ‘Wijngaert’ kopieerde. De overeenstemming van lange fragmenten in verscheidene Vervoort-werken en in ‘Den Wijngaert’ mag inderdaad letterlijk genoemd worden. De reden van die overeenstemming ligt echter in het feit dat én Vervoort én de schrijver van ‘Den Wijngaert’ uit een gemeenschappelijke bron afschreven, en wel uit ‘Scoone... Oeffeninghe’. Als voorbeeld en bewijs druk ik het belangrijke ‘Ecce homo’-fragment af. Het komt voor zowel in ‘Die Woestijne’, in ‘Den Wijngaert’ als in ‘Scoone... Oeffeninghe’. Ik noem het ‘belangrijk’, omdat A. Ampe daar vooral zijn besluiten op baseerde nopens de ‘Wijngaert’-Vervoort verhouding. (Ik cursiveer de letterlijke overeenkomsten tussen ‘Wijngaert’ en ‘Oeffeninghe’ in deze beide teksten; de woorden die Vervoort ontleent aan ‘Oeffeninghe’ cursiveer ik in de Vervoorttekst, en plaats ze tussen haakjes in ‘Scoone... Oeffeninghe’.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze, door het Boek Job en de Boetpsalmen geïnspireerde tekst van ‘Oeffeninghe’ werd in ‘Woestijne’ en ‘Wijngaert’ afgeschreven zoals dat hier duidelijk blijkt. Zelfs indien we niet wisten dat ‘Oeffeninghe’ ouder was dan de andere twee werken, zou de vergelijking der drie teksten dat bewijzen. De overeenstemming is inderdaad grotendeels letterlijk. Maar elk van beide afschrijvers kiest op eigen houtje wat weggelaten en wat bijgevoegd zal worden. En in die tekstwijzigingen bestaat geen overeenstemming. Dat bewijst reeds dat ‘Oeffeninghe’ een op zichzelf bestaand, afzonderlijk werk vormde en dat de woorden van ‘Woestijne’ niet uit ‘Wijngaert’ stammen, noch vice versa. De plus-teksten in die twee boeken wijzen daarenboven op verschillende auteurs met eigen werkwijze: Vervoort, volgens zijn gewone methode, schrijft niet alleen de tekst gedeeltelijk zeer getrouw af, maar hij voegt eveneens zijn ‘eigen’ Bijbel- en Vaderteksten toe aan het gekopieerde fragment met de bij hem stereotiepe verwijzingen als ‘na Dauids vermaen’, ‘met Dauid’, ‘Daerom spreect Chrysostomus’, ‘spreect die Apostel’, enz. Bij de teksten uit het Boek Job die in zijn voorbeeld voorkwamen heeft hij echter geen dergelijke verwijzing. In de overige Vervoort-werken vonden we tenslotte weinig citaten uit dat Bijbelboek. Anderzijds voegt hij dan weer een element uit zijn eigen leer toe aan de afgeschreven tekst: ‘Oeffeninghe’ verklaart hoe God alles voor de mensen veil had, en hoe Hij verwacht dat de mens hetzelfde voor Hem zou doen, nl. door ‘Laten en Lijden’, d.w.z. ‘God laten handelen, Zijn wil volbrengen en het lijden, omdat het loutert, gewillig aanvaarden. Tweemaal geeft ‘Oeffeninghe’ die raad van ‘Laten en Lijden’. Vervoort nu, laat een heel brokje over ‘Lijden’ weg en ontwikkelt zijn ‘eigen’ idee, nl. hoe het volbrengen van Gods wil veel beter is dan om 't even welke oefening, beter ook dan alle gevoelige troost. Hij laat de tweede aansporing van ‘Oefeninghe tot ‘Laten en Lijden’ weg en komt zo netjes tot de woorden van zijn voorbeeld, nl. dat ‘voor wie God mint, alles ten goede komt’. Als verwerking kan dat er goed door. De methode van de ‘auteur’ van ‘Wijngaert’ is anders. Hier worden vooral ‘woorden’ verklaard, als bv. ‘betrouwen’, ‘asse’, ‘tevreden’, zichzelf ‘bekennen’, terwijl anderzijds de herhalingen, o.a. over ‘Laten en Lijden’ van ‘Oeffeninghe’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden overgenomen. Dubbelvormen i.p.v. een enkel woord komen ook voor, zoals ‘geheelijc ende ongedeylt’ i.p.v. ‘gheheelijck’; ‘wildy met my minnen plegen/ende mijnder weerdich worden’ i.p.v. ‘wilt ghy mijnder werdich sijn’. ‘liden/teghenspoet/temptatie/tribulatie’ i.p.v. ‘lijden/teghenspoet’, enz. Dergelijke dubbelvormen komen ook bij Vervoort evenals bij de meeste afschrijvers voor. Maar veel minder dan bij Vervoort vinden we die Scripturistische ‘opsiering’ terug en juist die kenmerkt de werken van deze auteur. Slechts een paar malen vangen we een lichte verwijzing naar de Bijbel op in wat de auteur van ‘Wijngaert’ bij zijn bron voegt. Een zin zoals ‘Sijn lichaam/zijn bloet/zijn siele en heeft mi niet te costelijc geweest voor v te gheuen’, roept enigszins Phil. 2.6-8 op; ‘Ende die hem ontfangt/die ontfanct mi’ is een aanpassing van Mt. 10.40; de ingelaste woorden ‘mijn slaepcamer’, in de zin ‘ic heb minen tempel/mijn slaepcamer/mijn woonstadt in v vercoren’, stammen tenslotte uit Cant (1.4 of 3.4, of 8.2), enz. Het gelden hier echter geen letterlijk ontleende zinnen uit de Bijbel, maar het zijn teksten die overal in de christelijke leer verwerkt liggen, en in een christelijk opgevoede geest, tenslotte, louter cerebrale verklaringen vormen die om zo te zeggen de naam ‘scripturistisch’ niet meer verdienen. De schrijver van ‘Wijngaert’ is inderdaad, wat we zouden durven noemen, een ‘logicus’, en zelfs een ‘roekeloze logicus’. Dat ‘logische’ in de ontwikkeling van de hier aangehaalde paralleltekst is duidelijk genoeg zichtbaar. Die tekst diende in de eerste plaats om aan te tonen dat ‘Oeffeninghe’ de bron was van twee verschillende auteurs. Maar, ‘le style c'est l'homme’, de man die schreef laat er zich toch, ondanks alles, enigszins door kennen. Hoewel in mindere mate dan in andere fragmenten, is de ‘roekeloze’ logicus in deze tekst ook enigszins aanwezig. Het laatst vermelde voorbeeld, de inlassing van ‘slaepcamer’ tussen ‘tempel’ en ‘woonstadt’ moge hier als voorbeeld gelden: de woorden ‘tempel’, ‘slaepcamer’ en ‘woonstadt’, zo bijeengevoegd en in die orde, ‘klinken’ wel, maar ‘botsen’ even zeer! Zeker, ze drukken eenzelfde idee uit, het zijn in zekere zin synoniemen, maar zonder verklaring mogen ze zo maar niet naast elkaar geschreven worden. Het eerste woord, ‘tempel’, stamt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit I Cor. 6.19: ‘Weet je niet dat je lichaam de tempel is van de H. Geest?’. Het derde woord komt uit Jo. 14.23: ‘Indien iemand mij bemint, zal... mijn Vader hem beminnen, en We zullen naar hem komen en we zullen onze woonplaats bij hem maken’. Beide uitspraken komen op een gelijkende idee neer: ‘de mens is of kan Gods verblijfplaats zijn’. Maar ‘slaepcamer’ heeft niet die betekenis. Waarschijnlijk bedoelt de schrijver de woorden van Cant. 1.4: ‘De Koning heeft me in zijn kamer gebracht’. Dus: ‘'s konings verblijfplaats kan die van de mens worden’. Het is een totale ommekeer in de gedachtengang die uitgedrukt wordt. Terwijl de beide andere woorden tot de gewone christelijke leer behoren, stamt het woord ‘slaepcamer’ uit de Bruidsmystiek. Dergelijke inlassing noem ik het werk van een ‘roekeloze logicus’. Hier, in het besproken geval, is dergelijke interpolatie niet zo erg. Maar in andere fragmenten brengt deze werkmethode de schrijver van ‘Wijngaert’ tot uitspraken die we ‘wonderlijk’ moeten noemen. Onder de rubriek ‘Jesus heeft die hem cruysten ghecleet’ (39e Cap.) bv. last de schrijver van ‘Wijngaert’ een mooie tekst in, waarin hij zegt hoe Jezus alles heeft weggegeven. De interpolatie eindigt met de woorden ‘het is al wech’. Maar dan moet hij in ‘Scoone... Oeffeninghe’ de aansporing gelezen hebben om met de tortelduif in de palmboom van het kruis te klimmen en te ‘zoucken of wy eeneghe vruchtkens kunnen plukken’. Hij had echter reeds geschreven dat alles weg was. Dan voegt hij eerder lamlendig bij ‘Wi sullen noch genoech vinden, soecken wy neerstelijc’. De ‘Oeffeninghe’ schrijft dan: ‘Jezus heeft zijn hart nog’. De schrijver van ‘Wijngaert’ vond het wellicht nogal sterk dat zo maar dadelijk over te nemen. Hij zegt dus dat Jezus nog zijn tong heeft, en... - nu is het helemaal verkeerd! - als men hoger klimt, dan vindt men Jezus' hart nogGa naar voetnoot(58)! Een ander voorbeeld kan men vinden in het door A. Ampe gepubliceerde fragment uit ‘Wijngaert’, Cap. 25, 2e deel, waarin die geleerde een voorbeeld zag van het 40e gebed uit ‘Die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woestijne’Ga naar voetnoot(59). Zowel de schrijver van ‘Wijngaert’ als Vervoort hebben dit mooie gebed geradbraakt. Maar de eerste is er, o.i., de grootste ‘vandaal’. Terwijl we in Vervoorts tekst nog de weg van mystieke vereniging, tussen God en ziel kunnen volgen, last de tweede afschrijver er tamelijk plomp het woord ‘eten’ in. De woorden krijgen plots een eucharistische betekenis, die daarna echter weer verzwindtGa naar voetnoot(60). Eenzelfde werkmethode als in de door ons geciteerde paralleltekst, schijnt ook hier te worden gevolgd. En we mogen besluiten dat, zelfs afgezien van louter externe criteria, de analyse van de ‘Woestijne’- en ‘Wijngaert’-teksten bewijst dat een gemeenschappelijk voorbeeld werd afgeschreven door twee verschillend geaarde en anders gevormde ‘auteurs’. Andere parallelteksten met ik niet afdrukken. A. Ampe publiceerde er voldoende. Onderstreept men in Ampes fragmenten de letterlijke overeenstemmingen tussen ‘Woestijne’ en ‘Wijngaert’, dan wordt de ‘Scoone... Oeffeninghe’ a.h.w. zichtbaar. Ten bewijze vergelijke men:
De laatste parallelplaats betreft een tekst die A. Ampe uit Vervoorts ‘Hortulus Animae’ publiceerde. Daar ook gebruikte de Minderbroeder de ‘Oeffeninghe’ en niet ‘Den Wijngaert’.
En wat het 40e gebed uit ‘Woestijne’ betreft, volgens A. Ampe eveneens aangewend in ‘T'Gulde Ghebedeboeck’, n. 12, en een schakel tussen het laatst genoemde werk en ‘Wijngaert’: dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebed ontleende én Vervoort én, nog meer, de auteur van ‘Wijngaert’, gedeeltelijk aan de ‘Oeffeninghe’, zoals we ze uit de drukken kennenGa naar voetnoot(61).
De drukken geven immers ook maar een bepaalde lezing van de oude tekst weer. Reeds in Valckenaeres, op een handschrift gebaseerde, uitgave stellen we dat vast. Een paar voorbeelden (ik citeer uit de druk en onderstreep wat niet in Valckenaere voorkomt): - ‘... Hy spreict tot onzer siele / Die en dergelijke varianten kunnen bepaalde verschillen tussen de drie hier besproken werken verklaren. Maar de langere plusteksten van ‘Wijngaert’ blijven steeds verwijzen naar een andere ‘persoonlijkheid’ dan Vervoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De auteur van ‘Den wijngaert’a. Roecx?Zouden we de bewerker van ‘Scoone... Oeffeninghe’, zoals ze voorkomt onder de titel ‘Den Wijngaert der Sielen’, nu Roecx noemen? Stemt het beeld dat de korte ontleding van zijn werkwijze oproept, met het beeld van een 15e-16e eeuwse kloosterheer overeen? Ik meen dat we aan een dergelijke kanunnik toch een andere manier van werken zouden mogen toeschrijven, die hem toch niet de mindere zou maken van de, hoewel ijverige en vrome, maar toch eenvoudige bewerker Vervoort. Zeker, bij sommige vromen bestond er een afkeer van een al te veelvuldig citeren van de BijbelGa naar voetnoot(63). Vervoort schreef soms ook wel eens onzin wanneer hij bepaalde teksten inkortte en wat overhaastig aan andere koppelde. Dat stelde ik echter vast bij het overlopen van honderden van zijn bladzijden, terwijl er hier in drie korte fragmenten reeds drie dergelijke ‘onregelmatigheden’ te vinden zijn. Een intern criterium dat ons doet twijfelen aan zijn ‘auteurschap’ levert ons de Roecx-Tauler-verhouding. Roecx werd immers geprezen omdat hij de ‘Theologia Thaulerica’ zo zeer had geassimileerd, dat hij uit de meditatie ervan enkele boeken schreefGa naar voetnoot(64). A. Ampe trachtte te bewijzen dat de ‘Exercitia Tauleriana’ wellicht een vertaling waren van ‘Wijngaert’. Maar zoals dezelfde geleerde zeer goed aantoont, legt Surius, de vertaler, geen enkel verband tussen de tekst die hij vertaalt, en TaulerGa naar voetnoot(65), wat reeds voldoende bewijst dat Surius, die Tauler | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer goed kende, er ook geen invloed van de Duitse mysticus in bespeurde. Die invloed had er toch bijna noodzakelijk in aanwezig moeten geweest zijn indien Roecx, zo zeer door Tauler beïnvloed, de auteur was van de plus-teksten van zijn bewerking. De interne criteria doen ons Roecx' ‘auteurschap’ hier afwijzen. En de externe gegevens?... Hier zijn enkele feiten De oudste twee edities van ‘Den Wijngaert der sielen’ zijn gedateerd 1544. De ene verscheen anoniem, de andere vermeldt op de keerzijde van de titelbladzijde ‘Ghemaect bi broeder Jacob Roecx / Regulier’. Zoals A. Ampe aantoont - daar komt o.i. zijn betoog op neer - geldt die tweede editie een ‘faux’. Het boek werd niet in 1544, maar wellicht in 1556 gedruktGa naar voetnoot(66). We mogen ons dan ook terecht afvragen hoe Symon Cock, de drukker, ertoe kwam het boek aan Roecx toe te schrijven. En dat weten wij niet. De ‘Bibliotheca Catholica neerlandica impressa’ vermeldt voor 1544, onder n. 2063, een ‘Wijngaert’ op naam van Roecx, zonder er een vindplaats aan toe te voegen. We mogen onderstellen dat de B.N.C.I. spreekt over de ‘faux’ van 1556. Dat later, bv. in 1569, de ‘Wijngaert’ op naam van Roecx verscheen, is ook geen bewijs. De ‘faux’ kan als voorbeeld gediend hebben. De enige toeschrijving aan Roecx vinden we bijgevolg in de hierboven geciteerde woorden van de ‘antegedateerde’ druk van 1556; het zijn trouwens praktisch de enige woorden die de tekst van 1544 en 1556 doen verschillen. Vergelijken we de beginteksten en keerzijden van de titelpagina's, het ‘colofoon’ van ‘Wijngaert’, alsmede het ‘incipit’ van ‘Exercitia Tauleriana’, alsook dat van het boekje Gent U.B. Rés. 817, dan treft het ons hoe we in al die teksten praktisch dezelfde titel terugvinden: ‘een zeer schoone ende deuote oeffeninghe vander passien ons liefs heeren Jesu Christi’, nl. de 15e eeuwse titel van het boekje. Ter vergelijking (ik cursiveer de belangrijke woorden):
1. Titelblad van ‘Wijngaert’ 1544: ‘Den wijngaert der sielen / daer in een mensche vinden / ende plucken sal die volle soete druyue der incarnacien Christi / inden tijt der gracien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende aendencken sal / hoe die selue wtgheperst verdort ende verdroocht is / inden tijt zyre bitter passien / op dat hi versoenen soude den thoren zijns vaders...’Ga naar voetnoot(67). 2. Keerzijde van het titelblad van ‘Wijngaert’ 1544: ‘Hier beghint een deuote oeffeninge met veel deuote oracien daer mede dat een mensce hem mach leeren exerciteren in die beneficien gods / ende bisonder der incarnacien ende passien. O Alder goedertierenste Jesu’...Ga naar voetnoot(68). 3. Keerzijde van het titelblad van ‘Wijngaert’ 1556 (?): ‘Een deuote oeffeninghe met deuote oracien / daer hem een mensche mede mach leeren exerciteren in die beneficien Gods / ende bisonder der incarnacien ende passien. 4. Begin van de rubriek van waar af ‘Wijngaert’ en ‘Oeffeninghe’ beginnen overeen te stemmen: (cf. 6e titel in ‘Exercitia Tauleriana’; in ed. ‘Wijngaert’ 1569, f. c6v)Ga naar voetnoot(70): ‘Hier begint een deuote oeffeninge op die passie 5. Colofoon van ‘Wijngaert’ 1544: ‘Hier eyndt een devoot boecxken van die passie ons liefs heeren Jesu Christi’. 6. Titelblad van ‘Exercitia Tauleriana’, ed. 1548: ‘D. Ioannis Thauleri de vita et passione Salvatoris Nostri Iesu Christi piissima exercitia...’. 7. Titel boven ‘Caput 1’ in dezelfde ed. van ‘Exercitia’: Exercitium, seu Meditatio optima vitae et passionis Iesu Christi’ (daarna loopt de tekst verder: ‘O Benignissime Iesu' ...’). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Titelpagina van ‘Oeffeninghe’, ed. Brugge, Huberecht de Croock, ca. 1540 (ex. Gent U.B. Rés. 817): ‘Dit is een zeer schoone ende deuote oeffeninge oeffeninge vander passien ons liefs heeren Jesu Christi’. Uit de vergelijking van deze ‘titels’ besluiten we:
1. ‘Den Wijngaert der Sielen’ is niet de oorspronkelijke, maar een later bijgevoegde titel. De echte naam van het boek staat op de keerzijde van het titelblad, verder in het werk, en op het einde in het colofoon. De echte titel diende eveneens voor de Latijnse vertaling en stemt grotendeels overeen met die van ‘Scoone... Oeffeninghe’.
2. In ‘Wijngaert’ en ‘Exercitia’ gaat het over een dubbele oefening. De ‘Wijngaert’ kondigt een oefening aan over de Menswording en één over de Passie. De Latijnse tekst zegt dat men mediteren zal over het leven van Christus en over zijn lijden, en duidt dat duidelijk genoeg aan door de meervoudsvorm ‘Exercitia’Ga naar voetnoot(71).
3. De voornaamste oefening is die over de Passie, zodat het colofoon tenslotte daar nog alleen van spreekt. Ze komt tenslotte overeen met de ‘Zeer schoone ende deuote oeffeninghe’ (titel van de druk), waarmee de Latijnse woorden ‘piissima’ dan weer een andere schakel vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De inlassing ‘Ghemaect bi... Roecx’ doet ons nadenken, want Roecx stierf in 1527. Bijna dertig jaar na zijn dood wordt hem hier een werk toegeschreven. Het titelblad van 1544 was helemaal opnieuw gezet. Er was plaats genoeg om zijn naam onder de titel af te drukken. Toch gebeurde dat niet. Alleen onder het opschrift ‘Een deuote oeffeninghe’ kreeg zijn naam een plaats. Dus niet ‘Den Wijngaert’, maar ‘Een deuote oeffeninghe’ werd hem toegeschreven door Simon Cock. Ofwel was de titelpagina reeds gezet, toen Cock plots van Roecx hoorde. Maar sinds 1548 stond het boek toen reeds bekend als de ‘Exercitia Tauleriana’. Gaf Simon Cock dan toe aan één of andere druk om Roecx' naam op die minder eervolle plaats af te drukken (maar er niet meer van te gewagen in het colofoon), zoals Surius het boek bij de werken van Tauler voegde, wel wetend dat het er niet bij hoorde? Roecx behoorde tot de reguliere kanunniken onder het kapittel van Windesheim. De bibliotheek van de priorij van O.-L.-Vrouw ten Troon (Grobbendonk) bezat bijgevolg wel hss. die de geest van Windesheim verspreidden. ‘Scoone... Oeffeninghe’ misstond er niet. De kloosterheer kan er zelfs een langere versie van hebben bezeten. Zijn naam en zijn aantekeningen kunnen er in hebben gestaan. Na zijn dood kan Simon Cock daar op de één of andere wijze van gehoord hebben en daarom de naam van Roecx hebben afgedrukt op een niet erg in het oog vallende plaats. Maar dat zijn slechts gissingen. Wat Bosmans tweehonderd jaar later schreef kan men eveneens ‘cum grano salis’ aanvaarden: ‘...Roecx... theologiam thaulericam ita complexus erat, et imbiberat, ut de interna illa contemplatione aliquot piissimos libellos... conscripserit’Ga naar voetnoot(72). Bosmans kende misschien de ‘Wijngaert’ met de naam van Roecx op de keerzijde van de titelpagina en bracht ze in verband met... ‘Exercitia Tauleriana’! 5. Terwijl we reeds vaststelden dat de tekst van het boek een ‘bewerking’ is van ‘Oeffeninghe’, zien we hier dat de titel ‘Wijngaert der sielen’ niet met Roecx in verband wordt gebracht. We moeten besluiten dat de drukker die titel boven het werk plaatste. A. Ampe noteert dat dergelijk opschrift een ‘lectio | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
difficilior’ schijnt te zijnGa naar voetnoot(73). Dat betekent dat het een nieuwe, niet met de oudere traditie strokende titel was. Aangezien dergelijke titel reeds in 1486 voorkomt, bv. in het boekje ‘Wyngaerden der sele’Ga naar voetnoot(74), mogen we ‘oudere traditie’ noemen de jaren vóór de tweede helft der 15e eeuw. Vóór die tijd hield men het bij ‘Wijngaerd des Heeren’, volgens het bekende werk van Bonaventura ‘Vitis mystica’, en een impliciete verwijzing naar Jo. 15.1: ‘Ego sum vitis’, ‘de wijngaardstok’, Christus. Maar dan ontstonden ook de hele reeks ‘Hoofkijns der zielen’, waar tenslotte ‘Wijngaert der sielen’ maar een synoniem van is. Nu gaat de aandacht naar de ‘vinea’, ‘het veld dat bewerkt moet worden’, volgens Mt. 20.1 & 21.28-31. In een tekst, gedrukt in 1537 vinden we misschien de twee betekenissen: ‘Ick ben die vvarachtige wijngaertstock. Want... Jesus hem seyt te wesen dye waerachtige wijngaert... so willen wy ondersoecken die natuer... van die aerdighe wijngaert / mer ooc tghene dat van noode is om den seluen wijngaert also te bouwen dat si daer door vruchtbaer mach wordden /...Ga naar voetnoot(75). Een nieuwe idee? Een ‘Lectio difficilior’? Maar ze kwam toch reede in 1486 voorGa naar voetnoot(76). Anderzijds mogen we ook even goed onderstellen dat niet de drukker die titel ‘Wijngaert der sielen’ vond, maar dat het de titel van een bepaalde lezing van ‘Oeffeninghe’ was, bestaande sinds de tweede helft der 15e eeuw. Zo kreeg ook de ‘Passie Ihesu’ waarover we spraken in het begin van dit artikel, eveneens in een bepaald handschrift de titel ‘Heimelike Passie’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo menen we te mogen besluiten dat noch het voorbeeld ‘Scoone... Oeffeninghe’, noch de plus-teksten van de bewerker, noch de titel ‘Wijngaert’ vooralsnog aan Roecx moeten (en misschien zelfs niet eens mogen) toegeschreven worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Een schrijfster?A. Ampe noteerde dat er op een bepaalde plaats in ‘Den Wijngaert’, ‘naast het gewone “ic arm sondaer”, eenmaal althans “ic arme sonderse” voorkomt’Ga naar voetnoot(77). De geleerde hechtte er geen belang aan. Klaarder wordt de zaak wanneer men, bij de vergelijking van ‘Wijngaert’ en ‘Oeffeninghe’, de klaarblijkelijk ingelaste tekst in ‘Wijngaert’ bestudeert. Ter illustratie:
Op de door ons aangetoonde, ‘verklarende’ manier wordt de tekst uitgebreid. De erin uitgewerkte idee, ‘nudum Christum nude sequere’ klimt op tot in het begin van de christenheid. Cyrillus van Jerusalem († 383) werkte ze reeds uit in zijn mystagogische doopselcatechesesGa naar voetnoot(78). Door haar ouderdom vindt men ze zo vaak terug, en zeker in de 15e eeuw, de tijd van de ‘Imitatio’. Wat wij in deze plus-tekst echter menen te horen is een raad gegeven aan kloosterlingen, maar het woord ‘draet’ schijnt veeleer geschreven voor, en wellicht nog waarschijnlijker door een kloosterlinge. Verdere analyse van de plus-teksten uit ‘Wijngaert’ zou hier wellicht nog meer licht kunnen brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. ‘Alijt Bake’?A. Ampe stelde, o.a. zevenmaal in de door ons afgedrukte lange paralleltekstGa naar voetnoot(79), de invloed van ‘Boucxken vander passien’ op ‘Wijngaert’ vast en verwees daarbij uitdrukkelijk naar Alijt Bake, aan wie hij het ‘Boucxken’ toeschreef, zoals ook R. Lievens dat deedGa naar voetnoot(80). Ik geloof dat het ‘Boucxken’ niet van Bake was, maar dat zij het overschreef onder de titel ‘Merkelike Leeringhe’Ga naar voetnoot(81). Toch kan er een verband bestaan tussen haar, of de groep waartoe ze behoorde, en ‘Scoone... Oeffeninghe’. Zoals onze parallelplaatsen immers bewijzen, betreffen de zgn. ‘Bake’-invloeden die A. Ampe noteerde, tenslotte niet zozeer ‘Wijngaert’ als wel ‘Oeffeninghe’, waaruit ze door de auteur van ‘Wijngaert’ werden overgeschreven. Maar in het pas geciteerde fragmentje wordt toch speciaal de ‘nudum Christum nude sequere’-idee verder uitgewerkt in de geest van ‘Boucxken vander passien’. Die idee van de ‘cleerkens’ speelt er een voorname rol in. O.i. leerde Alijt Bake dat ‘Boucxken’ kennen in Utrecht vooraleer ze op 25-jarige leeftijd in 1440 in het klooster van Galilea te Gent binnentrad. Ze schrijft in haar ‘autobiografie’ dat ze, alvorens kloosterlinge te worden, haar toevlucht tot het gebed had gezocht, en ‘doen... wierden mij die vertyen cleederen... al ontdeckt en wtghetrocken. Daer die ouerste ende wtterste aermoede des gheests in beleeft wert’Ga naar voetnoot(82), d.w.z. vóór 1440 te Utrecht. De aangehaalde woorden zijn trouwens een omschrijving van de langere titel van ‘Boucxken’ en tevens een samenvatting van de inhoud. In ‘Studie’ hebben wij dat breder uitgewerkt. Daar constateerden we eveneens dat Vervoorts ‘Bruygoms Mantelken’ niet alleen vaak eerder bij ‘Boucxken’ dan wel bij Bakes ‘Merkelike Leeringhe’ aansloot, maar ook dat de ‘Leeringhe’ een later afschrift scheen te zijn van een oudere lezing van ‘Boucxken’ (1514). Enkele langere fragmenten uit ‘Leeringhe’ immers, die noch in ‘Bruygoms Mantelken’ noch in ‘Boucxken’ voorkwamen, schenen immers klaarblijkelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geest van Bakes ‘autobiografie’ te ademen en bijgevolg door die kloosterlinge te zijn ingelast. Ook Bake scheen bijgevolg een afschrijfster te zijn geweest. Kan zij nu niet de bewerkster geweest zijn van ‘Oeffeninghe’? Want weer moeten wij erop wijzen dat de door A. Ampe vastgestelde overeenstemmingen ‘Wijngaert’-‘Bake’ alleen maar ‘Oeffeninghe’-‘Boucxken’-overeenstemmingen zijn. We menen dat Bake zo'n vurige persoonlijkheid was, dat haar stem sterker hoorbaar zou moeten geweest zijn in de bewerking om haar die te mogen toeschrijven. De vergelijking ‘Boucxken’-‘Leeringhe’, ‘Sermoenen van Jordanus van Quedlinburg’-‘Bakes Kloosteronderrichtingen’, en ook haar ‘Autobiografie’ en ‘De vier wegen der Passien’ leren ons die persoonlijkheid kennen. O.i. is die niet merkbaar in de bewerking van ‘Oeffeninghe’. Wat wel blijft bestaan is een overeenstemming tussen ‘Oeffeninghe’ en ‘Boucxken’. Beide schijnen uit eenzelfde milieu te stammen, dat volgens onze bewijsvoering voert naar het Utrecht van vóór 1440. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitUit deze enkele aantekeningen blijkt o.i. wel, dat bijna alle besluiten van A. Ampe over Roecx, ‘Wijngaert’, ‘Roecx-Vervoort verband, Roecx-Tauler verband, in twijfel worden getrokken. A. Ampe noteerde nog de invloed van ‘Roecx’ op een 16e eeuws hs. Daar ook gold het invloed van ‘Oeffeninghe’Ga naar voetnoot(83). Dat alles neemt niet weg dat A. Ampes voornaamste stelling, nl. dat de ‘Exercitia Tauleriana’ een Diets origineel hadden, en wel de Dietse bewerking - maar dan - van ‘Oeffeninghe’, hier niet aangeroerd werd. Ik meen niet dat het voor de hedendaagse verdediger van ‘Ons Geestelijk Erf’ zo belangrijk was dat Jacob Roecx de bewerker van ‘Oeffeninghe’ kon geweest zijn, maar wel dat een Diets erfstuk door zovelen, ook buiten ons ‘erf’ gegeerd werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummariumDemonstratur opusculum ‘Scoone ende deuote Oeffeninghe vander Passien’ (forsitan circa 1450 redactum) ad majorem partem transcriptum atque amplificatum fuisse tam a Francisco Vervoort († 1555) in suis operibus ‘Die Woestijne’, ‘Hortulus Animae’, ‘T'Gulde Ghebedeboeck’, quam ab alio auctore in libro ‘Den Wijngaert der Sielen’. Quod ad nomen auctoris hujus ‘Wijngaert’ autem pertinet, non solum dubium exprimitur an fuerit Jacobus Roecx († 1527), sed insuper cujusdam mulieris forsitan fuisse conjicitur. Altera tamen docti A. Ampe thesis, sc. ‘Librum, i.a. “Wijngaert” intitulatum, sub nomine “Exercitia Tauleriana” (1548) esse translatum’, integra relinquitur. |
|