Veelderhande gheestelicke liedekens(1558)–Anoniem Veelderhande gheestelicke liedekens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] C Een ander. ICk moet een Liedeken singhen Die liefde doet ontspringhen Ick en can my niet bedwinghen Uoort so moet ickt bringhen Uan mijn alderliefste lief Die voor my ghelijck een dief De doot ghesmaect heeft en groot grief Wanneer ick dat door zijn woort besief Uruecht in mijn herte verhief. Want hy heeft door zijn steruen My dleuen doen verweruen So dat ick niet en sal verderuen Maer Gods rijcke beeruen Door zijn dierbaer roode bloet Dwelck hy door zijn groot oodtmoet Wt storte ghelijck een vloet Waer mede hy te nieten doet De macht van al thelsche ghebroet. Als ick voort vant gheschreuen Dat Christus die is dleuen Hem heeft ouerghegheuen Uoor ons sondich sneuen Om dat wy door zijn liefde groot Ons leuen van duechden bloot Soude brenghen ter doot So dede ick met arbeyt groot Tsondich leuen wederstoot. Ende ick ghinck begrauen De sonde die ons maect slauen Op dat God my mochte lauen Met gheestelicke ghauen Terstont schanck hy met blijde aenschijn My synen gheest vol vruechden fijn Die my dede blijde zijn Waer dore ick vreese gheen ghepijn Doot, weerelt, vleesch, noch helsch fenijn. [pagina 253] [p. 253] Ick en can niet verhalen Wt spreken met eenighe talen Hoe dat Gods vierich doorstralen Wech neemt allen druck en qualen Door der vierigher liefden brant Die te bouen gaet alle verstant Ongrijpelick ist want Ick en wiste noyt datmen vant Sulcke liefde en vruecht playsant. Hoe en soude ick niet beminnen Met herte en met sinnen Die my dees vruecht doet winnen Ende verlicht van binnen Al ist dat lijden my verstaert En dat de weerelt my beswaert Mijn herte dies niet en truert Gods liefde my bemuert Ick dancke hem diet al labuert. Vorige Volgende