[Avondstilte]
De volgende verzen zijn getrokken uit de ‘Vlaamsche Vlagge, tijdschrift voor het vlaamsche studentenvolk’, jaargang 1877, waarin wij het onlangs vonden met de naamletters H.V.
Uit genomen inlichtingen bleek dat de zedige schrijver niemand anders was dan Hugo Verriest, leerling van Guido Gezelle, leermeester van Albrecht Rodenbach, leider der Westvlaamsche studenten-beweging, en de fijnste en breedste geest dien wij in Vlaanderen ontmoetten.
Die ongemeen innemende man, die door zijn verstand, zijn karakter, zijn persoon, voor de hoogste onderscheidingen bestemd mocht heeten, is noch kannunik, noch lid eener academie, noch zelfs een befaamd literator; hij is eenvoudig pastoor te Wacken, een dorpje van Westvlaanderen, - en met dien toestand tevreden.
Wij zijn zoo vrij dit stuk te herdrukken, omdat het tot heden in de Nederlandsche letterkunde onbekend bleef, en daar eene eereplaats mag bekleeden. Wij kennen er geene uiting van reiner, hooger melancholie: tristitia rerum.
Van 't oogenblik dat die verzen - waar een heele wereld in wentelt - geschreven werden, was de tijd aangebroken voor eene algemeene, klassieke, tevens echt-vlaamsche poëzie. Albrecht Rodenbach ging die scheppen, doch na 't schrijven van een meesterstuk, ‘Gudrun’, stierf hij, nog student zijnde te Leuven, - en dat was eene der grootste smarten in het leven van Hugo Verriest.
P.V.L.