Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 5
(1863)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 423]
| |
Register van Charters en Bescheiden in het oude Archief van Kampen. Eerste deel. Van 1251 tot 1496. Kampen, K. van Hulst, 1863, in-8o. - VIII en 332 blz.
| |
[pagina 424]
| |
opleveren, en nog heb ik hier en daer eenige nummers van het Register, als zijnde van minder gewicht, niet opgegeven. Uit dit alles zal blyken, dat dit boek, zoo voor onze bibliotheken als voor onze archieven, onontbeerlijk is. Toen ik voor het eerst over den verdienstelyken arbeid van den geleerde, aen wien het toezicht over het Archief van Kampen toevertrouwd is, handelde, uite ik den wensch, dat de regering dier stad ook eenmael de teksten zelven der stukken, welke in het Register worden aengewezen, zoû laten drukken. Ik was des tijds onbewust, dat de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, gedeeltelijk die taek op zich had genomen. Het boekjen, waervan de titel hierboven aen staet, bevat vier-en-vijftig oorkonden over de betrekking der Overijsselsche steden op het Noorden van Europa gedurende de dertiende en veertiende eeuw. Verreweg de meeste dezer zijn in het Kamper Archief voorhanden, terwijl enkele te Deventer, Utrecht of elders gevonden werden. Zie hier het vervolg der vroeger medegedeelde lijst:
10. - (327) 1397. 19 Sept. - Gerlacus Morre cler. Traj. not. publicus geeft vidimus van het privilegie van Vlaenderen, den 23 Mei 1361 door Gend, Brugge en Iperen geschonken (no 138). ‘Anno millesimo trecentesimo nonagesimo septimo mensis Septembris die decima nona.’
11. - (342) 1401. 4 Maart. - Bisschop Frederik geeft vidimus van het groot privilegie van de steden van Vlaenderen van 23 Mei 1361 (no 138) aan de burgers van Campen. ‘Datum anno dom. millesimo quadringentesimo primo mensis Marcii die quarta.’
12. - (367) 1405. 13 en 17 Aug. - Burgerm. schepenen en raad der steden Gend en Brugge geven vidimus van het privilegie van | |
[pagina 425]
| |
graaf Lodewijk van Vlaenderen van 13 Mei 1361 (no 135). ‘Geg. int jaer ons Heren m.cccc ende viue vpten dertiensten en xviisten dach van Oughste.’
13. - (381) 1407. 1 April. - Jan hertog van Bourgondië, grave van Vlaenderen enz. geeft vidimus van het privilegie van Lodewijk van Vlaenderen van den 13 Mei 1361 (no 135). ‘Donné en notre ville de Gand le premier jour d'auril apres Pasques l'an de grace mil quatre cent et sept.’
14. - (382) 1407. 4 April. - Jan hertog voorn. bekrachtigt het privilegie van graaf Lodewijk van 15 Nov. 1359 (no 131). ‘Donné en notre ville de Gand le iiiie jour d'Avril apres pasques l'an de grace mil quatre eens et sept.’
15. - (383) 1407. 10 April. - Balduinus de Niepa, lic. in legibus, prepositus eccl. S. Donaciani Brug. Flandrie Cancell. geeft vidimus van het voorgaande charter. ‘Actum Brugis anno dni millesimo quadringentesimo septimo die decima mensis Aprilis post Pascha.
16. - (388) 1408. - Verordening omtrent gewapende reizen, de keuze der hoofdlieden en hunne soldij, de reizen naar Holland en Zeeland, naar Vlaanderen en Brabant, Oostwaart en elders, met bepaling van hetgeen daarvoor aan afgevaardigden en hunne knechten vergoed zou worden.
| |
[pagina 426]
| |
17. - (454) 1420. 9 July. - Bisschop Frederik en de steden Utrecht en Amersfoort beloven aan de stad Campen, met hertog Jan van Bourgondië geenen vrede te zullen maken zonder haar en daarbij hare zaken te bedingen en te verzoenen. Wierd Campen om haren tegenwoordigen oorlog met den hertog na den zoen belast of beschadigd, dan zouden de bisschop en voorn. twee steden haar daarin helpen, indien zij het eischte. ‘Geg. int jaer ons Heren dusent vierhondert ende twentich den negenden dage in der maent Julio.’
18. - (461) 1421. 1 Sept. - Zoenbrief tusschen hertog Jan van BourgondiëGa naar voetnoot(1) ende Ocko ten Broecke, hovetling te Aurich, Emden enz., Sibeth Edensoen hovetling in Rustringe, Groningen en Ommelanden. ‘Te Briele op sente Gillijsdach den eersten dach van Septembri int jaer ons Heren dusent vierhondert een ende twintich.’
19. - (512) 1430. 12 en 30 Jan. - Vredesverdrag tusschen Philips hertog van Bourgondië en den postulaat Rudolph, 12 Jan. en wederkeerige verzekering van dezen, 30 Jan. - Waerop de hertog aen die van Campen, als onderdanen des bisschops van Utrecht, bescherming voor hunne schepen en goederen belooft.
20. - (531) 1434. 31 Aug. - Burgermeesteren, schepenen en raad van Brugge verklaren, dat hun poorter Andries van den Beke, als in handen hebbende letteren van marke van den graaf van Vlaenderen op de onderdanen van den bisschop van Utrecht, om de privilegiën, die de lieden van Campen in Vlaenderen hebben, beloofd heeft, hen | |
[pagina 427]
| |
niet te hinderen of te arresteren in lijf of goed. ‘Int jaer ons Heren m. iiiic viere en dertich vpten laetsten dach van Ougste.’
21. - (532) 1434. 18 en 20 Sept. - Burgermeesteren, schepenen en raad van Brugge verklaren, dat Jan Euraerdszoon, burgermeester, en Tielman Wickroode, secretaris van Campen, gevolmagtigden van Henric de Wolf en Herman Eurards burgers van Campen, eene overeenkomst gesloten hebben met de personen, hier genoemd, die, uit kracht van letteren van marke tegen de onderdanen van den bisschop van Utrecht, twee boeijerschepen in de haven van Duinkerken gearresteerd hadden, waarbij nu het arrest ende borgtogt opgeheven en de aangevangene procedure vernietigd wordt. ‘Gheg. int jaer ons Heren dusentich vierhondert viere en dertich opten xviiisten dach van Septembre.’ De raadslieden van den graaf van Vlaenderen bekrachtigen de bovenst. overeenkomst. ‘Gheg. te Ghend den xxsten dach van Septembre int jaer ons Heren duust vierhondert vier ende dertich.’
22. - (542) 1436. Burgermeesteren, schepenen en raad van Brugge geven vidimus van den brief van graaf Lodewijk van Vlaenderen, te Male, den 15 Nov. 1359 (no 131), voorts van den brief van hertog Jan van Burgondië, te Gend den 4 april 1407 (no 382). ‘Ghemaect en ghegheven int jaer ons Heren m. cccc. zesse en dertich upten vierden dach van Meye.’
23. - (572) 1445. 2 July. - Burgerm., schepenen en raad van Brugge geven vidimus van hunne brieven van 31 Aug. en 18 Sept. 1434, en van den brief van raadslieden des hertogs van 20 Sept. (no 531 on 532). ‘Int jaer ons Heren duust vierhondert viue en viertich vpten anderen dach van Hoymaent.’
| |
[pagina 428]
| |
24. - (580) 1446. 8 Mei en 8 July. Zoen tusschen Philips van Bourgondië en de stad Bremen op eene dagvaard te Harderwijk, in tegenwoordigheid van gedeputeerden uit den raad dezer stad, den 8sten Mei, en bekrachtigd door den hertog den 8sten July 1446.
25. - (611) 1453. 19 Febr. - Schepenen en raad van Gend geven aan die van Campen kennis, dat de hertog van Bourgondië enz., hun twee markten en vrije feesten gegeven heeft, beginnende elken maandag na Oculi en elken maandag na Pietersdag in Aug. durende vijftien dagen, waarbij aan alle kooplieden met hunne koopmanschappen vrij geleide gegeven wordt, zonder dat zij vijftien dagen vroeger en later om schulden gearresteerd mogen worden. Zij verzoeken, dat dit binnen Campen gepubliceerd moge worden. ‘Gheg. den xixsten dach van Sporcle int jaer xive drie en vijftich.’
26. - (635) 1457. 8 Febr. - Hertog Philips van Bourgondië maakt aan allen bekend, dat burgermeesteren, schepenen, raad, burgers en inwoners van Campen goede en ware onderzaten van den bisschop van Utrecht zijn, in alles zijne partij houden, dat zij 's hertogs goede vrienden en bondgenooten zijn en hij hen onder zijne bescherming en bijzondere sauvegarde neemt. Hij gebiedt al zijne officieren en ambtenaren, hun als zoodanig alle hulp te verleenen en met hunne goederen vrijelijk te laten komen, blijven en vertrekken. ‘Donné en notre ville de Bruges le viiie jour de Fevrier l'an de grace-mil cccc cinquante et sept.’
27. - (751) 1474. 28 Juny. - Burgerm. en raadmannen van Bremen geven aan Johan van Barn, doctor in het geestelijk regt, deken der St. Stevenskerk en officiaal van het Sticht Bremen, volmagt om tegenwoordig te zijn en te handelen bij de uitspraak der geschillen tusschen hen en Antwerpen, op aanstaanden Odalrici-dag (4 Julij) te Campen door de steden Munster en Campen, (en van de zijde van Antwerpen door de steden 's Hertogenbosch en Gouda) met belofte van | |
[pagina 429]
| |
goedkeuring. ‘Na Godesbord verteijnhundert yar dar nar in dem veer vnd seuentigesten yare an hilgen auende Petri et Pauli apost.’
28. - (779) 1477. 7 Junij. - Willem hertog te Gulik, tot den Berge, greve te Ravensberg en heer te Heynsberg maakt bekend, dat zijne lieve nicht Maria vorstin van Bourondië hare inkomst te Leuven gedaan en aan het land en de drie Staten van Braband privilegiën gegeven heeft, ook ten aanzien van den koophandel, hier genoemd; dat ook de ossenmarkt te Diest hersteld is, met uitnoodiging, om die te bezoeken en met belofte van vrijgeleide. ‘Geg. zo Hamborch (?) in den jaere unss Heren dvsent vierhondert sieuenvndseuentich vpten satersdach na der hilgen Sacramentsdage.’
29. - (798) 1478. 6 Junij. - Pierre Fretel, licent. advokaat bij het parlement en luitenant generaal van den graaf de Roussillon enz. admiraal van Frankrijk, geeft kondschap van eene procedure. De burgers van Dieppe, verdedigers, beweerden, dat, terwijl zij gebruikt werden om aan vijanden tegenstand te bieden, die landen wilden, en om de levensmiddelen te onderscheppen, die aen deze toegevoerd werden, zij in Aug. l.l. onderscheidene schepen van Hollanders en Zeelanders aantroffen, die levensmiddelen en goederen naar Vlaenderen en aan de Vlamingen bragten. Onder deze schepen werden die van Johan De Wilde en Henr. van Bremen genomen, die door hun tolk lieten verklaren, dat zij van Utrecht waren, dus niet in het tractaat begrepen, hetgeen later voor de officieren der admiraliteit herhaald werd, terwijl gedurende hun arrest niemand verklaard had, dat zij van Campen waren, enz. Hierop werd verstaan, dat het nemen dier twee schepen niet geldend was en in strijd met het tractaat, en dat de gevangenen met hunne goederen ontslagen moesten worden. ‘Prononcé par nous es présences des dictes parties en la dicte ville de Dieppe, le siziesme jour de Juing l'an mil quatre eens soixante dix-huit.’
| |
[pagina 430]
| |
30. - (852) 1484. - Opgave van eenige grieven omtrent de behandeling van kooplieden der Hanse te Antwerpen en te Bergen op Zoom.
31. - (917) 1488. - Burgermeesteren, schepenen en raad van Campen waarschuwen hunne schippers, kooplieden en reeders, om te dezer tijd de haven en gaten van Vlaenderen en Zeeland en daaromtrent niet aan te doen, dewijl daar te water en te lande groote zware last en menigte van volk in oorlog is en zij er schade van lijf en goed kunnen loopen - Ook de tollenaar in de Sont wordt verzocht, deze waarschuwing aan de schippers en kooplieden, die er vertolden, mede te deelen.
32. - (950) 1490. - Het schip van Claes Volhoirn, van Hamburg naar Campen zeilende, werd in het Vlie door uitleggers van Sluis in Vlaenderen genomen, opgebragt en buit gemaakt, en zulks in weerwil van het bewijs, dat de lading alleen aen Camper reeders toebehoorde. - Burgerm. enz. schrijven over dit en andere arresten aan Philips van Kleef te Sluis, en vervolgens, dat zij, vernomen hebbende het uitrusten van eenige oorlogschepen aldaar, (nadien kapiteinen en hoofdlieden van zulke schepen dikwijls verder tasten dan hunne commissie vermag, gelijk geschied is,) zij, nu hunne schippers en kooplieden oost- en westwaars zouden zeilen, verzoeken, dat aan kapiteinen en hoofdlieden ernstig aanbevolen moge worden, hunne schippers en koopvarende burgers veilig te laten varen en passeren op hunne tolbrieven, privilegiën en geregtigheden, ook op grond der oude vriendschap met het huis van Kleef en van der Marke, enz.
33. - (964) 1491. 25 April. - Allen, die sedert de laetste dagvaard met de Engelschen in 1474 door dezen benadeeld zijn, worden opgeroepen om hunne schade op te geven; en daarop vaardigen burgerm., schepenen en raad van Campen Willem van Sweten, raad te Deventer, naar Antwerpen af, met volmagt om er met de gezanten van koning Hendrik van Engeland te onderhandelen over de geschillen tusschen zijne onderdanen en de Hanse. ‘Datum anno dni millesimo quadringentesimo nonagesimo primo in die sancti Marci Euangeliste.’
| |
[pagina 431]
| |
34. - (967) 1498. - Missive aan Joh. Lobbe te Parijs, waarbij deze voor zijne diensten aldaar gedankt wordt en verzocht de verworvene privilegiën, die ook de Hanse in het algemeen raken, in authentieke kopijen op de dagvaard te Antwerpen te bezorgen (alwaar ook Nijmegen en Deventer, onder de overige Hansesteden, met grooten staat en costen compareren zouden) opdat er gehandeld mogt worden over de behoorlijke contributie van allen, die deze privilegiën zouden genieten.
35. - (970) 1491. 4 Junij. - Missive aan Johan Lobbe te Parijs, dat de beide kopijen authentiek in het Latijn en Walsch ontvangen zijn (no 968), doch dat men ingevolge zijn advies, mr Bartold van Wilsem daarmede niet naar Antwerpen zenden konde om de groote onveiligheid der wegen, weshalve ook vele kooplieden te huis bleven; men wilde ze met aanbeveling zenden in handen van mr Gerrit Bruyns en eenige andere deputaten van der drie Steden wege, die aldaar waren, gelijk geschied is.
36. - (978) 1491. - Vernieuwde klagten over het nemen en opbrengen van Camper schepen te Sluis, in weêrwil der gedane belofte van Philips van Kleef, op het schrijven in no 950 ontvangen omtrent eene veilige vaart en restitutie in geval van het tegendeel, met herhaald verzoek van ernstige aanbeveling aan de kapiteinen en schepen van oorlog.
37. - (983) 1492 (1491). 27 Feb. - Philips van Kleef en van der Marke, heer tot Wijnendale, belooft aan die van Campen, hun door zijne schepen en ruiteren van oorlog geene schade te laten doen, maar met hunne goederen vrij te laten varen in Holland, Zeeland, Frankrijk, Engeland, Schotland en elders, onder voorwaarde dat zij gedurende dezen oorlog in geene haven van Vlaenderen zullen komen dan binnen de haven van Sluis. ‘Ges. ter Sluys den xxvii dach in Februario anno xci.
38. - (984) 1492. - Missive van Philips van Kleef voorn. houdende klagt, dat twee zeekapiteinen van den hertog van Holstein een Deventer schip van Riga komende, uit Noorwegen, waer het overwinterde, weggevoerd en naer Sluis gebragt hadden. Daar er goederen van | |
[pagina 432]
| |
Camper burgers in waren, waarvan specificatie met beëedigde verklaring wordt gegeven, dringt men, op grond der gegevene verzekering, op ontslag dier goederen aen.
39. - (985) 1492. - Burgermeesteren, Schepenen en raad geven aan Philips van Kleef kennis, dat zij hunnen burger Geert Lambertss. naar Sluis gezonden hebben, ten einde, in geval van ongeoorloofde berooving van Camper schepen, (‘want de wthleggers en volck van wapenen sich selden ontholden konnen van onrechten auergrepen’) zulks aan zijne G. te kennen te geven, opdat er in voorzien worde overeenkomstig de ontvangene verzekering van veiligheid. Ook dringen zij er op aan, dat de sauvegarde, van den koning van Frankrijk verkregen, gepubliceerd worde en den kapiteinen aanbevolen, de Camper schepen ook daarbij behulpzaam te zijn. - Zij danken hem daarna, dat hij een schip met koren, uit Frankrijk naar Campen, waar hooge nood was, heeft laten vertrekken.
40. - (1036) 1496. 5 Aug. - Philips van BourgondiëGa naar voetnoot(1) en de groote raad doen uitspraak in eene procedure van Thomas Portinarii en consorten tegen Oldermans te Brugge. De eerste had, in het jaar 1473, eene galei met kostbare waren (hier gespecificeert) uitgerust, welke, uit Zeeland zeilende, niet ver van Arnemuiden genomen en geroofd werd door kapitein Pauwel Beenken, door die van Danzig in den oorlog der Hanse tegen de Engelschen uitgezonden. Acht a tien personen werden doodgeslagen, anderen gewond en mishandeld. Na langdurige procedure werden verweerders, ondanks hun beroep op de privilegiën, dat niemand dan voor eigen schuld kon bemoeijelijkt worden, gecondemneerd om aan Portinarii restitutie der galei te geven, zoo als zy was op den dag dat men haar nam, of de som van 6000 Andriesgulden, en wat de waarde der goederen in de galei, de schade en interessen betrof, te betalen hetgeen de eischer zweren zoude tot de som van 40,000 kroonen van 48 groten het stuk, en de kosten van het proces ‘Gheg. in onsen stede van Mechelen den vden dach van oighstmaendt int jaer ons Heren duust cccc zesendetnegentich.
| |
[pagina 433]
| |
Mémoires de Francisco de Enzinas; texte latin inédit avec la traduction française au XVIe siècle en regard, 1543-1545, publiés avec notice et annotations par Ch.-Al. Campan. Tome premier. Deuxième partie. Brux., Muquardt, 1862. In-8o, bl. 273-665.Te Brussel is ten jare 1858 tot stand gekomen eene Société de l'Histoire de Belgique, ten doel hebbende het uitgeven of heruitgeven van handschriften of zeldzaem gewordene werken betrekkelijk onze vaderlandsche geschiedenis. Door de bemoeijingen van die Vereeniging zien reeds een vijftiental boekdeelen, waervan de eene meer, de andere min belang opleveren, het licht. Mijn doel is hier niet over de onderscheidene stukken, welke die verzameling uitmaken, in 't breede te handelen; ik wil slechts in weinige woorden aentoonen, hoe men in de hoofdstad van België, waer de meerderheid der bevolking toch altijd Vlaemsch spreekt, met de stukken van vroegeren tijd omgaet, welke in onze moedertael opgesteld zijn. De heer Campan heeft zich gelast met de uitgave van de in 't Latijn opgestelde gedenkschriften van eenen spaenschen protestant, met name Francisco de Enzinas, die te Leuven, schijnt het, gestudeerd had, en zich eenige jaren - 1543-1545 - in België oponthield. Achter elk der twee deelen, waeruit deze Mémoires bestaen, komen een aental Pïèces justificatives. Onder deze zijn de gewichtigste de stukken rakende een proces tegen een aental inwoners van Leuven ingespannen, welke van kettery verdacht waren, en van welke vijf met de dood gestraft werden. Deze bylage, welke op het algemeen Archief te Brussel, door den heer Galesloot ontdekt werd, is eene droeve bladzyde uit de | |
[pagina 434]
| |
geschiedenis van ons Vaderland tydens de regering van keizer Karel. De heer Campan heeft den oorspronkelyken tekst van dit proces, hetwelk in het Vlaemsch is, laten drukken; maer hy bekent ronduit, dat hy onze tael niet verstaet, en dat hy zich tot den heer J.-B. Blaes, - die thands alreeds overleden is, - gewend heeft, om eene kopy en eene vertaling van dit stuk te bekomen. Doch welke vertaling heeft men hem geleverd! De uitgever had, mijns dunkens, moeten begrypen, dat het hoogst gewaegd is stukken te laten drukken in eene tael, waervan men niets verstaet. Wat meer is, het gezond verstand alleen zou hem hebben moeten zeggen, dat men te Leuven, zoo min in de zestiende eeuw als heden, geen Duitsch (Allemand), maer wel Vlaemsch (Flamand) sprak. Geheel het proces door wordt gewag gemaekt van boeken in Duytsche; eene uitdrukking, die, zooals ieder weet, voor Nederduitsch of Vlaemsch, des tijds algemeen gebruikt werd, en telkens vindt men dat vertaeld door Allemand. De heer Campan doet die ongelukkige Leuvenaers der zestiende eeuw Hoogduitsch spreken!
Zoo leest men aldaer: ‘Bouwen Gheylaerts heeft, onder andere boecken binnen zyne huyse gehadt zeedert een maent herwerts, d'Nyeuw Testament, in duytsche, t' Fonteynken, in duytscher taelen, en der Kinderen leere.’ Dat wordt vertaeld: ‘Il y a environ un mois, ce Baudouin Gheylaerts avait chez lui entre autres livres, le Nouveau Testament en allemand, la Petite Fontaine, également en allemand, et les Instructions pour les enfantsGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 435]
| |
En wat verder: ‘Jan Scats seet in zijn huys gehat te hebben ten tyde van deser zynder apprehensien, de duetsche bible cum gratiâ et privilegio; item een boecken De vinea castis (?), in duytschen, cum gratiâ et privilegio; item noch een boexken geintituleert Lasciculus merre (Lees: Fasciculus myrrhae), in duytsen, beyde by een gebonden; item noch een boexken gheintituleert d'leven ons heeren, in duytsschen, cum gratiâ et privilegio; item noch een cleyn boexken gheintituleert Hier beghint een nyeuw denoot (lees: devoot) bouxken van merre, hoe een menssche hen selven sal regulerer (lees: reguleren) te leven ende te sterven ende een ander geintituleert Des sondaren troost, es dit boxken genaemt, ende noch een andere geintituleert Ortulus anime, in duytsschen; al t'samen gebonden in een lere cofferture.’ Dat heet: ‘Jan Scats avoue avoir eu chez lui, au moment de son arrestation, une bible allemande, imprimée avec permission et privilége, un livre intitulé de vinea custis en allemand, aussi imprimé avec permission et privilége; un autre livre portant pour titre Fasciculus merre, en allemand; ces deux derniers reliés ensemble; un livre intitulé la Vie de Notre-Seigneur, en allemand, imprimé avec permission et privilége, un petit livre contenant des principes de conduite pendant la vie et des préparations à la mort; un livre intitulé la Consolation du pécheur, et un autre en allemand, intitulé le Petit jardin de l'âme (Ortulus animae?); tous ces livres étaient reliés ensemble sous une couverture de cuirGa naar voetnoot(1). Het volgende is nog grover: ‘Bouduyn Gheylaert, out omtrent den XXX jaeren, verclaert onder eedt dat hy t'synen huyse heeft d'Nyeuw Testament in duytschen, ende oic een boexken ghenoemt t' Fonteynken in duytscher talen.’ | |
[pagina 436]
| |
met anderen oude boexken te merct gebracht hadde, t'selve meysken niet kynnende, segt t'selve verbrant te hebben, mits dat de voirschreven meestere Goirt zoe gepreekt hadde opde luteranen.’ Dat wordt vertaeld: ‘Baudouin Gheylaert, âgé d'environ trente ans, déclare sous serment qu'il a chez lui un nouveau testament en allemand, et un livre intitulé la Petite Fontaine, également en allemand.’ Van eenen meysken, vertaeld door: d'un homme!
Een der verdachte personen was: Meester Peeter Mettenlappe, in den Ham, tot LoevenenGa naar voetnoot(2). Daer voor leest men: Me Pierre Mettenlappe, au Jambon, à Louvain! Onnoodig te zeggen, dat hier in 't geheel niet te denken valt aen een huis of herberg: de Ham geheeten, waervoor men te Leuven: de Hesp zou gezeid hebben, waer wel aen eene straet of wijk, die dien naem draegt. Al wie eenigs zins met de plaetselyke aengelegenheden van Leuven, Mechelen, Gent of andere nederlandsche steden bekend is, weet dat ham, zoowel hier te lande als in Neder-Saksen, oorspronkelijk eene weide, met eene sloot omgraven en beschut, beteekendeGa naar voetnoot(3). Is het begrypelijk, dat de vertaler eenigen twyfel gehad heeft omtrent het volgende: ‘Jan in de roode Zee oft in den Pharo, in de Scipstraet.’ Men leest daervoor: ‘Jean à la Mer rouge, ou au lieu nommé Faro(?), rue dite ScipstrateGa naar voetnoot(4).’ | |
[pagina 437]
| |
Waerom dat vraegteeken? Wie kent Pharao, den koning van Egypte niet? Geen wonder, dat noch vertaler noch uitgever den zin van het volgende begrepen hebben. ‘Catharina Metsijs gevraeght wyen dat zeker boecken toebehoirt d'welck in heur huys gevonden is, groot vier cohieren ende gheintituleert Ten Spel van Sinnen, seeght dat t' selve tot huer huyse over onderhalf jaer gelaten hebben de clercken die daer een camer hadden vuyt Vrieslant ende omtrent onderhalf jaer van hyer zy gaene woene, ende sy heeft t' selve eens gelesen maer en weet niet waer toe dat dient, oft goedt oft quaet is.’ Dat luidt aldaer in 't Fransch: ‘Catherine Metsijs interrogée pour savoir à qui appartenait certain livre trouvé chez elle et intitulé le Jeu des Esprits, elle dit que cet ouvrage a été laissé par les clercs qui occupaient une chambre chez elle; elle a quelquefois lu dans ce livre, mais elle ignore à quoi il peut servir et s'il est bon ou mauvaisGa naar voetnoot(1).’ Om het volgende te verstaen moet men juist geen geleerde zijn; de minste vrouw te Brussel, die onze moedertael spreekt, zou hier beter te pas gekomen zijn. ‘Jan Beyaerts seegt, dat als hy tot Christiaens Broyaerts int' beginsel vander vasten ginck, soe en soch hy nyet datter yemandt vleesch oft eyeren at, maer sach dat Christiaens huysvrouwe een eye gereet maecte voer een van hueren gebueren die drye daigen inden arbeyt gesetten hadde.’ | |
[pagina 438]
| |
Eene vrouw, die drie dagen in den arbeid gez.eten heeft, dat heet: une femme qui a beaucoup travaillé pendant trois jours!
Deze aenhalingen zullen meer dan toereikend zijn om aen te toonen, hoe gebrekkig, hoe ellendig deze vertaling is. Dat de medegedeelde vlaemsche tekst zelf niet beter is, of omdat de afschryver de oorspronkelyke stukken niet wel heeft kunnen lezen of onze tael niet genoegzaem verstond, zou niet moeijelijk zijn te bewyzen. Doch genoeg hiervan. Ik herhael het, het proces door den heer Campan bekend gemaekt is een yselijk tafereel van den toestand van ons vaderland tydens de regering van Karel den Vijfde, doch juist wanneer men zulke gewichtige oorkonden uitgeeft, wordt het eene hoofdvereischte deze met de grootste nauwkeurigheid te laten drukken. En, wy Vlamingen hebben het recht, het zy landgenooten, hetzy vreemdelingen, die de bronnen onzer geschiedenis zoo deerlijk râbraken, duchtig over den hekel te halen. | |
Gheel, vermaerd door den eerdienst der heilige Dimphna, geschieden oudheidskundige beschryving der kerken, gestichten en kapellen dier oude vryheid, door P.D. Kuyl, Priester. Antwerpen, J.E. Buschmann 1863. Groot-8o XII, 396, en Bylagen en tafel 152 blz. Met talryke platen.Het werk, waervan ik hier den titel opgeef, alhoewel een plaetselijk onderwerp behandelende, is voor allen, die zich met de geschiedenis des Vaderlands bezig houden een belangrijk boek. De opzoekingen immers van den eerw. Heer Kuyl omtrent den eeredienst der H. Dimphna zijn een overtuigend bewijs, hoe de | |
[pagina 439]
| |
hagiographie eene kostbare bron kan zijn voor de studie der vroegste tyden van onze historie; zy zijn een welsprekend pleidooi ten voordeele der aenmoediging, welke men aen de uitgave van het groot werk der Bollandisten toekent. Eenige woorden dienen over het hoofdonderwerp van het werk gezegd te worden. De H. Dimphna vluchtte in den loop der zevende eeuw uit Ierland naer Antwerpen, om aen de vervolgingen van haren vader, te ontsnappen; door dezen achtervolgd en teruggevonden, onderging zy met eenen harer gezellen, den H. Gerebernus, het martelaerschap te Gheel. Kort reeds na hare dood werd zy in die plaets als bloedgetuige des Geloofs vereerd, en tot op heden toe bleef zy de beschermheilige der aenzienlijk geworden gemeente. Ook te Xanten, in het land van Kleef, wordt zy sedert onheugelyke tyden gevierd. Eindelijk in hare geboorte-streek, het land van Orgiel, in Ierland, zijn verscheidene kerken onder hare aenroeping, en een vroegtydige iersche schryver spreekt reeds van haer onder den naem van Damnad, bygenaemd Scene, dit wil zeggen de Vluchtelinge. Al de omstandigheden, die met deze feiten in verband staen, worden door den eerw. Heer Kuyl met veel schranderheid in het licht gesteld, en geven hem dikwijls aenleiding tot leerryke wenken over verschillige punten, zoo der wereldlyke als kerkelyke geschiedenis van Zuid-Nederland. Op een enkel punt ben ik het niet volkomen eens met den geleerden schryver. Tot heden wordt te Gheel nog bewaerd een kleine gryze steen, waerop in letters, die schynen tot de VIIe of VIIIe eeuw op te klimmen, te lezen staet: NA | |
[pagina 440]
| |
De eerw. Heer Kuyl denkt, dat deze letters, de eenige overblyvende zijn van een opschrift hetwelk aldus luide: hic jacet santa virgo Ik, in tegendeel, voor zoo veel als er volgends de teekening, die in het werk voorkomt, over te oordeelen valt, ben van meening, dat de legende van den steen volledig is, zooals zy thands nog overblijft, en nooit uit iets anders bestaen heeft, dan uit het woord: Diph-na, waervan de tweede silbe boven de eerste is geplaetst. Dergelyke wyze van schryven is niet buitengewoon voor het tijdstip tot welk de steen behoort. In der daed op de munten des angelsaksischen konings Eadvald of Ethelbald van Mercië (716-737) leest men soms: ald Het zelfde ontmoet men op meest al de munten van eenen der opvolgers van Eadvald, namelijk Burgred (852-874). Opmerkelijk is het, dat de lettergreep ald, juist midden op eadv staet, even als na midden op diph. Onmogelijk kan, mijns dunkens, na een overblijfsel zijn van santa - voor sancta -; want indien op den steen de samengetrokken letters nta stonden in plaets van de aen een gebrachte letters na, dan zou het hoofd der t zich links en rechts boven de a moeten uitstrekken, hetgeen op den steen het geval niet is. Wat de heer Kuyl voor het bovenste eener t neemt, is dus eenvoudig het bovenste eener merowingische a. | |
[pagina 441]
| |
Dergelyken vorm heeft de A op sommige munten van het eerste geslacht der fransche koningen. Men kan hier over raedplegen de platen van het werk van Combrouse, Monétaires des rois mérovingiensGa naar voetnoot(1). Myne lezing komt volkomen overeen met eene opmerking, die de eerw. schryver zelf doet, dat ‘men, tydens de eerste eeuwen der Kerk, aen heilige persoonen, by hunne begraving, den naem van Sanctus of Sancta’ niet toekende ‘vermits men slechts den titel van Heilige gaf ter gelegenheid eener eerste Verheffing, die toen ten tyde de eigenlyke heiligverklaring was.’ ‘Zoo vond men, “voegt hy er by,” in het oorspronkelyke graf van den H. Eutropius niets dan: Eutropius; en in dat van den H. Kerkleeraer Augustinus slechts: Augustino.’ Hetgene ik over den steen zegde, strekt tot nadere bevestiging van deszelfs hoogen ouderdom. Nog eene enkele opmerking heb ik te maken op eenen volzin van bl. 46, alwaer mogelijk een paer regels by het drukken is uitgevallen. ‘Eene andere rede en welligt de byzonderste, waerom onze streken in Ierland bekend waren is, omdat beide volkeren byna de zelfde tael spraken; vandaer zoo veel iersche priesters en bisschoppen, die reeds in de VIe, maer vooral in de VIIe eeuw, hier het Geloof kwamen verkondigen.’ Het Iersch, dat nauw verwant is met het Gaëlisch en het Bretonsch, heeft niets gemeens met het Nederduitsch of met eenige Germaensche tael. Ik denk dus, dat de schryver gesteld had: ‘Eene andere reden, en welligt de byzonderste, waerom onze streken in Ierland bekend waren is, omdat de Ieren het Geloof predikten by de Angelsaksen uit Engeland, en men van deze en van de oude Nederduitschers uit onze streken, mocht zeggen, dat beide volkeren byna dezelfde tael spraken. | |
[pagina 442]
| |
Eene kleinigheid, die aen den geleerden schryver ontsnapte is het volgende. Er bestaet eene munt uit de eerste jaren der twaelfde eeuw, waerop waerschijnlijk de naem der heilige Dimphna schijnt moeten gelezen te worden. Het stuk draegt immers heel duidelyk: Diphna, hetwelk zich anders niet wel zou laten verklarenGa naar voetnoot(1). Indien ik eenigs zins uitweide over het leven en de oudste herinneringen der H. Dimphna, dan moet ik, opdat mijn verslag niet al te onvolledig en te eenzydig zy, opgeven wat ryke stof al in het werk van den eerw. heer Kuyl is begrepen. Naems-afleidingen voor Gheel en deszelfs omstreken; byzonderheden over de oude plaetselyke kostumen; opzoekingen over de voormalige heeren van Gheel, zoo over de oorspronkelyke bezitters, de Berthouts van Mechelen, als over hunne opvolgers uit de huizen van Hoorn-Perwijs, Merode, 's Heerenberg, enz.; opgave der drossaerts van Gheel; verder de geschiedenis en beschryving der aloude kollegiale kerk van Sinte-Dimphna, der parochiale kerk van Sint-Amandus en Dimphna, als ook der andere godsdienstige gestichten van Gheel; historie der gemeente tydens de beroerten der XVIe eeuw en te midden der oorlogen van lateren tijd; het alles besloten door eene talryke reeks oude oorkonden, als bewijsstukken gedrukt. Om myne denkwyze over het werk van den eerw. heer Kuyl samen te trekken, vermeen ik te mogen zeggen, dat zijn arbeid eene der beste plaetselyke geschiedenissen is, die sedert jaren in onze zuid-nederlandsche letterkunde verscheen. Gezonde kritiek, onvermoeide opzoekingsgeest, en tevens orde en plan in de behandeling, dit zijn hoedanigheden, die niet van alle schryvers mogen verwacht worden.
C.A. Serrure. |
|