Veelderhande schrifturelijke leysenen ende gheestelijcke liedekens alle menschen tot devotie verweckende
(ca. 1587)–Anoniem Veelderhande schrifturelijke leysenen ende gheestelijcke liedekens alle menschen tot devotie verweckende– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
Soo dat tot uwen lof idoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinnen.
O gulde Soon, o silver Maen,
O sterr'kens blinckend' als Robijnen,
Maer die daer binnen eens mocht gaen,
Vuyft Sonnen soud' hy vinden schijnen.
Schoon Vader-lant schoon Vaderlant
Godts alle triumphantsten throone:
In u is rijckdom abondant,
O salich die u krijcht ten loone.
U mueren zijn van goude fijn,
Bestroeyt mit peerlen zijn u straten,
In u en is gheen Sonne schijn,
Want ghy schijnt selver boven maten.
Hoe schoon blinckt daer den Diamant,
Hoe soetkens lagghen de Saphieren
Oock den Karbonckel triumphant
Gheeft licht in duysentich manieren.
Tapijtsery en isser niet,
Dit zijn Hierusalems tapijten:
De motten doense gheen verdriet,
Den tijdt en kanse oock niet slijten.
Och schoon Sion mijn liefste lief:
Ghy hebt berooft alle mijn sinnen
Maer desen roof doet my gherief,
Nu sal ick u alleen beminnen.
Dus roept mijn ziel, o Heere wanneer,
O wanneer sal ick van hier scheyden:
Naer u soo haeck ick even seer,
U wilt het vleesch my neer waerts leyden.
Ick ben hier in het tranen dal,
Den hooghen Thabor is daer boven:
Och laet my met u vrienden al
U majesteyt eens salich loven.
|
|