Van den VII vroeden van binnen Rome
(1889)–Anoniem Van den VII vroeden van binnen Rome– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |||||||||||||||||||||||||
Voorbericht.Eelco Verwijs, na de twee bekende volledige handschriften van Die Rose te hebben vermeld, namelijk het Comburgsche en het Amsterdamsche, zegt, blz. XXVII zijner Inleiding: ‘Een derde volledig handschrift schijnt nog te bestaan in Engeland, en is misschien bedolven in de boekerij van een dier Engelsche lords, die door eene verzamelmanie van allerlei zeldzame en oude dingen worden gekweld, en dus misschien voor goed voor onze letteren zijn verloren, tenzij een of ander gelukkig toeval het eens weder aan het licht mocht brengen.’ ‘Het was de hoogleeraar Serrure, die de aandacht hierop vestigdeGa naar voetnoot(1). In een bijvoegsel tot den catalogus voor 1836 van den boekhandelaar Thorpe te Londen, wordt een handschrift voor ℔. 53, 10 sh. te koop geboden, en aldus omschreven: ‘Romances in Flemish verses - Vincentii Speculum Historiale - Liber septem sapientium Romae - Liber Rose, in one volume, a most splendid manuscript upon vellum, containing 642 pages. Saec. XV. In fine preservation. Folio.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||||||||||
Het toeval heeft gewild dat het verdwaalde handschrift voor onze letteren niet verloren blijven en weer aan het licht komen zou. Wij hebben het aan de hoogstvereerende bezorgdheid van ons Ministerie van Binnenlandsche Zaken te danken, dat dit alleszins kostbare boek thans in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel berust en ter beschikking der Vlaamsche Academie is gesteld geworden. Zooals de catalogus van den Londenschen boekhandelaar Thorpe het beschreef, is het ja een prachtig handschrift op perkament, juist niet van 642 blz., maar van 332 folio's of 664 blz. in kl. folio, van 2 kolommen elke blz. Het is in perkamenten band en draagt op den rug, door eene moderne hand geschreven: Pa pars Specul. hist. Vincentii Bellovacensis. Liber 7 sapientium Rom., Liber Rosae, Omnia in fland., en, gedrukt op leder: Specul. histor. Lib. 7. sap. Romae. Lib. Rosae; en onderaan de cijfers 9799 en XCVIII. Onder op de eerste blz. leest men: Hieronymi Winghij canci Tor., ex empto. Bruxellae en mars 1614. H.E. Het hoort tot de XIVde eeuw. Het tweede gedicht, in onzen Codex vervat, van fo 256 tot fo 284 ro, beslaat 113 kolommen, elke van 40 verzen, behalve de eerste, waaruit er 3 verdrongen zijn door de versierde hoofdletter, en de laatste, op welke het gedicht eindigt met 34 verzen. Het geheel houdt 4514 verzen, doch werkelijk maar 4512, door het overslaan van een vers tusschen vs. 2168 en 2169, en een tusschen vs. 2184 en 2186. De titel van het gedicht staat op de laatste halve kolom van fo 256 ro. onder het einde van den Spiegel historiael, en luidt aldus in groote roode letters: Hier beghint dat boec vanden .vij. vroedē van binnē Rome. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||||||||||
Het boek, de historie of de roman, zoo men wil, van de zeven wijzen van Rome is wereldbekend. Het valt niet in 't bestek van den mij door de Bestendige Commissie opgedragen last, het historiek ervan uiteen te zetten. Het zij voldoende hier te wijzen op deszelfs alouden Oosterschen oorsprong in Indië, en zijnen min of meer gewijzigden vorm en inhoud in Perzisch, Arabisch, Grieksch, Latijn, Italiaansch en Spaansch, om aan te landen in Frankrijk, en zich, aan de hand 't zij van het Latijn, 't zij van de Fransche taal, in de Nederlanden, in Duitschland, in Scandinavië en Engeland te verspreiden. Charles Aubertin meldt o.a. het bestaan van eene Vlaamsche bewerking van het Boek der Zeven Wijzen, zonder echter zijn gezegde te staven. Tot op onze dagen was het ons in den Middelnederlandschen dichtvorm onbekend. Wel kent men er eenige in ondicht: Adelbert Keller, in zijne uitgaaf van Dyocletianus Leben von Hans von BühelGa naar voetnoot(1), schrijft blz. 35: ‘Holländisch.’ Die älteste bearbeitung ist 1479 aus dem lateinischen übersetzt und 1480 gedruckt. Sie beginnt: Hier beghīt die historie vā die seūe wise mānē van romē Welcke historie bouē matē schoen en̄ genoechlijkē is om horen en̄ oek vreemt end' luttel ghehoert, wāt si is nv nyewilinck in dit voerledē iaer vā lxxix getrāslateert en ouergeset wt dē latine in goedē duytsche op dattet die leeke lieden moghen verstaen. (Du Puy de Montbrun, s. 8 f. 68.).’ Keller vermeldt aldaar nog twee andere ‘hollandsche’ uitgaven: Die historie vā. die seuē wise | |||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||
man̄ē van romē, ohne nähere angabe, etwa 1488. 4o; beschrieben von Montbrun, s. 8., en Die seuen Exempels of Geschiedenis der seven wijzen van Rome. Delf, um 1498 oder 1499, wahrscheinlich bei Henrick Eckert von Homberch gedruckt; klein 4o; beschrieben von Montbrun, s. 68. Es ist diess kein abdruck der ausgabe von 1480, sondern aus dem deutschen übersetzt. In zijne uitgaaf van Li romans des sept sagesGa naar voetnoot(1) meldt Keller nog, blz. lxxxij, drie ‘hollandsche’ vertalingen: Die hystorie van die seuen wise mannen van Romen. Te Delf in Hollant, 1483. 4o mit Holzschn. (Ebert 13593); Hier beghint de historie van den VII wiisen mannen van rome. Antw. N. de Leeu, 11 apr. 1488, 4o mit Holzschn. (Nyerup 152. Ebert 13594), en Eine ausgabe von Delf 1493, 4o (Ebert 13593). In de openbare boekerijen van België schijnt er geene Nederlandsche uitgave der Zeven Vroeden of wijzen te bestaan. Ons achtbaar en hoogst dienstvaardig medelid Dr. Campbell, Bewaarder van de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, berichtte ons het bestaan in Holland van een Nederlandschen druk, van ongeveer 1480, te Gouda, bij G. Leeu, in de boekerij te Haarlem; van een druk te Delft verschenen in 1483, in de Utrechtsche Rijksuniversiteit boekerij; en een druk van omstreeks 1490, in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage; ook van een druk van Antwerpen, bij Nic. de Leeu, 1488, in de Koninklijke Bibliotheek te Copenhagen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||
De bekende uitgaven van ons werk in het Latijn zijn in de Nederlanden nog zeldzamer. De Koninklijke Bibliotheken van Brussel en 's Gravenhage bezitten het boek van Johannes de Alta Silva of de Haute-Selve, onder den titel van Historia de Calumnia novercali (que septem sapientium dicitur, zegt de Prefatio, gedrukt te Antwerpen, bij Geeraart Leeu, den 6en November 1490; en de heer Campbell meldt ons eenen druk zonder opgaaf van drukoord of jaartal (maar Gouda, G. Leeu, c. 1479), in de boekerij te Cambridge. Ons achtbaar medelid heer Ferd. Vander Haeghen deed ons het bestaan van een handschrift kennen in Berlijn: Septem sapientes Romae, fol. 67, Ms lat. Val. Schmidt disc. cler. s. 93, en heer L. Roersch deelde ons eindelijk eene Latijnsche moderne uitgave mede van Strassburg, K.J. Trübner, 1873, onder den titel Johannis de Alta Silva, Dolopathos sive de Rege et septem sapientibus, uitgegeven door Hermann Oesterley. Voor het overige zien wij ons verplicht den lezer te verzenden naar Charles Aubertin, Histoire de la langue et de la littérature française au moyen-âge, naar Hermann Oesterley, en inzonderheid naar Adelbert Keller, in zijne bovengemelde Hoogduitsche en Fransche uitgaven der Zeven wijzen. Als behoorende tot de geschiedenis van de legende der Zeven Vroeden mogen nog aangehaald worden, onder anderen, deze verzen uit den roman van Seghelijn van Jherusalem:Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||||||||
Vs. 7988. Doe sprac die paeus dese woerde:
‘Van Jherusalem Seghelijn,
Sijn alle dese kinder dijn?’ -
‘Ja si, here, in goeder trouwen;
Ic wanse an seven joncfrouwen
In seven nachten, des sijt wijs.’
Die paeus seide: ‘Ic gheve hem prijs.
Si sijn die vroetste vele te voren,
Die kerstijnhede toebehoeren:
Ic wille dat si onthouden bliven:
Ic gheve hem broot te haren live.
Si sullen tghelove helpen sterken
Ende vordel doen der heiligher kerken.
Die seven vroede heeten si.’
Aan de in den Seghelijn voorkomende ‘Zeven vragen,’ vs. 7866-7974, is ontleend een vijftiendeeuwsch dichtstukje van 117 verzen, getiteld: Vanden zeven vraghen van Jherusalem Zeghelijn, beginnende aldus: Van Jherusalem Zeghelijn
Adde zevene zone, dats waerheit fijn,
en eindigende: Dese zeven sonen, in warer talen,
Wan Zeghelijn an zeven jonefrauwen,
Die daerna worden alle te male,
(Te Rome binnen me mochtse scauwen)
Die zeven vroede, als ic versta,
Ende worder toe vercoren naGa naar voetnoot(1).
Eindelijk stippen wij nog aan, dat eene Rederijkkamer, de Barbaristen van Meenen, volgens een | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||||||||
bescheed van den 28en Juli 1577, ‘De Zeven Vroede’ werd geheetenGa naar voetnoot(1). De inhoud van ons dicht- of rijmwerk is, in korte woorden, de volgende: De Roomsche keizer Diocletiaan (Dyoclesiyen, Diocliseen) is weduwenaar geworden; hem blijft over een eenig kind, een knapelijn van zeven jaar oud. Willende voorzien in zijne opvoeding, vertrouwt hij het aan ‘die seven vroede van sinen rike’, die het kind gedurende zeven jaren beurtelings, elk een jaar, onderwijzen in de zeven kunsten, namelijk ‘Astronomie, Fizike, Ingromancie, Arismatike, Gramare, Rhetorike ende Musike’. Deze zeven heeten Bauxillas (Banxillas), Anxilles, Tintillus (Tentillus), Maelquidart (Malequidart), Cathoen, Jesse en Mamas of Mauras. Ondertusschen hertrouwt de keizer. Zijne vrouw uit het verlangen, dat 's keizers zoon nu in het vaderlijk huis terugkome. De keizer roept hem terug en verzoekt dat zijne leermeesters hem vergezellen. Doch zij raadplegen de gesteltenis der maan en ontwaren erin, dat de jongeling sterven zal bij het eerste woord, dat hij in het paleis spreken zal, en leggen hem op, zich de eerste zeven dagen te houden als een stomme, zoodat zijn vader geen woord uit hem krijgt en ten uiterste over hem en op de leeraars vergramd is. Maar de keizerin, die op hem verliefd is, waant hem de spraak wel te zullen teruggeven, en neemt hem met haar in hare kamer. Zij verklaart den jongeling hare liefde, spant alle verleidingsmiddelen in om hem te vervoeren, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||||||||
maar zij krijgt hem niet tot spreken noch toegeven. Hierop ontsteekt zij van spijtigheid in gramschap, scheurt hare kleederen, krabt haar aangezicht te bloede, roept hulp en moord, beschuldigt hem bij den keizer van geweld en verkrachting en eischt zijnen dood. De zwakgeestige keizer spreekt het doodvonnis uit en zijn zoon wordt verwezen om onmiddellijk ter dood gebracht te worden. 's Lands baroenen bekomen dat de uitvoering voor eenen dag geschorst wordt. Beklag der keizerin, die haren echtgenoot voorzegt, dat hij door zijnen zoon eens zal onttroond en onterfd worden, en hem, ter staving harer voorspelling, het gebeurde verhaalt ‘met eenen pijnboom en zijne scheut’, waardoor de keizer zich weêr laat overhalen om zijnen zoon 's anderdaags te doen sterven. Hier volgt nu eene reeks van verhalen, dag voor dag, beurtelings door de keizerin, om hare wraakzucht voldaan te zien, en van elk der zeven wijzen, om, door voorbeelden van vrouwenlist, den jongeling te redden, zoodat men den zevenden dag bereikt, waarop de zoon, naar de teekens der astrologie, gevaarloos spreken mag. Hij ook verhaalt nu in volle vergadering eene gebeurtenis, waardoor hij zijne vaderlijke liefde doet uitschijnen, en vertelt in alle waarheid het voorgevallene met zijne stiefmoeder. De verbolgen keizer roept hierop 's lands baroenen te gader om het vonnis over zijne ondeugende echtgenoote uit te spreken, en de uitspraak dezer rechters luidt: dat de keizer naar zijnen vrijen wil over de ontrouwe en boosaardige handelen zou. De vorst veroordeelt haar ten brandstapel, schenkt zijnen zoon zijne liefde terug en wil dat de zeven wijzen thans ook zijne vrienden zouden wezen, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XIII]
| |||||||||||||||||||||||||
Ziehier de titels van de verhalen door de keizerin en de zeven vroeden aan den keizer voorgehouden:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina XIV]
| |||||||||||||||||||||||||
Ten slotte het verhaal van 's keizers zoon, wien het na de zeven dagen veroorloofd is zonder eenig gevaar te spreken. Hij vertelt van het kind eens ridders, hetwelk door zijne ouders verlaten werd, omdat hun voorspeld was, dat het hen eens in staat zou te boven gaan, en inderdaad, door zijne schranderheid ‘in het verstaan en het uitleggen van de taal der dieren’, eens konings dochter trouwt en zelf koning wordt, maar in dezen hoogen stand zijne arm gewordene ouders bij zich laat roepen en hen gevoegelijk onthaalt. 's Keizers zoon sluit zijn verhaal met de eenige zedeles, de vereering van vader en moeder, die het boek bevat. ‘Vader,’ zegt hij: ‘Ghi ne dorft niet wanen, al had ic genoech
Al so vele eren boven u
Alse ghi boven mi hebt nu,
Dat ic u soude tonwerder hebben;
Een twint niet, dar ic wel seggen.
So ne soude elc goet kint, wart vroet,
Die vader of moeder belgen doet.
Het moet hem werden te sure.
Al die vertellingen, ja kindervertelsels, hebben. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XV]
| |||||||||||||||||||||||||
zoo min als de meeste ridderromans, geen ander belang dan ons te leeren dat, over zoo wat vijf honderd jaar, velen, zooniet de meesten onzer voorouders, behagen schiepen in zonderlinge, wreedaardige, sterkroerende tooneelen, hierin niet ongelijk aan de meesten onzer negentiendeeuwsche medeburgers en burgeressen. En het verwondert ons zeer dat in Duitschland, op den geliefkoosden bodem der wetenschap en der burgerlijke deugden, mannen gelijk Marbach en Simrock, hunne schoone begaafdheden besteed hebben om deze nuchtere en noch stichtende noch onderrichtende sprookjes als Die sieben weisen Meister, onder het volk levendig te houdenGa naar voetnoot(1). De Seven Vroede zijn geene vrucht van Nederlandschen bodem, zoo min als de talrijke ridderromans, welker meer taalkundige dan letterkundige of beschavende verdiensten eene zoo ruime plaats in de geschiedenis onzer letteren beslaan. In een tijdvak van, zoo 't schijnt, genoegzaam algemeenen welstand, rijkdom, weelde en pracht, en wat al ontzenuwende werkingen en gevolgen door de verzaadheid te weeg gebrachtGa naar voetnoot(2), kan deze Zola'sche letterkunde, gereedelijk bij onze materialistische bevolking ingang gevonden, en er eenen merkelijken maar stellig geenen heilzamen invloed op uitgeoefend hebben. Op het einde der vijftiende eeuw verspreidde deze ongezonde Zuidersche letterkunde, door behulp van de drukpers, en ja, ‘door het onderwijs’, zoo | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||||||||||||||||||
zeer en zoo langen tijd in alle de schichten der maatschappij, waar het Volksboek tevens schoolboek geworden was, dat de Antwerpsche bisschop Joannes Malderus, in het jaar 1621, eene Censura uitvaardigde, die ons de zedelijke legermacht der toen in scholen en families gelezen volksboeken, en beknoptelijk hunnen gewraakten inhoud leert kennen. Deze Censura werd uitgegeven in de Vlaamsche en in de Latijnsche taal; de Vlaamsche tekst is niet meer te vinden en de Latijnsche is uiterst zeldzaam geworden. Derhalve achten wij het doelmatig ten minste den titel der toenmaals in omloop zijnde en door den bisschop afgekeurde volksboeken hier mede te deelen; de heer Karel Ruelens gaf, onder den titel La bibliothèque bleue en Belgique, eene Fransche vertaling uit van den geheelen inhoud der CensuraGa naar voetnoot(1). De kerkvoogd verdeelt die boekjes in vier klassen: - I. Volstrekt verboden, niet alleen die in de scholen te lezen, maar ook ze in de winkels te verkoopen: Historie van America oft Brasilien. - Parthenoples. - Marijken van NimmeghemGa naar voetnoot(2). - Malegijs. - Bagijnken van ParijsGa naar voetnoot(3). - Robrecht den Duyvel. - Richard sans poeur. - Ulen-spieghel (Nihil ferè habet boni, foeditatibus et ineptiis scatet). - II. Niet toegelaten, zelfs niet ze te verkoopen, omdat ze | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XVII]
| |||||||||||||||||||||||||
nooit van iemand werden goedgekeurd, noch gemakkelijk te verbeteren, noch geschikt te maken zijn voor kinderen: Sack der konsten. - Pyramus ende Thisbe. - Sandrijn ende Lancelot. - Aurelius ende Isabella. - Floris ende Blancefleur. - Onse lieve vrouwe Psalm-sondagh. - III. Reeds vroeger afgekeurd, doch onlangs verbeterd; zoodat alleenlijk de oude en niet gezuiverde moeten verworpen worden; de verbeterde en diegene waaruit de aanstootelijkheden zijn weggenomen, worden goedgekeurd: Frederick van Genuen. - Destructie van Troyen. - De Vier Hemskinderen. - Jason ende Hercules. - Den Ridder met de Swane. - Galien Rethor. - Den Zielentroest. - D'ure des Doodts. - Destructie van Jerusalem. - Jan Mandevijl. - Fabulen van Esopus. - Manierlijcke zeden. - De verduldighe Helena. - Les dialogues de Marchandise. - IV. Uit de scholen gebannen totdat zij verbeterd zijn, wat voor de meesten korteling zal gedaan worden: - Ghenuechelijcke exempelen oft Kluchtboeck. - Turrias ende Floretta. - Valentijn ende Ourson. - De 7 Blijschappen van onse lieve Vrouwe. - Peeter van Provencen. - Buevijn ende Susiane. - S. Annen leven. - Alexander van Mets. - Den Ridder Galmi. - Florent ende Lion. - Pontus ende Sidonie. - De schoone Leonille. - Melusine. - Hugo van Bordeaux. - Seven Vroeden van Roomen. - 71 Nieuwicheden. - Trois Comedies. - Heures de recreation. - Doctrinal de la Sapience. - Les douze Dialogues. - Institution de la Femme Chrestienne. Onder deze afgekeurde volksboeken bevindt zich dus ook, en wel in de vierde klasse, hetgene bekend onder den naam van de ‘Seven Vroeden van Roomen’, waarvan de oorspronkelijke uitgave aan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XVIII]
| |||||||||||||||||||||||||
de Vlaamsche Academie was voorbehouden. Het wordt er volgenderwijze gekenmerkt: ‘Eene vrouw vertoont zich ganschelijk naakt aan haren zoon, dien zij tot zondigen uitlokt; er wordt schandelijk gewaagd van sodomieterij; eene vrouw snijdt haren dooden man ooren, neus en geslachtsdeelen af; eene jonge dochter verkiest boven hoererij eene heiligschending met eenen priester, en geeft er de reden van. ‘Deze beschrijving strookt niet volkomen met ons veel minder onzedig handschrift, ofschoon zij er over 't algemeen toepasselijk op is; wij zijn echter niet in staat onzen tekst te vergelijken met een der hoogst zeldzame nog bestaande gedrukte exemplaren. Ons gedicht is eigenlijk geene vertaling van eenen Latijnschen of Franschen tekst, maar eene zeer vrije bewerking, zooals de meesten onzer uitheemsche romans. De opsteller heeft zich ertoe bediend van den Latijnschen druk van 1490 van Geeraert de Leeu te Antwerpen, en verwijdert zich niet merkelijk van de Fransche uitgave van Keller, noch van de uitgaven van Marbach en Simrock. Om het nu ook onder taalkundig opzicht te kenschetsen, afgezien van zijne waarde als bellettristisch gewrocht, moeten wij bekennen dat wij het niet zeer hoog schatten kunnen; de stijl is wel doorgaans vloeiend en klaar (wij schuiven gaarne eenige duistere plaatsen op rekening van den afschrijver), doch een blik doorheen den tekst en onze woordenlijst getuigt van eene schroomelijke onvastheid in de spelling, en een al te licht omspringen met het rijm. De taal is doorslaand die van een Brabander. Zij is tamelijk vrij van bastaardwoorden. Wij treffen er eenige gallicismen aan, als: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XIX]
| |||||||||||||||||||||||||
vs. 147 Wit hadde hi de huut ende claer,
Kersp ende ghelu hadde hi thaer.
915[regelnummer]
Al werpende de ekelen neder.
1670[regelnummer]
Scone ende jonc weet ic mi.
Voeg daarbij het veelvuldige stoprijm: bi miere trouwe, par ma foi. De liefhebber van spreuken zal ons wellicht dank weten hem de moeite te sparen die in ons gedicht op te sporen; ziehier degene die er in voorkomen:
vs. 1405 Die wijf sijn jammerhertech sere. -
1573[regelnummer]
Bedi gode herte mach niet liegen.
1755[regelnummer]
Die niet wilt winnen moet verliesen:
Van tween quaden sal men dbeste kiesen.
1910[regelnummer]
Ende hets sede der oude liede
Dat si jonge wijf nemen gerne,
Ende menichwerf sijn si te scerne
Gedreven darbi, ende rouwet hem achter.
Maer hets te spade alse ene hevet lachter
Dat hijs hem dan wachten soude.
1921[regelnummer]
Maer so een meer maelt, so hi moeder es;
Bi den ouden man segge ic des
Hi was geout vele sterke
Ende gecranket van sinen werke.
2639[regelnummer]
Hets wel ware, dat men seit:
Alse de catte es van huus,
Dat dan rincleert de muus.
2710[regelnummer]
Een quaet wijf helpt niet gewacht. -
2797[regelnummer]
Na bliscap comt dicke rouwe,
Ende na rouwe bliscap guet [groet?]. -
3345[regelnummer]
Ondanc moet hebben hie,
So wi dat es, die al sine daet
Laet te beteren op wives raet.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina XX]
| |||||||||||||||||||||||||
3359[regelnummer]
Daer viel si van .ij. stoelen op derde.
3480[regelnummer]
Alse vluchtech es een here,
Mach ment slaen, sonder were.
3975[regelnummer]
Maer de lust [nl. de list] es groet van wiven,
Daer en helpt jegen wachten negeen.
3993[regelnummer]
Het es waer wat men seet:
Die enen andren wil bedriegen
Hem es luttel om een liegen.
4505[regelnummer]
Die vader of moeder belgen doet,
Het moet hem werden te sure.
Wat er ook zij van de innerlijke waarde van de Zeven Vroeden, zooals iedere nieuwe ontdekking op het taalkundig gebied, zullen zij ongetwijfeld een verheugend verschijnsel wezen, hoe gering de verdienste ook moge zijn van den uitgever. Wij kunnen dit voorbericht niet sluiten zonder nogmaals onzen warmen dank te betuigen aan de heeren Karel Ruelens en Julius Petit, Bewaarders onzer Koninklijke Bibliotheek, die ons het volbrengen van onzen last bereidwilligst vergemakkelijkt hebben. |
|