Veelderhande schriftuirlijcke liedekens gemaekt uyt het Oude ende Nieuwe Testament
(1700)–Anoniem Veelderhande schriftuirlijcke liedekens gemaekt uyt het Oude ende Nieuwe Testament– AuteursrechtvrijOp de wijse: Ick bid u Heere laet my dichten.
SAlomon een wijs Koningh rijcke,
Gebruyckte 's wereldts lusten planteyt,
Noyt Mensch in weelden, sijns gelijcke,
Maer als hy 't al heeft overleyt,
| |
[pagina 325]
| |
Hy sprack, het is al ydelheyt, en pijn,
Niet en is beter in elck termijn,
Dan weldoen ende vrolijck zijn.
2. Laet ons nu vrolijck houden geeste,
Verblijden in d' Heer onsen Godt,
Want sulcke blijdtschap in den geeste
Is een dierbaer deel ende lot,
Ia boven goet en gelt in pot, of schrijn
Niet en is beter in elck termijn,
Dan weldoen ende volijck zijn.
3. Het Vrolijck zijn wordt seer gepresen,
Maer 't weldoen meest besijden staet,
De werldt in haer ydel wesen
Die siet men na's vleeschs lust en raedt
Verblijden in haer sondigh quaedt, fenijn,
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
4. Die wel doet mach hem wel verblijden,
Met een goede Conscientie bloot,
'T Goede navolgen aen alle zijden,
En geestelijck verheugen groot,
Komt over een , gelijck als broodt, en wijn:
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
5. Wel doen dat is Christum geloven,
Den Sone Godts, zijn heyligh woort,
Maer al voor eerst weerdige schoven
Van rechte boete brengen voort,
Trecken in 's Heeren jock accoort, een lijn:
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
6. Het quaedt doen sal de Heere wreken
Met eeuwigh lijden en verdriet,
Den quaetdoenders sal hy toe spreken,
Gaet al van my, ick ken u niet,
Als men de Schrift al over ziet, divijn:
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
Pause.
| |
[pagina 326]
| |
7. Die quaet doen, haer is toegeschreven
Het eeuwigh sterven, druck, angst en wee:
Maer die goet doen, het eeuwigh leven,
Ioannes vijve: Romeynen twee:
Dus om doorvaeren dees fel Zee, vol pijn,
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
8. Laet ons sover ende rechtveerdigh,
Godtsaligh wandelen gemeen,
Den Euangelio Christi weerdigh,
Als die gewasschen zijn, en reen,
Niet keeren tot dat slijck als een, vuyl zwijn:
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
9. Laet ons den Heere niet vergeten,
Door geenerley Afgoderie,
Het zy met drincken ofte eten,
Toesiende dat ons niet geschie,
Gelijck als Israel in de, Woestijn:
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
10. Door disputeren en argueren,
Wort niet vermeerdert des Heeren Lof,
Meest elck die ander wil blameren,
Hem quelt den balck en siet het stof,
Wat baet sulcke geveynstheyt of, quaet schijn?
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
11. Neemt my ten besten doch dit singen,
't Is om verlichten elckx herte zwaer,
Want die menschen in vele dingen
Bekommert zijn, 't blijckt openbaer,
Nochtans siet, Een is nodigh maer, ten fijn,
Niet en is beter in elck termijn,
Dan wel doen ende vrolijck zijn.
K.V.M. |
|