Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1963
(1963)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelnederlandse zegeningen, bezweringsformulieren en toverplanten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan De Vreeses aandacht ontsnapt zijn, werden eveneens in de hier geboden uitgave opgenomen. De bezweringsformulieren waarmee deze recepten in het Hs. afwisselen, liet hij systematisch buiten beschouwing, daar hij ze voorbehield voor een volgende aflevering van zijn werk, dat echter nooit voltooid werdGa naar voetnoot(1). Enkele zegeningen en bezweringsformulieren werden met De Vreeses toelating door J. Verdam opgenomen als illustratie bij het hierboven reeds vermelde artikel. De magische teksten hebben sindsdien de belangstelling gaande gemaakt van verscheidene andere geleerden, waaronder we in het bijzonder P. De Keyser dienen te vermelden. Niet alleen gaf deze - zoals we verder zullen zien - in een viertal verspreide bijdragen verscheidene teksten uit, maar vatte tevens, op het einde der twintiger jaren, het plan op het werk van zijn leermeester te voltooien door een uitgave te bezorgen van de zegeningen en bezweringsformulieren uit het Gentse handschrift. Daar drukke ambtsbezigheden en ander wetenschappelijk werk de verwezenlijking van dit plan steeds maar uitstelden, heeft hij ons vereerd met de opdracht het werk dat door W. De Vreese werd begonnen, een stap dichter bij zijn voltooiing te brengen door de hier geboden uitgave van de magische tekstenGa naar voetnoot(2). Daar al de formulieren die we hier uitgeven, ademen in een geest die voor een juiste interpretatie misschien enige toelichting vraagt, lijkt het niet overbodig vooraf nog even te herinneren aan een paar kenmerken van de geestesgesteldheid die aan de ‘incantatores’ eigen was, zonder daarbij ook maar enige aanspraak te maken op volledigheid. In de opvatting van de volksmens zijn alle wezens, niet alleen de mensen, dieren en kruiden, maar ook stenen, vloeistoffen en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiksvoorwerpen, met een ziel bedeeld. Men gelooft dat ze vermogens bezitten zoals die bij de mens worden aangetroffen. Het animisme of het geloof in het bestaan en de actieve rol van geesten, is een belangrijke factor in de magie zowel als in de volksgeneeskunde in het algemeen. Zo wordt in no 8 tot de ‘schicht’ het woord gericht als ware hij een bezield wezen; de appel wordt in no 9 verpersoonlijkt; ook het zwaard (no 14) en het ijzerkruid (no 30) worden toegesproken. Ook voor de ziekten is dit het geval: b.v. de kanker (no 6), de koorts (no 19), de ‘huuf’ (no 3), enz. Hierbij kunnen we eveneens wijzen op de sterke graad van verpersoonlijking zoals die blijkt uit de voorstelling van de ziekten als echtparen met kinderen: ‘reede’ en ‘redinne’ en hun 99 kinderen (no 18). ‘'t Is het algemeen geloof’, schrijft A. De Cock, ‘dat de koorts door bozen invloed en bezetenheid wordt teweeggebracht, en de Vlaamsche term “aangezette koortsen” stemt met die opvatting overeen’Ga naar voetnoot(1). Allerlei verschijnselen worden inderdaad aan de tussenkomst van zichtbare of onzichtbare geesten toegeschreven. De boze geesten die voor de ziekte verantwoordelijk geacht worden, moeten worden verjaagd en hiertoe worden goede geesten - waaronder we ook Christus, Maria en vele heiligen dienen te rekenen - ter hulp geroepen. Door belezingen en bezweringen komt men ertoe deze demonen onschadelijk te maken, af te weren, of, indien ze reeds van de mens bezit genomen hebben, weer uit te drijven. ‘Dat het volk zich de ziekte als een zelfstandig daemonisch wezen denkt, dat van het lichaam van de lijder bezit neemt’, blijkt volgens M.A. Van Andel ‘uit tal van bezweringsformulieren, waarin zij als persoon optreedt’Ga naar voetnoot(2). Deze ziektedemonen stelt de primitief denkende mens zich dikwijls voor als ‘wormen’Ga naar voetnoot(3) en dit komt ook in de hier uitgegeven formulieren tot uiting: b.v. in no 26 wordt ‘sente loys euele’ voorgesteld als veroorzaakt door wormen ‘die Jobs vleesch aten’; in de bezwering ‘om den vyc te slaen’ zegt men: ‘bemanic hu, vyc, dat ghi niet ne drinct dit bloet noch ne eet dit vleesch niet’ (no 40); de fijt wordt hier dus voorgesteld als een levend wezen dat zich voedt zoals de dieren en de mensen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog belangrijker dan deze animistische opvatting is de rol die door de sympathie in de bezweringen en zegeningen gespeeld wordt. Aan de basis ervan ligt een ‘gemeenschappelijkheid van gevoel tussen de natuurwezens aan de ene - en de lijder aan de andere kant’Ga naar voetnoot(1). Twee zaken worden met elkaar in verband gebracht, zodat wat gebeurt aan de ene noodzakelijkerwijze ook aan de andere zal geschieden. G. Van der Leeuw verklaart de denkwijze die aan deze gelijkenis-idee ten grondslag ligt als volgtGa naar voetnoot(2): de grenzen tussen de verschillende fenomenen zijn vaag en onduidelijk in de geest van de primitief denkende mens. Er zijn geen vaste grenzen tussen de mens en de buitenwereld, noch tussen de dingen uit de buitenwereld onderling. Als we dit aannemen, wordt het belang duidelijk dat bij de bezweringsdaad aan het symbool, de gelijkenis of sympathie gehecht wordt in de imiterende of homeopathische magie. Dit symbool is, zij het volledig uitgedrukt of slechts vaag aangegeven, gans een met wat het representeert of beter zelf is. De bezweerder beperkt zich niet tot het constateren van een sympathie-verhouding, maar door zijn houding van superioriteit t.o.v. het materiaal waarmee hij werkt, vertrouwt hij erop deze sympathie te kunnen scheppen en actief te doen optreden. Vandaar het herhaald gebruik van het woord ‘moeten’: b.v. in no 25: ‘Die brant ghenas met deser seninghen + also moet desen brant ghenesen...’ (zie ook no 21); in no 38: het speen ‘moet vervaren ende verdwinen ende verdroghen ...’, enz. Hier valt tevens het grondig verschil op tussen gebed en bezwering. De bezweerder smeekt niet, hij beveelt. Er is bij hem geen houding van onderwerping aan een hogere macht; hij verheft zich boven al het bestaande en onderwerpt het aan zijn wil. In een gebed hoopt de mens iets te bekomen, bij een bezwering moet het resultaat noodzakelijkerwijze volgen. Door deze zekerheid onderscheidt de bezweringsformule zich op een essentiële wijze van het gebed. Bovendien vraagt het gebed ook nooit iets dat tegen de moraal ingaat. De bezwering kent deze beperking niet: zij beveelt ‘pour le bien et pour le mal, sans | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
égard à la moralité du but’Ga naar voetnoot(1). Hierbij denken we aan de tovermiddelen ‘om minne te maken’: no 9, 39, 63, enz. De sympathie kan berusten op vorm of uitzicht, kleur, natuur of getal van de met elkaar in verband gebrachte dingen, de naam (zie no 65, 70) of een feit uit de geschiedenis van het wezenGa naar voetnoot(2) (b.v. Sinte-Aechte, Sint-Job, Berenice...). In een paar gevallen wordt de grond waarop de sympathie berust duidelijk aangegeven; in no 8 wordt de ‘schicht’ bezworen zijn pijlen in te houden, zoals O.L. Vrouw haar maagdelijkheid behouden heeft; in no 14 wordt het zwaard bezworen ‘also weec als sente marien zweet’ te worden (zie ook no 8); in no 16 wordt het eksteroog bevolen ‘also seere [te] dwinen’ ‘alst tvleschs van desen doden beene verdwenen es’. Volgens R. KögelGa naar voetnoot(3) is het een karakteristieke eigenaardigheid van Germaanse formulieren dat, vóór de eigenlijke ‘conjuratie’ begint, het verhaal wordt gedaan van een voorval dat op de ene of de andere manier kan vergeleken worden met de ziekte waartoe ze bestemd is. ‘Die vorangeschickte epische Erzählung, die so knapp als möglich gehalten ist, hat den Zweck, einen klassischen Fall vorzuführen; die höhere Macht soll durch den Präcedenzfall gewissermassen vinculiert werden’. Een dergelijke epische inzet treffen we aan in verscheidene van de hier meegedeelde formulieren: b.v. in no 13 ‘Omme af te lesene den vierden dach rede’; in no 24, no 25, enz. In andere teksten echter, wordt de reden van de sympathie alleen onrechtstreeks aangeduid of volledig weggelaten: b.v. in no 1 wordt het verband tussen ‘bloed stelpen’ en de naam ‘beronix(a)’ niet vermeld; in no 4 evenmin tussen ‘smout’ en ‘niet verdrinken’, enz. De heidense inhoud van de bezweringsformulieren geraakte stilaan meer en meer vergeten en werd vervangen door christelijke elementen, doch de kadans en de eigenaardige ouderwetse vorm zaten nog zo goed in het geheugen vast dat men naar het voorbeeld van de oude formules nieuwe kon maken. De Germaanse godheden werden vervangen door de Drieëenheid, de heiligen en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vele ‘krachtige’ namen van de Godheid. Door de veranderde sociale omstandigheden geraakten sommige bezweringen in onbruik (b.v. de bezwering om een zwaard zijn snede te nemen), maar andere leven tot op onze dagen bij het volk verder. Oorspronkelijk werden de toverformulieren niet gezegd maar gezongen op een monotone wijze. Ze waren ook veelal op rijm gesteld (alliteratie en eindrijm). Dit zijn wellicht de carmina diabolica waartegen de eerste geloofspredikers en schrijvers van de middeleeuwen als Burchard van Worms (+1025)Ga naar voetnoot(1) zo heftig te keer gingen. In latere tijd is het rijm dikwijls verloren gegaan, zodat het aantreffen ervan in sommige van de hiernavolgende formulieren wellicht wijst op een hoge ouderdom: no 14, 25, 28, enz. hebben deze rijmvorm goed bewaard; andere (b.v. no 34, 40, enz.) vertonen er nog duidelijke sporen van. Een bijzondere plaats neemt no 68 in daar het mogelijk is dat de erin voorkomende woorden een melodie weergeven. Ten slotte wijzen we nog op de grote rol die de herhaling speelt bij de magische handeling: een doodsbeentje moet 12 dagen lang aan de hals gedragen worden en elke dag zal men 5 paternosters bidden (no 7); een appel zal men bezweren, de eerste dag eenmaal, de tweede tweemaal, enz. (no 9); ook in no 16, 24, 25, 29, enz. komt de herhaling van een bepaalde handeling voor. Deze herhaling wijst erop dat men zich het verdwijnen van een kwaal niet als plotseling maar als geleidelijk voorstelde, precies zoals dat bij het geleidelijk weglaten van de letters van een woord gesuggereerd wordt (no 10 en 11).
De hiernavolgende beschrijving van Hs. 697 der Gentse Universiteitsbibliotheek werd opgemaakt volgens het schema van W.G. Hellinga, zoals dat wordt gebruikt aan de Universiteit van Amsterdam, en omvat tevens een inhoudsoverzicht van de in onze uitgave voorkomende teksten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschrijving van het handschrift:I. Het hs. zonder tekst:Papier met watermerk: de eerste drie katernen een Gotische P met kruis, identiek aan Briquet no 8590Ga naar voetnoot(1); vierde katern een anker, identiek aan Briquet no 380; vijfde katern een sirene met rond voorwerp (spiegel?) in de hand, identiek aan Briquet no 13857; zesde katern een dubbele arend, identiek aan Briquet no 230. Afmetingen der folia: 300 × 110 mm (folio-oblong formaat). Die van de bladspiegels, waarvan slechts enkele afgeschreven met inkt (b.v. p. 15, 27, 35), zonder liniëring: 65/100-245/270 mm. Het aantal regels per pagina is verschillend: tussen 43 en 50. Signaturen, reclamen en custoden ontbreken. Doorlopende potloodpaginering in een moderne hand, in de rechter bovenhoek van elke rectopagina. Het eerste (pp. 1-24), het tweede (pp. 25-48) en derde (pp. 49-72) katern bestaat uit 6 diplomata; het vierde katern (pp. 73-82) is als volgt samengesteld: 3 + IGa naar voetnoot(2); tussen pp. 82 en 83 vinden we de talons van de drie losse folia; het vijfde katern (pp. 83-94) bestaat uit drie diplomata, het laatste, zesde katern (pp. 95-126) bestaat uit acht diplomata. In elk katern is onder het bindtouw een perkamenten onglet aangebracht: tussen pp. 12 en 13, 36 en 37, 60 en 61, 80 en 81, 88 en 89, 110 en 111. De opbouwformule is als volgt: VI + VI + VI + 3 + I + III + VIII, dus in totaal 126 pagina's. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Het hs. met tekst:In het vijfde katern is de eerste pagina (83) onbeschreven. Eveneens onbeschreven zijn pp. 87, 88 en gedeeltelijk ook p. 94. In het zesde katern bleven pp. 108, 115 en 120 gedeeltelijk onbeschreven. Volledig blanco zijn pp. 121-126. De bladschikking vertoont weinig regelmaat, zoals reeds blijkt uit het wisselend aantal regels per pagina; waar de bladspiegel afgeschreven is, wordt die vaak ver overschreden in de zijmarges. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Hs. is geschreven door verscheidene handen: pp. 1-72, pp. 84-86 en pp. 89-94 in cursief bastaardschrift; pp. 73-82 in een andere hand, eveneens in cursief bastaardschrift; pp. 95-115 in minuskel bastaardschrift (littera textualis formata); pp. 116-120 in boekcursief en acht regels op p. 120 door een vijfde hand in Gotisch cursief. De verscheidene scribenten maken veelvuldig gebruik van afkortingen, o.a.:
Interpunctie werd door de scribenten weinig gebruikt. Enkele malen komt als ‘komma’ een / voor en op pp. 109-115 ook wel eens een punt. De structurering van de tekst is geschied voor pp. 1-72 door met gewone inkt geschreven hoofdletter met in de kantlijn twee schuine streepjes, uitzonderlijk door een kruisje (b.v. op pp. 49, 50 en 56)Ga naar voetnoot(1); op pp. 73-82 door nummering der strofen en ruw met rood versierde hoofdletter bij het begin van elke strofe; op pp. 84-86 door hoofdletter en nieuwe regel; op pp. 89-94 door nieuwe regel (zonder hoofdletter); op pp. 95-108 door rode hoofdletter; op pp. 109-115 door rode of met rood gevulde hoofdletter; op pp. 116-120 door titel in zelfde inkt als de tekst en volle horizontale streep. Correcties zijn niet bijzonder talrijk. Ogenschijnlijk zijn ze aangebracht tijdens het schrijven: na het doorgehaalde werd onmiddellijk doorgeschreven; wat boven de regel toegevoegd werd, is in dezelfde hand en inkt als de tekst. Zogoed als alle correcties betreffen verkeerd geschreven of vergeten letters of woorden. Een stuk van pp. 1-2, buitenbovenhoek en -onderhoek, werd afgescheurd met verlies van tekst op p. 2 bovenaan, de bovenhoek van pp. 85-86 eveneens, met verlies van tekst op p. 86. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Band:Het Hs. is gebonden in een perkamenten klapband die gesloten werd met een thans verdwenen bindlint waarvan de naaigaten nog te zien zijn. De rug is langs binnen versterkt met twee stroken perkament. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Determinatie:Datering van het Hs. kan, zij het betrekkelijk globaal, plaats hebben met behulp van de daarin voorkomende watermerken. Het zesde katern heeft een watermerk waarvoor Briquet data opgeeft gaande van 1429 tot 1443; voor het watermerk van de eerste drie katernen geeft hij de data 1450 en 1451 op; voor dat van het vierde katern slechts de datum 1450; voor het merk in het vijfde katern 1456 tot 1472. Uit dit overzicht kunnen we afleiden dat de oudste papiersoort in het zesde katern voorkomt, waarin pp. 95-115 trouwens ook in de oudste schriftsoort geschreven zijn. Dit deel van het Hs. kan nog in het tweede kwart van de XVe E. ontstaan zijn. Op de oorspronkelijk blank gebleven bladen (pp. 116-120) werden dan in latere tijd door een andere hand aanvullingen toegevoegd die naar het schrift te oordelen op het einde van de XVe of in het begin der XVIe E. moeten gedateerd wordenGa naar voetnoot(1). Enkele regels op p. 120 werden pas in de XVIIe E. toegevoegd, wat blijkt uit de schriftsoort. De terminus post quem voor het schrijven van de overige katernen is het midden der XVe E., tenminste voortgaande op de data van de erin voorkomende watermerken zoals die door Briquet worden aangegeven. Deze terminus wordt immers tegengesproken door de almanak waarmee het Hs. begint: de aanvangsdatum ervan is [14]35. Indien we met G.I. LieftinckGa naar voetnoot(2) zouden aannemen dat deze datum het jaar aangeeft, waarin de scribent de eerste katernen van het Hs. beschreef, zouden we moeten besluiten dat het erin voorkomende watermerk ongeveer een kwart eeuw vroeger in onze streken gebruikt werd dan door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Briquets standaardwerk aangegeven wordt. Waarschijnlijker lijkt het echter aan te nemen dat de scribent deze kalender uit een ander, slechts weinig ouder Hs. heeft gecopieerd zonder de begindatum te wijzigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Geschiedenis van het Hs.:De bij Briquet opgegeven data voor de verschillende watermerken en de schriftsoorten (zie sub IV) maken aannemelijk dat de scribent van pp. 95-115 op een los katern geschreven heeft dat later met de overige katernen samengebonden werd en van aanvullingen voorzien op verschillende latere tijdstippen. Op het plat van de band lezen we de naam van een vroegere eigenaar: Vanden doeren heyndric 1509, met zijn kenspreuk: ‘ghebonden zekerst’. Op p. 87 is er een uitgekraste aantekening die in totaal 12 of 13 woorden telde en waarvan het tweede woord wellicht als ‘denijs’ moet gelezen worden. Het woord ‘Smet’, ten slotte, komt voor op p. 126, in een XVIIe-eeuwse hand, gelijkend op die van het recept uit dezelfde eeuw op p. 120. In de loop van de XIXe E., vóór 1838, kwam het Hs. in het bezit van C.-P. Serrure en werd het na diens dood, in 1872, door de Gentse Universiteitsbibliotheek aangekocht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Literatuur betreffende het Hs.:Een min of meer uitgebreide beschrijving van het Hs. komt voor in de volgende werken:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder verwijzen we ook naar de hierna vermelde werken waar terloops eveneens over het Hs. gehandeld wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Overzicht van de inhoud:A. Globaal overzicht van het ganse Hs.:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Gedetailleerd overzicht van de inhoud van onze uitgave:Al de zegeningen, toverformulieren en toverplanten die we reeds in het hierboven gegeven overzicht bij no 2, 4 en 8 vermeld hebben, werden in onze uitgave opgenomen, in de volgorde waarin ze in het Hs. voorkomen. Hierbij werden ook de enkele recepten gevoegd die nog onuitgegeven zijn. Sommige formulieren werden reeds geheel of gedeeltelijk gedrukt (de vetjes gedrukte nummers verwijzen naar onze uitgave):
Het doel waartoe de zegeningen, bezweringen, toverplanten en recepten gebruikt werden, blijkt uit het volgende overzicht: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om bloed te stelpen 1 Tegen de vierde-dag-koorts 2, 7, 11, 13 Tegen de tandpijn 3, 10, 17, 32 Tegen verdrinken en om vissen te vangen 4 Om vogelzang te verstaan 5 Tegen kanker 6, 12 Tegen de ‘schicht’ 8 Om ‘minne’ te maken tussen man en vrouw 9, 63, 66 Om een zwaard ‘sine snede’ te nemen 14 Tegen de borstzweer 15, 24 Tegen eksterogen 16 Tegen de koorts 18, 19 Om zuivel te onttoveren 20, 21, 22 Tegen brand 25, 28, 41 Tegen ‘sente loys euele’ 26 Tegen de ‘plane’ 28 Bezwering van alle kruiden 29 Om een ‘zouter’ op zichzelf te doen ronddraaien 31 Om een verloren iets terug te vinden 33, 62 Tegen het speen 34, 38 Tegen de gezwollen huig 35 Om te weten of een zieke zal sterven of genezen 36 Om te weten welk kind een vrouw draagt 37 Tegen buikloop 39, 42 Tegen de fijt 49 Om te slapen 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58 Om iemand zijn klederen te doen uittrekken 59 Om de honden het blaffen te beletten 61 Tegen verscheidene ziekten 69
Toverplanten:
Gracieuse 23, 70 Verbena 30, 73 Celadonia 60 Valeriaan (amantilla) 63, 64, 65 Palma christi 71 Lancia christi 74 Levesse 76 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. TekstNota: De tekst van het Hs. wordt diplomatisch uitgegeven. Afwijkingen van deze regel zijn steeds aangegeven: cursieve letters duiden opgeloste afkortingen aan en letters tussen [ ] emendaties. Woorden of letters tussen wijzen op toevoegingen boven de regel. Hoofdletters tussen [ ] betekenen dat een kleine letter in het Hs., door een hoofdletter vervangen werd. De afkortingen , en ihs̄, voor respectievelijk christus, christi en iesus, worden steeds zonder cursivering opgelost. In de teksten werden enkele leestekens aangebracht en gemakkelijkheidshalve werden de teksten ook doorlopend genummerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1[p. 5] Om bloet te stelpen. [E]enen man scrijft in sijn rechter hant: ✠ beronix +. Ende een wijf scrijft in haer luchter hant: ✠ beronixa ✠. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2[p. 11] Die vierde [dach] corts. [S]crijft desen brief: In nomine patris et c[etera] ire vre are wire christus filanx artifex amen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3Om dat groete verwoethede van den tanden. [D]at te ghenesene men sal scriuen dese lettren die ghi hier vint ghescreuen ende dat sijn dese: ✠ te ✠ e ✠ R ✠ 9 ✠ g ✠ a ✠ m ✠ a ✠ n ✠ e ✠ n ✠ et puis so nemt .i. naghel van eenen paerde van den houfijsere ende dan rekent die lettren met dien naghele ende dan so vragetGa naar voetnoot(1), al tellende de lettren metten nagele, den mensche die de ziechede heuet van den tanden, ende vraget hem: doet hu yet wee? [E]nde seget hi: neent, ende dan werpet [p. 12] den brief int water, dan wert hi schiere ghenesen. [Pro]batum es[t]Ga naar voetnoot(2) vere. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4Neemt smout van muelen ysere bouen ende draghet ouer hu, ghi en zult nemmer meer verdrinken. Ende werptijs in water, so zullen die visschen alle steruen of commen gheswommen. [V]erum est. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5Omme te verstane der voglen sanc. [N]eemt die tonghe van al zulken voghele als ghi verstaen [wilt] ende doetse in honighe ende leghese onder uwe tonghe ende du zult verstaen wat es dat zulc een voghel seit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6+ Kanker, ic beswere dij, in so wat manieren dattu best, dattu vut desen kerstinnen mensche gaet, vute sinen marghe ende vut sinen benen ende vut sinen bloede ende vut sinen vleesche; gaet, brun cankere ende roet kanker, scierkanker, waterkanker ende stekende kanker, sciercanker, rennende kanker ende stoelkanker. Canker, ic bezwere di, bi der zonnen ende bi der manen ende bij der flumen Jordanen. Ende bi den winde die vliecht, bi der messen die men sijn[c]t, bi der clocken die men clinket ende bi den heleghen, ende bij alle den heleghen die god eft in hemelrike ende in eerderike, [p. 13] dattu vute desen kerstinen mensche gaet ende niet langher in ghewa'e'rs, no in ghewaresGa naar voetnoot(1), no in sijn ma'e'rch, no in sijn bloet, no in sijn vlie[s]ch niet langher in en gheduert, no in en blijft, in den zeluen name dat god sette sijnen rechtren voet in de flume Jordane ende so weder stoet jeghen sijn helich vleesch ende jeghen sijn helich bloet. Ende also moete die kanker weder staen jeghen sijn maerch ende jeghen sijn vleesch ende jeghen sijn bloet ende jeghen sijn been in den name s[vaders] ende son[s] ende sche[lichs gheest]. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7Omme den vierden dach corts te verdriuene. [G]haet sonder spreken nuchtens huut uwen huuse sonder spraken toot up een kerkof, ende neemt een beenkijn van eenen doden mensche ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hanct dat an uwen hals in een linen cledekijn ende draghet .xii. daghe lanc ende leest alle daghe .v. pater noster den heleghen .v. wonden teeren ende ghi zult ghenesen; dan draghet weder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8Ga naar voetnoot(1) Ic bezweere di, schic[h]t, bi den helegen christi [b]loedeGa naar voetnoot(2) ende bi den helegen .v. wonden, dattu ‘mi’ niet en scietes noch en wont, dat du also licht werdet ende wech als onser lieuer vrauwen sweet was, doe si aers liefs kints ghenas. [S]cic[h]t, haelt dine pil als onse lieue vrauwe haren rechten magedum dede. [M]edicina pr[obata] f[uit] saepe. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9[p. 19] Omme miinne van mannen oft van wiue. Neemt eenen appel van den bome, eer hi ter eerden comt, ende dien appel zuldi bezweeren, up den eersten dach een weruen, up den anderen dach .ij. weruen, up den derden dach .iij. weruen ende up den .iiij.den dach .iiij. weruen. [D]it es de coniuracie: O appele, ic bezweere di bi den vader, bi den sone ende bi den heleghen gheest ende bi den trone ende bi alle hemelschen heerscape ende bi cherubin ende bi cheraphin ende bi desen .iiij. hoghen namen gods: Emanuel, Adonay, eloy, tetragramaton, dat so wie van di etet dat hi oft si mi minnen moete so waer si hem bekeeren, si oost, si west, so langhe dat si minen wille hebben vulbracht. [I]n gods namen. Amen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10[p. 20] Jeghen de tan[t]sweer. [S]crijft in een briefkiin: + bien + ben + Ay + y + ende bindse an sinen als. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11Jeghen de vierde dach corts. [S]crijft in een briefkijn ende hanghet an uwen als: + aladabra + ladabra + adabra + da [p. 21]bra + abra + ra + a + abraca + ende de name van den mensche also hi heet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12Ga naar voetnoot(1) Om den kanker af te lesene met worden. Job die om den kanker lach in messe; doe quam daer die heleghe kerste: Job, waerGa naar voetnoot(2) omme so lichstu hier in messe? [H]eere, desen kanker, de wor[m]eGa naar voetnoot(3) willen mij doden. Job stant vp ende ganc thuus. [N]em dine rechter hant ende slaetene diet es. [E]s hi wit, es hi ghelu, in wat manieren dat mach wesen, alre euele een, daer zonne of mane vp scheen. [I]n de name svaders ende soens ende schelichs gheest. Amen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13O[m] me af te lesene den vierden dach rede. [S]echt: onse heere ghinc te crucen waert ende sente pieter die ghinc mede. [H]eere, seit hi, mi dincke ghi hebt den rede. [P]ieter, seit hi, ic ne doet dor noot, no ne dede nemmer meere, no sal man no wijf die dese worden segghen. [I]n nomine patris et filij et spiritus sancti. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14Ga naar voetnoot(4) O[m]me een zwert sine snede te nemene. [S]echt: Ic besweere di, zwert goet, bi ons heeren bloede, dattu mi sijs also weec als sente marien zweet. [S]echt .iij. werf dese worde: + panthon + genton + Aglay + pater noster. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15Ga naar voetnoot(5) Eene secheninghe ter borstzweere. God seine alrande venijn. [V]an gods haluen so manic dij dattu en moet swellen, noch zweeren nemmermeer, no deren, ende dattu moets dwinen ende vergaen als die wissen daden, daer onse heere mede was ghewronghen ende ‘mede’ ghebonden. [I]n den name suaders ende soens ende schelichs gheest. [A]men. [A]lrande euel, nv manic di bi der helegher flume Jordane ende bi der rechter ewangelien dat ghi en moet zwellen noch sweeren, noch nemmermeere deren. [I]n de name svaders, ende suens ende schelichs gheest. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16Ga naar voetnoot(1) O[m]me aexter oeghen te doene verdwinen. [N]emt witten donderbaer ende brecten in sticken ende lecht vp daexteroghe ende bint daer vp. [D]it doet .iij. of vier daghen, dan salse hute pulen. [D]an neemt een been van den kerkoue ende nopt daexteroghe mede ende secht .iij. werf: nv biddic onsen heere iesus kerst dat dese aexteroghe also seere dwinen moete alst tvleschs van desen doden beene verdwenen es. [I]n den name svaders ende tsoens ende schelichs gheest. [I]n [p. 22] gods namen. [A]men. [D]an dracht weder vp [t]kerkof dbeen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17[p. 28] Jegen de tantzweere. [H]i scriue in broet dese namen ende gheuese den zieken tetene: ✠ waragen ✠ ditagon ✠ saragon. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18[p. 30] Ic bezwer hu ende ic ‘be’maen di, reede ende redi[n]ne ende .xcix. huwer kinder, bi der sonnen ende bi der manen ende bi den waetere ende bi den winde ‘ende bi der lucht’, hoe ghi .N. aenquaemt, waest huten noerden of huten oesten of huten zuden oft huten westen of huut wat houke van der werelt, wast bi daghe, wast bi nachte, slaepende oft wakende, ghaende of staende, lichende of sittende, etende ofte drinckende, oft in wat manieren, alleene of met andre ghemeene. Ic bezwer di ende ic beueel di bi den heleghen zweete ons liefs heeren ende bi zinen heleghen ghebenediden bloede, ende ic bezwer di ende beueel di bi denzeluen doepsele dat sente Jan babtiste doepte onsen heere in de flume Jordane, ende ic bezwer di bi sinen heleghen .v. wonden ende ic bezwer di ende beueel di bi derzeluer scerper [p. 31] cronen die god van hemelrike up sijn hoeft drouch ende bi den .iij. naghelen die hem dor handen ende voeten ghesleghen waeren. [E]nde ic bezwer di bi den zeluen spere dieGa naar voetnoot(2) long[in]us stac in sine ghebenedide zijde daer hute ran water ende bloet ende ic bezwer di ende beueel di bi den zeluen melke ende bi den zeluen zoeghe dat god soech van siner ghebenedider moeder ende ic | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezwer di bi den .iiij. ewangelisten ende ic bezwer di bi der maghet sente marien. Ende ic bezwer di ende beueel di bi der cracht ende macht van allen gods heleghen, dat ghi, reede ende redinne, hoedaen datstu sijs, den eenen dach, den andren dach, den derden dach, den vierden dach, den vifstenGa naar voetnoot(1) dach, den sessten dach, den zeuensten dach, den achsten dach, den neghensten dach, den couden, ende den heeten, waer ghi sijt, in handen of in voeten, in aerme of in beene, in zenuwen of in aederen, tusschen vel of tusschen vleesch, oft in buuc oft in hoeft, oft in wat houke oft in wat steden dat ghi sijt, sijdi tusschen naghel ende vleesch, oft in eenigherande let van .N. lichame. Ic bezwer di ende bemane di ende beueele di bi ‘al’ desen heleghen worden, dat ghi, rede ende redinne, niet tempteren en sult .N. sijn bloet noch sijn vleesch, na den dach van heeden. [N]iet te meer so ne moeti macht hebben te ridene .N., dan sente martijn niet meer daer af ghequelt en was, als mijn vrauwe, sente marie, sente martijn afghelesen adde met desen zeluen worden. [H]ier boetic .N. den rede, god ende die grote heere sente jan die al onwi[l]leGa naar voetnoot(2) wel boeten can, die boete .N. heden desen daghe ende al dat hem derende es mede, dat boet hem god ende die heleghe kerst, in de name | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19[p. 32] Jeghen den corts, eer hi versondaecht es. [S]o neemt .j. sousier mostaerts ende doet daerin driacle ende wijnaysin ende drinct dat ende hout huwen nose toe; ghy gheneest. [E]nde segt: Ic bemane v, corts, ende rede, bi ons liefs heeren eerste lede, dat ghi desen .N. mijt ende desen vliender rijt. [I]n gods namen. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20Ga naar voetnoot(3) Om zuuel te onttoeuerene dat betouert es. [M]en sal nemen onghepijnt was, ende maker af een cruce, ende dat cruce sal men leggen onder de kerne ende dan sal men nemen wijwaterGa naar voetnoot(4) ende bespersen den roem dermede ende men sal segghen dese worde: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Also leet moet gode van hemelrike sijn dat dit zuuel betouert es, als dat hem leet es dat scepenen, die gheset sijn omme rechte [p. 33] vonnessen te wijsene, dat sij onrechte vonnessen wijsen ✠ in nomine patris ✠ et fijlij ✠ et spieritus san[c]tij ✠ [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21Neemt .2. pater nosteren ende snijt elc ter middewert ontwee ende dan so neemt eenen avegheer oft een groet spikelboer ende boerter mede .4. gaten. [D]een .‘2’. so zuldi boren in de sulle, der de coyen ter duere huut ende ingaen, ende dander .2. suldi boren in den stijl bouen der dueren, daer die coyen onderhuut ende in gaen, ende in elc van den vorseiden gaten so suldij steken .j. heelt van den vorseiden pater noster ende stoppent tgat weder met houte: sonder twifele men sal boete hebben van der betoeuertheden. [W]eet dat cruce moet sijn van ghewiden wasse ende den cierkel die onder die kerne ligghen sal, moet oec sijn van den seluen wasse rontGa naar voetnoot(1) ende tcruce der binnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22Omme zuuel tontouerne. [S]o secht dese worde: tsoete kindekijn van marien ✠ moete desen roem ghebenedien ✠ desen ende diere na commen sal, ghebenedijt so sij hi al ✠ [D]riewerf so moet men dit seggen ende maken een besloten ⊞ aldus, ende setten de kerne der up ende ghieten de roem in de kerne ende dan sal men segghen dese worde .3. werf: ✠ zuno ✠ ninere ✠ quod bibere ✠ ne ✠ no stipit ✠ in nomine patris ✠ et filii ✠ et spieritus san[c]ti ✠ Amen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23[p. 35] Gracieuse es .j. cruut. [S]o wiet ouer hem draghet, hi comt al ouer dies hi begherende es. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24Dits eene seninghe om seere bursten te ghene[p. 36]sene die zweren ende langhe ghezworen hebben ende al waerense ghegaet, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bladzijde 33 en 37 van het Hs., waarop het grootste deel van no 24, 25 en 26 voorkomen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dese worden soudense bescermen ende ghenesen van kankre, van wonkele ende van al dat den bursten deeren mach: + In nomine patris + et filij + et spiritus sancti + [A]men +. I‘c’ gheloue in de moghenteit des vaders + ende + in de wijscheit des soens + ende in de macht des helichs gheest + ende ic ghelo‘e’ue dat her iesus kerst + mach helpen hu .N. van der burstzweren ende van allen zweringhen + van kankere + van wonkele +. [G]od moetse ghenesen + ende die goede sente Jan + [A]men +. [D]an secht: + Sente susanne was ghevonnest ende ghekarkert tonrechte ende onse heere iesus christus verlossese +. O heere iesus christus, also ghewerlike als ghi verlosset sente susannen van der gro‘e’ter vreesen daerse was, also ghewaerlike verlost .N. desen mensche van deser zweringhen, van kankre, van wonkele + [I]n gods namen. [A]men. + [C]hristus vincit + christus regnat + christus imperat + liberat famulam suamGa naar voetnoot(1) + ista dolore + in nomine patris + et filij + et spiritus sancti +. [A]men + [E]nde dit leest .iij. morghenstonde ende telken .ix. werf ende .v. pater noster ende .v. aue marien gode ende marien teeren ende sente janne ende sente susannen ende de heleghe maget sente aechte teeren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25Dits eene seninghe daer men den brant mede afleest dat bescout of verberrent ‘es in’ viere of in waetre sonder licteeken te bliuene: Tvleeschs lach in den viere + grote pine hadde de ziele +. [D]oen quam die goede sente kerstiaen + toten brande ghegaen +; hi hief up sijn hant + ende seinde den brant + die brant en zwal no en zwoer + also en moete desen brant doen +. [D]ie brant ghenas met deser seninghen + also moete desen brant ghenesen + metter hulpen van sire seninghen + [D]at moete also scone heelen + in vleessche ende in bloede +. alst up den eersten dach + was dat in vleesche ende in bloede lach +. [I]n gods namen +. [A]men. + [D]ie heleghe kerst van den hemele quam +, hi ne swoer no hi ne swal +; niet te meer en moete desen brant zwellen no | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zweeren + [I]n de name tsvaders + ende tsoens + ende tschelichs gheest + [A]men +. [D]it sal men seggen .xii. morghenstonde nuchtren ende .iij. pater noster ende aue marien telken dat ment seghet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26Dits eene seninghe van sente loys euele. [p. 37] + Job lach in der messyen +; hij bat den heleghen kerste + om boete van desen wormen + [D]ese worme waren menegherande + die Jobs vleesch aten + som wit + som swert + som roet + nv manic dese worme doot +. Ic besweere den wormen + bi den vader + bi den sone + bi den heleghen gheest + dat ghi des bloets niet en laept + noch des beens en scaeft + noch des vleeschs en bijt + dat ghi steerft ende euwelike bederft +. Ic besweere den worrem bi den sceppere, die hemel ende eerde sciepGa naar voetnoot(1) + dat ghi steruet ende eeuwelike bederuet +. Ic bezweere den woremen bi der reyner maghet sente marien + dat ghi steruet ende ewelike bederuet +. [N]v steruet worme alle doot + dorden hongher ende dorden noot +. [I]n den name svaders + ende tsoens + ende tselechs kerst +. Doen was die tijt alre best + doen gheboren was die heleghe kerst + god van den hemele + mijne vrauwe sente marie + god ente heleghe tijt + die seine dit vleesch + ende dit been + ende dit bloet + ende dit lijf +. [D]er woormen waeren .ix. + die waren gheworpen van den hemele + die Jobs vleesche aten + ende sine beene braken + ende sijn bloet soghen + drie wasser wit, .iij. wasser swart, .iij. wasser root + nv manic die worme biGa naar voetnoot(2) den banneGa naar voetnoot(2) + bij den gode van hemelrike ende bi denGa naar voetnoot(2) goeden sente Janne ende bi den heleghen ewangelien + ende bi myere vrauwen sente marien + dat sij niet en verterren dit vleesch + noch dit been + noch dit bloet + noch dit lijf +; doe steruen die worme alle doot + dor den hongher + ende door den noot +. [I]n den name tsvaders + ende tsoens + ende tselichs geest +. [A]men + Met deser segheninghe van sente loye sal men .ix. daghe segghen, ende tsaterdaeghes mach die mensche nemmermeer vleesch eeten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27[p. 39] Jeghen de plane. [M]en sal nemen eene scotele ende scriuen dit met crijte derin: + vi[r]Ga naar voetnoot(1) + cl‘a’rus + clemens + probans + augens + ego + letus + alpha + et o + ende dwaent of met borne ende geeft hem den burne drinken, hi sal ghenesen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28[p. 40] DieGa naar voetnoot(2) vorseide secheninghe dient toot neghen derande brande van santen. Onse lieue heere god quam up erderike ghewont, hi voer in hemelrike ghesont. [H]ij nam sine rechter hant, hi s[e]chendeGa naar voetnoot(3) dien brant dat hi en zwal noch en zwoer. [A]lso en moete dit doen. [I]n gods namen. [A]men. Ons lieue heere ende sente kerstoffels quamen gegaen, sij vonden dese creature .N. met desen brande beuaen. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29Ic bemane ende besweere alle cruden die up erderike staen, ende alle watre, ende alle steenen, ende alle worden diere na volghen moghen, my tulpen tallen sieken ende tallen seeren. Ic bemane bi der cracht die onse ‘leue’ heere god achter hem liet als hi van der weerelt sciet, omme alle menschen mede te helpene met der hulpen van gode van sieken ghesont [p. 41] te makene. [I]n gods namen. [A]men. [D]an leest .v. pater noster ende .4. aue maria. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30[p. 46]Ga naar voetnoot(4) Verbena, heylich cruut ende goet, Ic mane di bi der cracht ende bi der macht die di god gaf in der eerden ende bi der macht der .xii. apostelen ende bi der macht marien ende bi der cracht der .iiij. ewangelisten ende bi der crachtGa naar voetnoot(5) der propheten ende bi den martelaren ende den confessoeren ende der cracht der .ix. coren der inghelen. Ende bi der cracht der .xim. maegden die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haer bloet storten om die minne van gode ende bi der cracht der minnen gods ende bi der minnen die die moeder gods adde an haeren soene daer hi was ghecruust. Soe wie dit cruut ouer hem draghet dat hi wert ghemint met allen lieden ende noept hiere yement mede an sinen bloeten borsten, hi salne minnen bouen allen menschen ende wilt mentGa naar voetnoot(1) prouuen, so werpt in een water daer [v]isschenGa naar voetnoot(2) in sijn, si zullen vloeten den buuc vpwert tote dat ment wech doet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31Den zouter omme te doen gane. Alpha et .o. in p[ri]misGa naar voetnoot(3) offensionibus ✠. In nomine patris ✠ et filij ✠ et spiritus sancti ✠. [A]men. Comt voert ende brinct voert S. michiel ende S. gabriel ende S. Raphael; comt voert ende brinct voert dat ghesciet es ende dat ic weten wille als van desen dinghen .N. die gherechte waereit daer of. [D]es manic hu bi den vader ende bi den sone [p. 47] ende bi den heileghen gheest, dattu di omme keers ende laet mi scauwen minen wille. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32[p. 51] Jeghen de tan[t]zweere. [M]aect dit teken .iij. werf: uij uij uij ende ‘neemt’ een naelde ende trecse in de middewaert duere ende secht sine name in elc teken ende dit wort daernae: machabe, ende hout de teken bouen sin hoeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33[p. 54]Ga naar voetnoot(4) Alstu eyet verloren hebs, so saltu ten eersten male aldus segghen: dat cruus christi was gheborghen in der erden, ende het es vonden van sente heleenen, der coninghinnen, bi den heleghen dienst des wonders, so moet dese verloren dinghen .N. vonden werden. Ende mettien so saltu di strecken up die erde in cruus wijs ten oesten wert ende dat ansicht in die erde, ende selt een cruce maken ende segghen: Cruus christi van orienten moet weder bringhen den dief met desen verloren dinghen .N.. Ende ten zuden suldi hu dan keeren, ende maken een cruus ende segghen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cruus christi van zuden moet weder bringhen den dief met desen verlorenGa naar voetnoot(1) dinghenGa naar voetnoot(2). N. [E]nde dan ten westen, ende maken een cruus ende segghen: cruus christi van westen moet weder bringhen den dief met desen verloren dinghen .N.. [E]nde dan ten noerden ende maken een cruus ende segghen: Cruus christi van noerden die moet weder bringhen den dief met desen verloren dinghen .N.. [E]nde dan saltu seggen altoes ghestrect ligghende bliuen: Ic mane di, erde, bi den vader ende bi den sone ende bi den heleghen gheest ende bi den heleghen graue ons heeren, dattu den dief met desen verloren dinghen .N. up di niet en houte, maer dattu hem rechteuoert doet weder bringhen of doet comen eer hi eet of drinct, dattu hem vluchts omme doest keeren ende dese verloren dinc .N. weder bringhen. [D]an saltu sinen name scriuen in een plate van lode ende snident ouermids ontwe ende legghen deen deel bouen an douer dore ende dander deel onder den droppel ende daer naer, alstu eerst moghes, so saltu doen segghen eene messe in die eere van sente alleenen, der coninghinnen, ende sente anastacius, haers mans, ende haeren kindren. [Pro]batumGa naar voetnoot(3) est. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
34[p. 57] [Jeghen de spenen in den ers]Ga naar voetnoot(4) Of secht dit: sint dat god ghecruust was en wies yser noch steen negheen. [S]o en moet des spene ne[m]mermeer. [Z]y moeten deluwen ende dwinen also die wissen daden die de Joden wronghen ende onsen lieuen heere daermede verbonden. [I]n de name s[vaders], so[ens] ende schelichs gheest. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35Jeghen den huuf. [S]echt dit al seinende .iij. werf met eenen ouerjaereghen lepel up de kele ende telken steect den lepel in den mont. [N]uuf, wat bestaedi hier? [N]uuf,ghi sijt gheba[nn]enGa naar voetnoot(5) beede van wijf ende van mannen ende van den goeden sente Janne, ende van den goeden sente flerijn, dat ghi moet deluwen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende dwinen also die wissenGa naar voetnoot(1) daden die de joden wronghen ende onsen lieuen heere daermede verbonden. [I]n de name svaders + ende soens + ende schelich geest +. [I]n gods namen. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36[p. 65] Wiltu weten of een man steruen sal of ghenesen, segt dese worde als hi slaept: anchara pantisi serte. Eyst dat hijt hoert, hi sal ghenesen ende hoert hijs niet, hi sal steruen ende nomt de name van den man of wijf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37[p. 66] Om te weten wat kint een vrauwe draecht. [M]en neme marke metter wortele ende saut, lecht dat up haer hoeft sonder haer weten: wat si eerst nomet, dat eist. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38[p. 67] Jeghen de spene. [S]egt dese worde. iij. werf: telken sint dat god staerf so ne wies noit steen, so ne moet mi spene negheen. [S]o moet vervaren ende verdwinen ende verdroghen als die wissen ende die banden daden daer Jhesus kerst me[e] was ghebonden ant thaut der calumnien. [I]n de name svaders + ende soens + ende s[c]helich gheest +. [A]men. [D]it segt drie werf met .iij. crucen up derde ende .iij. crucen up de spene; si sal bin[nen] .iij. daghe vergaen. [D]it is seker waer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
39[O]m sciten ende de ghelu siecheit te ghenesen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40Dits om den vyc te slaen in den vinger of elder. [S]ech dese worde: die go[e]de sent Job, hi lach in de woude doot. [D]oe quamen die wormen, si aten sijn vleeschGa naar voetnoot(2) van den beene, si soghen sijn bloet, si ne daden hem gheen goet. .3. wasser wit, .3. wasser zwart, .3. wasser roet. [G]od ende die sente Job sla dese | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.9. vikeGa naar voetnoot(1) alle ter doot. [I]n de name des svaders ende des soens ende des helich gheest. [A]men. [V]yc, ic bemane diGa naar voetnoot(2) ende icGa naar voetnoot(3) bezweere hu bi al der cracht die god heeft in hemelrike ende in herderike ende in al dat daer binnen leuen mach. [B]i al desen moghentheit van gode bemanic hu, vyc, dat ghi niet ne drinct dit bloet noch ne eet dit vleesch niet. [I]n de naeme des vaders ende des soens ende des helichs gheest. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41Om alle verberrenthede af te lesen. [S]echt aldus: [V]leesch lach in viere, pine adde die siele; doen quam de goede sente kerstiaen tote dien brande ghegaen, hi hief sine hant ende seinde den brant. [S]o moete hi ghenesen desen brant ende dat hi moete also scoene heelen in vleesche [p. 68] ende in bloede als hi was vp den eersten dach dat hi in vleesche ende in bloede was. [I]n gods namen. [A]men. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42Jeghen den verdighen [lichame]Ga naar voetnoot(4). [H]i sal scriuen dese caract[er]en: p . ⊠ . b . parag. cp . ex . I min . y . 3 . rd . y . N . ende lechse of bin[t]se up sine borst ende wilt ghijt niet ghelouen, so scrift in den hecht van een messe ende stecter met een verken: het ne sal niet bloeden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43[p. 69] Om slaepen ende ruste te hebben. [S]crijft dese namen in blaeden van laurine ende lechse entrent hu hoeft van den sieken: ysmael ysmael adiunio te per angelum michael vt soporetur hom[o] iste. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
44Om slaepen te ghecrighene. [L]echt onder thoeft van den sieken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bed[d]eGa naar voetnoot(1) agremonie. [H]i en sal niet ontwaken tot ment wech doet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45Om te slaepen. [N]eme de leuere van den hase ende ber[r]entse te pulure in een scerf ende mi[nc]tse in ate of in drancke, hi sal slaepen. [A]ls men wil wecken, doet [p. 70] hem eysin in den mont. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
46Om eenen te doen slaepen. [N]eemt een groet toy[r]noyse ghewichte wit macopisaet ende also vele ghewichte caenpsaet ende een alf groets tornoyse ghewichte belsaet ende poedert ende gheeft hem drincken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47Om eenen mensche te doen slaepen. [N]eemt morcele, dats een cruut; het sta[e]ct ghelyc eenen boeme. [S]o wie tsop van der wortele dronke, hi soude slapen ende sins al vergeten. [E]nde als men ghenouch eeft doen slapen, so giet hem eysin in dore ende in den mont. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48Om te doen slapen een mensche. [N]eemt die wylnesse die es in eens hon[t]s ore ende doet in yemens spise of dranc, hi sal langhe slaepen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
49Om te doen slaepen. [N]eemt bloet van den hert ende bloet van den beer ende minghet met maegdenwasse ende dan maecter af een kerse. [D]an maect een cruus vp die kerse ende segt: coniuro te, candella, per ipsum qui creauit illa ex quibus te feci ut quisque et omnis te assexueti [fuerint]Ga naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50Om te doen slaepen. [S]crijft in apertijf: AroxGa naar voetnoot(3) axax Apor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taxaGa naar voetnoot(1) ende lechse onder yemens oerbuelem vp bedde ende segt: [I]n de name svaders ende soens ende schelichs geest. [Am]enGa naar voetnoot(2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
51Om te doen slaepen wel langhe. [N]eemt die herte van eere vledermus ende lecht onder thoeft van eenen slapende mensche, hi ne sal niet ontwaken vor ment wech doet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52Om te doen slapen .iij. daghen. [G]hef hem drinken die galle van eenen haese. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53Om te doen slapen. [S]crijft in een kerse metten bloede van eer vledermus die nie vp derde quam: luculus vennus haben bata biltus. [E]nde waer dese kerse berrent, si sullen alle slapen toot dat si huut sal werden ghedaen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54Om te doen slaepen. [P]luct alsene, smorghens vrouch vor die sonne, als si bloyt, ende segt: [I]n de name gods, o cruut, ic mane di, du, die hebbes wille, dat dine crachten baren in allen den ghenen die ic taste met di, moeten alle slaepen. [E]nde dan segt .iij. pater noster ende aue marie in onser lieuer vrauwen eere. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
55Om te doen slaepen een mensche. [D]oet hem savens heeten goet huelzaet [p. 71] een goet deel, ende net .ij. linen douxkin in roeswater ende bint up elke side van den [mensche] een up den slaep van den hoefde. [H]i sal wel slapen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
56Om eenen te doen slapen. [N]eemt een tant van een doden mensche, lechten onder thoeft [van] een mensche die slaept. [H]i sal bliuen slapen tot ment wech doet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
57Anders. [N]eemt thoeft van eere vledermus ende legt onder thoeft; die slaept, hi blijft s[l]apendeGa naar voetnoot(1) toot ment wech doet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58Om te rusten ende slaepen. [G]aet in de speseri ende heescht zuker om slapen oft ander dinc dat mer toe maect, dat nut savens. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
59[p. 90] Om te makene e[e]n exprament daer die sin mede wert on[t]kent, so zeere dat hem de meinssche ont‘cleede’. [D]u sals nemen saet dat ut onser v‘r’auwen destel gaet ende berrent in een eekin vier ende wacht wel dat giGa naar voetnoot(2) niet en verliest dat puluer ende gaderet wel up ende doet in een buskin ende als ghi eenen me[n]sscheGa naar voetnoot(3) wil[t]Ga naar voetnoot(4) doen oncleeden, so latet hem liselic vallen in sinen boesem. [E]ist dat hiis niet gheware en wert, soGa naar voetnoot(5) sal hi em astelic ontcleeden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60Een crut heet celadonia. [D]ie dit crut ouer hem draecht met der herten van den mol, sine viande en moghen hem gheen quaet doen. [E]nde die ghene die dit crut leide onder iemens hoeft, die siec ware, soudi steruen, hi soude lude singhen, ende soudi leuen, hi soude weenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
61[p. 91] Die den lic[h]ame van den mushont berrende teGa naar voetnoot(6) puluere ende mingetGa naar voetnoot(7) met den bloede van den puut ende dan ghinc ende besmerder mede [e]ens onts tonghe, hi ne soude niet moghen bassen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
62Om te vindene dinc dat verloren es of ongheret. [G]hi sult nemen [e]en versch case ende snider af een snede, ende inGa naar voetnoot(1) de snede scrift dese worde in latin met ere grefie: quoniam confortasti terras portax tu‘a’x benedixit filiis in teGa naar voetnoot(2) sperantibus. [E]n dan daernaer so gheft enen kinde tetene, tkint salGa naar voetnoot(3) gaen daert es ende wiisent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
63Om te makene minne tusschen manne ende wiif: ghi sult neme[n] valeriane ende maker af puluerGa naar voetnoot(4) ende gheuet hemGa naar voetnoot(5) drinken oft heten dicken. [A]nders sins scriif in parkement dese worde: sator arepo tenet opera rotas ⊞ ende daer besperse met ghewiden borre ende lechtse up den autaer .xxxi. daghe lanc ende drache in dine hant, du sult hebben gracie van wien dats tu wils. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
64NemGa naar voetnoot(6) e[e]n crut ende heet amantilla ende siedet in water ende dat water werp ac[h]ter hus ende da[n] besperser mede die liede die int tuus sin. [Sin]Ga naar voetnoot(7) si niet van akorde, si sullent van acorde werden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
65Nem amantilla ende [doet] drinken oft eten wien dattu wils, hi sal di anteienGa naar voetnoot(8) wat ghi wilt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
66Om te hebben minne van enen wive. [G]hi sult segghen .lx. daghe lanc nuchteren: ay soete venis, goddinne van der minne, ic besuere di, dattu bidder cracht ende bi der viertut | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dattu hebs in di, dattu hebs in di, dattu hebs in di, dattu ontfancs mine bede also du ontfin[c]s die bede van tisbe ende van pie‘r’amuse ende doe so dat mi de ghene minne ende el niemene dan mi, bi ascorot en [b]iGa naar voetnoot(1) balerlius, die princen sin van der minne. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
67Lapis carminaris [e]en alf pont ende we[e]ct in melc onder 3 ponts scapin roets, drie vierrende[e]lGa naar voetnoot(2) was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
68ronde tonghe
tirlit tirlit tan tan tan
tirlit tirle tirlit tan tan tan ta
tan tirla tan tan tan tirla
tan tirla tan tan tan ta
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
69Ga naar voetnoot(3)[p. 109] Jan, willem, wouter ofte gheeraert, ofte hoe ghi ghenaemt ofte ghetoenaemt sijt bi huwer kersteliker namen ende toenamen van uwes vader weghe, Men sal hu boeten tswellen, ende tsweeren, ende tsmerten, ende alle mesquame, Ende also meneghe maniere van festelle: festela festelle festelle festelli festello festello festella festellum, Ende also meneghe maniere van festelle als men boeten mach, Ende bi den orloue van gode wesen mach. [B]i den orloue van gode, Metter moeder der kerstinen gheloue, Metter macht van sente marien, Metter vermoghenthede van gode, so biddic om gracie, oft bi den orloue van gode wesen mach, Datti mi macht ende gracie toe senden moete, Dat ics werdich wesen moete macht ende gracie te ghekrighene, te doene boete, te ontfane [van] alle mesquame, Ende alle maniere van kanckere: Canckera canckere canckere canckeri canckero canckero canckera canckerum, Ende also meneghe maniere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bladzijde 110 en 111, waarop een deel van no 69 voorkomt.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van canckere, sente loys euele, Oft bi den orloue van gode wesen mach. [V]an sente loys dieGa naar voetnoot(1) wormen waren .ix. [te] we‘e’ten: heere sente loy, Roet, wit, Roet, zwoert, Roet, Roet, tenant, groet heere sente loy. Die wormen die sijn doot, in wat manieren dat sij sijn: alle mesquame, Alle manieren van tswellen, ende tsweeren, ende tsmerten, Ende alle mesquame, Ende alle manieren van scote, ende drope, Ende dadric, Ende generuse, Ende alle maniere van orghelguse, Ende alle mesquame, Ende alle manieren van siecheden, Ende euelen, die hu deeren of deeren moghen, Die hu es commen an, Dat rumen ende sceeden moete Huut uwen hoefde, Huut uwen leden, Huut huwen vleessche, Huut uwen bloede, in de heere van iesus christus, onsen lieuen heere. In de heleghe name dat god gheboren was: Job, iob, staet vp ende gheloeft an den [p. 110] soeten heleghen kerst. Job, seiti, die snuchtens staet vp ghesont, Die es snauons ghewont, Ende die snauons es ghewont, Die es snuchtens ghesont. [A]lso zuuere moete dese creatuere ghenesen, als iesus soete wonden deden. In gods namen. [A]men. Vor hu so biddic onsen lieuen heere, Ende sire ghebenedider helegher moeder, Den groeten heere sente anthonis, Den groten heere sente kerstoffels, Den groten heere sente loye, Den groten heere sente ianne, Den groten heere sente adriane, Den groten heere sente cornelis, Den groten heere sente vincensis, Den groten heere sente lauwereins, Den groten heere sente quintin, Den groten heere sente quellin, Den groten heere Sente ledenaert, Den groten heere sente machhuut, Den groten heere sente corijn, Den groten heere sente gleyn, Den groten heere [sente] tsemoer, Den groten heere sente lieuin, Den groten heere sente macharis, Den groten heere sente martin, Den groten heere sente michiel, Den groten heere sente pietren, Den groten heere sente pauwelse, Den groten heere sente jacoppe, Den groten heere sente daneele, Den groten heere sente amante, Den groten heere sente joos, Den groten heere sente joorisse, Den groten heere sente iobpe, Ende alle vrie[n]den ende vriendinnen ons heeren, Ende heleghe confessoren ende maegden, martelaren, wedewen ende weesen biddic vor hu, Ende alle vrienden ons heeren biddic voor hu | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ende vor tkerstin bloet. Also vriendelike ende also soete alset was dat heleghe soete zweet van sente marien, Dat haer huten leden ghinc, Daer soe den ghebenediden gods zone ontfinc. Die heleghe kerst stoet sine heleghe roede in die heleghe flumie joordane. Die vloet der helegher flumie joordane, die weder stoet. .N. jan ofte also [p. 111] ghi ghenaemt sijt ofte ghetoenaemt bi uwer kersteliker namen, Alsoe moete alle mesquame ende alle maniere van euele wederstaen, Huut uwen hoefde, Huut uwen leden, Huut uwen vleesche, Huut huwen bloede. Also snieme ende also saen als ic mine hant ter erden sal doen gaen ✠ Van der ghebenedider helegher erden so sendic hu weder gracie, cracht ende macht. Ende metten seluen cruce ✠ dat god selue vrijede ende vrede vp den heleghen soete vrijndach an dat heleghe soete cruce, daer hi selue an ghesleghen stont. Hij zweete water ende bloet. Metten water ende metten bloede ende metter seluer miracle so biddic om gratie, Oft bi den orloue van gode wesen mach, Datti mi macht ende gratie toe senden moete, Dat ics werdich wesen moete macht ende gratie te ghekrighene, te doene boete, tontfaneGa naar voetnoot(1). Heuet hu ghedaen, wijf of man, water of wint, yser of stael, elferijnghe of touerijnghe of gokelrie of in wat manieren dat hu es comen an, dat hu es commen an, dat r[u]menGa naar voetnoot(2) ende sceeden moete hute uwen hoefde, hute huwen leden, hute uwen vleesche, hute uwen bloede .N. also ghi ghenaemt zijt bi uwer kersteliker namen, oft bi den orloue van gode wesen mach, Men sal hu boeten de hemelzucht, De miltzucht, De leuerzucht, Die keelzucht, verhit, verhauet, verspect, verbrae[n]tGa naar voetnoot(3), Loes wint, Ende boes wint, ende anwoerp. Ende men moete hu boete[n] tverroupen, ende tvervlouken, ende tverantwoerp, ende alle mesquame, Ende alle maniere van scote, ende drope, ende adieruse ende genereuse, ende alle maniere van horghelguse ende alle mesquame, Ende alle maniere van ziecheden, ende euelen die hu deeren of deeren moghen. .N.nv so sein ic hu met beeden minen handen, met alle gods | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
banden, Met minen tien vingren, Met alle gods jnglen [p. 112], Metter ewangelien gods, Met hemelrike, met erderike, metten kerstinen gheloeue, Metter macht van sente marien, so biddic omme gracie, Oft bi den orloue van gode wesen mach, Datti mi macht ende gratie toe senden moete, Dat ics werdich wesen moet macht ende gratie te ghekrighene, te doene boete, te ontfane van allen mesquame ende alle maniere van Festelle: Festella. Festelle. Festelle. Festelli. Festello. Festella. Festellum, Ende alle manieren van zeerheden, die hu deeren of deeren moghen, Die hu es commen an. Dat rumen ende sceeden moete, Huut uwen hoefde, Huut uwen leden, Huut uwen vleesche, Huut uwen bloede, In de heere van iesus christus, onsen lieuen heere. In die heleghe name, dat god gheboren was: Job, Job, staet vp ende ghelo[u]est an den zoeten heleghen kerst. Job, seiti, die tsnuchtens staet vp ghesont, die [es] snauons ghewont. Ende die snauons es ghewont, Die es snuchtens ghesont. Also zuuer so moete dese creature ghenesen als iesus soete wonden deden. Amen. Iesus christus was in erd‘e’rike ghewont, Dat was in hemelrike cont, iesus christus wonden, si ne zwoeren ende si ne vulden niet, si ne lijmden ende si ne scieden niet, si ne adden gheene maniere van mesquamen, Noch gheene maniere van zeerheden, Nich te meer soe ne moete dese creature hebben dan iesus soete wonden deden. In gods namen. [A]men. Maria, die moeder gods, lach in liste om die ghebenedide heleghe .v. wonden te cussene. Soe custete die heleghe .v. wonden. Maria was zuuer ende soe ghenas. Also zuuer so moete dese creature ghenesen als iesus soete wonden deden. In de heleghe name, dat god geboren was, ende in die selue name .N. [p. 113] so moeti hebben die gherechte bate ende boete van der crunen van uwen hoefde tote onde[r] de plantenGa naar voetnoot(1) van uwen voeten, Van den witten worme, Van den zworten worme, Van den roeden worme, Van den gheluwen worme ende van den dooden worme, Van den festele, ende van der plane, Van sente loys euele, Van sente iobs euele, ende van allen zweerenden euelen gheheel, Daer ye sonne of mane vp sceen, Beede die ic nome ende die ic niet en nome, ende die ic niet ghenomen en can, so | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat euel dat es, Dat ghi daer of moet ebben die gherechte bate ende boete ✠. [A]lso ghewaerlike als ic mijn hant ter erde ghemoete, Ic sende hu vrede, gratie, cracht ende macht Met desen ‘cruce’ ✠ dat god selue vrijde ende vr‘e’ede vp den heleghen soeten vrijndach an dat heleghe cruce, Daer hi selue an ghesleghen stont. Hi zweete water ende bloet. Metten water ende metten bloede ende metter seluer meracle, so biddic om gracie, oft bi den orloue van gode wesen mach, Datti mi macht ende cracht ende gracie toe senden moete, Dat ics werdich wesen moete Macht, cracht ende gratie te ghekrighene, te doen boete, tontfane van alre mesquame ende alle maniere van festullumme. festella. lumen. ego. p[ro]iedicorGa naar voetnoot(1) . sicut. gegeraius. sedanum. fiat. fiat. fiat ✠. [C]hristus . vincit. ✠ christus. regnat. ✠ . christus. imperat. ✠ ab omni malo defendat. [A]men. ✠ Ic recke, ic sochte drie deser wormen, sla ic doot, sla ic doot, sla ic doot, Si sijn doot, si sijn doot, si sijn doot. Het slouchse god ende die goede sente iob van sinen aluen. Het slouchse god ende die goede sente loy van sinen aluen. [Z]ijt festel, often dooden, ofte plane, ofte sente loys euele, ofte sente iobs euel, of so wat euel dat es, metter hulpen gods ende des goede sente iobs ende ic van haren aluen so sla icse doot, vp dat bi den orlo[p. 114]ue van gode wesen mach, Alle mesquame ende alle manieren van ziecheden ende euelen, dieGa naar voetnoot(2) hu deeren moghen, die hu es comen an, dat rumen ende sceeden moete Huut uwen hoefde, Huut uwen leden, Huut uwen vleesche, Huut uwen bloede, In de heere van iesus christus, onsen lieuen heere. In de heleghe name dat god gheboren was: Job, job, staet vp ende gheloeft an den soeten heleghen kerst. Job, seiti, die snuchtens staet vp ghesont, die es snauons ghewont, ende die snauons es ghewont, die es snuchtens ghesont. Also zuuere so moete dese creature ghenesen als iesus soete wonden deden. In gods namen. [A]men. ✠ Ihoannes Monias remonias pietas sunt infirmitates ob dolore dicimus. In nomine patris ✠ et filij ✠ et spiritus sancti ✠ [A]men. [M]aria, die moeder gods, die lach in liste om die ghebenedide heleghe .v. wonden te cussene. [S]oe custe die heleghe .v. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wonden. Maria ‘die’ was zuuer ende soe ghenas. [A]lso zuuer so moete dese creatuere ghenesen als iesus soete wonden deden. In gods namen. [A]men. Maria die moet hu bewaren. Ghi sult hu moeten wachten: van loeke, van pepre, Van enyunen, van boenen, Van erweten, Van allen haringgen, van coeyenen case, Van rugghinnen broede, Van perden, van coeyen, van zwijnen, ende van der smessen, Van der Muelne, van den houene, ende van branden van kersen, van nieuwen scoen, Ende van alrande heeten smoute te etene ende te gheriekene .ix. daghe lanc. Voert so suldi moghen heten: taerwin broet Dat binnen den daghe niet ghebacken en es, wederin vleesch ghesprijngt, Ende hoendren ghesoden, Maer niet ghebraden, Applen, roeu ofte int vier ghebraden, Ende alrande wijn so moeg[p. 115]di drincken, Ende borne, ende bierkin vp taerwijn gruus ghebrauwen, van drien daghen hout of daer bouen, stelle cannebier dat vernacht es in een canne, dat so moghedi drincken. Aldus so moeti hu houden ende wachten .ix. daghe lanc. Ende den eersten dach dat men den festel slaet, weet, dat sanders daghes daer na deerste dach es. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
70[p. 116] Gracieuse ghelesen op tsente Jansauende tusschen middach ende noene van eender maghet ende sii moetse plucken door eenen fijnen guldenen rinc ende sii es van sulker vertute alse de maeght [diese] ghepluct heeft. [S]o wiese ouer hem draghet, hi ne mach van gheenen instrumente ghequets wesen. Ende dese wil ghedreghen sijn ouer de rechter zijde. Ende so es goet iheghen de vrouwen die te vele bloeyen + Ende diese streke an een vrouwe drie waeruen in cruce, sii soude gaen daerse een man hebben wilde, ende hij souwer sinen wille af ghecrighen vp dat hij wilde, vp dat hijt streke an haer lijf. Ende daet een vrouwe eenen man, het soude sijn vander seluen, alsoet voerseit es. Ende diese in eenen nieuwen eerden pot, wel verloet, sode in borne, ende als sii ghesoden ware lietse couden, ende als sii cout ware, diere mede zijn haer d[w]ougheGa naar voetnoot(1), .ix. daghe lanc, het soude also scoene werden binnen .ix. daghen als oft fijn guldijn ware. Ende diese | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streke an een slot, dat yserin ware, het soude open springhen ofte an yserin banden oft an boeyen, zij souden in sticken springhen. Ende diese ouer hem draget, hij es van allen lieden begrasijt, vp datse ghepluct is vp tsente jansauonde, alsoet voerseit es. Ic bemane hu, gracieuse, dat ghi doet dat hu christus bad als hij vp eerderike tardGa naar voetnoot(1), ende hem zijn herte brac. Ende hij niet meer en sprac. In gods namen. [A]men +. [D]iese siet in eenen nieuwen eerdenen pot, wel verloet, met wijne tvierendeel vp een pinte, ende drincke tsnuchtens .ij. lepel vul ende tsnauens eenen lepel vul, .ix. daghe lanc, sii sal ghenesen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
71
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
73
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
74
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maer het moeten sijn man ende wijf diet nemen. Ende dit es dondersceet tusschen den .ij. cruden: dat es te wetene dat mannekin van lancea christi heeft .i. speere. Ende dwiuekin en heeft ne gheen speere. Dwiuekin van lancea christi doet tselue dat mannekin doet, alsoet voorseit es. Ende men moetse beede te gader minghen ende sceruen in de nap of in taseye. Ende die ghene die eeneghe siecheit heeft van binnen dat hi niet en weet wat es, [n]ut hij dit cruud nuchtere .ix. daghe lanc [e]ndeGa naar voetnoot(1) vaster vp .i. vuere of .ij., hi sal ghenesen vp dat niet de gherechte dooet en es. Maer dwater dat es alre best. Ende waer datse .i. meinssche ouer hem heeft, hem ne mach niet messcien van gheenen dondere, no van gheenen blexeme. Ende men mach niementGa naar voetnoot(2) betoeueren [d]ieseGa naar voetnoot(3) ouer [p. 119] hem draghet. Ende men mach thuus niet betoeueren, daer sie in es, [n]ochGa naar voetnoot(4) waerse es daerGa naar voetnoot(5) en mach gheen touerie gheschien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bladzijde 118 en 119, waarop no 74, 75 en gedeeltelijk ook no 76 voorkomen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deen den andren minnenGa naar voetnoot(1) ende lief hebben. [M]er daer en mach niement meer af heeten dan man ende dwijf, daer soude quaet af commen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Aantekeningen1. Het gebruik van het magisch woord ‘beronix(a)’ om bloed te stelpen, is duidelijk gebaseerd op sympathie. Het uitgangspunt ervan is de legende van Abgar, de koning van Edessa (nu Urfa), in Mesopotamië. Eusebius vermeldt dat deze koning een gezant naar Jezus van Nazareth zond met een brief om zijn hulp in te roepen tegen een ziekte die hem kwelde. De gezant kreeg van Jezus, die als geneesheer voorgesteld wordt, de toelating zijn portret te schilderen, dat door Abgar in zijn paleis geplaatst werd. Deze oorspronkelijke vorm van de legende wijzigde zich in de loop der tijden en met een van de latere vormen werd de geschiedenis van de heilige Veronica vermengd; hierbij is het niet Abgar maar een prinses met name Beronice, die het portret in ontvangst nam. Geleidelijk ging men dan deze prinses ook vereenzelvigen met de vrouw met de bloedvloeiing (Matth. IX, 20-22), die door Jezus genezen werd en aan wie men reeds vanaf de IVe E. deze naam gegeven had (F. Cabrol en H. Leclercq, Diction. d‘Archéol. chrét. et de Liturgie). Het woord ‘beronix(a)’ kwam ook in het middeleeuwse Engeland voor in bezweringsformulieren tegen bloedvloeiing: b.v. ‘+ Beronice libera me de sanguinibus deus deus salutis meae...’ (G. Storms, Anglo-Saxon Magic (Den Haag, 1948), no 59 en no 60, p. 293) en ‘O Berenice, gij irriteert de aders gelijk een brandende koorts. De bloedvloeiing is opgedroogd. Stop’ (vertaald naar J.H. Grattan en G. Singer, Anglo-Saxon Magic (Oxford, 1952), p. 188). In het Engelse handschrift Dulwich College MS. VII, fol. 17r, dat van het einde der XVIe E. dateert, lezen we volgend Latijns tovermiddel: Si vis refraenare sanguinem alicuius fac + in fronte et scribe Beronix et si faemina Beronixa.
2. De ‘vierde dach corts’ is ‘dewelke op den vierden dagh komt, en twee dagen tusschen beyde overslaet: dan is somtijts dubbelt, en dan isser tegen twee daghen, maer eenen goeden tusschen beyde, en de eene hout ook op, dat d'ander noch lang by blijft’ (J. van Beverwyck, Schat der Ongesontheydt (Amsterdam, 1652), II, p. 49). In de magie dankt een woord zijn kracht niet aan de voorstelling die het oproept, maar bezit die kracht uit zichzelf. Dit betekent | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat magische woorden alle waarde verliezen wanneer men ze vertaalt; vandaar dat in vele bezweringsformulieren Griekse, Latijnse en Hebreeuwse woorden onvertaald voorkomen. Natuurlijk ging na enkele mondelinge en (of) schriftelijke overleveringen dikwijls alle gelijkenis met het oorspronkelijk schriftbeeld verloren. Toch is het mogelijk dat ‘vre’ het Hebreeuwse woord voor ‘licht’ zou zijn. Deze formule vertoont gelijkenis met het door G. Storms, o.c., no 80, p. 306, meegedeelde Medicina contra Febres: In nomine Patris et Filii et Spiritus sancti. Amen + Ire + arex + xre + + rauex + filiax + arafax + N. Deze laatste formule komt voor in een Hs. te Cambridge, dat dateert uit de XIIe E. Zie ook no 7, 10 en 11.
3. In een bezwering tegen koorts (G. Storms, o.c., no 64, p. 295) komt een opsomming voor van de Septuaginta nomina dei. In deze reeks - die in feite slechts 52 namen omvat - komen verscheidene namen en letters voor die we ook in onze tekst aantreffen en daarom de veronderstelling wettigen dat de losse letters in no 3 namen van God aanduiden: b.v. Te (voor tetragrammaton - zie no 9) komt erin voor; ook het heilige getal 9, de volmaaktheid aanduidend, past in dit verband. Verder zou a Adonay, agathos of altissimus kunnen betekenen; m wellicht Messias; e Eloy of Emanuel; g gaudium; n novissimus of Ne (voor Neronianus?). Het hoefijzer - en dus ook de nagels ervan - spelen in het bijgeloof een belangrijke rol (zie A. Wuttke, Der deutsche Aberglaube der Gegenwart (Berlijn, 1900), p. 130). Het tellen met de nagel is wellicht slechts een vorm van overdracht van de pijn op de letters. Ter vergelijking halen we hier ook een middel aan tegen de wratten dat door S. Van Tielt meegedeeld werd: Daar is iemand die gij geern ziet en ge wilt uw wratten kwijt zijn. Ge neemt een speld, ge telt er op uw hand uw wratten mede en ge telt ze daarna over op zijn hand. Wijzen we ook op het volgend middel tegen de tandpijn waarbij eveneens een nagel gebruikt wordt: ‘Men zette een nieuwe nagel van ijzer voor op de tand, men zegt aldus: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tandpijn, ik zegene u in naam van het bitter Lijdens onzen heere J.K. in hetwelke hij zo veel pijn en smert verdragen of onderstaan heeft voor het welzijn der zondaren. De magische betekenis van de nagel blijkt eveneens uit een door J.R.W. Sinninghe meegedeeld gebruik in Nieuw-Namen. Hij deelt tegen verstuikingen, ontstekingen en beginnende zweren een formulier mee, waarna hij vervolgt: Op Nieuw-Namen moet de patiënt bovendien nog een offer brengen. Om de grootte daarvan te bepalen, gaat hij naar den smid en vraagt hem of hij eens ‘in de nagels mag pakken’. Hij grijpt een handvol spijkers; deze worden gewogen en de prijs ervan bepaald. Deze prijs moet hij offeren, hetzij aan de armen, hetzij aan de kerk. De spijkers worden weer in de bak teruggelegd. Als de overdracht van de ziekte door het tellen gebeurd is (‘seget hi: neent’), wordt de ziekte met de letters weggeworpen en aan het water toevertrouwd. Met ‘water’ zal hier wel stromend water bedoeld zijn, want ‘evenals het stromend water van een rivier alle onreinheden wegspoelt en meevoert, moet het ook de ziekte medevoeren. Vandaar de voorkeur voor stroom- en vloedwater...’ (M.A. van Andel, o.c., p. 77). Zie ook F.M. Olbrechts, o.c., pp. 179-181.
4. Het gebruik van ‘smout’ in dit formulier wijst op sympathie: zoals het ‘smout’ van de molenspil op het water bovendrijft, zo zal ook hij die dit ‘smout’ op zich draagt op het water blijven drijven en er niet in verdrinken. Het woord ‘boven’ duidt misschien de bovenste laag van het ‘smout’ aan die wellicht gedacht werd deze ‘bovendrijvende’ eigenschap in de sterkste mate te bezitten. Het lijkt ook waarschijnlijk dat men het ‘muelen ysere’ van een watermolen bedoelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Zoals een mens spreekt met zijn tong, zo wordt ook een vogel verondersteld te zingen (spreken) met zijn tong. In de middeleeuwen was het geloof algemeen verspreid dat de dieren in hun taal redeneerden en dat men door zekere middelen deze taal kon verstaan. De dierentaal, onverstaanbaar en vreemd, heet gewoonlijk Latijn. In Carel ende Elegast spreken de haan en de hond samen ‘ende seiden dat die coninc stont buten den hove, in haer latijn’ (v. 769). Elegast verstaat hun taal echter wel: hi trac een cruut uut enen gate
ende deet binnen sinen mont.
die sulc een hadde, hi verstont
wat hanen crayen ende honde bilen.
(vv. 764-767)
Door de vogeltong in contact te brengen met de eigen tong, zal men ook de kracht ervan op zichzelf doen overgaan en de taal van de vogels kunnen verstaan.
Ter vergelijking halen we hierbij een Duitse tekst aan waarin een middel beschreven wordt dat hetzelfde effect heeft: Das du aller vogel gesang verstehest. So nyme eyne otter zungen vnd lege sie 14 tage in eyne friesche küehemilch, darnach lege sie vntter deine zungen, so verstehest du aller vogel gesang. 6. Dit nummer werd gedrukt door J. Verdam, o.c., 36-37, en door P. De Keyser, Volkskunde, 140. De verpersoonlijking van de kanker waarvan hier zeven soorten opgesomd worden - ‘scier kanker’ is wellicht bij vergissing herhaald - wordt toegesproken als een levend wezen. De vermenging van heidense en christelijke elementen is opvallend: de ‘incantator’ bezweert bij de zon, bij de maan, bij de wind, maar ook bij de Mis die men zingt en bij de klokken die men luidt. De benaming ‘stoelkanker’ is misschien te verklaren als een rond kankergezwel. Cfr. het woord ‘stoelken’ dat bij Kiliaen als benaming voor een kampernoelie of paddestoel voorkomt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klokgelui werd in de middeleeuwen algemeen beschouwd als een krachtig wapen tegen boze geesten waartoe ook de ziektedemonen gerekend worden. Zo getuigt J. Toussaert: ‘Le chant des cloches avait une emprise mystérieuse... Cette arme secrète, pendue dans les tours, avait le pouvoir de chasser les enemis, les démons, et le terrible “Hellewagen”’ (Le sentiment religieux en Flandre à la Fin du Moyen Age (Parijs, 1963), p. 367). Ook de opschriften die de klokken dragen, getuigen van deze mysterieuze kracht. Zo draagt de derde klok van de Sint-Martinuskerk te Kortrijk, gegoten in 1395, het volgende opschrift: Victor is mijn name. Mijn luut si Gode bequame, Van tempeeste behoed God al, alzo verre men mijn luut hoeren zal... Een ander opschrift is nog welsprekender: Dum turbor, procul cedant ignis, grando, tonitrua Fulgor, fames, pestis, gladius, Satan et homo malignus. Zie ook J.D.S., ‘Klokken’, Biekorf, XLIV (1938), 87.
Na de eerste bezwering volgt in no 6 de bekende Jordaanzegening die oorspronkelijk alleen gebruikt werd om bloed te stelpen. Geleidelijk ging men de zegening echter ook gebruiken voor allerlei kwalen waarbij iets tot stilstand diende gebracht te worden. De oudste Jordaanzegening is in het Latijn gesteld en komt voor in een Hs. in de bibliotheek van het Vatikaan (Hs. 5359), dat uit de IX-Xe E. dateert. Volgens F. Ohrt, ‘Zu den Jordansegen’, Zeitschrift des Vereins f. Volkskunde, I, N.F. (1930), 269-274, had men reeds in vroegchristelijke tijd aan het doopsel van Christus in de Jordaan de legende verbonden dat de stroom bij die gelegenheid stilstond. Het motief gaat terug op de Bijbel (Josuë III, 14-17) waar verhaald wordt hoe het volk van Israël onder de leiding van Josuë droogvoets door de Jordaan trok. Alhoewel het bericht van het doopsel van Christus door Johannes de Doper aan de zegening enkele elementen schonk - zoals duidelijk blijkt uit no 18 - komt het, zoals in no 6, wel meer voor dat in het algemeen van een stilstaan van de Jordaan gesproken wordt zonder dat daarbij expliciet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johannes de Doper vermeld wordt (zie ook no 69). De oorspronkelijke, epische kern van de zegening blijkt een klein verhaal geweest te zijn; zo luidt de hierboven reeds vermelde oudste Jordaanzegening: Christus et sanctus Johannes
ambelans ad flumen Jordane,
dixit Christus ad sancto Johanne
‘restans flumen Jordane’.
Commode restans flumen Jordane:
sic restet vena ista in homine isto
In nomine etc.
Dat de Jordaanzegening in Vlaanderen nog tot op onze dagen voortleeft, blijkt uit het volgende formulier dat uit mondelinge overlevering te Schelle werd opgetekend: Om het bloed te stillen.
De H. Joannes doopte ons Heer Jezus in de Jordaan;
Het water bleef stille staan;
De Heer Jezus kwam over de vloed gegaan;
Het water bleef stille staan
Zo blijve stille staan het bloed van deze wonde.
(V. De Meyere, ‘Toverij in Vlaanderen’, Volkskunde, XXXIV (1929), 106).
Zie over de Jordaanzegening ook nog: O. Ebermann, Blutund Wundsegen in ihrer Entwickelung dargestellt, Palaestra, XXV (1903) en I. Hampp, Beschwörung Segen Gebet (Stuttgart, 1961), pp. 163-171. Zie ook no 18 en 69.
7. Zeer veel toverhandelingen moeten nuchter en zwijgend volbracht worden. ‘Das Schweigen drückt zugleich das Geheimnisvolle aus; und selbst die Besprechungen geschehen nur in dumphem Murmeln’ (A. Wuttke, o.c., pp. 161-162). Luid spreken was reeds in de oudheid bij magische handelingen een taboe. Volgens A. De Cock, o.c., p. 235, verzekert Albertus Magnus dat een ‘doodsbeentje, als amulet gebezigd, de vierdendaagse koorts verdrijft’. Ook uit de Catholycke Pedagoge (Antwerpen, 1690) haalt hij een voorbeeld aan: ‘Sommigen, om de wratten te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdrijven en de tandpijn te stillen, strijken dezelve met een doodsbeen van een kerkof’. Het doodsbeentje neemt blijkbaar de koorts of ander ongemak over. Men mag na deze overdracht niet nalaten het beentje terug te dragen naar het kerkhof (zie ook no 16). Dit staat misschien in verband met het geloof dat de dode anders geen rust zou kunnen vinden. De vijf onzevaders werden gebeden ter ere van de vijf wonden van Christus: de gelijkenis in getal speelt hier zonder twijfel een rol. Zie verder no 8.
8. De vijf wonden van Christus - reeds hierboven vermeld - komen ook hier ter sprake. In zijn volledig ontwikkelde vorm was de cultus van de vijf wonden een produkt van de vroomheid der latere middeleeuwen, alhoewel de kern ervan reeds terug te vinden is in de vroegste christelijke traditie. Vanaf de XIIe en de XIIIe E. wordt dikwijls in gebeden en devoties naar deze 5 wonden verwezen. De cultus was populair in al de betekenissen van het woord, zodat het ons niet hoeft te verwonderen dat sommige aspecten ervan de magie zeer dicht benaderen. Een aanroeping uit het Engeland der XVe E.b.v. luidt: ‘Longinus miles Ebreus percussit latus Domini nostri Iesu christi; Sanguis exuit etiam latus; and se traxit + lancea + tetragrammaton + Messyas + Sother Emanuel + Sabaoth + Adonay + Unde sicut verba iste fuerunt verba Cristi, sic exeat ferrum istud sive quarellum ab isto Christiano. Amen. And sey thys charme five times on the worship of the fyve woundys of Chryst’ (D. Gray, ‘The Five Wounds of Our Lord’, Notes and Queries, X, n.s. (1963), 50-51; 82-89; 127-134; 163-168. Het citaat staat op p. 87). Ter vergelijking met de formule uit dit nummer, wijzen we nog op volgende tekst: ‘Ghij wapenen houdt u snede ghelyck Maria haeren maghdom’ (F.M. Olbrechts, o.c., p. 114).
9. Het schrijven van woorden op een appel waarvan de kracht niet door aanraking met de aarde verzwakt werd, is een middel om liefde te verwekken dat ook elders wordt aangetroffen. Deze appel wordt opgegeten en zijn kracht om liefde te verwekken herinnert aan de appel uit het Paradijsverhaal die ook in de volksverbeelding in verband gebracht werd met zinnelijke liefde. In de Zak der Konsten, no 70, 73 en 76, aangehaald door L.Ph. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den Bergh, Proeve van een kritisch Wdb. der Ndl. Mythologie (Utrecht, 1846), pp. 327-328, komen ook dergelijke middelen voor.
Een van de meest geliefde toverhandelingen van de Kabbala, d.i. het ‘evangelie’ van de Joodse magie, is ‘het te voorschijn roepen van bovennatuurlijke werkingen... door middel van de heilige naam Gods en de verschillende vormen daarvan, letters, samenstellingen, enz.’ (E. Bischoff, De Kabbala (Amsterdam, s.d.) p. 96). Cherubim wordt door Isidorus, Etymologiarum VII, 5.22, geïnterpreteerd als scientia multitudo, de volheid van Gods wijsheid; Cheraphim is volgens dezelfde bron (VII, 5.24): ardentes vel incendentes, de vurigheid van Gods liefde. De vier ‘hoghen namen gods’ zijn Emanuel, d.i. God met ons, naar Isaias, VII, 14: ‘Ecce virgo concipiet, et paruit filium, et vocabitur nomen ejus Emmanuel’; Adonay is een der namen van de Godheid bij de Hebreeërs. Het betekent ‘mijn Heer’ en door uitbreiding ook ‘de Heer’ (Zie F.M. Olbrechts, o.c., pp. 165-166). Eloy, naar het Hebreeuws elohim, is het eerste van de zeven woorden die de stervende Christus tot zijn hemelse Vader richtte. Tetragramaton, d.i. de 4 letters, zijn de 4 medeklinkers (JHVH) die in het Hebreeuwse schrift het woord Jahveh voorstellen.
10. Op papier, brood (zie no 17) of kaas (zie no 62) geschreven formules, die ofwel opgegeten of als amulet gebruikt worden, behoren tot het gemeengoed van de vergelijkende volksgeneeskunde. Het is ongetwijfeld de magische kracht die aan het schrift toegekend wordt bij alle volkeren die er voor het eerst in aanraking mee komen, die tot dergelijke opvatting geleid heeft. Ook de gelijkenis tussen het geleidelijk verminderen der lettertekens en het verminderen van de pijn, speelt hierbij een rol. Wijzen we ook op een tekst uit de codex Engelbergensi 46 die dateert uit de XIIe E., waarbij in volgende formule Ante vermes een zekere gelijkenis met no 10 opvalt:
+ bon + pen + na + ason +
De eerste woorden herinneren sterk aan de eerste twee uit ons nummer, de p van pen is een verscherping van de b (R. Heim, ‘Incantamenta magica graeca latina’, Jahrbücher f. Class. Phil., Supplementband, XIX (1893), 555). Vgl. ook met no 2 en 11. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Het gebruik de ziekte af te tellen is zeer verspreid en dikwijls wordt hiertoe het woord Abracadabra gebruikt. E. Stemplinger, Antike und moderne Volksmedizin (Leipzig, 1925), p. 87, geeft het volgende voorbeeld van dit gebruik: het woord wordt geschreven met weglating van telkens een letter: Dit magisch woord werd het eerst gebruikt door Serenus Sammonicus en zou kunnen ontstaan zijn uit corrupt overgeleverde Arabische woorden. De woorden abrakha dabir betekenen ‘het is genezen’ of ‘de zaak staat goed’ (W. Zuideman, ‘Hulp zoeken bij Geestelijken van een andere Godsdienst’, Volkskunde, XV, (1903), 16). No 11 bevat een blijkbaar onvolledig bewaarde en corrupte vorm van dit magische woord en berust - zoals trouwens ook het voorgaande nummer - op hetzelfde principe. Dit procédé wordt ook wel het ‘afschrijven’ van de koorts genoemd. ‘Das schon den Römern bekannte Zauberwort Abracadabra ist zu häufig in alten und neuen Volksarzneibüchern erwähnt, um als kräftiger Spruch (auf Zettel geschrieben und den Kranken umgehangt) verschmäht zu werden’ (O.v. Hovorka en A. Kronfeld, Vergleichende Volksmedizin (Stuttgart, 1908), I, p. 141). Het woord ‘abraca’ dat in de bezwering op het einde toegevoegd werd, staat wellicht voor een ander mystisch woord: abracax of abrasax, dat naar Griekse schrijfwijze het aantal dagen van het jaar (365) vormt: a = 1, b = 2, r = 100, a = 1, s = 200, a = 1 en x = 60 (O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, p. 3). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Deze tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, Volkskunde, 140. Over de rol die aan de heiligen in bezweringsformulieren toebedeeld wordt, schrijft S. Axters, o.c., II, pp. 425-426: ‘Kenmerkend is ook de dubbele taak die in talrijke formulieren aan de heiligen wordt toegekend. De heiligen moesten namelijk niet alleen voor den zieke of den bestolene bij God bemiddelend optreden. In talrijke gevallen was er tussen den benarden toestand van den gelovige en hetgeen de heilige eenmaal in overtreffende mate had meegemaakt, voldoende gelijkenis opdat de gelovige zich door zijn neteligen toestand met den heilige verwant zou voelen’. Dit laatste is in hoge mate het geval voor de heilige man Job. De Jobszegening komt in handschriften, gedrukte werken en mondelinge overlevering voor in twee verschillende versies. De eerste, het zg. ‘Begegnungstyp’, is afgeleid uit de Petruszegening tegen de tandpijn en verhaalt de ontmoeting tussen Christus en Job, die gewoonlijk voorgesteld wordt als lijdende aan de spruw of scheurbuik. De andere vorm van de zegening treffen we aan in no 26 en 40 (zie aldaar). In no 12 hebben we een Jobszegening waarin de ontmoeting en conversatie met Christus weergegeven worden, zij het dan in een licht corrupte vorm. De zegening bestaat gewoonlijk uit drie delen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het overblijvende gedeelte van de zegening ‘Nem dine rechter hant...’ herinnert aan de zegening tegen brand, zoals we die in no 25 en 41 aantreffen. Ter vergelijking halen we hier nog een formulier aan dat in onze tijd uit mondelinge overlevering werd opgetekend: Wormen uit het land. Zie ook no 69.
13. Deze bezweringsformule kan men vergelijken met de volgende, die door A. De Cock, o.c., pp. 263-237, aangehaald wordt: Quand Jésus porta sa croix, il survint un juif, nommé Marc-Antoine, qui lui dit: ‘Jésus, tu trembles.’ Jésus lui dit: ‘Je ne tremble ni ne frissonne. Et celui qui dans son coeur ces paroles prononcera, jamais fièvre ni frisson n'aura’. 14. Uit een Mechels bezweringsformulier uit de XVIIe E. nemen we de volgende formule over, daar ze zich goed ter vergelijking leent: Ick besweire alle wapenen / die ghesmet ofte ghemaeckt sijn / sichtent dat godt ghecruijst was / dat / sij soo wee op mij zijn / als marias bursten / daer Jesus christus aen ghesoghen heeft. Zie ook no 8.
Het eerste van de krachtige woorden, ‘panthon’ treffen we ook aan in een formulier om een zwaard te bezweren, meegedeeld door L.Ph.C. Van den Bergh, o.c., p. 327, no 69: Dat u geen zwaard en schade, zoo leest deze woorden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woord ‘aglay’ is samengesteld uit de beginletters van de Hebreeuwse woorden uit de volgende zin: ‘Atlah Gabor Leolam, Adonay’, d.i. ‘Gij zijt machtig in eeuwigheid, Heer’. Het is een van de 4 machtigste ‘Sjemhamforas’ of geheime, ‘krachtige’ namen van God. Het is dus naar kabbalistische traditie een als abbreviatuur gebruikt woord voor een gehele zin.
15. In de Longinuszegening - waarvoor we naar no 18 verwijzen - wordt van de wonden van Christus gezegd dat ze noch zwollen noch zweerden. Dit deel van de zegening heeft zich geleidelijk tot een zelfstandig formulier ontwikkeld dat zeer populair werd. Het kenmerk van deze zegening is de opsomming van de twee dingen die met de wonden van Christus niet gebeurden. Het allitererende woordpaar ‘zwellen en zweren’ wordt hiertoe het meest gebruikt (I. Hampp, o.c., pp. 208-209). Het formulier leeft tot op onze dagen voort in min of meer corrupte vorm zoals het door de eeuwen heen van generatie tot generatie mondeling overgeleverd werd. Enkele voorbeelden mogen hier ter vergelijking aangehaald worden. Als brandwonden verzweren, zegt men de volgende ‘belezing’: + Het woord Gods stak hem ten wil of ten zal
het stak hem en stak hem niet.
Maar ik geloof niet, maar ik geloof in Gods woord
dat het niet zweren of pijnen zal. + +
Op Goede Vrijdag is Jezus Christus doorwond +
Zijne wonden en zweren, ze wilden niet zweren
Ik hoop dan, dat deze wond van de verbrande N.
zullen genezen zonder smet of litteken +
(I. Schutz, o.c., 82).
Het laatste deel van bovenstaande formule herinnert sterk aan die welke door J. Cornelissen in Ons Volksleven, III (1891), 6, meegedeeld werd en waarvan varianten ook elders voorkomen: Ons Volksleven, VI (1894), 57; Volkskunde, XXXIV (1929), 100, 107 en 108; Volkskunde, LX (1959), 171.
In een zegening tegen de buikpijn, opgetekend te Molenstede, komt ook deze zin voor: ‘De Heer Jezus Christus heeft 5 bloedige wonden die nooit gezwollen of gezworen hebben’ (R. Van Weddingen, ‘Volksgeneeskunde in het Diesterse’, Brabantsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Folklore, XIII (1933), 177). Ook in West-Vlaanderen was de formule verspreid: Voor de Borstzweer of Doorns Dezelfde formule komt er ook tegen ‘gekwetstheid’ voor (l.c.). Tegen ‘doornen’ werd enkele jaren geleden nog het volgende formulier opgetekend: Jezus van hemelrijk is gekroond
met doornen van aardrijk
ten verzwoer noch ten verzwol
ik hoop dat het ook niet doen en zal.
(A. Bonnez, ‘De aflezer van Krombeke’, Biekorf, LX (1959), 74).
Gelijkaardige formules vinden we ook meegedeeld in 't Daghet in den Oosten, V (1889), 43; Ons Volksleven, VI (1894), 57; Biekorf, XIX (1908), 336; Volkskunde, XXXIV (1929), 101; Biekorf, XLIV (1938), 55; Volkskunde, LIV (1953), 152, en LX (1959), 171; Oostvlaamse Zanten, XXX (1955), 34. Een formulier, meegedeeld door A. De Cock, halen we aan tot besluit van dit overzicht: Tegen Brandwonden Zie ook no 25 en no 28.
De vergelijking met de ‘wissen’ waarmee ‘onse heere... was ghewronghen’, die we in no 15 aantreffen, wordt als een analogiegeval toegevoegd aan de hierboven besproken zegening om de magische werking ervan te versterken. Dit geldt eveneens voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vermelding van ‘der heleghen flume Jordane’, die aan de Jordaanzegening doet denken. Zie hiervoor no 6, 18 en 69.
16. Over het gebruik van ‘witten donderbaer’, lezen we bij R. Dodoens, Kruydtboeck (Antwerpen, 1644), p. 182, volgende bijzonderheden: Daer is noch een ander soorte van donderbaert; wiens bladeren uyt den groenen witachtigh zyn... De soorten van... donderbaert worden seer krachtigh gehouden om de vierige puysten ende geswillen... te genesen ende alle ontstekingen ende zweringhen van die eenighe sinckinghe veroorsaeckt zyn als Galenus betuyght. M.A. van Andel, o.c., p. 340, vermeldt het gebruik van huislook tegen huidziekten en citeert daarbij Dioskorides: ‘Medetur igno sacro, nomis, ulceribus quae serpunt’. Het aanraken van een eksteroog met een doodsbeentje hebben we in geen andere formule aangetroffen. Wel echter het gebruik om er een pijnlijke tand mee aan te raken. Dit laatste gebruik is een remedie die over heel Europa verspreid is en waarvan reeds Plinius (Historia naturalis, XXVIII, 1.2) melding maakt. Ook voor wratten wordt het aanraken met een doodsbeentje aanbevolen: zie A. De Cock, o.c., p. 260. Naast aanraken met een doodsbeentje, vermeldt M.A. van Andel, o.c., p. 323, tegen de wratten ook het aanraken met de ingewanden van een dood mens. Het gebruik van een doodsbeentje berust in al deze gevallen op sympathie. Voor het terugbrengen van het beentje naar het kerkhof, zie no 7.
17. Brood wordt verondersteld van nature een weldadige werking uit te oefenen, inzonderheid tegen betovering: men hangt het de kinderen om de hals en legt het in de wieg als een beschermend middel tegen de heksen; wie brood en zout bij zich draagt, of een broodkorst in de mond heeft, is beveiligd tegen toverij en beschermd tegen hondsbeten (A. Wuttke, o.c., § 175). Een verchristelijkte vorm van dit bijgeloof is het jaarlijks wijden van het Sint-Hubertusbrood (A. De Cock, o.c., pp. 321 e.v.). Een gelijkaardig middel tegen de koorts wordt door K. Bartsch, Sagen, Märchen und Gebräuche aus Mekkelenburg (Wien, 1879-80), II, p. 394, aangegeven: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Der Kranke musz ein Butterbrot verzehren, auf welches Jemand mit dem Finger die Worte geschrieben: ‘Fieber, bleib aus, Ich bin nicht zu Haus’. 18. Deze tekst werd gedeeltelijk gedrukt door J. Verdam, o.c., 38-40, met een aantekening waarnaar we hier verwijzen. De inzet van het formulier vertoont nog sterke sporen van rijm. De vermenging van heidense en christelijke elementen en de ‘Präcedenzfall’ van het doopsel waarmee ‘sente Jan babtiste doepte onsen heere in de flume Jordane’, werd reeds besproken in onze aantekening bij no 6 en komt eveneens voor in no 69. Uit deze uitvoerige bezwering tegen de koorts met de sterke verpersoonlijking en het opmerkelijke woord ‘redinne’, d.i. Vrouw Rede, en de negenennegentig kinderen, blijkt de angstvalligheid waarmee de bezweerder alle mogelijke vormen van de ziekte opsomt in de overtuiging dat enige slordigheid hierin juist aan de vergeten koortssoort een kans zou laten de zieke te kwellen zodat aldus de ganse formule krachteloos zou worden. In een Brugse bezwering tegen kanker, daterend uit 1490, worden eveneens een hele reeks kankers genoemd: zwarte, groene, rode, witte, de waterkanker, de etende, de schietende en de vliegende kanker. Ten slotte worden in hetzelfde formulier eveneens bezworen ‘de canker ende cankerinne ende xc arer kinderen’ en, zo er meer zijn dan negentig, worden ze ook mede bezworen. In dezelfde tekst komen trouwens ook ‘den brant en de brandinne ende xc harer kinderen...’ voor (Biekorf, LX (1954), 162). Hieruit blijkt dat in de XVe E. de voorstelling van ziektedemonen als echtparen met kinderen wel meer voorkomt. Een uitvoerige lijst van kankersoorten troffen we ook aan in een bezwering gebruikt door de ‘aflezer’ van Krombeke, die tegen de kanker ‘leest’: Ik benaeme [d.i. bemaene] u kanker bij den dag en den nacht en bij den levenden God macht ende kracht en bij den vader en den zoon en bij den heiligen geest Amen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die benaeme (ik) dat gij gaet uit het vleeschen en uit het bloed van deze mensch. In de naem des vaders, enz. Dit ‘gebed’ moet men negen dagen lang ‘bidden’, nuchter, en alle dagen 5 onzevaders en 5 weesgegroeten erop laten volgen (A. Bonnez, ‘De Aflezer van Krombeke’, Biekorf, LX (1959), 74). De Longinuszegening die we ook in no 18 aantreffen, is van christelijke oorsprong en steunt op het evangelie van Johannes (XIX, 34). In de middeleeuwse legenden kreeg de krijgsknecht die Jezus' zijde doorboorde, de naam Longinus en werd hij zelfs - wegens zijn speer? - als een christelijke ridder voorgesteld. Van deze ‘ridder’ Longinus verhaalt de legende dat hij op het punt stond blind te worden maar van zijn oogkwaal genas, toen hij toevallig zijn zieke ogen aanraakte met zijn handen, die met het bloed van Christus bevlekt waren (H. Harmjanz, Die deutschen Feuersegen und ihre Varianten in Nord- und Osteuropa, Folklore Fellows Communications, CIII (1932), p. 142). Het legendarische motief van de blindheid van Longinus komt in de oudste versies van dit formulier niet voor. Volgens I. Hampp, o.c., p. 202, treffen we het voor het eerst aan in een Engels formulier der XIVe E. en gaf het aanleiding tot het gebruik van de zegening om oogkwalen te genezen. Zie ook no 74. De vermelding van ‘sente martijn’ die volgens onze tekst door Maria van de ‘rede’ verlost werd, hebben wij nergens anders aangetroffen. Misschien speelde de analogie tussen de ruiter Martinus en het ‘rijden’ door de koorts, hier een zekere rol (cf. de uitdrukking ‘van de mare gereden worden’). De tekst van no 18 breekt onverwacht af na ‘in de name’. Het zal wel de bedoeling geweest zijn eraan toe te voegen: ‘des vaders ende tsoens ende schelichs gheest. Amen’, zoals dat in de meeste zegeningen het geval is.
19. Tegen de koorts waarover nog geen zondag heengegaan is, neme men een ‘sousier’ (d.i. een sauskom) ‘mostaerts’ (zie Mnl. Wdb. op saucier. J. Verdam haalt deze passage uit het Gentse Hs. aan, doch leest saucier i.pl. v. sousier). ‘Driacle’ is de Tyriaca of theriaka, een wondermiddel dat door Galenus de koningin der geneesmiddelen genoemd werd. Het zou uitgevonden zijn door Andromachus, Nero's geneesheer. Hij stelde het samen naar het voorbeeld van het enige tot dan be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kende tegengif, het Metridaat, met toevoeging van addervlees. De naam Tyriaca zou volgens Galenus gegeven zijn door Crito, een der vele bewonderaars en navolgers van Andromachus, naar de bij de bereiding ervan gebruikte trochisi de tyro. Deze uitleg schijnt twijfelachtig, daar er ook theriakrecepten zonder deze trochisi voorkomen. Het ingewikkelde recept wordt meegedeeld in het Antidotarium Nicolai, waarvan de Mnl. vertaling door W.S. Van den Berg uitgegeven werd: Eene Mnl. Vertaling van het Antidotarium Nicolai (Leiden, 1917), pp. 144-146. Over de theriak zie men verder Dan. Le Clerc, Histoire de la Médecine (Den Haag, 1729), p. 599, en C.D. Daniels, ‘Notre plus ancienne arme pharmaceutique’, Janus, 1911, 375. Voor het gebruik van azijn, zie no 45. Voor mostaard en het gebruik ervan in de volksgeneeskunde, zie J. Van Beverwyck, o.c., pp. 41 en 66.
20. Deze tekst werd, evenals no 21 en 22 uitgegeven door P. De Keyser, Donum Natalicium Schrijnen, p. 848, met een inleiding waarnaar we hier verwijzen. No 20 werd ook gedeeltelijk gedrukt door F.J. Mone, o.c., p. 335. In de inleiding op zijn uitgave wordt door P. De Keyser een Latijnse bezwering contra privationem lactis uit het Liber Exorcismorum Royaards aangehaald en een zegening ad restituendum butirum uit het Liber Exorcismorum Moll, welke beide sterk onder kerkelijke invloed staan en in hun inhoud slechts enkele aanknopingspunten vertonen met de hier gedrukte tekst; zo wordt het ‘bespersen’ van ‘den roem’ met wijwater er eveneens in vermeld. Het is waarschijnlijk dat het gebruik van dit gezegend water een nabootsing is van de kerkelijke zegeningen. Het water dat door de kerk gewijd werd, speelt als anti-tovermiddel een grote rol: wie betoverd is moet 's zondags het wijwater drinken waarin de priesters de kwispel gestoken hebben, of moet gaan slapen gans gewikkeld in gewijd linnen (H. Coulon, ‘Curiosités de l'Histoire des Remèdes comprenant des recettes employées au moyen âge dans le Cambrésis’, Mém. Emul. de Cambrai, XLVII (1892), 1-153, no 62 en 61). Het gebruik van het kruis dat onder de ‘kerne’ moet gelegd worden en dat ook in het volgend nummer voorkomt, was niet uitzonderlijk. Immers, in de ‘confessie’ afgelegd door Heindric Paelinc, een Gents tovenaar die naar aanleiding van het proces van Lieven Pyn aangehouden werd in 1539, lezen we dat bij hem | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thuis een kruis gevonden werd dat hij beweerde te gebruiken om melk te onttoveren. De passage uit het verhoor luidt: Tcruce met doucken ghewonden, zegt daer inne wesende alderande crude ende zaet, ende wesende omme de liedene te helpene, die hemlieder boter of zuvele verloren hebben, te legghene onder den zaenpot, ende ooc de keerne als men gaet kernen, loochenende ende zwerende hooghelic nyevers anders toe ghemaect zijnde. Uit deze interessante passage blijkt dat het kruis dat onder de ‘kerne’ of onder de ‘zaenpot’ gelegd werd, niet steeds uit was vervaardigd werd zoals dat het geval is in no 20. Heindric Paelinc bond allerlei antidiabolische kruiden en magische zaden in kruisvorm samen en omwikkelde het geheel met ‘doucken’, wellicht om het des te steviger samen te houden.
21. Het gebruik van de paternoster als afweermiddel, is wellicht een verchristelijkte vorm van een vroeger heidens gebruik. Dit vermoeden wordt gesterkt door de volgende tekst die we aantreffen in een Hs. der XVIe E. dat nu te Dresden bewaard wordt (Hs. M. 206, fol. 106v) en als titel draagt: ‘eyn Experiment vor die pielweysen. Millichdiebyn genanth...’: Gang hyn an aynem Sampsthage in der Goltfasten zew eynem galgen unde sneydt mit deynem Brodtmesser eyn stugkleyn aus dem galgen, dat an lewt gehenckt seyn worden, unde nym den span von dem galgen unde lege den unter die schwellen an der thuͤr des Kwestalles, unde las das also lange lieghen. unde so lange es dar untter leytt, Szo bistu sicher, Das dyr keyn millichdiebyn die millich stelen kann, nach sust keynen schaden gethun kan an deynem fyhe, das durch die thuͤr aus adder ein geet... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een overblijfsel van het gebruik van galgehout hebben we misschien in ‘stoppent tgat weder met houte’. Uit de vergelijking van bovenstaande tekst met die uit no 21 blijkt ook de bedoeling van de vier geboorde gaatjes: de ‘millichdiebyn’ of melkdieven, die met de heksen gelijk te stellen zijn, krijgen erdoor geen toegang tot de stal waar het melken geschiedt, zodat ze er ook geen melk kunnen stelen of betoveren. Dat de heksen het dikwijls op de melk en boter van andermans koeien gemunt hadden, blijkt ook uit de bekentenissen die ze op de heksenprocessen aflegden (zie W. Crecelius, ‘Auszug aus Hessischen Hexenprocessacten von 1562-1635’, Zeitschrift f. deutsch. Myth. und Sittenk., II (1855), 63-77). Het trekken van een cirkel is een praktijk die door de magiërs sinds de oudheid uitgevoerd werd met drie mogelijke bedoelingen. Volgens Psellus betekent het trekken van een magische cirkel een inbezitneming: wat aldus ingesloten wordt, blijft er door ‘vastgemaakt’ en aan de wil van de bezweerder onderworpen. In de Romeinse godsdienst had de lustratio ook een catharsische functie: de cirkel belet de boze machten en invloeden het ingeslotene te bereiken. Ten slotte, wanneer deze cirkel rond planten getrokken werd, belette hij dat de actieve krachten eruit zouden ontsnappen, zuiverde de plant van elk element dat haar kwaliteiten zou kunnen aantasten en beschermde ze tegen schadelijke invloed van buiten (A. Delatte, Herbarius. Recherches sur le Cérémonial chez les Anciens pour la Cueillette des Simples et des Plantes magiques (Parijs 1936), pp. 48-51). Het einde van no 21 is blijkbaar corrupt overgeleverd: misschien was het de bedoeling te zeggen dat de cirkel van was op de grond rondom (‘ront’) de ‘kerne’ moet gelegd worden en het kruis erbinnen. Dan zouden we moeten lezen: ‘... ront de kerne ende tcruce der binnen’. Aldus zou dan de macht van het kruis ‘vastgemaakt’ worden door de cirkel en in de macht komen van de tovenaar, die het kruis kon dwingen zijn invloed op de room uit te oefenen, terwijl de krachten die de botervorming verondersteld werden te beletten, door de cirkel noch ontvluchten noch van buiten uit versterking konden krijgen.
22. Een kort uittreksel werd gedrukt door F.J. Mone, o.c., pp. 335-336. Het besloten kruis is wellicht een variante van de bij het voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaande nummer besproken combinatie van cirkel en kruis: een typische vermenging van heidense en christelijke symbolen, welke laatste trouwens in dit nummer volledig de bovenhand nemen. De Latijnse woorden zijn corrupt. Zie ook no 20 en 21.
23. Deze korte tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, Is. Teirlinck Album, p. 264. De plant gratiola, in het Nederlands genadekruid geheten, wordt hier gebruikt met een bedoeling die niet zeer duidelijk is. Waarschijnlijk is het echter dat het gebruik te vergelijken is met de in no 70 vermelde eigenschappen, in het bijzonder met de kracht van het kruid waardoor een man in staat gesteld wordt van een vrouw ‘sinen wille’ te krijgen. Zie no 70.
24. De ‘goede sente Jan’ is wellicht de heilige Johannes De Doper, wiens hulp tegen velerlei kwalen werd ingeroepen (A. De Cock, o.c., pp. 76-78). De ‘Sente susanne’ die ‘was ghevonnest ende ghekarkert tonrechte’, is te vereenzelvigen met de kuise Susanna uit de Bijbel. Een bijna woordelijk met onze tekst overeenstemmende passage is te vinden in een Vlaams Hs., nu in het British Museum te Londen, Add. Ms. 39638, fol. 15r, in een zegening ‘over sieken der pestilentie’ (Zie R. Priebsch, Deutsche Handschriften in Engeland (Erlangen, 1896-1901), p. 311). Een litanie van de H. Susanna vinden we in de Commendatio animae waarin de aanroeping voorkomt: ‘Libera, Domine, animam ejus, sicut liberasti Susannam de falso crimine’ (F. Cabrol en H. Leclercq, o.c.). Volgens A. De Cock, o.c., p. 67, is de heilige Agatha (‘sente aechte’) de bijzondere patrones tegen alle ziekten van de moederborsten. De mooie Romeinse werd door Quintianus het hof gemaakt. Toen ze hem afwees en haar geloof beleed, sneed men haar de borsten af maar Sint Pieter kwam ze genezen. Na nieuwe folteringen stierf ze in 251 de marteldood. Haar hulp inroepen tegen ‘seere bursten’ berust dus duidelijk op het sympathiegeloof. Waar in het Hs. een + staat, moet de bezweerder een kruisteken maken, hetzij over zichzelf, hetzij - zoals dit hier het geval is - over de te bezweren persoon of het zieke lichaamsdeel. Volgens de regels der kunst moet er een kruisteken staan na elke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘krachtige’ naam waarbij bezworen wordt. Het veelvuldig voorkomen van deze kruistekens, is wellicht een nabootsing van het kerkelijke Rituale.
25. Deze in rijmvorm gestelde tekst werd gedeeltelijk gedrukt door F.J. Mone, o.c., p. 336. De oudste versies van deze ‘seninghe daer men den brant mede afleest’ vertonen de zuiver objectieve, d.w.z. de louter verhalende vorm van de toverspreuk, want het magisch belangrijk kenmerk blijkt er steeds een handeling te zijn: een zegenend gebaar met de hand waarbij de associatie tussen de rijmwoorden ‘brand’ en ‘hand’ zeker een rol heeft gespeeld (I. Hampp, o.c., p. 235). Een Sint-Christianus of Christinus schijnt wel bestaan te hebben, daar er te Atrecht en Dowaai op 7 april een heilige van die naam vereerd werd. Welk verband er eventueel tussen hem en ‘brant’ of ‘verberrentheid’ zou kunnen bestaan hebben, hebben we niet kunnen ontdekken. Het feit echter dat in de derde alinea ‘die heleghe kerst’ d.i. Christus voor hetzelfde als ‘Präcedenzfall’ gebruikt wordt, sterkt het vermoeden dat met ‘sente kerstiaen’ Jezus Christus zelf zou kunnen bedoeld zijn. Een zegening in dezelfde trant, die evenals no 25 in rijmvorm gesteld is en voorkomt in Rond den Heerd (1877), werd door A. De Cock, o.c., p. 300, meegedeeld: Onz' Heere Jezus kwam aldaar gegaan,
hij vond er een kindeken in brande staan;
hij nam het in zijn gebenedijde hand,
en bluschte den gebenedijden brand,
en 't zwoer noch 't en zwol
en ik hoop in Jezus' naam dat 't ook niet doen en zol.
Een formulier dat zogoed als identiek is met no 25, vinden we ook in no 41 (zie aldaar). Voor de tweede alinea van dit nummer verwijzen we naar de aantekening bij no 18 en 28.
26. Deze tekst werd uitgegeven door J. Verdam (o.c., 35-36), die er tevens de aandacht vestigde op de rijmvorm waarin de ganse tekst geschreven werd. ‘Sente loys euele’ is een ziekte waarvoor de H. Eligius, in het Vlaamse land nog tegenwoordig een echte volksheilige, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeroepen wordt. Hij is de patroon van de smeden en wordt vooral vereerd als beschermer van de paarden en van het vee in het algemeen. Vooral te Beuken, Burst, Kanegem, Grimmingen, Herdersem, Tielrode en Vosselare, maar ook te Brugge, Gent en Mechelen staat hij in hoog aanzien bij het volk. De Jobszegening, die we ook reeds in no 12 aantroffen, komt hier voor in een licht gewijzigde vorm. Weer behoort de zegening tot het ‘Begegnungstyp’ met de epische inzet: ‘Job lach in der messyen...’ alhoewel een ontmoeting tussen Job en Christus niet expliciet vermeld wordt. Job smeekt God alleen: ‘hij bat den heleghen kerste...’. De oudste Jobszegeningen waren wormzegeningen, die in hun vorm weinig eenheid vertoonden. De Bijbel levert het aanknopingspunt voor deze zegening van christelijke oorsprong: Job, II, 7 verhaalt hoe Job op de mesthoop, in sterquilinio lag, met zijn lichaam overdekt met zweren die men dacht - zoals vele andere ziekten - door wormen veroorzaakt te zijn. In de XVe E. verschijnt in deze zegening de aan het volkslied herinnerende trek dat Job geplaagd werd door drie (soorten) wormen die elk een verschillende kleur hadden. I. Hampp, o.c., p. 192, haalt het volgende voorbeeld aan: Wiltu den wurm sprechin. So sprich:
der wurme woryn drye,
di sente Job bissyn.
der eyne der was weys,
der andir swartz,
der dritte rot.
Herre sente Jop lege den wuerme tot...
Bovenstaande vorm van de formule is echter jonger dan die welke we in no 26 aantreffen: immers de epische inzet maakt een wezenlijk deel uit van de oudste Jobszegeningen. Voor een bespreking van de wormen als veroorzakers van ziekteverschijnselen, verwijzen we naar R. Foncke, ‘Bij enkele Duitse en Vlaamse Toverformulieren tegen de Wormen’, VMKVA (1953), 387-407. Zie ook no 12, 40 en 69.
27. Dit nummer werd door P. De Keyser gedrukt: Volkskunde, 141. J. Verdam, o.c., 16, verklaart het woord ‘plane’ als een soort | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zweer maar P. De Keyser heeft erop gewezen dat de ‘plane’ een ziekte is waarbij de huid blauwachtig wordt. Het schrijven op een ‘scotele’ van letters die daarna afgewassen worden met water of met wijn en de zieke ingegeven, berust op het geloof dat de magische werking van de woorden in de drank overgaat en in het lichaam van de patiënt zijn werking zal uitoefenen. Een gelijkaardig middel wordt vermeld in een aanwijzing bij een Franse bezweringsformule tegen barensweeën: ...écrivez le pater-noster en un vase de marbre que vous laverez avec du vin blanc; puis faites boire à la femme qui alors enfentera sans danger. 28. Deze tekst werd in versvorm gedrukt door F.J. Mone, o.c., p. 336. Het begin van deze bezwering: ‘Die vorseide secheninghe...’ slaat niet terug op een erboven staande formule maar wel degelijk op wat volgt. In het Hs. gaat immers geen bezwering vooraf maar wel De Vreeses recept no 193. De berijmde inzet (tot ‘zwoer’) is verwant met no 28 en een alinea van no 69. Het overblijvende deel van de tekst is blijkbaar onvolledig overgeleverd wat blijkt uit vergelijking met no 25 en 41 (zie aldaar). Uit een zeventiende-eeuws Hs. uit de Kempen, heeft O. Robijns de volgende zegening meegedeeld, die grote verwantschap vertoont met onze tekst: Voor wormen 29. Deze bezwering is interessant omdat ze als het ware een antwoord geeft op de vraag: Waar komt de kracht vandaan die de ‘incantatores’ beweren te bezitten? De formule zegt immers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijk dat God deze kracht achterliet op aarde toen hij ten Hemel steeg. Alhoewel de bron van deze kracht dus van christelijke oorsprong schijnt te zijn, is de geest waarin ze gebruikt wordt toch heidens te noemen: er is geen smeken om hulp maar een dwingen, en ook het doel waartoe de kracht aangewend wordt, wordt volledig aan de bezweerder overgelaten. De bezweerder onderwerpt zich niet aan God noch smeekt hem om hulp. Hij matigt zich de macht aan om de ‘cracht die onse leue heere god achter hem liet’ naar eigen goeddunken aan te wenden, er eigenmachtig over te beschikken voor gelijk welk doel.
30. In het Hs. staat in de kantlijn bij dit recept ‘pillen’; deze marginale notitie slaat wellicht op het juist erboven staande recept, uitgegeven door W. De Vreese, o.c., no 230. Verbena of ijzerkruid (Verbena officinalis L.) wordt ‘heylich cruut’ genoemd volgens een traditie die tot de oudheid opklimt, en waarbij ‘dat zeere ghepresen wordt tot medicynen tegen tfenyn ende tooveryen’ (M. De Lobel, Kruydtboeck oft Beschrijvinghe van allerleye Ghewassen... (Antwerpen, 1581), p. 635). A. De Cock, o.c., p. 157, vermeldt dat dit kruid bij de Ouden een heilige plant was, Isis toegewijd, die bij godsdienstige plechtigheden een grote rol speelde. Wilde men al de krachten van de plant behouden, dan moest men ze op een speciale wijze en op een bepaalde dag uitgraven: alleen een gouden of zilveren werktuig mocht daartoe gebruikt worden. Men sprak daarbij: ‘Ik neem u, edele Verbena, in name des Vaders, des Zoons en des H. Geestes, en bij de tweeenveertig namen van den Almachtigen God, bij de vier Engelen Michaël, Gabriël, Raphaël en Anthoniël, en bij de vier Evangelisten’ (Is. Teirlinck, Flora Magica (Antwerpen, 1930), p. 91). In Van Ravelingens ‘Byvoeghsel’ op R. Dodoens, o.c., p. 222, lezen we dat ‘Sommighe uytsinnighe vryers ende rasende tooveressen (soo Lobel schryft) segghen dat Iser-cruydt een sonderlinghe kracht heeft om iemandt tot liefde te verwecken / ende om te beletten eenighe grouwelycke dinghen ende nakende schaden’. Zie ook no 73.
31. Deze tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, TNTL, XLVII (1928), 104, met een inleiding waarnaar we hier verwijzen. In deze inleiding vestigt de uitgever de aandacht op de vermelding van het gebruik van een ‘zouter omme te doen gane’ in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Des Coninx Summe, een prozavertaling door Jan van Brederode (althans voor de vier eerste boeken) van de Somme li Roy van de Dominikaan Lorenz d'Orleans, biechtvader van Filips III, en in Dirk Coelde van Munsters Kerstenspiegel, de eerste Catechismus in de Nederlanden. De praktijk om een psalmboek op zichzelf te doen ronddraaien als een middel om de toekomst te voorspellen, vindt zijn oorsprong in een van de middeleeuwse godsoordelen, waarbij eveneens het psalmboek gebruikt werd. Een drietal oude kerkelijke bronnen, uit de XIIe E. of daaromtrent, zijn behandeld en voor een deel afgedrukt door A. Franz, Die Kirchlichen Benediktionen im Mittelalter (Freiburg, 1909), II, pp. 338, 362 en 391-392. Het best worden we over de proef ingelicht door een Latijns Hs. van de Rijksbibliotheek te München, waarin volgende tekst voorkomt: Ad faciendum iuditium cum psalterio. Tussen de bladen van een ‘zouter’ werd dus vastgeklemd een soort houten steel met een ronde kop (capitellum), welke laatste uit het boek blijft steken. De kop werd dan in de opening van een tweede stuk hout gestoken zodanig dat het boek hangen bleef maar zich gemakkelijk kon bewegen. Het met een kop voorziene hout vormde met het stuk met de opening een rechte hoek en stak horizontaal langs beide zijden van het boek uit. Dit horizontaal gehouden stuk hout werd aan beide kanten vastgehouden door een man. Wanneer iemand van diefstal verdacht werd, plaatste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men hem voor het hangende boek. De eerste van beide mannen die het hout vasthielden, zegde driemaal ‘Deze heeft dit (gestolen) ding’ waarop de andere telkens antwoordde: ‘Hij heeft het niet’. De priester bad daarop opdat het psalmboek zich bij onschuld van de verdachte van oost naar west bewegen zou, en bij schuld in de omgekeerde richting. Volgens deze ceremonie moet het boek dus in alle geval bewegen. Volgens een andere tekst echter bewijst het stilblijven van het boek de onschuld, en het bewegen (in gelijk welke richting) de schuld van de verdachte. De oorsprong van de proef is dus een godsoordeel om bij diefstal de schuldige te ontdekken; ook in latere eeuwen werd deze proef dikwijls aangewend (A. Eekhof, ‘De draaiende Teems en de draaiende Bijbel, twee vormen van Gods-oordeel’, Ned. Archief v. Kerkgesch., VIII, n. serie (1911), 205-232). In Duitsland werd ze inzonderheid aangewend om uit te vorsen of een koe behekst was geworden (l.c., 223). Stilaan echter breidde zich het doel van deze proef uit tot zij gebruikt werd om in het algemeen - zoals Dr. Rühle zegt - ‘etwas Verborgenes ans Tageslicht zu bringen’ (Bächtold-Stäubli, Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens (Berlijn, 1927), I, 1218-1219. Dit is wellicht ook het geval voor de tekst uit no 31, waarin niets erop wijst dat we met gestolen goederen te doen hebben. Een diepgaande discussie van de proef met de ‘zouter’ en van zijn variante waarbij een sleutel de houten steel vervangt, vindt men bij P.J.J. Diermanse, ‘Naar aanleiding van: “eenen souter of een broet” doen “omme lopen”, twee vormen van wichelarij’, Volkskunde, XXXIV (1929), 1-21, waar ook een zeer uitvoerige bibliografie gegeven wordt. De ‘sleutelproef’ werd nog tot rond 1900 te Brugge uitgevoerd om de uitslag van de loting bij voorbaat te kennen. Een kerkboek verving het vroegere psalmboek (A.M., ‘Mengelmaren’, Biekorf, LII (1951), 281. De aanwezigheid van ‘S. michiel ende S. gabriël ende S. Raphaël’ wijst op een sterke invloed op de proef van de opvattingen van de Kabbala, waarin deze drie engelen, samen met Uriël, als de troonwachters en dienstbare geesten van God, een belangrijke rol spelen. In no 31 is het doel blijkbaar niet door het draaien van de ‘zouter’ het verborgene te weten te komen. Het draaien is alleen een tovermiddel om de drie engelen te doen verschijnen (‘comt voert’) en deze te verplichten de ‘gherechte waereit’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van wat de bezweerder hen zal vragen, bekend te maken (‘brinct voert’).
32. De inhoud van deze tekst is bij een eerste lezing niet erg duidelijk. Een tekst die uit mondelinge overlevering door B. Bijnens in Frans-Vlaanderen opgetekend werd, verduidelijkt echter de bedoeling van de scribent, daar we er procédés in aantreffen die sterk herinneren aan de inhoud van no 32: Om de tandpijn te genezen Een variante waarbij het woord op ‘een ribbe of bank’ moet geschreven worden, na de tand met ‘den kop’ van de nagel aangeraakt te hebben, werd meegedeeld door M.V.C., ‘Bezweringsformules in 't Ieperse’, Volkskunde, LII (1951), 84. Uit de vergelijking van deze tekst met die uit no 32, kunnen we afleiden dat het de bedoeling was de letters ‘uijuij uij’ op een stuk papier, perkament of iets dergelijks te schrijven, bij iedere letter de naam noemend van de zieke, gevolgd door het woord ‘machabe’. Daarna nam men een naald en trok ze midden door de 27 letters, d.i. op de 14e letter (i), waarbij men het blaadje met de letters boven het hoofd van de lijder hield. Aldus wilde men wellicht de scheiding symboliseren tussen de pijn en de zieke.
33. Deze tekst werd gedeeltelijk gedrukt door J. Verdam, o.c., 40-41. Hij deelt enkele Latijnse teksten mee ad cognoscendum furem ‘als een merkwaardig voorbeeld hoe de kerk de kunst verstond om het heidense bijgeloof door een dik christelijk vernis aan het oog te onttrekken, zodat men zich de onaangename en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondankbare taak kon besparen het algemeen heersende en geliefde bijgeloof zelf met geweld tegen te gaan...’ (o.c., 41-46). Bij het godsoordeel met het psalmboek (zie aantekening bij no 31) behoorde volgens de Parijse codex uit de XIIe E. ook een aan het oordeel voorafgaande mis, nl. de mis van de Kruisvinding, wat er duidelijk op wijst dat de gedachte aan de analogie tussen het vinden van het Kruis en het vinden van de dief ook bij deze plechtigheid aanwezig was. Volgens de aanwijzingen moest men bovendien ook de H. Maagd, ‘ma dame sainte Cruiz’ en de H. Helena alsook alle heiligen aanroepen opdat God zou verlenen dat bij de souter-proef niemand ten onrechte beschuldigd zou kunnen worden (A. Franz, o.c., II, pp. 363-364). De legende die aan de H. Helena (+ 329) het terugvinden van het Kruis toeschrijft, werd algemeen bekend vanaf het einde van de IVe E. Deze heilige, de echtgenote van de H. Anastasius, was de moeder van keizer Constantijn. Ze werd te Rome begraven maar in 847 werd een deel van haar gebeente naar Frankrijk overgebracht. Fragmenten van het Kruis werden in talloze kerken vereerd. Het vermelden van de H. Anastasius en van de kinderen, zoals dat in de tekst van no 33 gebeurt, zal, zoals J. Verdam te recht opmerkte ‘wel alleen ene voor Helenes eer bedoelde toevoeging zijn, doch met de zaak zelve niets te maken hebben’ (o.c., 41). Daar het godsoordeel met de ‘zouter’, waarbij ook de gedachte aan de Kruisvinding een zekere rol speelde, van Engelse oorsprong was, verwondert het ons niet gelijkaardige formulieren ook in Angelsaksische handschriften aan te treffen. In het Oudengels zijn niet minder dan zeven formulieren bewaard tegen diefstal. Twee ervan vertonen een opvallende gelijkenis met ons no 33. Ze komen voor in Hss. uit de XIe E. De tekst uit het Hs. Harley 585, dat zich nu in het British Museum bevindt, laten we hier volgen in de vertaling van Dr. G. Storms, o.c., p. 209: As soon as somebody tells you that your goods are lost, then you must say first of all, before you say anything else:
Bethlehem is the name of the town where Christ was born.
It is well known throughout the whole world.
So may this deed be known among men,
Through the holy Cross of Christ. Amen.
Then worship three times towards the east and say three times:
The cross of Christ will bring it back from the east.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Then worship three times towards the west and say three times:
The cross of Christ will bring it back from the west.
Then worship three times towards the south and say three times:
The cross of Christ will bring it back from the south.
Then worship three times towards the north and say three times:
The cross of Christ will bring it back from the north.
The cross of Christ was hidden and it is found.
The Jews hanged Christ, they treated Him in a most evil way.
They concealed what they could not keep hidden.
So may this deed be concealed in no way,
through the holy cross of Christ. Amen.
De gelijkenis tussen bovenstaande bezwering en no 33 werd ook door G. Storms beklemtoond die de Mnl. tekst in Engelse vertaling aanhaalt naar J. Verdams uitgave. Het lijdt geen twijfel dat de Mnl. versie niet alleen veel vollediger is maar ook een oudere traditie weergeeft dan de nochtans een paar eeuwen vroeger opgetekende Oudengelse versie: de heidense elementen zijn veel talrijker, alhoewel ze ook hier met christelijke vermengd werden. Door zich op de aarde uit te strekken erkent de bezweerder de kracht van Moeder Aarde en slorpt hij terzelfdertijd haar kracht op om ze voor zijn eigen doeleinden te gebruiken. Het zich neerleggen ‘in cruus wijs’ kan een christelijk symbool zijn maar ook een gevolg van de analogiegedachte die bestaat tussen het Kruis van Christus en de kruisvorm die zijn lichaam aanneemt. Ook het bezweren van de Aarde: ‘Ic mane di, erde...’ is een duidelijk heidens element, dat op een hoge ouderdom kan bogen. In het zich keren naar de vier windstreken ziet G. Storms een overblijfsel van de cultus van de Zon. De bezweerder keert zich naar de windstreken niet alleen omdat hij niet weet waarheen de dief gevlucht is, maar ook in verering voor de Zon, die weet waar de dief zich bevindt en die ‘licht’ kan werpen op wat duister, d.i. verborgen is. Duidelijk christelijke elementen zijn de aanroeping van ‘sente heleenen’ en van ‘cruus christi’, die wel de plaats van oudere, heidense elementen zullen ingenomen hebben. De ‘ontwe’ gesneden plaat met de naam van de dief moet boven en onder de deur gelegd worden, wat ons herinnert aan een praktijk die ‘om zuvel te onttoeuerene’ gebruikt werd (zie no 21), doch het doel is hier blijkbaar het tegengestelde, nl. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de dief erheen te lokken. Zie ook het artikel van W. Giraldo, ‘Betovering en onttovering rondom de drempel’, Volkskunde, LVIII (1957), 161 e.v.
34. Deze tekst is in rijmvorm gesteld. De ‘wissen’ die Christus bonden, worden hier voorgesteld alsof ze langzaam verschrompeld zijn, wellicht als een straf voor het leed dat ze aan het lichaam van ‘onsen lieuen heere’ berokkend hebben. J. Verdam, o.c., p. 31, maakt volgende aantekening bij deze tekst, die door hem gedeeltelijk gedrukt werd: ‘De touwen waarmee Christus gebonden was, worden hier genomen als voorbeeld van iets dat vergaan of verslijten zal; zo zal ook, dit was het punt van vergelijking, eene kwaal geleidelijk verminderen of uitslijten, niet plotseling verdwijnen, gelijk men allicht uit “dwinen” zou kunnen afleiden’.
35. ‘Jeghen den huuf’ verklaart J. Verdam, die alleen de titel geeft, o.c., p. 15, als ‘om de huig te lichten’. De ‘huuf’ is een ziekelijke aandoening van de uvula waarbij deze sterk in omvang toeneemt: [Die huuf] hanget vore het gat daer die adem uut ende in gaet. ende heeft .2. gaetkine. een boven ende dat es ruumst ende .1. in sijn nederste ende dats nauwe. Ende als dit verstopt. dan swillet die huuf. ende dan dunct die lieden dat hen enege dinc stect in die kele. ende dan so raexemen si dicken omdat si dat wanen uutspuwen. ende temeer dat sijs plegen. so die huuf te meer swillet. Het gebruik van een ‘ouerjaereghen’ houten lepel - d.i. meer dan een jaar oud, dus van goede kwaliteit want nog niet gebroken - bij het uitspreken der bezwering vindt wellicht zijn verklaring in de middeleeuwse praktijk van de medicus: een lepel in de mond steken was het gewone middel om de huig duidelijk te kunnen waarnemen: Doet den ziecken gapen ende duwet hem die tonge neder metten stele van 1 lepele. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sint-Fleryn is wellicht de heilige belijder Florinus, ‘per merita eius gloriosa innumera a Domino signorum facta sunt miracula’ (Analecta Bollandiana, XVII (1898), 203). Enig verband met de hier bezworen kwaal hebben we echter bij deze heilige niet kunnen ontdekken. Voor ‘sente Janne’, zie no 24 en 69.
36. Dit middel om te voorspellen of een zieke zal sterven of genezen, hebben we nergens anders aangetroffen alhoewel er verscheidene middelen voor hetzelfde doel in omloop moeten geweest zijn, zoals blijkt uit de mededeling uit ‘Een oud Handschrift’ van een ‘recept’ om te weten te komen ‘oft eenen mensch sterven sal oft niet in de sieckte’: Neemt het water van den siecken in een glas, ende neemt dan drij druppelen melck van een vrouw, die eenen sone suycht, ende laet dan van uwen vinger druppen in dat water van den siecken; ist dat het tot den midden descendeert, sal dien lanck liggen, ist dat het ten gronde gaet, dat is die dood voorseker. ('t Daghet in den Oosten, VIII (1892), 77). 37. In alle tijden hebben de mensen gepoogd middelen uit te denken om te weten te komen welk het geslacht zal zijn van een kind vóór het geboren is. In Die Evangeliën van den Spinrocken wordt het volgende middel aangegeven: Als een vrou kint draeght, en men weten wil of sy een soon of dochter draeght, soo sal men op haer hooft wat souts leggen als sij slaept, dat sy 't niet en weet, en den naem die sij 't eerste noemt, na dat sij ontsprinckt, ist een Man, soo sal 't een soon sijn. Enkele andere middelen voor hetzelfde doel werden door W. De Vreese gedrukt: o.c., no 465, 466 en 467. Hoe hoog zout in het volksgeloof geschat werd, blijkt uit de algemeen verspreide opvatting dat de heksen er een afschuw voor hadden. Het uitspreken van het woord zout op heksensabbats, stuurde de hele braspartij in het honderd (A. Wuttke, o.c., § 125). Als een jager zijn geweer laadde met zout in plaats van met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buskruit, kon hij heksen treffen die de gedaante van katten, hazen, en dgl. hadden aangenomen. Ook werd zout tegen aangetoverde ziekten gebruikt: stuipen, bloedaandrang en venijn (F.M. Olbrechts, o.c., p. 128). Over het gebruik voor hetzelfde doel van ‘marke’ d.i. ‘jouffrouwmerck of eppe’ (R. Dodoens) (Apium graveolens L.), hebben we niets kunnen ontdekken.
38. Deze tekst werd gedeeltelijk (tot ‘Amen’) in rijmvorm gedrukt door F.J. Mone, o.c., p. 337. Het leggen van drie kruisen op de spenen en drie op de grond wordt ook door A. De Cock, o.c., p. 282, vermeld. Het leggen van de kruisen op de grond is misschien als een overblijfsel te beschouwen van de heidense Moeder-Aarde-cultus.
39. Deze zeer korte tekst is in feite niets meer dan de titel van een zegening of van een recept tegen de buikloop en de geelzucht.
40. ‘Die goede sent Job’ die hier als ‘Präcedenzfall’ tegen de wormen aangehaald wordt, is de heilige man Job uit de Bijbel die met kwaadaardige zweren overdekt was welke aan de wormen werden toegeschreven. Voor een gedetailleerde bespreking van de Jobszegening verwijzen we naar aantekening no 12 en no 26. Zie ook no 69. Het animistisch geloof dat in deze bezwering tegen de fijt tot uiting komt, was in de middeleeuwen algemeen verspreid. Zo schrijft R. Dodoens de fijt (panaritium) toe aan een vingerworm: ‘... 't ghesweer aende vingheren, den worm oft den vijt ghenoemt’ (o.c., p. 1322). Elders zegt hij het nog duidelijker: ‘den vijt oft fijt, dat is den worm aen de vingeren’ (o.c., p. 959). Zie ook M.A. Van Andel, o.c., pp. 30-32. Ook het geloof aan drie soorten wormen (witte, zwarte en rode) blijkt een algemeen verspreide opvatting te zijn in de volksgeneeskunde. A. De Cock, o.c., p. 293, citeert de volgende tekst uit Beieren: Wurm, stehe still, dieweil es ist Gottes Will, seiest du weiss, schwarz oder roth, so drück' ich dich mit meinem Daumen todt + + + Deze formule moet driemaal herhaald worden: zoals bekend, zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de getallen 3 en 9 (3 × 3) immers heilig en komen ze steeds weer voor in de magie. Ter vergelijking kan ook het volgende formulier dienen: Der Herr Jezus warne die Zahnwütigen, darin waren Würmer, 3 weisse, 3 schwarze, 3 rothe; er nam die andern 2 und schlug sie todt. Het geloof aan negen wormen was blijkbaar algemeen, want ook ‘Anglo-Saxon medicine recognized the existence of nine ‘flying venoms’ (J. Evans, Magical Jewels of the Middle Ages and the Renaissance... (Oxford, 1922), p. 52). Wat hier ‘venom’ (Ndl. ‘venijn’) genoemd wordt, stemt in het volksgeloof overeen met ziektedemonen en wormen. Vermelden we ten slotte dat F.J. Mone, o.c., p. 337, het eerste deel van no 40 (tot ‘Amen’) gedrukt heeft en daarbij tevens de aandacht vestigde op de rijmvorm waarin het geschreven is.
41. Een deel van deze tekst werd in rijmvorm gedrukt door F.J. Mone, o.c., p. 336. Voor een verwante formule tegen ‘brant’ zie no 25. Tegen ‘verbrandheid’ deelt H. Stalpaert een zegening mee die qua inhoud en vorm grote gelijkenis vertoont met no 41: Ons Heer kwam aldaar gegaan
en hij vond een kind in brande staan,
en hij nam het in zijn gebenedijde hand,
en hij bluste de maledijde brand
't En blaasde, noch 't en verzwoor niet medal
'k Hope dat in Gods name ook niet doen en zal.
(Toverije in 't Brugse Vrije (Brugge, 1950), p. 85).
Bijna woordelijk stemt hiermee ook het formulier overeen dat uit de nagelaten dokumentatie van F.M. Olbrechts werd meegedeeld in Volkskunde, LX (1959), 171, en de tekst in Biekorf, XXIV (1913), 208.
42. Onder ‘den verdighen [lichame]’ dient men ‘loslijvigheid, gemakkelijke stoelgang’ te verstaan (zie J. Munk, Een Vlaamsche Leringe van Orinen (Leiden, s.d.), p. 95, en het Mnl. Wdb. op ‘vaerdighen’). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De magische invloed die aan het schrift werd toegekend wordt in deze tekst nog verhoogd door de geheimzinnigheid van de inhoud: ⊠ is het gewone alchemistische symbool voor mensis (maand) en voor sal gemmae (steenzout) (W. Schneider, Lexikon alchemistisch-pharmazeutischer Symbole (Weinheim, 1962), pp. 45 en 51); ‘parag’ is misschien de afkorting van paragrafum; ‘cp’ is de gewone afkorting voor caput of capitulum. Een eigenaardig recept dat grote gelijkenis vertoont met ons no 42, voorkomende in een Frans Hs. uitgegeven door H. Coulon, o.c., no 53, laten we hier volgen, vertaald in hedendaags Frans: Ecrivez ces lettres sur du parchemin en deux endroits et liez-les sur les deux cuisses de celui ou de celle qui aura une hémorragie, et le sang s'arrêtera: h, b, c, v, o, x, a, g. Et si vous voulez en faire l'épreuve, écrivez-les sur le couteau dont vous vous servirez pour tuer un porc; il n'en sortira pas de sang. 43. Zowel het Mnl. als het Latijns gedeelte van dit formulier heeft een corrupte plaats: ‘entrent hu hoeft van den sieken’: lees: ‘het hoeft...’; ‘adiunio’ staat wellicht voor ‘adiurio’. ‘Ysmael’ is de zoon van Abraham en de Egyptische slavin Hagar. De naam betekent in het Hebreeuws: God hoort. Gods engel Michaël kondigde aan Hagar de geboorte aan van een zoon die ze Ysmaël moest noemen, ‘quod audierit Dominus afflictionem tuam’ (Genesis, XVI, 11). Misschien kunnen we hierin een zeker verband zien met het gebruik van de naam in dit formulier. Een bezwering die bijna woordelijk met no 43 overeenstemt, komt voor in een Middelengels Hs. uit de XIVe E.: + Ysmael + ysmael + adjuro vos per angelum ut soporetetur iste Homo. Ley thys lef under hys head that he wote not there of and let him ete Letuse oft and drink Ip'e seed small grounde in a motter and temper yt with ale. Het gebruik van laurierbladeren om te slapen wordt nog in de XVIIe E. vermeld: zo schrijft J. Van Beverwyck, o.c., p. 46, dat sommigen beweren ‘dat de Laurierbladeren, 's nachts onder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het hoofdkussen gelyt, waerachtige droomen veroorzaken’.
44. Deze tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, Is. Teirlinck Album, p. 262. R. Dodoens, o.c., p. 33, vermeldt het gebruik van agremonie of leverkruid niet als slaapverwekkend middel. Ook Is. Teirlinck, o.c., p. 91, weet alleen mee te delen dat de plant samen met verbena en gentiane, op Goede Vrijdag uitgegraven zonder daarbij een ijzeren werktuig te gebruiken, een krachtig middel is om ‘minne’ van vrouwen te verwerven. A.E. Schönbach, o.c., 148, deelt verder nog mee dat zich te Heidelberg in het XVe eeuwse Hs. Palat. Germ. 575, fol. 115r, een bezwering van agremonia bevindt met allerlei onderrichtingen die bij het uitgraven dienen in acht genomen te worden.
45. De Medicina de Quadrupedibus van Sextus Placitus Papyriensis vermeldt een twaalftal ‘recepten’ waarbij delen van de haas gebruikt worden, maar geen enkel ‘om te slaepen’ (zie de uitgave van dit werk in E. Howald en H.E. Sigerist, Corpus Medicorum Latinorum (Leipzig, 1927) vol. IV). Bij W. De Vreese, o.c., treft men een recept aan waarbij aan de gal van de haas slaapwekkende eigenschappen worden toegeschreven (zie verder no 52); de ‘leuere van den hase’ wordt echter niet vermeld. Azijn in de mond gieten (of in het oor) komt wel meer voor als middel om een slapende te wekken. Dit gebruik gaat misschien terug op een animistische opvatting; het scherpe, bijtende effect moet de slaapdemon verdrijven. Cfr. G. Storms, o.c., p. 70.
46. Een ‘groet toy[r]noyse ghewichte’ is het gewicht van het muntstuk dat een ‘groot tornoyse’ genoemd werd naar de stad Tours waar het in 1104 voor het eerst geslagen werd. De slaapdrank die hier wordt aanbevolen, bestaat uit drie ingrediënten: ‘wit macopisaet’, ‘caenpsaet’ en ‘belsaet’. ‘Wit macopisaet’ of ‘maencopynzaet’ is het zaad van de papaver (Papaver Somniferum L.). In de Herbarius uit Hs. 15624-41 van de Kon. Bibl. te Brussel, leest men: Papaver dats oele of olycruut... Ende papaver ende mancopyn siin al eens. Ende dit saet es van .2. manieren wit ende bruun. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over het gebruik van dit zaad vinden we verder in dezelfde Herbarius: Als men iemenne wille doen slapen, so sal men wit mancopyn pulueren ende temperent met wyfs melke ende met wit van een eye (fol. 102r). Hiermee kan men ook het bijna woordelijk overeenstemmend recept vergelijken dat door W. De Vreese, o.c., als no 577 werd gedrukt. Het ‘caenpsaet’ (canep, kennip) is het kemp- of hennepzaad (Cannabis Sativa L.). R. Dodoens, o.c., p. 856, zegt over dit zaad: Het verwaermt seer veel: daarom een weynigsken te veel daervan genoten, klimt naar 't hooft / ende seyndt veele heete ende specerijachtige dompen ende wasdommen nae bovenwaerts; ende pleeght soo dickwyls eenige pyne ende swaerigheydt in 't hooft te verwecken. Het derde zaad, ‘belsaet’ of zaad van ‘billencruut’ is het zaad van het bilsenkruid (Hyoscyamus Niger L.). Volgens R. Dodoens, o.c., p. 738, verwekt het lust tot slapen: Het saedt wordt dickwijls oock alleen ghebruyckt: ende wordt ghemenght by meest alle die dinghen die bereydt worden om de smerten te versoeten. O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, p. 69, delen over dit zaad mee: Der Samen und das Extrakt des Bilsenkrautes finden als beruhigende und schlafbringende Mittel Anwendung. Een slaapmiddel waarin dit zaad eveneens als een ingrediënt voorkomt, treffen we ook aan bij W. De Vreese, o.c., no 511.
47. Het woord ‘morcele’ is een vervorming van het Franse ‘morelle’ of van het Latijnse strigio morella. Bedoeld is het kruid zwarte nachtschade (Solanum Nigrum L.), dat R. Dodoens, o.c., p. 742, beschrijft als hebbende een ‘rechtopstaende steel, anderhalven voet langh, in verscheyden sijdtacken verdeylt’. Dit komt overeen met de passage ‘het staect ghelyc eenen boeme’ uit de tekst. R. Dodoens vermeldt het kruid niet als een slaap- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wekkend middel maar W. De Vreese, o.c., vermeldt onder no 513 het gebruik van ‘tsaet van morellen’ om te ‘doen doelen ende worden al dul’; een echo van deze werking van nachtschade vinden we wellicht in ‘hi soude slapen ende sins al vergeten’.
49. Maagdenwas is de stof die aan de ingang van de bijenkorf gevonden wordt. Het lijkt waarschijnlijk dat het de bedoeling was de kaars die ervan gemaakt werd te doen branden (zie ook no 53). Het geloof dat een brandende, uit speciale ingrediënten samengestelde kaars - dikwijls met mensenbloed bereid - vast doet slapen, komt ook in Duitsland voor waar het een ‘Diebeslicht’ genoemd werd omdat men geloofde dat daardoor ‘die Diebe ruhig stehlen können’ (O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, p. 277). Het woord ‘assexueti’ is wellicht als asservati te verstaan en ‘suūt’ als fuerint.
50. Deze tekst werd gedrukt door S. Axters, o.c., II, p. 425. Zijn lezing: ‘... schrijft in: Apertijf...’ waarbij het laatste woord als een magisch woord beschouwd wordt, is wellicht het gevolg van een lacune in het Mnl. Wdb. waar dit woord niet voorkomt, althans niet op de alfabetisch juiste plaats. Bij ‘abortijf’ wordt het echter wel als een variant opgegeven met de verklaring: 1) Misgeboorte; 2) een soort perkament. Het lijdt geen twijfel dat ‘apertijf’ in no 50 een soort perkament betekent. Men vergelijke ook met no 63 waar eveneens woorden op ‘perkament’ geschreven dienen te worden.
51. In deze tekst wordt er - zoals dat ook het geval is in no 53 en 57 - een verband gelegd tussen een vledermuis en de slaap. Nergens anders hebben we een dergelijk verband vermeld gevonden. Het is waarschijnlijk dat dit gebruik op sympathie berust: zoals een vledermuis zeer vast slaapt (overdag), zo zal ook de persoon dat doen wanneer hij met dit diertje in contact gebracht wordt.
52. Volgens L.A.J.W. Baron Sloet, De Dieren in het Germaansche Volksgeloof en Volksgebruik (Den Haag, 1887), p. 107, werd reeds in de oudheid de haas met slapen in verband gebracht: ‘De Romeinen kenden aan het eten van Hazenvleesch byzondere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolgen toe. Cato verzekert dat het slaap verwekt...’ Het volgende recept komt zeer goed met no 52 overeen: Men doet .1. mensche slapen: nem de galle van den hase, ende ghevetse in biere of in mede te drinkene: hi sal slapen. ende alsi wille ontwaken, soe neemt aysiil ende ghietet hem in de neseghate of in doere: hi sal ontwaken. 54. Deze tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, Is. Teirlinck Album, p. 262, met een aantekening waarnaar we hier verwijzen. Alsem (Artemisia Absinthium L.) is een bekend toverkruid, waarvan de eigenschappen verwant zijn met die van de bijvoet (Artemisia vulgaris L.): kousebanden van alsem die tussen twee riemen van hazevel genaaid werd, maakten de drager onvermoeibaar bij het gaan (Is. Teirlinck, Flor. Mag., pp. 235-236).
55. Papaverzaad of ‘huelzaet’ (Papaver Somniferum L.) is een overbekend middel om slaap te verwekken. Tot in de XIXe E. werd in het Vlaamse land door vrouwen uit de volksklasse heulzaad gebruikt om kleine kinderen te doen slapen. Het ‘roeswater’ komt ook dikwijls in recepten voor: b.v.W. De Vreese o.c., no 242: ‘...ende als men daer mede wille werken, so salment temperen met rosewater ende netten eene sponse daer in...’. In verband met heulzaad delen O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, pp. 363-364, nog het volgende mee: ‘Er lindert aber auch Kopfschmerzen, wenn er mit Rosenöl aufgesprengt wird’. Zie ook no 46.
56. Dit tovermiddel berust op sympathie: zoals de tand levenloos is, zo zal ook de mens die hem onder het hoofd legt, als ‘dood’ blijven liggen tot de tand uit zijn nabijheid verwijderd wordt.
58. Het mag eigenaardig genoemd worden dat in een verzameling magische of geneeskundige recepten, die naar hedendaagse opvattingen ongewoon aandoen, plots een recept aan te treffen is dat ons zeer ‘nuchter’ en praktisch voorkomt. Wat hier ‘om te rusten ende slaepen’ aanbevolen wordt, komt erop neer naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ‘speseri’ d.i. een drogerij of apotheek te gaan, er een slaappil te kopen en ze 's avonds in te nemen! Er bestond in de middeleeuwen - volgens het Antidotarium Nicolai - een ‘suker rosaet’ en een ‘suker vyolaet’: suiker gestampt met rozen- of viooltjesblaadjes (W.S. Van den Berg, o.c., p. 269). Het ‘zuker om te slapen’ was dus wellicht een slaappil, bereid op basis van suiker en het een of ander slaapverwekkend middel, in de aard van die in no 46 of 47 genoemd.
59. P. De Keyser, die deze tekst uitgaf in het Is. Teirlinck Album, p. 264, deelt mee dat het Cruydt-Boeck (p. 1130) niets bevat dat betrekking zou kunnen hebben op het hier meegedeelde ‘exprament’. De distel is een duivelsplant; de soorten in Vlaanderen het meest verspreid, zijn: Carduus Crispus L., C. Nutans L., Cirsium Arvense L., C. Lanceolata L. en C. Palustra L. Er zijn echter ook andere plantengeslachten die voor het volk ‘distels’ zijn: b.v. de schermbloemigen Carlina, Centaurea, Onopordon, Silybum en Sonchus (Is. Teirlinck, Flor. Diabolica (Antwerpen, s.d.), p. 233). De ‘onser vrauwen destel’ is een schermbloemige (Silybum marianum G.). De eerste zin van de tekst, waarin het doel van het ‘exprament’ aangegeven wordt, is bij een eerste lezing niet zeer duidelijk. Het lijkt ons waarschijnlijk dat de betekenis als volgt kan omschreven worden: om een proef te doen waardoor de zin voor of het bewustzijn van welvoeglijkheid wordt ontnomen, zodanig dat een mens zijn kleren gaat uittrekken. In een nauwelijks enkele blaadjes tellend boekje, getiteld Nieuw Boek der ware Geheimen of Wetenschappen (Gent, s.d.), komt het volgende middel voor dat ogenschijnlijk enige verwantschap vertoont met no 59: Om iemand zig te doen ontkleeden alwaer het dat er 1000 menschen bij waren. 60. Deze tekst werd door P. De Keyser uitgegeven in het Is. Teirlinck Album, pp. 263-264, met een aantekening waarin de naam celadonia voor stinkende gouwe (Chelidonium majus L.) verklaard wordt volgens R. Dodoens, o.c., p. 62, en waarnaar we hier dan ook verwijzen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voegen we hier alleen nog aan toe dat het gebruik van deze toverplant, die ook schelwortel genoemd wordt, tegen vijanden en als middel ter voorspelling van leven en dood, reeds voorkomt in een werkje toegeschreven aan Albertus Magnus (1193-1280), wiens kundigheden voor zijn tijd zo groot en ongewoon waren dat hij door sommigen dan ook als een tovenaar beschouwd werd, die bij het uitvoeren van zijn bovennatuurlijke kunsten op toverplanten een beroep deed. In dit boekje, Dat Boeck der Secreten Alberti Magni (Leiden, 1551(?)), sig. A V) lezen we over celadonia: So wie dit cruyt metten herte van eenen Mol ouer hem draecht / hi verwint alle zijn vianden / Ende het verdrijft alle twist ende ghescil / Ende die dat voorschreuen cruyt leyde opt hooft van eenen siecken / ist dat hi moet steruen / hi sal terstont singhen met luyder stemmen / ende ist so niet so sal hi crijten. Deze tekst komt bijna woordelijk overeen met no 60. Een uitvoerige studie werd aan de schelwortel gewijd door Chr. Stapelkamp, ‘De Chelidonium Maius in de Volksgeneeskunde’, Volkskunde, XLIV (1940-41), 81 e.v. en 171 e.v.
61. Om een hond het blaffen te beletten wordt hier een middel meegedeeld, waarvoor we geen enkele parallel hebben gevonden. In de Zak der Konsten wordt het volgende daartoe aangegeven: Om te maken, dat de honden op u niet en blaffen. Draagt over u het kruid en de wortel serpencie of adder-kruid. Het beoogde effect is weliswaar hetzelfde maar dat is dan ook het enige punt van overeenkomst met no 61. Hetzelfde kan gezegd worden van het volgende middel dat voorkomt in een Hs. der XIIIe E. dat te München bewaard wordt (Codex germ. 92) en dat we hier uit het Middelduits vertalen: Wie wil maken dat hem de honden niet aanblaffen, die drage in de ene hand de staart (of penis) van de wezel en in de andere het haar van een haas, of hij hebbe het hart van een hond bij zich en drage een hondstong onder de grote tenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
und 13. Jahrhundert’, Sitzungsberichte der Akad. der Wissenschaften, (Wien), Philos. Hist. Classe, XLII (1863), 148). 62. Deze tekst werd gedrukt door J. Verdam, o.c., 46. Hij leest echter ten onrechte ‘onghereet’ voor ‘ongheret’, ‘portarum tuarum’ voor Hs. ‘portax tuax’, ‘jure’ voor ‘in te’ en ‘wijsent’ voor ‘wiisent’. De lezing ‘portarum tuarum’ is wellicht te verklaren door J. Verdams verwijzing naar Ps. CXLVII, 13: ‘quoniam confortavit seras portarum tuarum: benedixit filiis tuis in te’. Dit psalmvers is ongetwijfeld de oorspronkelijke vorm van de Latijnse tekst, waarvan echter slechts een corrupte versie bewaard bleef. De vormen op x komen in bezweringsformules zeer dikwijls voor: b.v. ‘+ Deus + Meus + Max + Pax + Virax: deze woorden zal men schrijven op een stuk kaas en dit laten eten door diemand die men van diefstal verdenkt’ (K. Bartsch, o.c., II, p. 331), of ‘Wilt gij de tandzweer vlug genezen, schrijf op de wang die pijn doet deze woorden: Rex. pax. nax. in cristo filio, zo gaat het hem beter’ (vertaald uit het Middelduits: F. Pfeiffer, o.c., 139).
63. Voor het gebruik van valeriaan als een middel ‘om te maken minne’, zie no 64, 65 en 75. De Sator-formule is van christelijke oorsprong. Ze komt reeds voor op een opschrift in een kerk die in het jaar 79 te Pompeï vernield werd. De magische kracht van de formule ligt in het feit dat de vijf woorden waaruit ze bestaat, onder elkaar geschreven, van links naar rechts en omgekeerd, en ook van boven naar onder en omgekeerd, gelezen kunnen worden en daarbij steeds dezelfde vijf woorden vormen:Deze schikking wordt trouwens ook in onze tekst door het erop volgende teken ⊞ aangegeven. G. Storms, o.c., p. 281, is van mening dat deze formule gebaseerd is op de letters van het PATER NOSTER met daarbij tweemaal de letters A en O, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
symbolen voor God: alpha en omega. Hij verklaart de betekenis als volgt: de zaaier zal het werk van zijn handen behouden, d.w.z. God als Schepper, zal alles beschermen en leiden. Verscheidene andere geleerden hebben eveneens gepoogd een verklaring voor de formule te vinden. Volgens P. Franco is ze anagrammatisch te lezen en betekent: Pater oro te pereat satan roso. Door W. Kolbe wordt ze als een Latijnse spreuk verklaard, die een Benediktijnerregel blijkt te zijn: SAT ORARE POTEN (ter) ET OPERA(re) R(ati)O (of R(eligi)O) T(u)A S(it), d.w.z. veel bidden en krachtig arbeiden zij uw levenswijze (of godsdienst). Voor deze en andere verklaringen, zie O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, pp. 25-26. De volledigste studie van de formule is H. Fuchs, ‘Die Herkunft der Satorformel’, Schweizerisches Archiv f. Volkskunde, XLVII (1951), 28-54. Volgens deze auteur is het Sator-vierkant rond het einde van de eerste eeuw v.C. bij de Joodse diaspora in het Latijnse Westen ontstaan in omstandigheden die duister zijn, en verbreidde het zich zeer vlug onder de christenen zodat de herinnering aan de oorsprong even vlug verloren ging. Zie K.C. Peeters, ‘Arepo in de Sator-Formule’, Volkskunde, LIX (1958), 213-214. Verwijzen we ten slotte ook naar een bijdrage van R. Foncke die aan hetzelfde onderwerp gewijd is: ‘Nog 't een en ander over de 'Sator arepo' toverspreuk’, VMKVA (1957), 229-238. De Sator-formule is in middeleeuwse handschriften zeer verspreid. Toch schijnt het gebruik van de formule ‘om te makene minne’ wel uitzonderlijk; misschien is het mogelijk een verband te leggen tussen sator (de zaaier) en mannelijk zaad.
64. Deze tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, Is. Teirlinck Album, pp. 262-263, met een aantekening waarnaar we hier verwijzen. Amantilla is een synoniem van valeriaan (Valeriana Officinalis L.), door R. Dodoens, o.c., p. 568, vermeld het gebruik van deze plant om vechtenden terug tot rust te brengen, wordt door Is. Teirlinck, o.c., p. 74, aangehaald naar Albertus Magnus: Dat Boeck der Secreten... Zie ook no 45, 46 en 53. A.E. Schönbach, o.c., 148, wijst op een handschrift dat nu te Heidelberg bewaard wordt (Palat. Germ. 213) waarin op fol. 132v een bezwering voorkomt van valeriaan, met allerlei aanwijzingen die bij het uitgraven moeten in acht genomen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
65. Het werkwoord ‘anteien’, d.i. toezeggen, toestaan (zie Mnl. Wdb. s.v. antiën) krijgt dadelijk een erotische betekenis als we lezen wat in de oude kruidboeken over valeriaan gezegd wordt. Zo vermeldt J. Van Ravelingens Bijvoeghsel bij R. Dodoens, o.c., p. 568, de volgende bijzonderheden: De ongheluckighe ende onsalighe vryers ende vrysters ghebruycken de valeriane in haer minne-drancken; ende tot dien eynde plucken sy die in 't breken van de Mane / als sy in het teken van de Stier is. M. De Lobel, o.c., p. 872, had reeds op dit bijgeloof de aandacht gevestigd: Men meent datse tot liefde ende vryagie verweckt ghepluckt zijnde int breken vander maene, als het teken in Tauro is. Zie ook no 64 en 75.
66. De inhoud van deze tekst vertoont geen sporen van christelijke invloed. De liefdegodin Venus wordt bezworen door de driemaal herhaalde zinsnede: ‘dattu hebs in di’ en door het inroepen van de ‘Präcedenzfall’ van Pyramus en Thisbe, de helden uit een reeds bij Ovidius voorkomend verhaal van gestadige maar ongelukkige liefde. In de Mnl. literatuur bleef het verhaal als sproke bewaard (Belgisch Museum, X (1846), 89-98, en, vergeestelijkt, in ten minste twee toneelstukken (zie J. Van Mierlo, Beknopte Gesch. van de Oud- en Mnl. Letterk. (Antwerpen, 1954), p. 202). De ‘princen van der minne’ ‘ascorot’ en ‘balerlius’, zijn wellicht de heidense goden Astarte en Baal. Astarte of Astorot is de Syrische godin, wellicht identisch met Semele, de Griekse godin, en de godin Astaroth van de Hebreeërs. Ze was de maangodin of de godin der hemelen en werd ook vereerd als godin van de liefde en de vruchtbaarheid. Haar cultus werd gekarakteriseerd door sensualiteit en wulpsheid en haar tempels waren huizen van ontucht. Astorot was ook een van de namen die aan de planeet Venus gegeven werden. Deze godin wordt steeds samen vermeld met Baal, Bel of Belas, de vruchtbaarheidsgod, vooral bij de Feniciërs. Baal werd beschouwd als de echtgenoot van Astorot. Tot zijn cultus behoorden mensenoffers en prostitutie. Baal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Peor was de Baal van de prostitutie en jongelui van lichte zeden waren in alle tempels aan zijn dienst gewijd.
67. Dit recept is onvolledig bewaard gebleven. De ‘lapis carminaris’ is misschien te lezen als lapis calaminaris, de calemijnsteen of galmeisteen, een bruinwit gesteente dat samengesteld is uit zinkcarbonaat en ongelijke hoeveelheden zinksilicaat.
69. Deze tekst werd uitgegeven door P. De Keyser, Volkskunde, 135-139. F.J. Mone, o.c., pp. 334-335, had er reeds enkele berijmde gedeelten uit gedrukt. Een bezweringsformulier van een vergelijkbare uitvoerigheid troffen we alleen aan in K.D.C., ‘Bezweringsformulier’, Volkskunde, XLVI (1944), 345 e.v. en in M., ‘Bezweringsformulen tegen tooverij’, Ons Volksleven, IV (1892), 73 e.v. Deze beide formules vertonen eveneens een opeenstapeling van gehele of gedeeltelijke zegeningen die ook elk afzonderlijk voorkomen. De bezwering heeft ogenschijnlijk tot doel verscheidene ziekten te bezweren, alhoewel het opvallend is dat de festelle bij het begin (1e alinea), in het midden (al. 10) en op het einde van het formulier voorkomt; vooral deze laatste vermelding: ‘Ende den eersten dach dat men den festel slaet...’ wekt sterk de indruk dat de ganse bezwering in de eerste plaats tegen de fistel gericht is. Misschien zijn de andere ziekten te beschouwen als synoniemen of ten minste verwante verschijnselen. Voor de wormzegening: ‘Van sente loye die wormen waren .ix. ...’ die voorkomt in al. 3 en 17, verwijzen we naar no 26 en 40. De Jobszegening komt driemaal voor (al. 4, 11 en 18) in een min of meer gebrekkige vorm. Hiervoor verwijzen we naar no 12, 25 en 41. Bij al. 11 waar we de ‘Begegnungstyp’ van de Jobszegening aantreffen willen we toch de aandacht vestigen op een deel van een Duitse formule: Geh hin in jenes Tal,
da steht ein Brunnen,
nimm Wasser in deinem Mund
und spuck es wieder auf den Grund,
so wird deine Zunge und dein Mund wieder gesund.
(I. Hampp, o.c., pp. 189-190).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvallend hier zijn de rijmwoorden op het einde van deze passage. In het Nederlands vertaald zouden ze luiden: mond - grond - gezond. Nu lijkt het niet onmogelijk dat de rijmwoorden uit al. 11: ‘ghesont - ghewont - ghesont’ een corrupte overlevering zouden zijn van de woorden uit de Duitse formule. Het laatste woord ‘ghesont’ zou in deze veronderstelling dan juist overgeleverd zijn, de andere niet. In al. 6 die in zijn monotone opsomming sterk aan een litanie herinnert, worden een hele reeks heiligen aangeroepen, die allen op verscheidene plaatsen in het Vlaamse land nog heden ten dage tegen verscheidene kwalen vereerd worden. Aan G. Celis, Volkskundige Kalender voor het Vlaamsche Land (Gent, 1923) passim, ontlenen we de volgende gegevens:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alinea 7 is een Jordaanzegening met een vooropgeplaatst analogieverhaal. Zoals we bij no 6 zagen, ontstond deze zegening uit het Bijbels verhaal van het doopsel van Christus door Johannes, vermengd met het droogvoets doortrekken van de stroom onder de leiding van Josuë (Josuë III, 14-17). In bepaalde formulieren heeft zich echter ook nog een derde Bijbels gegeven met het bovenstaande vermengd, nl. het verhaal van de tocht van de Israëlieten door de Rode Zee, onder de leiding van Mozes. I. Hampp, o.c., p. 168, neemt aan dat wanneer in een Jordaanzegening van een roede of een staf gesproken wordt - zoals dit ook in al. 7 het geval is - de gedachte aan het doortrekken van de Rode Zee daartoe aanleiding gegeven heeft, want de Heer droeg aan Mozes op zijn staf over de zee uit te steken. In al. 9 worden verscheidene manieren genoemd waarop iemand kan betoverd worden. De ‘loes wint ende boes wint’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden ook nog in onze tijd verantwoordelijk geacht voor betovering. Zo vermeldt G. Hardy, ‘Op nen ouden Weg door Haspengouw’, Limburg, VI (1924) 265, een zegening voor het ‘opgelopen’ vee; na een reeks onzevaders en weesgegroeten zal men aldus zeggen: Onzen heere wilt mijne beesten bewaren van den
kwaeden wind in de naam des Vaders, enz.
De berijmde alinea 13 Iesus christus was in erderike ghewont
Dat was in hemelrike cont,
enz.
is nauw verwant met de volgende Duitse formule uit een Hs. uit de XVIe E.: Vnser lieber herr Jhesus cristus wardt wundt.
Das ward in dem hiemell kundt.
Mit den hailigen fünff wunden gesegen ich die sechst.
Die wieder schwollen noch schwuren;
also müs die auch thun in dem namen ...
(I. Hampp, o.c., p. 209).
Uit de aanvang van al. 16: ‘Also ghewaerlike als ic mijn hant ter erde ghemoete’ en van al. 17: ‘Ick recke’, kunnen we vermoeden dat de bezweerder achtereenvolgens op de grond gaat liggen en daarna weer rechtstaat. Wijzen we ten slotte nog op het dieet dat de zieke opgelegd wordt (al. 20 en 21). Bij sommige bedevaarten hoorden ook dergelijke gebruiken. Gabriel Celis, o.c., p. 172, vermeldt een dergelijk dieet bij de bedevaart naar Erps-Kwerps, waar men de H. Marcoen, Marculfus of ‘machhuut - zoals hij in onze tekst genoemd wordt -, ging vereren tegen kwaadaardige gezwellen, het Sint-Marcoen genoemd. De zieke bedevaarder moest zich onthouden van varkensvlees, duiven, ganzevlees, riviervis, uien, kolen, erwten en prei. Ook de negen dagen dat men het regime moet in acht nemen, is een bij bedevaarten wel meer voorkomende termijn. Een goed gedokumenteerde bijdrage werd aan de ‘Gezondheidsvoorschriften onzer Bedevaarten’ gewijd door J. Pieters (Miscellanea J. Gessler (1948), pp. 999-1009). Hieruit blijkt dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op verscheidene plaatsen, zowel in Wallonië als in het Vlaamse landsgedeelte, eertijds aan de bedevaarder naast een religieuze oefening, ook een reeks diëtische en hygiënische voorschriften opgelegd werden. Deze voorschriften treft men vooral aan bij bedevaarten voor klierachtige gezwellen die in de volksmond bekend zijn als ‘het koningszeer’ of ‘Sint-Marcoen’, voor de vallende ziekte of voor de razernij. Zie ook hiervoor, bij ‘sente cornelis’. Uit een oud bedevaartboekje deelt C.B. in ‘Volksremedie tegen de Sint-Markoen-Zweren’, Volkskunde, XXXIV (1929), 132-133, volgende bijzonderheden mee: in de streek van Dinant moest men tegen de Sint-Markoen-zweren een bedevaart ondernemen en gedurende de noveen die erop volgde, het volgende regime in acht nemen: Les malades et affligés d'écrouelles doivent se garder de manger de l'ail, des oignons, choux, pois, poireaux, chair de boeuf, oiseons, pigeons, chèvres et canards, de toutes têtes de quelque animal qui ce soit, ni lentilles, anguilles, tanches, et tous poissons de limons, et s'en abstenir autant que possible après leur guérison ... Pendant la neuvaine la coutume ancienne est de n'user que du pain de froment sans levain, auquel on peut ajouter du sel et des oeufs. On peut aussi manger des oeufs, des poires cuites, ainsi que des fèves cuites avec de l'eau et du sel seulement. Dit bezweringsformulier neemt in de verzameling een unieke plaats in, niet alleen door zijn uitgebreidheid, maar vooral door de haast fascinerende en obsederende aandrang die zich langs monotone opsomming en herhaling geleidelijk opdringt. Verscheidene woorden met duistere betekenis, als ‘adieruse, genereuse, horghelguse, dadric’ e.a. zijn bovendien, voor zover we weten, alleen uit deze tekst bekend. De handelingen die bij dit formulier verricht werden, en de zin van het met rood onderstrepen van bepaalde woorden - we denken in de eerste plaats aan ‘sente jacoppe’ - blijven geheimzinnig.
70. Deze tekst werd door P. De Keyser uitgegeven in het Is. Teirlinck Album, pp. 264-265. F.J. Mone. o.c., p. 335, had er reeds een kort uittreksel uit gedrukt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met ‘gracieuse’ is wellicht de plant gratiola, genadekruid, bedoeld (Gratiola officinalis L.), een plant die in het volksgeloof algemeen beschouwd werd als een Gratie Gods (Gratia Dei), alhoewel het toch ook wel voorkomt dat men ze als een Herba diabolica beschouwde (Is. Teirlinck, Flor. Diab., p. 50). De ceremonie die bij het plukken van gratiola in acht moet genomen worden, vinden we opgesomd in twee teksten die voorkomen in een Hs. uit de XIVe E., de Codex Monacensis 7021; in de ene tekst, ‘après trois veniae (indulgences?), on récite l'oraison dominicale. Dans l'autre, on fait le signe de la croix, en ajoutant ces paroles qui s'adressent à la plante: ‘Au nom du Père, je te cherche, au nom du Fils, je te trouve, au nom du Saint-Esprit je te cueille’; puis on récite l'Evangile selon saint Jean, cinq Pater, cinq Ave, le Credo ... (A. Delatte, o.c., pp. 85-86). Een analoog voorschrift komt voor in de Codex Vindebonensis 93 uit de XIe E. (fol. 107v), maar hier vergenoegt men er zich mee het Sint-Jansevangelie op te zeggen vooraleer de plant geplukt wordt. Het lijdt geen twijfel dat deze gebeden onder invloed van het christendom de oude heidense vervangen hebben. Het plukken van de plant door ‘eenen fijnen guldenen rinc’ is ofwel een verdere evolutie van de cirkel die in de oudheid rond de plant getrokken werd vooraleer ze uitgegraven of geplukt werd (zie aantekening no 21), ofwel een aanduiding dat men de plant met de ring moet uittrekken. Dit laatste gebruik komt eveneens voor in een tekst uit de Codex Vindebonensis 13647 (XVe E., fol. 130r), waar over het ijzerkruid gezegd wordt: la verveine doit être arrachée à l'aide de Ook het plukken door een waardig persoon (een ‘maegt’) is een gebruik dat tot de oudheid opklimt. De gelijkenis tussen de naam van de plant (‘gracieuse’) en de eigenschap om ‘van allen lieden begrasijt’ te worden, doet vermoeden dat we hier een toepassing hebben van de signatuurleer. Dit is wellicht eveneens het geval voor de ‘guldenen rinc’ en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het haar dat door wassing met het sap ‘alsoe scoene’ wordt ‘als oft fijn guldijn ware’. Dit vermoeden wordt gesteund door de volgende tekst: Om langh leven te hebben De laatste alinea van no 70 is een recept waarbij een ‘vierendeel’ wijn samen met het sap van de plant zolang moet gekookt worden tot er maar een ‘pinte’ vocht overblijft.
71. Het is niet met zekerheid vast te stellen welk kruid hier bedoeld wordt. Volgens R. Dodoens worden twee kruiden met de naam ‘Palma christi’ aangeduid, zoals blijkt uit de volgende passage: De gheslachten van Standel-cruydt met dry klootkens worden van sommighe Palma Christi gheheeten / ende daer voor ghebruyckt want sy zyn min sapachtigh van aerd / ende droogher dan d'ander / ende seer afvaghende ... ende hebben sodanighe krachten als de jonghe oft nieuwe Medicijns de Palma Christi toeschrijven / maar niet de oprechte Palma Christi oft Ricinus, die seer sterck purgerende is (o.c., pp. 279-280). De ‘Palma christi’ uit de tekst is dus ofwel ricinuskruid (Ricinus Officinalis L.) of een bepaalde soort standelkruid die door R. Dodoens Orchis Serapias genoemd wordt. Over standelkruid zegt R. Dodoens: indien iemandt door tooverijen (seggen de oude schrijvers) geen vrouwen en kan bekennen / soo salmen nemen het rechter kulleken... (o.c., p. 380). Dit gebruik - gesteund op de signatuurleer - bewijst dat het kruid als anti-magisch beschouwd werd. Ook tegen de Kwade Hand werd het gebruikt (Is. Teirlinck, Fl. Mag., p. 357). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kracht om te doen ‘losen al dat quade vullenesse’ bezit ricinus- zowel als standelkruid; het eerstgenoemde echter in sterkere mate: Dertigh saden oft korenkens... maken kamergangh / ende doen braecken / ende jaghen soo uyt den lyfve alle taeye koude fluymen / ende geele cholerijcke ende oock waterachtighe vochtigheden / de selve uyt het binnenste des lichaems ende verre gheleghen leden des inghewants nae hun treckende / ende daer nae uyt den lyfve drijvende. 72. De plant ‘Papen cullen’ is wellicht te vereenzelvigen met kalfsvoet (Arum Maculatum L.). Volgens R. Dodoens, o.c., p. 530, heeft deze plant een openende en opwekkende kracht. Zo verhaalt hij hoe de beren en de wolven na hun winterslaap eerst kalfsvoet eten, want den windachtighen aerd van dit gewas maeckt haer de darmen wijdt / ende opentse weer / soo dat sy wederom bequaem worden om de spyse daer nae te ontfanghen ende te behouden. Van Ravelingens Bijvoeghsel voegt hier nog aan toe: Als sommighe segghen... 't vaeght af / doorsnijdt / maeckt dun ende fijn / ende ontdoet / met eenighe verteerende / openende ende verweckende kracht daer op / de welcke seer blijckelijck is. Volgens Dioskorides verwekt dit kruid, gedronken met wijn, lust tot bijslapen (O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, pp. 40-44).
73. Volgens O.v. Hovorka en A. Kronfeld, o.c., I, pp. 120-121, staat Verbena of ijzerkruid in speciale betrekking tot de planeet Venus, geeft grote liefdekracht en maakt bij allen bemind. Het wordt ook verondersteld alle geesten en toverijen te verjagen. ‘Einigen’, zeggen ze verder, ‘bestimmten zum Ausgraben den Maria-Himmelsfahrts-Tag, andere den St.-Johannis-Abend’, d.i. de dag vóór 24 juni. Tussen ‘middach ende noene’ in ons nummer, betekent tussen de middag van 23 juni en drie uur in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namiddag (zie Mnl. Wdb. s.v. noene). Aan wie zich met dit kruid bestreek kon niemand zijn liefde weigeren. Het was ook, ‘ein gut Kräutlein für unfriedsame Eheleute’. Volgens A.M. Oomen, Het Plantenrijk, zijne Legenden, Poëzie en Symboliek (Antwerpen, 1885), p. 168, geeft men in Duitsland nog heden een krans van ijzerkruid aan jonggehuwden. Dit is wellicht een overblijfsel van het geloof dat deze plant liefde kan verwekken. Een bezwering met allerlei onderrichtingen bij het uitgraven van de plant, wordt meegedeeld door E. Pfeiffer, o.c., 150-151: Der die selben wurz graben wil, der sol si umberîzen mit golde unde mit silber unde sprech dar obe einen pater noster unde credo in deum unde sprech: ‘ich gebiute dir, edeliu wurz verbena, in nomine patris et filii et spiritus sancti unde bî den zwein unde sibenzech namen des almehtigen gotes unde bî den vier engelen Michahel, Gabriel, Raphahel, Antoniel, bî den vier ewangelisten Johanne, Matheo, Luca, Marco, daz dû neheime tugende in dirre erde verlazest, du ne sîst immer in mîner gewalt mit der chreft unde mit den tugenten unde dich got beschaffen hat unde gezieret, Amen’. Diezelfde avond moet men goud en zilver naast de plant laten liggen tot 's anderendaags 's morgens, vóór de zon opgaat; dan graaft men ze uit zonder daarbij een ijzeren werktuig te gebruiken. Men wast de plant in wijn en laat ze wijden op Maria-Hemelvaartsdag. Zie ook no 30.
74. Deze tekst werd door P. De Keyser uitgegeven, Is. Teirlinck Album, pp. 265-267. Aan zijn aantekening ontlenen we het volgende: misschien is er een verband te leggen tussen de bekende Longinuszegening om bloed te stelpen en het gebruik van de Lancia christi of speerkruid (Ophioglossum Vulgatum L.) in dit nummer. De Romeinse militair die de stervende Christus met een speer doorstak, droeg volgens de middeleeuwse legende de naam Longinus. Steeds volgens de legende werd hij daarop door het bloed van Christus van blindheid genezen. Van Ravelingen in zijn Bijvoeghsel op R. Dodoens, o.c., p. 202, vermeldt het gebruik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van deze plant - die hij ook adderstong noemt - tegen oogziekten en toverij. Zie ook no 18. In verband met dit kruid wijzen we verder nog op een door F.M. Olbrechts vermeld boekje: Een seer devoot en kragtig Boekxken genaemd Lancia christi..., dat een (fictieve?) kerkelijke approbatie draagt, gedateerd 1599, maar waarvan de oorspronkelijke druk nog niet teruggevonden werd (o.c., p. 170). Dit kleine boekje werd echter tot in de XIXe E. steeds herdrukt en het is een van deze laatste drukken die gedeeltelijk heruitgegeven werd door A.L., ‘Een anti-tooverboekje uit 1599’, Limburg, XII (1930), 118 e.v. De krachtige eigenschappen van de zeldzame varensoort worden er als volgt beschreven:
Het is opvallend dat de eigenschappen uit no 74 geheel overeenstemmen met de hierboven opgesomde. Alleen de christelijke invloed is blijkbaar met de tijd sterker geworden en ook enkele eigenschappen werden wellicht in latere tijd toegevoegd. In hetzelfde boekje wordt ook een uitvoerig ceremonieel vermeld dat bij het plukken van de plant dient in acht genomen te worden. Ook hier is de christelijke invloed zeer sterk: 's morgens vroeg bidt men enkele gebeden, o.a. een onzevader, een weesgegroet en het credo. Daarna gaat men naar de plaats waar het kruid groeit en spreekt de plant aan als volgt: O heylig kruyt Lancia Christi; ik bemaene ende bezweere u in den Naem des Vaders ende des Zoons ende des Heyligen Geest. Amen enz. Na deze bezwering plukt men het kruid en legt het voor zich op de grond. Men knielt ervoor neer en zegt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per Nomen Dominijesu Christi et Virgo Maria noch bidde en bemaene ik deze Lancia Christi, bij der Maget Maria enz.. Nog steeds knielend neemt men de plant in de linker hand en zegt nog een gebed waarbij niet alleen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, maar ook Enoch, Elias, Sint-Jan Baptist, Zacharias, de profeet Daniël, Abraham, Isaak, de Drie Koningen en Maria gevraagd worden dit kruid te helpen ‘gebenedyden’. Voor het voortleven van het geloof aan de toverkracht van deze plant tot op onze dagen, verwijzen we ten slotte nog naar de anekdote meegedeeld door A. De Cock, o.c., p. 27.
75. De krachten van valeriaan zoals ze in deze tekst opgesomd worden, kunnen we samenvatten als volgt: 1) een pleister gemaakt met het water van valeriaan en gelegd op de tegenovergestelde zijde van het ‘ghescut’, doet de wonde genezen; 2) de wortel van de plant op een vrouwenborst gelegd, doet de vrouw al haar ‘verholentede’ zeggen; 3) een man die met de wortel wordt aangeraakt, zal ‘hu doen al dat ghij hem bidden sout’; 4) wanneer twee mensen het kruid samen eten, zullen ze nooit meer scheiden, noch ruzie maken maar elkaar steeds beminnen. De derde eigenschap vinden we ook terug in no 65; voor de vierde eigenschap verwijzen we naar no 64. Ook in Die Evangeliën van den Spinrocken vinden we deze eigenschap van de plant terug: Om eendragt en vrede te maken tusschen man en vrouw. Geeft man en vrouw (die dikwyls oneenig zyn) alle beide te drinken uit een kroeze water, van een kruid, geheten Valeriane, en zij zullen vereenigen en vreedzaam leven, zoo lang als het duurt. Ook Albertus Magnus, in zijn Boeck der Secreten, vermeldt deze eigenschap van valeriaan of amantilla: ...ende als ghi die [d.i. de vechtenden] sussen wilt / gheeft haer te drincken tsap van Amantille / dat is Valeriane ende si sullen terstont vrede hebben met malcanderen. Een uitvoerig bezweringsformulier van deze plant ‘om een persoon tsynen wille te gecrygen’ werd uitgegeven door G. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marez, ‘Een Bezweringsformulier uit de XVIe eeuw’, Brabantsche Folklore, V (1924), 151-154. De eerste en de tweede eigenschap, die in no 75 aan de plant wordt toegeschreven, hebben we tevergeefs in andere bronnen gezocht. In de Zak der Konsten wordt het volgende middel aanbevolen om een vrouw haar ‘verholentede’ te doen bekend maken: Neem het hart van een raaf en leg 't een vrouw op haar borsten, zij zal u antwoorden op al hetgeen dat gij haar vraagt. 76. Voor ‘leuessche’, ook wel ‘lavetse’ genoemd (Levisticum Officinalis L.), heeft R. Dodoens, o.c., p. 50, de volgende toepasselijke passage: Het saedt van lavetse heeft de selve kracht en de voorseyde ghebreken: bovendien doet het noch pissen / ende verweckt de maent-stonden / ende drijft af de te lange achterblyvende secondinen oft nae-geboorten: ende is seer nut tegen de worginge oft opstijginghe des Moeders. In recepten tegen het water wordt deze plant dan ook dikwijls aangetroffen: M.A. Van Andel, o.c., p. 288: ‘Sie wirkt nierenreizend, harntreibend’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. WoordenlijstGa naar voetnoot(1)A
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I(J)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
N
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Q
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
R
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z
|
|