Veelderhande schriftuirlijcke liedekens gemaekt uyt het Oude ende Nieuwe Testament
(1700)–Anoniem Veelderhande schriftuirlijcke liedekens gemaekt uyt het Oude ende Nieuwe Testament– AuteursrechtvrijOp de wijse: O Christen Broederen in't Generale.
O Christus Godt Heere van groter waerden
Suyver Lammeken soet:
Gy zijt in't vleesch verschenen op der aerden
Met alsoo groot ootmoet,
Gy hebt dat eeuwich goet,
U Heerlijckheyt verlaten;
U volck selve besocht,
Die in 's doodts schaduw' saten,
Uyt Liefde boven maten,
Den mensche dier gekocht.
2. Gy waert geboren, Koninck groot van machte,
| |
[pagina 252]
| |
In Bethlehem Iuda:
(Van eener maegt, ootmoedig van gedachte,
Die voor Godt vant gena,
Geheeten Maria)
Al in een stal van Beesten,
In armoede aldaer,
O Godt Vader der Geesten,
Men maeckte niet veel feesten
met uwen Soon eerbaer.
3. Want daer en was geen plaets' in de herberge,
Om den Heer te ontfaen,
Ootmoedich lam, sachtmoedich vry van erge,
Hoe zijt gy voor gegaen;
De bootschap wert gedaen,
Niet aen seer groote Heeren:
Maer aen Herderen slecht;
O Menschen wilt u keeren
Tot Christum, ende leeren
Ootmoedich zijn oprecht.
4. Simpel en slecht quam oock uwe voorbode,
Niet in kleederen sacht,
Koninck gy die, gelijck te zijne Gode
Geen rooff en hebt geacht;
Tot Nazareth volbracht,
In u heylich lichame,
Hebt gy menigen dach,
U Ouders gehoorsame,
Daer doch in uwen Naeme,
Al haer saligheyt lagh.
5. Geen hooge, wijse, noch Edel geboren,
Van der Werelt ge-eert,
En hebt gy tot Apostelen verkoren;
Maer menschen ongeleert,
Aldaer gy hebt verkeert,
Hebt gy Visschers gevonden,
Ter Galileetscher Zee,
Die u ten selven stonden
Volgden, na u vermonden,
| |
[pagina 253]
| |
En lieten haer geree.
6. U Wandelinge was vry onverbolgen,
Al in vernedertheyt:
Alwaer gy gaet (sprack een) wil ick u volgen
Maer gy hebt hem geseyt:
Vossen hebben (planteyt)
Holen, de Voog'len nesten;
O Koninck goedertier,
In dees' Aertsche gewesten
En hadt gy niet ten besten,
Om't hooft te rusten hier.
7. Sathan ginck u al sijn rijcken vertonen,
Maer gy en achtes niet;
Als u de menschen Koninck wilden kronen
Gy zijt bevlooden ziet;
En als't oock is geschiet
Dat u Iongeren keven,
Om de meeste te zijn:
Gy hebt hen-lien gegeven
An u ootmoedich leven,
Een goet exempel fijn.
Pause.
8. De wereltlijcke Koningen heerschappen
Heeren sijn sy genaemt;
Maer al die willen volgen u voetstappen,
Alsulcks niet en betaemt:
Want gy om dienen quaemt,
Niet om gedient te wesen:
Noch is dit u vermaen:
Wordt niet om hoogh geresen,
De Heydenen na desen,
Seer in de werelt staen.
9. Gy loofdet den Vder dat hy 't liet weten
Den kleynen (seer bemint)
Van 't Hemelrijcke de hooge secreten,
Gy segt: wie als een kint,
Ootmoedigh is gesint,
In't Hemelrijck de meeste,
| |
[pagina 254]
| |
Is desen excelent:
Die arrem sijn van geeste,
In die Hemelsche Feeste:
Sijn Erfgenaem bekent.
10. Koninck van Zyon ootmoedich van zeeden,
En sachtmoedich vermaert,
Gy quaemt op een Ezelinne gereden,
Te Ierusalem waert;
Uyt ootmoediger aert:
d' Apostelen haer voeten,
Gewasschen boven dien,
Daer doch in uwen soeten,
Heyligen name moeten,
Haer buygen alle knien.
11. Doen u wel vreugt hadde mogen gebeuren,
Hebt gy verdragen smaet,
Geesselen, slagen, smerten en doleuren,
Al voor onse misdaet,
Die Krijgslien opstinaet,
U een kroone op-stelden,
Van doorenen seer fel,
U beschimpten en quelden,
Haer lasteren en schelden,
Hebt gy verdragen wel.
12. Ia tot der doot, de doot des Kruyces schandich,
Gy u ootmoet beweest,
O Heer der heerlijckheyt seer goederhandich,
Gy storft ende verreest,
Daer door (alsoo men leest)
Sit gy vry van verseere,
Nu an Godts rechterhant,
Gekroont met prijs en eere,
Gy hebt met snellen keere,
Verwonnen triumphant.
13. Prince hoeck-steen van den heyligen Tempel,
Vast in den Geest geplant,
Gy zijt in ootmoet ons een recht Exempel;
Maer gy doet wederstant,
| |
[pagina 255]
| |
Den hooveerdigen, want,
Gy haet alsulcke quaden;
Maer die ootmoedich blijft,
Die geeft gy u genade,
Dat sijn Ziele gestade,
Vol rusten wel beklijft.
K:V:M: |
|