Veelderhande gheestelicke liedekens
(1558)–Anoniem Veelderhande gheestelicke liedekens– Auteursrechtvrij
[pagina 343]
| |
Dunckt v dat wesen recht
Mijn ghenoechte ghy benijt
Mijn steruen is v iolijt
Ghy bekijft my als ic ben verblijt.
Ghy en kondt niet ghevroeden
Dat des werelts lust verdwijnt
En dat al haer goden
Niet en zijn dat wesen schijnt
Want wat ist dan hooghen moet
Lust der ooghen die verdoet
Die smake van dat eewighe goet.
Sy en zijn niet verloren
Al die rijck hebben gheweest
Abraham eerst al voren
Was rijck alsomen leest
Isaac en Iacob me
Dauid hadde rust en vre
Wie triumpheert so Salomon de.
Dat waren al figueren
Uan dat toecomende was
Die nv niet en wilt trueren
In dees weerelt broos als glas
Met Christum lijden verdriet
Die en sullen singhen niet
Dat eewich ghenoechlick liet.
Machmen niet blijde wesen
En God behaghende zijn
Moeten sy zijn verknesen
Druck lijden swaer ghepijn
Die Gods rijck sullen ontfaen
Dat en can ick niet verstaen
Hoe soudt met de werelt dan gaen.
O vleesch met uwen ooghen
Gods werck ghy niet mercken en kondt
Ghy moet v anders pooghen
Dat synen gheest in v woont
Daer met v naeckt swaren noot
| |
[pagina 344]
| |
Lijden en tormenten groot
Thelsche vier en die eewighe doot
Ghy soudt my wel doen rasen
Met uwen droeuighen sanck
Het schijnt het zijn al dwasen
Die tvleesch niet en maken kranck
Secht Paulus niet wilt verblien
Met den blijden tallen tien
Waerom mach dan gheen vruecht gheschien
Dat en moecht ghy niet trecken
Tot uwen voordeel voorwaer
Men mach met dwoort niet gecken
Want tis louter ende klaer
Blijde zijn is Gods consent
Maer niet met de weerelt blent
Want sulcke blijschap neemt quaden ent.
Ick en kan niet begrijpen
Al tghene dat ghy my preeckt
Als mijn ooghen sijpen
Hopen dancken my ontbreect
Maer als mijn herteken verhuecht
Al mijn leden zijn veriuecht
Ick dancke God dan wel van zijn duecht.
Ghy en kondt God maer dancken
Alst na uwen wille koemt
Ten sy dat ghy die rancken
Af snijt daer ghy v af roemt
En dat uwen lust versterft
U natuere en sin verderft
Gods rijck ghy nemmermeer en verwerft.
Wilt ghy my nv doen steruen
Als mijn leuen my wel lust
De doot sal wel doorkeruen
Mijn herte dus weest gherust
Als die koemt ick moeter an
Steruen sal ick ymmers dan
Daer en ontgaet wijf kint noch man.
| |
[pagina 345]
| |
Steruen dat moet ghy leeren
Eer de doot v ouerualt
Want tis tghebot des Heeren
Wee hem die daer teghen kalt
Swijcht snoo vleesch stinckende mes
Christus die dat leuen es
Sterft selue om onsen wille expres.
Mach mijn claghen niet baten
So wil ick rusten mijn hooft
Ende mijn beroemen laten
Want mijn macht vind ick berooft Ga naar margenoot+
Tgaet met my anders dant plach
Dat ick wille, ick niet en mach
Dus kiese ick voor best een goet verdrach.
|
|