had ingeboezemd welke door hen jubelde. Dik en vet als een pater, maar gezonder, breeder, fleuriger, scheen hij zijn vertrouwen en zijn geluk te hebben doen deelen aan al die jeugd thans meêgevoerd op den maatgang van zijn wezen. Hij lachte goedig en gul zijn neven en nichten toe, hij lachte hen toe met zijn wijdopen mond, met zijne heldere oneindig doorschijnende oogen, hij lachte hen toe met den frisschen lach van een kind.
Terwijl hij met Lily eene guerilla voerde, waarbij fijne dorre takjes en kleine pijnappels tot moordwerptuigen dienden, liet hij nu en dan op zijn uitverkoren familie een omvattenden blik vallen, die met ongeruste zorg vertoefde op het weerspannig-omlokte hoofd van Clelia, de jongste, de bekoorlijkste zijner nichten. Zij zweeg, half ernstig, terwijl haar sombere vrijer met een bundeltje gras heuren hals kittelde; de lippen halfopen, de neusvleugels verwijd, geniepig, onbeweeglijk en oplettend, bespiedde zij het gunstig oogenblik om onverwachts de prikkelende bloemen te grijpen; hij volgde hare onmerkelijkste bewegingen; beiden gevoelden bijna den wellust van onmiddellijke liefkozingen.
Maar schielijk bewoog een golving van dartele vroolijkheid heel de groep, en de verliefden vielen voor een oogenblik uit hunne rol. Schaterlachen sprongen van alle zijden los, schertsen doorkruisten elkaar, de stemmen vermengden zich, men verstond elkander niet meer. Er was een stond van onbeschrijfelijke verwarring, geroep, geraas, geschok. Het gewoel dan bedaarde allengs: op dien storm van vreugde volgde eene stilte. Nina stond op, rekte zich uit, en merkende hoe heur haar in de war lag, ging zij in 't nabije hakhout een waterplas zoeken, die haar tot spiegel dienen kon. De verliefden verzonken in hun droomerij, en bleven nadenkend, meer dan zij wilden laten blijken.
Toen, om het stilzwijgen te breken dat hun zwaar begon te vallen, zong een hunner, terwijl hij zich op een heel kleine gitaar, echt kinderspeelgoed, begeleidde, dit ironisch liedje: