| |
| |
| |
Het groot Hulthemsch handschrift.
Het Handschrift, waeraen ik den naem van het groot Hulthemsch handschrift heb gegeven, en waeruit ik zoo talryke stukken in dit Museum heb medegedeeld, is ongetwyfeld eene der rijkste bronnen voor onze middeleeuwsche letterkunde. Het maekte vroeger deel van de bibliotheek van den verdienstelyken gentschen geleerde en boekminnaer Karel van HulthemGa naar voetnoot(1), wiens zoo kostbare letterkundige nalatenschap in 1835 geheel aen den Staet overging, zoo dat het thands op de burgondische bibliotheek te Brussel, berustGa naar voetnoot(2).
Van Hulthem zelf, blykends eene aenteekening, die hy op den binnenkant van den band heeft geschrevenGa naar voetnoot(3), kocht dit handschrift in 1811 te Brussel, op de veiling van zekeren notaris Nuewens, die eene zeer ryke bibliotheek naliet, waeronder meer dan vijf honderd handschriften, betrekking hebbende tot onze nederlandsche geschiedenisGa naar voetnoot(4). De catalogus echter van die ver- | |
| |
kooping is zoo slordig opgemaekt, en de handschriften, vooral die van letterkundigen inhoud, zijn zoo beknoptelyk aengeduid, dat het byna onmogelyk is onzen beroemden Codex daeronder te erkennen. Ik vermeen nochtans dat deze opgegeven wordt onder het Nr 440Ga naar voetnoot(1), hetwelk voor eenen spotprijs verkocht is. Dit laetste echter verwondere niemand: tydens onze inlyving met Frankrijk was by ons het nationael gevoel zeer diep gevallen, en de boeken in onze moedertael geschreven werden byna als geheel zonder weerde beschouwd. Hulde dus aen Nuewens en Van Hulthem aen wie wy de behouding van dien voor onze letterkunde zoo duerbaren schat te danken hebben!
Aen wien heeft het Handschrift in de vorige eeuw en vroeger toebehoord? komt het van eenen byzondere of wel uit de eene of andere onzer abdyen of kloosters? Die vragen kan ik niet beantwoorden. Alleen zal ik hier aenstippen, dat eene zeer oude hand, ten minsten van de XVIe eeuw, boven aen op bladzyde 106 de woorden Espoer en Dieu geschreven heeft. Waerschijnlyk was dit de devise van eenen der vroegste bezitters.
Het Handschrift is op papier in groot 4o-formaet, en in eenen oud lederen versierden band; de rug echter is vernieuwd, en daerop heeft men in groote letteren de woorden:
poeme
flamend
geprint. Vroeger had het boek koperen sloten; doch daervan zijn de haken verdwenen.
Vooraen op een wit blad heeft Van Hulthem geschreven: Verzameling van een groot getal gedichten in de nederlandsche tael, gemaekt in de XIV en XV eeuwen.
| |
| |
Het boek bevat thands nog twee honderd en een-en-veertig beschreven bladen of vier honderd en twee-en-tachtig bladzyden. Het schrift is op twee kolommen van ongeveer 45 verzen elk, en behoort tot de eerste jaren der vijftiende eeuw. Alles is van de zelfde hand en zeer duidelyk geschreven, met roode opschriften voor, en groote letters aen het begin van elk stuk en ook hier en daer elders; verder is er een rood streepjen door de eerste letter van elk vers. De verkortingen, welke in den Codex voorkomen, zijn die welke men gewoonlyk in de schriften van dat tijdvak ontmoet. Het facsimile van eenige verzen uit het Hs. heb ik Deel II, bl. 408 van dit Museum medegedeeld.
Elk stuk in het Hs. bevat, draegt een nummer in rooden inkt. Het hoogste dezer is CC.XIIII, twee honderd en veertien; doch er zijn er slechts twee honderd en tien overgebleven, waervan honderd en vijf-en-tachtig, in verzen en vijf-en-twintig in proza. Het nummer CC.XIIII was waerschijnlyk het laetste. Op de keerzyde van het blad waerop dit geschreven staet leest men de woorden: Dits een rondeel - Vrou met eren - ...... nacht - Ene ander maniere den bom, geschreven boven muzieknoten, waerop die liederen moeten gezongen worden.
Aen het laetste blad ontbreekt een hoek die er uit schijnt gesneden te zijn. Ook falen aen het begin eenige bladen die het stuk Nr 1, waervan de inhoud en dus de uitgestrektheid niet is te bepalen, en verder het eerste gedeelte van Nr 2, zijnde de Reis van den heiligen Brandaen, bevatten. Alzoo onderaen dit laetste gedicht het getal der verzen, gelyk by al de andere wordt opgegeven en deze op 2198 moesten beloopen, waervan maer 1875 zijn overgebleven, stonden dus de 323, die te kort zijn, op de eerste bladen, die verloren gingen. Ook ontbreken nog eenige bladen, zoo als 29, waerop het slot van het stuk geteekend Nr XVIII en het begin van Nr XIX gestaen heeft; van blad 113 is een hoek uitgesneden en anderhalf kolom overplakt om den onzedelyken
| |
| |
inhoud van het stuk Nr CXXXII. Om die zelfde reden is het No LXIX, op bl. 64 voorkomende, geheel met inkt zoodanig doorstreept en zwart gemaekt, dat het bezwaerlyk zou zijn hetzelve nog in zijn geheel te lezen. Verder is het blad waerop het slot van Nr CXCVIII en geheel het Nr CXCIX stonden, verdwenen en door een wit vel vervangen. En eindelyk faelt ook nog het blad, waerop de laetste regels van Nr CCIX en het begin van CCX geschreven waren.
Van al deze leemten en gebreken zal ik nog eens hierna, in het algemeen verslag van den inhoud, en telkens op de plaets waer ze voorkomen, gewag maken.
In de laetste jaren, en wel waerschijnlyk sedert dat het Hs. zich te Brussel bevindt, heeft men de bladen met potlood geteekend, en het zijn ook deze cyfers waerop ik my beroep, doch men heeft niet bemerkt dat het Handschrift verkeerd ingebonden is en dat de bladen 29 en 30, de stukken CCXIII en CCXIIII bevattende, achter het blad 241 zouden moeten komen, en het slot van het boek uitmaken.
Wylen Voisin heeft gezeid: Ce volume forme à lui seul une véritable anthologie pour la poésie flamande des XIIe XIIIe et XIVe sièclesGa naar voetnoot(1). Hiermede zal men volgaerne instemmen. In der daed het levert proeven van byna alle vakken der dichtkunst op: het epos, het leerdicht, de tooneelpoëzie, het lierdicht, enz. Niet een handschrift is geschikter om een denkbeeld te geven van den vroegeren rijkdom onzer letterkunde. Al is het dat de meeste stukken tot de XIIIe en de XIVe eeuw behooren, kan men het met den heer Voisin eens zijn, en eenige, zoo als onder andere, de Reis van Sinte Brandaen, tot de XIIe, of ten minsten tot het vroegste tijdvak onzer letteren terug brengen. In een der stukken in proza, een mirakel te S.-Jans-Molenbeek by BrusselGa naar voetnoot(2), wordt
| |
| |
gezegd dat het geschiedde den 28en September 1399; dit zal wel het jongste stuk zijn uit geheel den bundel, die dan ook om die reden niet dan na dit jaer kan verzameld en geschreven zijn.
Wie bracht dit alles by een? Waer is de Codex geschreven? Hier omtrent valt het moeilyk iets met zekerheid te zeggen, althands houde ik voor vast, dat hy in Zuid-Nederland werd vervaerdigd, maer door iemand die zoo wel bekend was met de werken der dichters van Holland als met die van Brabant en Vlaenderen.
Ik was nog student aen de Hoogeschool te Leuven, toen de goede Van Hulthem, my in 1828, met het Handschrift voor het eerst bekend maekte, en het my voor eenigen tijd toevertrouwde. Ik schreef er alsdan de meeste stukken uit af, en zond een viertal liedjens aen Willems om ze in zyne Mengelingen van historisch-vaderlandschen inhoud op te nemen. Myne rechtsstudiën, de tijdsomstandigheden, enz., lieten my destijds, en later, niet toe al wat ik uit den Codex had afgeschreven zelf in het licht te geven. Sedert ik de aendacht op het handschrift had getrokken, werd hieruit door Mone, Willems, Blommaert, Hoffmann van Fallersleben, Tideman, Snellaert en Angillis menig stuk aen den dag gebracht. Aen byna al wat er nog overbleef heb ik in de twee eerste deelen van dit Museum eene plaets verleend, zoodanig dat er thands slechts overschieten : 1o vier-en-twintig stukken van geestelyken inhoud, welke door den heer Angillis ter pers zijn gelegd, en eerstdaegs, hoop ik, het licht zullen zien; 2o een tientalGa naar voetnoot(1) gedichten die ik om den onzedelyken of onkieschen inhoud niet heb laten drukkenGa naar voetnoot(2), 3o twee gebedekens in proza, en 4o eenige weinige stukken, die reeds volgends andere teksten ver- | |
| |
schenen zijn, en waervan dus slechts de varianten op te geven blyven. In de uitvoerige lijst van den inhoud, die ik hier laet volgen, heb ik dit alles zoo nauwkeurig als ik kon aengewezen, en tevens ook de werken, waerin de gedrukte stukken voorkomen, aengehaeld.
Zie hier de opgave van dien inhoud, waerby ik my beroep, niet alleen op de oude nummers, welke in het handschrift boven elk stuk geschreven staen, maer tevens ook op de nummers in potlood welke in de laetste jaren aen de bladen gegeven zijn. Dewijl de eerste dezer falen, begint het met Nr:
2. |
(Reis van den H. Brandaen), (bl. 1-11 ro kol. 1).
Het stuk zou 2198 verzen moeten hebben. Er ontbreken dus 323 regels.
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, I, bl. 100-120.
Een ander, volledige tekst naer het Comburgsch handschrift is insgelyks door dien heer uitgegeven in de Oudvlaemsche Gedichten, II, bl. 3-28. |
1875 verzen. |
3. |
Ons liefs Heren passie, (bl. 11 ro kol. 1-13 ro kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XII, bl. 46-57.
Gedrukt als schoolboek: de Korte Passie ons Liefs Heeren Jesu Christi. Antw. Mart. Verhulst, 1661, en ook Gillis Verhulst, 1679, in-18, 8 bl. of 16 blz. |
389. |
4. |
Onser Vrouwen Claghe, (bl. 14 vo kol. 1-15 ro kol. 1).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XXIV. |
343. |
5. |
dBoec vanden Houte, (bl. 15 vo kol. 1-19 vo kol. 2).
Dit HS. heeft tot grondtekst gediend voor de uitgave van Tideman, in de Werken van de Vereeniging ter bevordering der oude Nederlandsche Letterkunde, 1844. |
780. |
6. |
Item, hier beghinnen de VII Psalme in dietsche, (bl. 19 vo kol. 2-23 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 438-451. |
proza. |
7. |
Ene bedinghe van Onser Vrouwen, (bl. 23 ro kol. 2-23 vo kol. 1).
Angillis in de Dietsche Warande, I, bl. 243-245. |
58. |
| |
| |
8. |
Ene edel exsempel, (bl. 23 vo kol. 2-24 ro kol. 2).
Blommaert, in de Dietsche Warande, II, bl. 352-354.
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr VI, bl. 28-30. |
80 verzen. |
9. |
Een exsempel noch, (bl. 24 ro kol. 1 - bl. 24 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 332-333, Nr XXXI. |
45. |
10. |
Onse Sonden, (bl. 24 vo kol. 1 - kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 220-221. |
proza. |
11. |
Van Minnen, (bl. 24 vo kol. 2 - bl. 25 kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. IV, bl. 222-224.
Serrure, Museum, D. I, bl. 387-389. |
74. |
12. |
Ene bedinghe van Onser Vrouwen, (bl. 25 ro kol. 1).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr X, bl. 39-40. |
33. |
13. |
Den Hoet van minnen, (bl. 25 vo kol. 1. - 26 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 384-386, Nr LV. |
102. |
14. |
Een edel exsempel ghemaect op den Mensche, (bl. 26 ro kol. 1. - bl. 27 kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XIX, bl. 79-86. |
219. |
15. |
Ene bedinghe van onsen Here, (bl. 27 ro kol. 2. - 27 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 403-405. |
76. |
16. |
Ene bedinghe van onsen Here, (bl. 27 vo kol. 2. - 28 kol. 1).
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, Nr V, bl. 20-21. |
50. |
17. |
Ene bevelinghe, (bl. 28 ro kol. 1. - 28 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 398-400. |
56. |
18. |
O intemorata in dietsche, (bl. 28 vo kol.)
Het slot van dit stuk ontbreekt en te dezer plaets heeft men een wit blad in het HS. ingeschoten.
Dit stuk is naer het Comburgsch handschrift uitgegeven door Kausler, Denkmäler altniederländischer Sprache und Litteratur, Tubingen 1844, Th. II, bl. 557-560. |
53. |
19. |
S. Berbera, S. Goedele, S. Magriete, (bl. 31 ro kol. 1).
Deze drie gebeden maken slechts het slot uit van een uitgebreider stuk, waervan het begin op het onbrekende blad zal |
38. |
| |
| |
|
gestaen hebben. Het getal der verzen wordt ditmael onderaen niet opgegeven, het blijkt dus niet hoeveel regels er te kort zijn. |
|
|
Serrure, Museum, D. II, bl. 401-402. |
|
20. |
Dits vanden man die gherne dranc, (bl. 31 ro kol. 2. - 32 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 51-57. |
200 verzen. |
21*Ga naar voetnoot(1). |
Dmeisken metten sconen vlechtken, (bl. 32 ro kol. 2. - 32 vo kol. 2).
Om den wulpschen inhoud niet gedrukt. |
58. |
22. |
De VII Ghetiden van Onsen Here, (bl. 32 vo kol. 2. - 34 ro kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XIII, bl. 58-60. |
64. |
23. |
Achte persone Wenschen, (bl. 33 ro kol. 1. - 34 ro kol. 2).
Willens, Belgisch Museum, D. II, bl. 432-437.
Blommaert, Oud-vlaemsche Gedichten, II, bl. 111-113. |
184. |
24. |
Vanden verwenden Keyser, (bl. 34 ro kol. 2. - 35 ro kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 57-61.
Komt ook voor in het Comburgsch HS. bl. 278-279. |
142. |
25. |
Vanden ouden Ridder ende den jonghen, (bl. 35 ro kol. 1. - 36 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, VIII, bl. 96-102. |
206. |
26. |
Den lof van Maria ghemaect op drie staven, (bl. 36 ro kol. 2. - 37 vo kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr I, bl. 1-10. |
284. |
27. |
Onse Vrouwen V ween, (bl. 38 ro).
Serrure, Museum, D. II, bl. 219-220. Nr LXXV. |
proza. |
28. |
tGoede wijf maect den goeden man ende den goeden man maect tgoede wijf, (bl. 38 vo).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 62-64. |
88. |
29. |
Van Minnen, (bl. 39 ro).
Serrure, Museum, D. I, bl. 389-391, Nr LVII. |
80. |
| |
| |
30*. |
Wisen raet van Vrouwen, (bl. 39 vo kol. 1. - 40 vo kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. III, bl. 108-114.
Van dit gedicht van Pieter van Iersele heeft Willems de negen laetste verzen, om den onzedelyken inhoud, niet laten drukken. |
220 v. |
31. |
Ene bedinghe opden A.B., (bl. 40 vo kol. 2. - 41 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 405-408. Nr LXXXIII. |
114. |
32. |
tGebet in dietsche, (bl. 41 ro kol. 2. - 41 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 418-420. Nr LXXXVII. |
proza. |
33. |
De VII Ghetiden noch, (bl. 41 vo kol. 2. - 42 ro kol. 1).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XIV, bl. 61-63. |
114. |
34. |
Den boem van minnen, (bl. 42 ro kol. 2. - 42 vo kol. 2).
Onderaen het stuk staet er: C ende xxv v. het heeft er slechts 120.
Serrure, Museum, D. I, bl. 397-401, Nr LX. |
125. |
35. |
De Ewangielie in dietsche: in principio erat Verbum, (bl. 43 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 425-426. Nr XC. |
proza. |
36. |
Dat Ons Vrouwe gheboetscap was, (bl. 43 ro kol. 1. - 43 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 414-418. Nr LXXXVI. |
106. |
37. |
Die drie Coninghen, (bl. 43 vo kol. 2. - 44 ro kol. 1).
Willems, Oude vlaemsche Liederen, bl. 435-436, Nr CCI.
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, Nr VII, bl, 23.
De tekst by Willems heeft eenige kleine veranderingen ondergaen, die van Angillis is getrouw. |
24. |
38. |
Van Onser Vrouwen ene goede bedinghe, (bl. 44 ro kol. 1. - 44 vo kol. 2).
Glossenlied.
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XVII, bl. 70-75.
Vergelyk Mone, Quellen und Forschungen, bl. 111. |
146. |
39. |
Van Onser Vrouwen, ene bedinghe, (bl. 45 ro kol. 1. - 45 vo kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr II, bl. 11-15. |
146. |
| |
| |
40. |
Ene edel bedinghe van Onsen Here, (bl. 45 vo kol. 2. - 46 vo kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XXI. |
186 verzen. |
41. |
Dits sente Jans Baptisten name ende op elc lettere van sinen name enen lof, (bl. 47 ro kol. 1. - 47 vo kol. 2).
Eerst een berijmd gebed van 32 regels op den naem van den heilige. Dit is uitgegeven door Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, bl. 18-19, Nr III. |
32. |
|
Dan volgen zeven gebedekens in proza ter eere van den zelven heilige.
Serrure, Museum, D. II, bl. 427-428. Nr XCII. |
proza. |
42. |
Salve Regina misericordie, in dietsche, (bl. 47 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 429. Nr XCIII. |
proza. |
43. |
Een ghebet van Onsen Here, (bl. 47 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 429. Nr XCIV. |
proza. |
44. |
VII letteren daermen mede Wapene spelt, (bl. 48 ro kol. 1. - 48 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 352-357, Nr XXXIX. |
168. |
45. |
Den guldenne Berch, (bl. 49 ro kol. 1. - 49 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 215-217. Nr LXXIII. |
proza. |
46. |
tGhelove, (bl. 49 vo kol. 2. - 51 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 420-423. Nr LXXXVIII. |
proza. |
47. |
Dit sijn notabelen, (bl. 51 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. VI, bl. 212-213. |
30. |
48. |
Van verloren dienste, (bl. 51 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 363-365, Nr XLIII. |
64. |
49. |
De Berch van vroudenrijc die Augustijnken maecte, (bl. 52 ro kol. 1. - 52 vo kol. 2).
Blommaert, Oud-vlaemsche Gedichten, D. III, bl. 144-146. |
178. |
50. |
Ene beschedene Jacht, (bl. 53 ro kol. 1. - 53 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 151-156. Nr LXI. |
180. |
51. |
Vanden Fondamente, (bl. 54 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 357-359, Nr XL. |
64. |
| |
| |
52. |
Den prijs van vrouwen, op drie stene, (bl. 54 ro kol. 2. - 55 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 394-397, Nr LIX. |
114 verzen. |
53. |
Vanden Esel, (bl. 55 ro kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 69-70, Nr VII. |
44. |
54. |
Ene tafelronde, (bl. 55 ro kol. 2. - 55 vo kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. V, bl. 256-258. |
64. |
55. |
Vander Wandelinghen, (bl. 55 vo kol. 2. - 56 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 322-323, Nr XXVII. |
65. |
56. |
Vanden Plaesteres, (bl. 56 vo ro kol. 1. - 56 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 324-327, Nr XXVIII. |
120. |
57. |
Van onder windene, (bl. 56 vo kol. 2. - 57 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 328-330, Nr XXIX. |
71. |
58. |
Een Liedeken, (bl. 57 ro kol. 2. - 57 vo kol. 1).
Willems, Mengelingen van vaderl. inhoud, bl. 296-299.
Willems, Oude vlaemsche Liederen, bl. 150, Nr LVIII.
De tekst der Mengelingen is de getrouwste. |
43. |
59. |
Van Sente Bernaerts leven ende van vele ander Vaders, (bl. 57 vo kol. 2. - 58 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 212-214. Nr LXXII. |
proza. |
60. |
XX poente dat een mensche ontfeet metten Sakermente, (bl. 58 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 430-431. Nr XCV. |
proza. |
61. |
Die heileghe X Ghebode, (bl. 59 ro kol. 1-2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 424-425. Nr LXXXIX. |
proza. |
62. |
De VII Hooftsonden, (bl. 59 vo kol. 1-2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 426-427. Nr XCI. |
proza. |
63. |
Van onsen Here, (bl. 59 vo kol. 1. - 60 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 217-218. Nr LXXIV. |
proza. |
64. |
Onser Vrouwen vijf pinen, (bl. 60 ro kol. 1. - 60 vo kol. 2). |
44. |
|
Met een gebedeken van 6 verzen.
Angillis, Geestelijke Gedichten, bl. 31-33, Nr VII. |
6. |
| |
| |
65. |
Van sente Katheline, (bl. 60 vo kol. 2).
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, bl. 21-22, Nr VI. |
38 verzen. |
66. |
Vanden Covente, (bl. 61 ro kol. 1. - vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 82-86. Nr XIV. |
140. |
67. |
Van enen ridder die God sine sonden vergaf, (bl. 61 vo kol. 2. - 63 ro kol. 1).
Door Colpaert.
Serrure, Museum, D. I, bl. 50-57, Nr III. |
256. |
68. |
De Mantel van eren, (bl. 63 ro kol. 1. - 64 kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 64-69. |
15. |
69*. |
Vanden Papen, (bl. 64 ro kol. 1. - 64 vo kol. 1).
Dit gedicht is in het HS. onleesbaer gemaekt. Eerst heeft men het blad afgewasschen en dan met inkt overdaen. |
65. |
70*. |
Van dinghen die selden gheschien, (bl. 64 vo kol. 1. - 65 ro kol. 1).
Een ander tekst van dit stuk komt voor in Willems Belgisch Museum, D. X, bl. 118-120. |
79. |
71. |
Vander hogher Salen, (bl. 65 ro kol. 1. - 65 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 347-349, Nr XXXVII. |
88. |
72. |
Met viere letteren Mors ghespelt, (bl. 65 vo kol. 1. - 66 vo kol. 1).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XXIII. |
180. |
73*. |
Van enen Scoemakere, een selsenhede.
Dit is getrokken uit den Pastoor van Velthems Spieghel Historiael, alwaer dit stuk het 27ste kapittel uitmaekt. In de uitgave van Lelong, bl. 36. |
126. |
74. |
Van Minnen, (bl. 67 ro kol. 1. - vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 368-369, Nr XLVI. |
33. |
75. |
Een edel wijf ende een hoghe gheboren, (bl. 67 vo kol 1. - bl. 68 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 78-81, Nr XIII. |
112. |
76. |
De vijf heren wenschen, (bl. 68 ro kol. 2. - 69 ro kol. 1).
Blommaert, Oud-vlaemsche Gedichten, D. II, bl. 119-120. |
140. |
| |
| |
77. |
Van Minnen, ene vriendelike groete van enen lieve ten anderen, (bl. 69 ro kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 366-367, Nr XLIIII. |
38 verzen. |
78. |
Noch een vriendelike saluut van Minnen, (bl. 69 ro kol. 2. - 69 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 367-368, Nr XLV. |
32. |
79. |
Hier verstaet van hovesscher nyaelder Minnen, (bl. 69 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 376-377, Nr LI. |
44. |
80. |
Vander borch heet Vaste hoede, (bl. 69 vo kol. 2. - 70 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 333-336. Nr XXXII. |
98. |
81. |
Ene aensprake ende een wedertale van Minnen, (bl. 70 vo kol. 1. - 71 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 373-375, Nr L. |
108. |
82. |
Van Onser Vrouwen, enen abelen sprake, (bl. 71 ro kol. 1 en 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr IX, bl. 37-38. |
40. |
83. |
Ene bevelinghe, (bl. 71 ro kol. 2 en 71 vo kol. 1).
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, bl. 19-20.
Men vergelyke het met Nr 17 van dit handschrift. |
22. |
84. |
De vijf vrouwen wenschen, (bl. 71 vo kol. 1. - 72 vo kol. 1).
Blommaert, Oud-vlaemsche Gedichten, D. II, bl. 117. |
183. |
85. |
Vanden heilighen Cruce Ons liefs Here, (bl. 72 vo kol. 1. - kol. 2).
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, Nr VIII, bl. 24-25. |
58. |
86. |
De ghelasen Sale, (bl. 73 ro kol. 1. - 74 ro kol. 1)
Serrure, Museum, D. II, bl. 157-162. Nr LXII. |
204. |
87. |
Van Onser Vrouwen, ene bedinghe, (bl. 74 ro kol. 1 en 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XVI, bl. 67-69.
Een glossenlied.
Men vergelyke Mone, Quellen und Forschungen, bl. 110. |
52. |
88. |
Ene exempel vanden Raven, (bl. 74 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 66-67, Nr V. |
48. |
| |
| |
89. |
Twee Coninghen, deen levende ende dander was doot (bl. 74 vo kol. 2. - 75 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. II, bl. 237-240.
Men vergelyke Von der Hagen, Grundriss, bl. 408. |
96 verzen. |
90*. |
Hoe die Duvel enen moenc bedroch, (bl. 75 ro kol. 2. - 75 vo kol. 1).
Getrokken uit Maerlants Spieghel Historiael, III P. II B.C. 25. Deel III, bl. 156-158. |
64. |
91*. |
Hoe hi te Gode weder keerde, (bl. 75 vo kol. 2. - 76 kol. 1).
Insgelyks in Maerlants Spieghel Historiael, D. III, bl. 158-160. |
68. |
92*. |
Dese poente moet een here al hebben die sijn lant regeren sal, ende daer na werken vroech ende spade, ochte hi verliest die Gods genade (bl. 76 ro kol. 2. - 77 ro kol. 2).
Uit Jan Boendales Lekenspieghel, B. III, c. 12. D. III, bl. 135-142. |
205. |
93. |
Vanden goeden Hope, (bl. 77 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 95-96. Nr XVIII. |
14. |
94. |
Dits een exempel vrayen beteekent bi III papengayen, (bl. 77 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 47-50, Nr II. |
82. |
95. |
Vanden Minnere, (bl. 78 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 370-371, Nr XLVIII. |
36. |
96. |
Drie poente, die de vrouwe haren sone leerde, (bl. 78 ro kol. 2. - 78 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 337-340, Nr XXXIV. |
112. |
97. |
Vander Vledermuus, een bispel, (bl. 78 vo kol. 2. - 79 vo kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. VI, bl. 422-426.
Snellaert, op Wiilems Reinaert de Vos tweede uitgave, bl. 384-387. |
140. |
98. |
Dit sijn twee poenten daer ere ane leghet, (bl. 79 vo kol. 2. - 80 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 74-76, Nr XI. |
60. |
| |
| |
99. |
Venus boem met VII Coninghinnen, (bl. 80 ro kol. 2. - 81 ro kol. 2).
Door Jan Dille.
Serrure, Museum, D. I, bl. 308-314, Nr XXII. |
230 verzen. |
100. |
De Maghet van Ghend, (bl. 81 ro kol. 1. - 82 vo kol. 2.
Door Boudewijn Vander Loren.
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. II, bl. 105-108. |
242. |
101. |
Die corte Cornike van Brabant, (bl. 82 vo kol. 2. - 84 vo kol. 1).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, I, bl. 84- 90. |
352. |
102. |
Enen Hontsbete, (bl. 84 vo kol. 2. - 85 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 93-95, Nr XVII. |
86. |
103. |
De VII bloemen, (bl. 85 ro kol. 2. - 85 vo kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, bl. 25-27, Nr V. |
56. |
104. |
Dit sijn die VII Waerde die ons Here ane den Cruce sprac, (bl. 85 vo kol. 1. - 86 ro kol. 2).
Volgends het Petershäuser HS. te Heidelberg, waerin het niet volledig voorkomt, uitgegeven door Mone, Anzeiger fur Kunde der teutschen Vorzeit, 1839, 8ster Jahrgang, bl. 588-590.
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XXII. |
124. |
105. |
Noch de VII Ghetiden van Onsen Here, (bl. 86 vo kol. 1 en 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, Nr XV, bl. 64-66. |
64. |
106. |
Van Onser Vrouwen; ene bedinghe, (bl. 86 vo kol. 2. - 87 ro kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, bl. 21-24, Nr IV.
Een glossenlied met hetzelfde slotrijm voor elke strofe. |
60. |
107. |
Van Eren, (bl. 87 ro kol. 1. - 87 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 72-75, Nr IX. |
34. |
108. |
Van alderhande Sprockine, clein notabel verskine, (bl. 87 vo kol. 1. - 94 ro kol. 2).
Het getal der verzen is in het Hs. niet opgegeven.
Willems, Belgisch Museum, D. I, bl. 101-136. |
1030. |
109. |
Ene claghe tot ver Venus der Godinnen, (bl. 94 ro kol. 2. - 94 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 377-380. Nr LII. |
96. |
| |
| |
110. |
Vanden Wildenman, (bl. 95 ro kol. 1. - 95 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 196-200, Nr LXVII. |
172 verzen. |
111. |
Vanden Bogaert, die ene Clare maecte, (bl. 96 ro kol. 1 - 96 vo kol. 1).
Angillis in het Taelverbond van 1853 bl. 143-148. - Geestelijke gedichten, bl. 41-45, Nr XI. |
124. |
112. |
Vanden goeden brueder, (bl. 96 vo kol. 1. - 98 kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 57-66. Nr IV. |
304. |
113. |
Ene dispitacie tusschen enen Clerc ende sinen Meester, (bl. 98 ro kol. 2. - 99 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 166-171. Nr LXIV. |
184. |
114. |
De viere heren wenschen, (bl. 99 vo kol. 1. - 100 ro kol. 2).
Mone, Quellen und Fortschungen, bl. 148-154.
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. II, bl. 114-116.
De tekst by Blommaert is de getrouwste. |
176. |
115. |
Ene dispitacie tusschen den Sone ende den Vader, (bl. 100 vo kol. 1. - 101 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. V, bl. 76-81. |
148. |
116. |
Dat Scamelheit thoechste poent es van minnen, (bl. 101 ro kol. 2. - 102 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 201-208, Nr LXVIII. |
262. |
117. |
Van suveren Clederen te dragen allen vrouwen, (bl. 102 vo kol. 2. - 103 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 350-352, XXXVIII. |
72. |
118. |
Van enen Hert die minde ene Hinde, (bl. 103 ro kol. 1. - 103 vo kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. VI, bl. 418-421.
Snellaert, op Willems Reinaert de Vos, tweede uitgave, bl. 381-383. |
104. |
119. |
Van dat die liede sijn gherne gheten joncfrou, (bl. 103 vo kol. 2. - 104 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 76-78, Nr XII. |
52. |
| |
| |
120. |
Ene Boerde, (bl. 104 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 369-370, Nr XLVII. |
27 verzen. |
121. |
Van enen armen Pilgrijn, (bl. 104 ro. - 104 kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 359-361. |
54. |
122. |
Van dat niemen en can ghedaen, hi en es begrepen, (bl. 104 vo kol. 2. - 105 ro kol. 1).
Blommaert, in de Dietsche Warande, D. I, bl. 134-136. |
64. |
123. |
Van Castidemente, (bl. 105 ro kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 336-337. Nr XXXIII. |
28. |
124. |
Van enen here die vremde liede bi hem nam, ende verdreef sinen brueder, (bl. 105 ro kol. 2. - bl. 106 vo kol. 2.)
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 76-84. |
248. |
125. |
Wat dat Trouwe es, (bl. 106 vo kol. 2. - 107 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 344-347, Nr XXXVI. |
88. |
126*. |
Ene Boerde, (bl. 107 ro kol. 2).
Hetzelfde rijm voor de vijtien verzen.
Om den onkieschen inhoud niet gedrukt. |
15. |
127. |
Van Mauwene; dat es een edel poent, (bl. 107 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 97-99. Nr XX. |
54. |
128. |
Van Miltheiden, (bl. 107 vo kol. 2. - 108 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 341-344, Nr XXXV. |
119. |
129. |
Een rikelijc scip dat Augustijnken maecte, (bl. 108 vo kol. 1. - 111 vo kol. 2).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, II, bl. 105-112.
Volgends een ander Hs., maer ook met de varianten van het deze. |
579. |
130. |
Die Claghe vanden grave van Vlaendren, (bl. 111 vo kol. 2. 112 vo kol. 1).
Door Jan Knibbe.
Serrure, Museum, D. I, bl. 303-308, Nr XXI. |
160. |
131*. |
Van enen man die lach gheborghen in ene scrine, (bl. 112 vo kol. 2. - 113 kol. 1).
Niet gedrukt om den onzedelyken inhoud.
Men vergelyke Le Grand d'Aussy, Fabliaux, D. II, bl. 266. |
72. |
| |
| |
132*. |
Van eenre Baghynen; eene goede boerde, (bl. 113 ro kol. 1. - 113 vo kol. 1).
Dit gedicht is om den inhoud overplakt en gedeeltelyk uitgesneden, zoodat er te midden uit het stuk 12 verzen zijn weggevallen en aen het slot waerschijnlyk 9.
Vijftien der 43 overblyvende verzen staen gedrukt by Mone, Uebersicht, bl. 138. |
43 verzen. |
133*. |
Een bispel van II Clerken; ene goede boerde, (bl. 113 vo kol. 1. - 114 vo kol. 2).
Niet gedrukt om den wulpschen inhoud. |
234. |
134. |
Een bispel van II Blinden, (bl. 114 vo kol. 2. - 115 kol. 2.
Serrure, Museum, D. I, bl. 45-47, Nr I. |
72. |
135. |
Vanden Eenhoren; een edel poent, (bl. 115 ro kol. 1. - 115 vo kol. 2).
Door Lodewike.
Serrure, Museum, D. I, bl. 314-316. |
84. |
136. |
Dit sijn drie Papegayen sprekende den prijs van vrouwen, (bl. 115 vo kol. 1. - 116 kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. VII, bl. 229-230. |
44. |
137. |
tGeluc van den hont, (bl. 116 kol. 1 en 2).
|
34. |
138. |
dLam Gods, (bl. 116 ro kol. 2. - 116 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 409-411, Nr LXXXIV. |
80. |
139. |
Die Claghe van den hertoghe Wenselijn van Brabant, (bl. 116 vo kol. 2. - 117 vo kol. 2).
Door Jan Knibbe.
Willems, Oude Vlaemsche Liederen, bl. 44-48, Nr XXIII. |
128. |
140. |
Vanden Woerde dat alte goet heet, (bl. 117 vo kol 1 en 2).
Snellaert, Belgisch Museum, D. X, bl. 344. |
24. |
141. |
Ene Questie, (bl. 117 vo kol. 2. - 118 ro kol 1),
Serrure, Museum, D. I, bl. 317, Nr XXIV. |
25. |
142. |
De Antworde hier af, (bl. 118 ro kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 318-319, Nr XXV. |
42. |
| |
| |
143. |
Dits tPrieel van Troyen, (bl. 118 ro kol. 2. - 123 ro kol. 2).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. I, bl. 1-11. |
927 verzen. |
144. |
Dits Paerlement van Troyen, (bl. 123 vo kol. 1. - 125 vo kol. 1.
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. I, bl. 11-16. |
372. |
145. |
Dits van den groten strijt, daer hem her Hector ende Achilles in onderspraken, (bl. 125 vo kol 1. - 130 vo kol. 2).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. I, bl. 16-26. |
949. |
146. |
Dits hoe dat her Hector ute der stat voer, die van Troyen te hulpen, (bl. 130 vo kol. 2. - 136 ro kol. 1).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, bl. 27-37. |
947. |
147. |
Dits her Hectors doot, (bl. 136 ro kol. 1. - 136 vo kol. 2).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. I, bl. 38-39. |
120. |
148. |
Van vele edelen Parabelen ende wiser leeren, (bl. 136 vo kol. 2. - 136 ro kol. 1.
Het getal der verzen staet niet opgegeven. |
|
|
Willems, Belgisch Museum, D. VI, bl. 184-212, het begin. |
1386. |
|
Serrure, Museum, D. II, bl. 176-194, Nr LXVI, het vervolg en slot. |
546. |
149. |
Den Gheselle calengiert den anderen die wandelinghe, (bl. 146 ro kol. 2. - 147 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. VII. bl. 318-324. |
192. |
150. |
De nuwe opvaert van Onser Vrouwen, (bl. 147 ro kol. 2. - 148 ro kol. 1).
Angillis, Geestelijke Gedichten, bl. 16-20, Nr III. |
130. |
151*. |
Vanden cnape van Dordrecht; ene sotte boerde, (bl. 148 ro kol. 1. - 148 ro kol. 1).
Niet gedrukt om den wulpschen inhoud. |
164. |
152. |
Van III Ghesellen die den bake stalen. (bl. 149 ro kol. 1. - 150 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 69-76. |
224. |
153. |
Vander Taverne, (bl. 150 ro kol. 2. - 151 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 86-90, Nr XV. |
128. |
154. |
Twee Ghesellen die wouden varen over zee, ende vraghdent |
|
| |
| |
|
haren lieve welc si doen wouden, (bl. 151, ro kol. 1. - 152 ro kol. 1).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 84-89. |
164 verzen. |
155. |
Van enen Scutter, (bl. 152 ro kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 68-69. Nr VI. |
52. |
156. |
Dits vanden Anxt, (bl. 152 ro kol. 1. - 152 vo kol 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 71-72. Nr VIII. |
46. |
157. |
Dit sijn Voghelsproexkene, (bl. 152 vo kol. 2. - 153 ro kol. 2).
Het getal der verzen staet niet opgegeven.
Serrure, Museum, D. I, bl. 319-321, Nr XXVI.
Een nedersaksische tekst by Bruns, Altplattdeut. Gedichte, bl. 135-140. |
52. |
158. |
Vander Zielen ende vanden Lichame, een abel dinc ende een edel leere, (bl. 153 ro kol. 1. - 155 ro kol. 2).
Blommaert, Theophilus, bl. 58-66. |
344. |
159. |
Van tween Kinderen die droeghen ene starcke minne; een ontfarmelijc dinc, (bl. 155 ro kol. 1. - 157 vo kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. X, bl. 89-98. |
288. |
160. |
Een liedeken, (bl. 157 kol. 1 en 2). - Met muzieknoten.
Het getal der verzen staet niet opgegeven. |
29. |
|
Willems, Mengelingen van vaderl. inhoud, bl. 300.
Willems, Oude Vlaemsche Liederen, bl. 341-342. Nr CXLIII. |
302 |
161. |
Noch een liedeken, (bl. 157 vo).
Het getal der verzen staet niet opgegeven.
Serrure, Museum, D. I, bl. 380-381. Nr LIII. |
23. |
162. |
De Borchgravinne van Vergi, (bl. 158 ro kol. 1. - 164 ro kol. 1).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, I, bl. 60-72. |
1127. |
163*. |
Van Lacarise den Katijf, die een ander sach bruden sijn wijf, (bl. 164 ro kol. 1. - 164 vo kol. 2).
Niet gedrukt om den onzedelyken inhoud.
Eenige woorden zijn er uitgeschrabt, en in de plaets heeft men ander, gilde, enz, geschreven. |
104. |
164*. |
Dits vanden Tanden, (bl. 164 vo kol. 2).
Om de zelfde reden niet gedrukt. |
30. |
| |
| |
165. |
Vanden Stocvisch, (bl. 165 ro kol. 1).
Snellaert, Belgisch Museum, D. X, bl. 342. |
22 verzen. |
166. |
Van Onser Vrouwen, (bl. 165 ro kol. 1. - 165 vo kol. 1).
Angillis, Geestelijke Gedichten, bl. 76-78, Nr XVIII. |
69. |
167. |
Vander Feesten; een proper dinc, (bl. 165 vo kol. 1. - 170 ro kol. 2).
Blommaert, Theophilus, bl. 69-93.
Een fragment van dit stuk is te vinden in een handschrift, hetwelk vroeger aen R. Heber en thands aen my toebehoort. Een ander fragment staet in een handschrift op de bibliotheek te 's Gravenhage. Zie Bilderdijk, Verscheidenheden, D. III, bl. 131. Dit gedicht heet aldaer: Vander Minnen. |
857. |
168. |
Van Minnen, (bl. 170 ro kol. 2. - 170 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 381-383, Nr LIIII. |
72. |
169. |
Een abel spel van Esmoreit, tconincx sone van Ceciliën, ende ene sotternie daerna volghende, (bl. 170 vo kol. 2. - 178 ro kol. 2). |
1008. |
|
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars VI, bl. 3-39. |
12. |
170. |
Hier beghint die Sotternie, (bl. 178 ro kol. 2. - 180 ro kol. 1). |
183. |
|
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars VI, bl. 40-48. |
15. |
171. |
Die Joncfrou die een beter beleet wijste dan haer lief, (bl. 180 ro kol. 1. - 180 vo kol. 1).
Door Taelman.
Willems, Belgisch Museum, D. V, bl. 449-450. |
48. |
172. |
Dat Creaturen qualijc te ghelovene sijn, (bl. 180 vo kol. 1. - 181 ro kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 162-165, Nr LXIII.
De verzen van dit stuk zijn niet telkens op eenen anderen regel, zoo als de andere, maer wel achtereen geschreven, en het getal is niet opgegeven. |
108. |
173. |
Een ghebet van Onser Vrouwen, (bl. 181 ro kol. 1).
Angillis, Geestelijke gedichten. Nr XX. |
14. |
| |
| |
174. |
Een Liedekijn vanden hoede, (bl. 181 kol. 1).
De verzen zijn achtereen geschreven, en het getal staet niet aengeteekend.
Willems, Mengelingen van vaderl. inhoud, bl. 303-205.
Willems, Oude vlaemsche liederen, bl. 327-328. Nr CXXXV. |
45 verzen. |
175. |
Ene mierakele van Onser Vrouwen, (bl. 181 vo. - 181 ro kol. 1).
Snellaert, Belgisch Museum. D. X, bl. 340-341.
Het stukjen is getrokken uit Maerlants Spieghel Historiael, I P., VII B., c. 70, D. II, bl. 248-249. |
26. |
176. |
Van enre Nonnen verduldechede, (bl. 181 vo kol. 2. - 182 ro kol. 1).
Snellaert, Belgisch Museum, D. X, bl. 339-341. |
48. |
177. |
Van wel connen te helene, (bl. 182 ro kol. 1.
Snellaert, Belgisch Museum, D. X, bl. 343-344.
Ook te vinden in het HS. van Willem van Hildegaerdsberch. Zie Buddingh, over oude en latere Drinkplegtigheden, 's Hage, 1842, in-12o, bl. 100, en ook Jonckbloet, Geschiedenis, D. III, bl. 426. |
32. |
178. |
Vanden onderschede tusschen der Naturen ende der Gratiën, (bl. 182 ro kol. 1. - 182 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 211-212. |
proza. |
179. |
Vander Rycheit ende vander Doot, (bl. 182 vo kol. 2. - 183 ro kol. 1).
Door Augustijn.
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. III, bl. 147-148. |
84. |
180. |
Van ons Heren gheboerte, (bl. 183 ro kol. 2. - 183 ve kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 411-414, Nr LXXXV. |
90. |
181. |
Hoe Miede, Valscheit ende Nijt die werelt verkeren, (bl. 183 vo kol. 2. - 184 ro kol. 1).
Serruré, Museum, D. I, bl. 90-92. Nr XVI. |
80. |
182. |
Van tien poenten van Minnen, (bl. 184 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 372. Nr XLIX. |
28. |
183. |
dBedieden vanden VII Euwen, (bl. 184 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. I, bl. 330-331. Nr XXX.
Het is getrokken uit Jan Boendales Lekenspieghel, alwaer het voorkomt D. II, bl. 407-411. |
56. |
| |
| |
184. |
Staet vaste, het Waeyt sterc, ghemaect op Gestadecheit, bl. 184 vo kol. 2. - 185 ro kol. 2.
Serrure, Museum, D. I, bl. 359-361. Nr XLI. |
87 verzen. |
185. |
Vander Consciensiën ghemaect op Ysegrijm den wolf, (bl. 185 vo kol. 1 en 2).
Mone, Anzeiger, Jahr 1834, bl. 301-303.
Willems, Reinaert de Vos, bl. 287-290. |
86. |
186. |
Vanden Vos ende vanden Wolf, (bl. 186 ro kol. 1 en 2).
Mone, Anzeiger, Jahr 1834, bl. 299-302.
Willems, Reinaert de Vos, bl. 290-292. |
76. |
187. |
Van enen Liebaerde ende vanden vos Reinaerde, (bl. 186 ro kol. 1. - 187 ro kol. 2).
Mone, Anzeiger, Jahr 1834, bl. 303-306.
Willems, Reinaert de Vos, bl. 292-295. |
122. |
188. |
Alderande Proverbiën vanden wisen Salomon, (bl. 187 ro kol. 1. - 188 ro kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 171-175, Nr LXV. |
168. |
189. |
Hoemen ene stat sal regeren, (bl. 188 ro kol. 2. - 188 vo kol. 1).
Deze 20 verzen komen nog eens voor onder de Parabelen, Nr 148. Zie Willems, Belgisch Museum, D. VI, bl. 211.
Getrokken uit den Lekenspieghel, D. III, bl. 143. |
20. |
190. |
Een ghebet datmen sal lesen inder Messen, alsmen onsen Here heft, (bl. 188 vo).
Deze twintig verzen zijn in het HS. doorloopend geschreven, en het getal staet niet opgegeven.
Serrure, Museum, D. II, bl. 400-401. Nr LXXX. |
20. |
191. |
Ene mierakele van mijn here Sente Jan Baptista van Molenbeke te Brusele, (bl. 188 vo kol. 2).
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, bl. 16, Nr I. |
proza. |
|
Noch ene mierakele die geschiede dachs daerna, (bl. 189 ro kol. 1).
Angillis, Rumbeeksche Avondstonden, bl. 17, No II. |
proza. |
192. |
Sente Gertrwden minne ende sente Jans vrienscap, die |
|
| |
| |
|
deen vrient den andren gheeft, (bl. 189 ro kol. 1. - 191 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 378-394, Nr LXXVII.
Volgends een ander HS. gedrukt by Clignett, Bydragen, bl. 392-411. |
452 verzen. |
193. |
Ene scone exempel van enen jonghen Kinde ende van haren Scoelmeester, (bl. 191 vo kol. 2. - 194 ro kol. 2).
Willems, Belgisch Museum, D. I, bl. 326-339. |
448. |
194*. |
Ene Bevelinghe, (bl. 194 ro kol. 2). |
proza. |
195. |
Dits Tijtverlies; enen edelen sproke, (bl. 194 vo kol. 1. - 195 ro kol. 2).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. II, bl. 109-110. |
158. |
196*. |
Ave Regina celorum in latine ende navolghenden in dietsche, (bl. 195 ro kol. 2. - 195 vo kol. 1). |
proza. |
197. |
Den wech van Parijs tot Sente Jacobs, (bl. 195 vo kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 209-210, Nr LXX. |
proza. |
198. |
Dits van Solase, (bl. 195 vo).
Serrure, Museum, D. I, bl. 74, Nr X. |
18. |
|
Te dezer plaetse ontbreekt een blad in het HS. Zoo dat de achttien eerste verzen van dit stuk alleen overblyven. Nr 199 is geheel weg. |
18. |
(200). |
Achangalaura 289 (bl. 196).
Dit stuk draegt geen nummer, maer zal waerschijnlyk voor Nr 200 moeten dienen.
Serrure, Museum, D. II, bl. 208-209, Nr LXIX. |
proza. |
201. |
Ene scone miracle dat Onse Vrouwe dede ane Theophiluse, ende ene scone exempel, (bl. 196 vo kol. 1. - 206 vo kol. 1. - 211 ro kol. 2.
Blommaert, Theophilus, bl. 1-53. |
1754. |
202. |
Dit sijn Seneka leren, (bl. 206 vo kol. 2).
Blommaert, Oudvlaemsche Gedichten, D. I, bl. 73-83. |
864. |
203. |
scHeylich Cruus ghetide in dietsche, (bl. 211 vo kol. 1. - 212 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. II, bl. 433-438, Nr XCVIII. |
proza. |
| |
| |
204. |
Ene Figure (bl. 212 vo kol. 1. - 213 ro kol. 2).
Angillis, Geestelijke Gedichten, bl. 34-36, Nr VIII. |
88 verzen. |
205. |
Een abel spel ende een edel dinc vanden hertoghe van Bruuyswijc, hoe hi wert minnende des Roede Lioens dochter van Abelant. Ende ene Sotternie navolgende, (bl. 213 ro kol. 1. - 221 ro kol. 2).
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars. VI, bl. 49-89. |
1141. |
|
Hier beghint die Sotternie, (bl. 221 ro kol. 2. - 223 ro kol. 2).
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars. VI, bl. 90-99. |
206. |
|
Eene slotrede van vier verzen.
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars. VI, bl. 99. |
4. |
206. |
Een abel spel van Lanseloet van Denemerken, hoe hi wert minnende eene joncfrou die met sijnder moeder diende. Ende ene sotternie navolghende, (bl. 223 vo kol. 1. - 230 ro kol. 1).
Hoffmann, heeft in de Horae Belgicae, Pars V, bl. 1-32, dit stuk volgends eenen ouden druk uitgegeven, en Pars V, bl. 158-166 de varianten van dit HS. aengeteekend. |
954. |
|
Hier beghint de Sotternie, (bl. 230 ro kol. 1. - 230 vo kol. 1.
Hoffmann, Horae Belgicae, P. VI, p. 100-104. |
110. |
207. |
Een beginsel van allen Spelen, (bl. 231 ro kol. 1 en 2).
Hoffmann, Horae Belgicae, P. VI, bl. 1-2. |
52. |
208. |
Van Minnen, (bl. 231 ro kol 2. - 231 vo kol. 1).
Serrure, Museum, D. I, bl. 392-394. Nr LVIII. |
82. |
209. |
Ene sotte Boerde ende ene goede Sotternie, (bl. 231 vo kol. 2-234 vo kol. 2).
Te dezer plaets faelt een blad in het HS., waerdoor het slot van dit stuk en het begin van het volgende ontbreken.
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars VI, bl. 105-120. |
405. |
210. |
(De Truwanten). (bl. 235 ro kol. 1. - 235 vo kol. 2).
Hoffmann heeft aen dit stuk, hetwelk 196 verzen heeft gehad, en waervan slechts 93 verzen zijn overgebleven, den naem van De Truwanten gegeven. Zie Horae Belgicae, Pars. VI, bl. 121-124. |
93. |
| |
| |
211. |
Een abel spel vanden Winter ende vanden Somer. Ende ene sotternie navolghende, (bl. 235 vo kol. 1. - 239 vo kol. 2).
Hoffmann, Horae Belgicae, Pars VI, bl. 125-146. |
v. 625. |
|
Hier beghint die Sotternie, (bl. 239 vo kol. 2. - 241 vo kol. 2).
Hoffmann, Horae belgicae, Pars VI, bl. 147-156. |
245. |
212. |
Een bedinghe van Onsen Here, (bl. 29 ro kol. 1. - 29 vo kol. 2).
Door Otte van Orleien.
Serrure, Museum, D. II, bl. 394-398. Nr LXXVII.
Volgends een ander Hs. by Mone, Anzeiger fur Kunde der teutschen Vorzeit. Achter Jahrg. 1839, bl. 584. |
136. |
213. |
Dit saltu alle daghe spreken voer den Heileghen Cruce waer ghi sijt: inder kercken of daer buten; ic hope ghi en sult nemmermeer verdoemt werden; oft voer de Sacramente seldi dit spreken, (bl. 29 vo kol. 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 431-432, Nr XCVI. |
proza. |
214. |
Dit sijn die Messen, die de paus Leo oversant die keyserinne, (bl. 30 ro kol. 1 en 2).
Serrure, Museum, D. II, bl. 432-433, Nr XCVII. |
proza. |
Dit is het laetste blad van den Codex. Op de keerzyde staen muzieknoten, zoo als ik vroeger reeds gezegd heb, en daerboven de woorden: Dits een rondeel. - Vrou met eren. - ..... nacht. - Ene ander maniere den bom.
Het HS. in den staet, waerin het zich thands bevindt, bevat nog zeven-en-dertig duizend drie honderd en zes-en-tachtig verzen. Men mag dus veronderstellen, dat, vóór eenige bladen daeruit gerukt werden, het gezamentlyk getal op veertig duizend beliep!
|
-
voetnoot(1)
- In de Bibliotheca Hulthemiana ou Catalogue méthodique de la riche et précieuse collection de livres et de manuscrits délaissés par M. Ch. Van Hulthem, vol. VI Manuscrits, wordt het beschreven bl. 45, onder Nr 192.
-
voetnoot(2)
- Het draegt thands het Nr 15615. De heer Marchal, heeft D. I bl. 312-313 onder de Nrs 15589 tot 15624 van zynen Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque royale des Ducs de Bourgogne, eenige der stukken aengewezen, welke in het Handschrift voorkomen.
-
voetnoot(3)
-
Acheté à la vente des livres de M. Nuewens, notaire à Bruxelles, faite en avril 1811. Ch. Van Hulthem.
-
voetnoot(4)
-
Vente d'une riche et rare collection de manuscrits et livres imprimés qui se fera par le ministère du notaire Duprez, (lundi 1 avril 1811), sous la direction de J.B. Collaert. Bruxelles, J.J. Jorez, in-8o.
-
voetnoot(1)
- Bl. 31, No 440. Manuscrit très-ancien en vers flamands, in-folio, aen Van Hulthem toegewezen voor fr. 5-50. - De codex is in groot 4o, niet in-folio, des niettegenstaende vermeen ik, dat hierdoor het handschrift bedoeld wordt.
-
voetnoot(2)
- Uitgegeven in de Rumbeeksche Avondstonden, St. 1 bl. 19.
-
voetnoot(2)
- Hieronder is begrepen Wisen raet van Vrouwen, door Willems, in het Belgisch Museum gedrukt, doch zonder de negen laetste verzen, welke hy heeft weggelaten.
-
voetnoot(1)
- Al de stukken welke naer dit handschrift niet gedrukt zijn, heb ik * geteekend.
|