| |
| |
| |
De gewapende Pallas.
Utroque quiescere tutum.
Wijs: Voor het Vaderland en Vrijheid.
Wie toch wraakt, dat wij de boeken
Som's verwiss'len voor de kling;
Dat wij zorgs - verpozing zoeken
Zij, der wijsheids steun en eer,
Voert helmet, en schild, en speer.
| |
| |
Buchananus, door zijn zangen
En geleerdheid wijd vermaard,
Liet zich 't zwaerd op zijde hangen,
Voor geen krijgsgerucht vervaerd.
Voor wiens les en wijs vertoog
Schotlands scepter nederboog,
Mulheim hoorde, hij de helden
Van 't Smalcalder eedgespan,
Als een' wakk'ren oorlogsman,
Schoon zijn Roomsche lier,
Door haar' zuiv'ren zwier
Zelv' Tibull' stak naar de kroon.
| |
| |
Deusa mede, op wien dit Leyden
Nog, na zoo veel jaren, boogt,
Zag, door pen en degen beiden,
Zijnen roem alom verhoogd.
Als geleerden, 't grootsch gesticht
Van Minerva duur verplicht.
Zouden we ook van U niet spreken,
Is uw dienst nier beî gebleken
In de raadzaal en in 't veld?
't Staal, ten krijg gewet,
Aan 's Lands Vrijheid toegewijd,
Droegt ge in uwen jongen tijd.
| |
| |
Is, wanneer door Villems listen,
En der Franschen overmacht,
't Land, ten prooije aan selle twisten,
Bijna was ten val gebragt,
Van Minerva's Kroost, dat pal
Stondt, in 't harnasch, op den wal?
Zou 't ook ons dan niet betamen,
Dat we ons oeff'nen in 't geweer?
Zouden we ons den snaphaan schamen?
Neen; wij dragen dien, met eer.
Dat 's Lands hat'ren plet,
Minder eers aan 't Burgerhart,
Dan de kolf - baan of 't biljard?
| |
| |
Vormen ons de Wetenschappen
Voor de Burger - maatschappij,
Dat wij, fier, ter Krijgs - school stappen,
Weert Geweld en Dwing'landij.
Aan 's Lands dienst verpand,
En voor Dwang noch Onrecht veil,
Staast gewis nog eens 's Lands heil!
|
|