Van Nu en Straks. Nieuwe reeks. Jaargang 1(1896)– [tijdschrift] Van Nu en Straks– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Een Beeld van de Zee Het stormig slaan der wild-bezielde lucht Benevelt de enkle sterren die vaag lichten... De zee zwelt hoog en breekt, in wilde vlucht, Haar golven grootsch en lichtend; en de dichte Regen, staêg-druppelend in luid geruisch, Koelt noch bedaart de slingers solfer-vlammen, Die, vlekken brandend in het warm gebruisch Der deining, ópbewegend krommen kammen Van vloeibaar vuur. Een gloed dringt welvend voor; En buldrend heffen, in zijn vuur-rood spoor, Zich baren half in 't licht; zij zijgen, stijgen Of schrijden schuimend voort, met brandend slaan Ophuilend tot waar lage wolken dreigen. De weerlichtvlammen door het duister gaan; Zij vuren boven zee en blauw verzinkt Haar neergeslagen klaarheid lang en luid In 't volgestreepte nat, dat toomloos klimt. En hooger rijst de gang der zee, waaruit, - Als uit een zee van vlam - de gouden strooken Van bliksemschijnen loopen, die zich, 'lijk Goudwegen gaan vernietgen in 't heerlijk, Omwazigd licht van licht-doorgloeide smoken. Dan giert laag-zwierend weer een rukwind neêr En 't is of 't stormend zwerk, met laaien val, [pagina 232] [p. 232] In 't zeelijf siddrend dringt: met eenen keer, Splijt zich de zee, en golven zonder tal Kentren, het scheurend diep gulpende inslierend. Gloei-stroomen, rood als vieren, steunen tierend Muren van water die, zich ruig opstekend, Voorovervallen tot weg-slingrend schuim. De diepte kreunt en zucht; de baren breken De baren stuk, en roerloos holt zich 't ruim Beneên. - Verstommend stil blijft dan de zee Een stond... maar wilder, machtger komt en woedt Weer 't stormen. Duizend bliksems klaatren meê En slaan de zee geklemd in vuurgen gloed, Die weer omhoog welft met der golven deining En wijd het zwerk doorstraalt met vlammenlijning, Met wederglans van solfer en van bloed. Augusti '96. Victor de Meyere. Vorige Volgende