Veelderhande schrifturelijke leysenen ende gheestelijcke liedekens alle menschen tot devotie verweckende(ca. 1587)–Anoniem Veelderhande schrifturelijke leysenen ende gheestelijcke liedekens alle menschen tot devotie verweckende– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Den xiiij. Psalm. Domine quis habitat. Op de wijse: Een Ridder en een Meysken ionck. O Heere wie sal in uwen Tent Woonen en blijven daer met lusten In uwen berch seer excellent, Wie sal doch daer in rusten. Die onbevleckt houdt sijnen tredt En hem tot deuchden hier wilt keeren Sijn betrouwen op den Heere sedt En wilt gherechticheyt hanteren. Die spreeckt de naeckte waerheyt bloot Altijdt in alle zijn ghedachten, Die van bedroch int cleyn oft groot Sijn tonghe seer wel can wachten. Die sijnen naesten hoort mijn verman Gheen quaet en heeft al hier bewesen, Noch hem gheen schade en heeft ghedaen, Te recht wordt die ghepresen. De boose zijn te niet ghebracht Door hem, maer die den Heer der Heeren, Vreesen hier wt al haer cracht Die sal hy exalteren. Die houdt dat hy sijnen naesten sweert Ende die zijn ghelt tot gheenen stonden Op woecker sedt, noch oock begheert Ghiften die hem worden ghesonden. Al die dit doet verstaghet wel Altijt sal hy seer wel beclijven Heel onberoert hy wesen sal Volstandich sal hy blijven. Vorige Volgende