Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 3
(1859-1860)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 65]
| |
PL. I.
| |
[pagina 65]
| |
I. Onuitgegevene munten der graven van Holland en der heeren van Vianen.Dank aen den onvermoeiden yver van den leidschen hoogleeraer Vander Chijs, bestaet er thands voor de munten der graven van Holland, een boek, hetwelk de verouderde werken van Van Houwelinghen en Van Alkemade ruimschoots vervangt. Zooals in zyne voorgaende verhandelingen heeft de heer Vander Chijs een aental onuitgegevene stukken voor het eerst bekend gemaekt, en zijn werk is verrijkt met platen waervan de uitvoering allerkeurigst is. Het is my gelukt het getal der oude grafelyke munten van Holland nog te vermeerderen met eenige tot hiertoe onbekende stukkenGa naar voetnoot(1). Ook de dezer gelegenheid zal ik eenen vluchtigen blik werpen op de verhandeling van den leidschen professor. | |
[pagina 66]
| |
Willem IV. (1337-1345).1. + MONETA M × S × GERT. (Dit is: moneta Montis sanctae Gertrudis). Klimmende leeuw, waer boven de tweekoppige rijks-arend binnen eenen rand van bladeren. Keerzyde. (Binnenste omschrift) GL'C-OME-S × HO-LAD (dit is: Guillelmus comes Hollandiae. - (Buitenste omschrift): + BNDICTU: SIT ⋮ NOMEN ⋮ DOMINI ⋮ NRI ⋮ DEI ⋮ IHU ⋮ XRI. (Dit is: Benedictum sit nomen domini nostri Jesu Christi). Kruis, hetwelk de binnen-legende doorsnijdt.
Groot met den leeuw, te Geertruidenberg geslagen.
| |
Maximiliaen en Philips de Schoone (1489-1492).2. MAXIMIL-IAN REX-ROMANO-PAT. (Dit is: Maximilianus rex Romanorum, pater). Kruis op welks midden het gekroonde schild met den rijksarend. Boven in het omschrift het jaertal 1489. Keerzyde: PHI ⋮ ARCHIDUC ⋮ - AU - BG-B. CO. Z. (Een roosjen). (Dit is: Philippi archiducis Austriae, Burgundiae, Brabantiae, comitis Hollandiae, Zelandiae). Sint Andries rechtstaende, steunende op zijn kruis; voor hem het negenveldige schild met de wapens van het Keizerrijk, van Oostenrijk, ouden nieuw Burgondië, Holland en Brabant.
Gulden.
| |
Philips de Schoone (1492-1506).3. OSTENDE NOBIS DNE MIAM TUAM. (Dit is: Ostende nobis, Domine, misericordium tuam). Een rooselaer te midden in het veld der munt. | |
[pagina 67]
| |
Keerzyde: ET SALVIARE TUUM DA NOBS (dit is: et salviare tuum da nobis). Vijsveldig gekroond wapenschild hebbende de kwartieren: Oostenrijk, oud- en nieuw-Burgondië, Brabant en Holland.
Koper.
| |
Keizer Karel, meerderjarig (1520-1555).4. KAROLUS . D . G . ROM . IMP . Z HISP . RE (dit is: Karolus dei gratia Romanorum imperator et Hispaniarum rex). Het zelfde gekroond vijfveldig wapenschild als op Nr 3. Keerzyde: DA MIC - H VIRTU - TEM CO - NT. HOS. (Dit is: da michi virtutem contra hostes tuos.) Kruis in welks midden de dortsche roos.
Koper.
Na dit weinige ter vermeerdering van het werk des leidschen hoogleeraers te hebben bygedragen, ga ik over tot het maken van eenige bemerkingen en bedenkingen omtrent de rangschikking of toeëigening van sommige stukken in die verhandeling. Wat my vooreerst in het oog viel was de reeks der zoogezegde munten van graef Willem II, zoo lichtjens door den schryver uit Van Houwelinghen of uit Van Alkemade overgenomen. Ik kan niet begrypen hoe het aen den geleerden professor niet dadelyk gebleken is, dat noch nummer 1, noch 2, noch 3, noch 4 kunnen bestaen zooals ze afgebeeld zijnGa naar voetnoot(1). Nummer 1 is wellicht een slecht gelezene munt van Willem, hertog van Gelderland, te Arnhem geslagen; nummer 3 schijnt een denier van Reinoud II van Gelderland te | |
[pagina 68]
| |
Nymegen gemunt. Sterlingen zooals Nr 2 mag men vóór 1256 niet veronderstellen, vermits dat slach van munten slechts twintig jaren later in de Nederlanden voorkomt. Nr 4 behoort ongetwyfeld tot de XIVe eeuw. Wat eindelyk Nr 5 betreft, dat niet het minste opschrift draegt, best had men het, mijns inziens, met een vraegteeken uitgegeven. Eens deze penningjens uit den weg geruimd, komt men aen de denieren, welke wezenlyk tot de XIIe en XIIIe eeuw behooren. De reeks der hollandsche grafelyke munten wordt door den heer Vander Chijs geopend met twee stukjens van de zelfde type als de gewoone van Floris. Of deze muntjens wezenlyk tot Holland behooren, schijnt my meer dan twyfelachtig. In de verzameling van den heer Geelhand, te Brussel, berust een dusdanig muntjen met het lange kruis op de keerzyde, waertusschen: We-se-le-ci (Wesele civitas) te lezen staet, zijnde dus het penningjen van Dirk graef van Cleef. Op een der door den heer Vander Chijs aen graef Dirk VI toegeschrevene ziet men op de keerzyde eene H, en dan vier uitgesletene letters, die ik liever door Husen (Huissen, eene stad vroeger in het Cleefsche gelegen) dan door de aenvangletters van Holland, verklaren zou. Stellig is het verder voor my dat deze penningjens jonger zijn dan dergelyke met Florens, en verder dat zy slechts tot de XIIIe eeuw en niet tot de XIIe behooren. Op den Catalogus der verzameling van graef van Renesse-Breidbach, in 1836 te Antwerpen verkochtGa naar voetnoot(1), vindt men dusdanig eene munt beschreven waerop men: Ide... las, en die men aen gravin Ida (1203) toeschreef; ik zag het stukjen in de verzameling van Geelhand waerin het overging en vond er Dide(ric) op. Het gouden lam, zoogezegd van Floris V, behoort slechts tot de tweede helft der XIVe eeuw. De groot van Willem III aen Zierikzee toegeschreven, draegt niet het opschrift Serishe, maer | |
[pagina 69]
| |
wel Gerishe. Hy behoort toe aen Gerisheim, in het graefschap Berg. Het bekend zijn met een fraeijer exemplaer dezer munt, dan dat welk de heer Vander Chijs voor oogen had, laet my toe deze terechtwyzing te doen. De geleerde schryver beschouwt met reden als veeleer tot Gulik dan tot Holland behoorende de zoo dikwijls voorkomende toursche grooten met het opschrift: Wilhelmus comes of Wilhelmus dux. Ik heb immers voor my een exemplaer liggen, waerop zeer duidelyk te lezen staet Willelmus com. il, dat is: Willelmus com(es) i(u)-l(iacensis). Doch omtrent de toeëigening der gouden schilden kan ik het in 't geheel met den heer Vander Chijs niet eens zijn. De schryver kent aen Willem V toe de zoogezegde klinkaerts van slecht en bleek goud, waerop men het schild van Beijeren ontmoet, en die ongetwyfeld aen Willem VI toebehooren, terwijl hy aen dezen laetsten graef het schild met den adelaer voorstelt toe te wyzen. Ik begrijp des aengaende den twyfel niet door den te vroeg gestorvenen geleerden heer Keer geopperd, en houde my volstrekt by de meening van den heer Chalon, die den eersten het schild met den adelaer in de Revue numismatiqueGa naar voetnoot(1) bekend maekte. Het gehalte en de gravuer van deze laetste munt moet allen twyfel doen verdwynen. Nr 11, plaet IX, is een afgesnoeid exemplaer van den gewoonen groot met den leeuw, verbeeld op pl. VI, Nr 16. Ik kan het opnemen van verscheidene munten (pl. X), door hertog Jan IV van Brabant, voor Brabant of Henegouwe geslagen, in een werk over de munten van Holland, niet goed keuren. Ik zal hier opmerken dat de gouden engel, pl. VIII, Nr 2, dien ook de heer ChalonGa naar voetnoot(2) volgends Van Houwelinghen uitgaf, beter | |
[pagina 70]
| |
afgebeeld staet in de beschryving van het keizerlyk penning-kabinet van WeenenGa naar voetnoot(1). Voor de munten uit het tijdstip der minderjarigheid van Philips de Schoone heeft de heer Van der Chijs de verdeeling in verscheidene reeksen, welke ik vroeger in myne Beknopte schets eener geschiedenis van het Muntwezen in Vlaenderen aenstipte, niet gevolgd. Deze stukken worden door den hollandschen geleerde zonder eenige historische volgorde gerangschikt. Zie hier hoe zy zouden moeten verdeeld worden:
eerste reeks.
Munten geslagen in den gemeenschappelyken naem van Maximiliaen, aertshertog van Oostenryk en in dien van Philips den Schoonen (1482-1486); dit zijn al de stukken met moneta archiducum Austriae, Burgundiae, comitum Hollandiae, enz.:
Tot deze behooren: Het dubbel vueryzer Nr 8 en 9; het enkel vueryzer Nr 10; het half vueryzer en de groot met de gotische M Nr 7, 11, 12, 13, 14; de dubbele stuiver Nr 15, 16, pl. XXXVII Nr 30; de enkele stuiver Nr 17, 18; halve stuiver Nr 19, 20. pl. XXXVII Nr 31, 32; de onderdeelen van het vueryzer Nr 28, 35, pl. XXXVII Nr 33; pl. XLIII Nr 1, 2.
tweede reeks.
Munten in 1487 en 1488 op last van Maximiliaen roomsch koning geworden geslagen, en op welke meestal de naem van Philips de Schoone verzwegen werd; welke achterlating tot den opstand van Vlaenderen en van de overige provinciën aenleiding gaf. Het opschrift dezer penningen is: Maximilianus Dei gratia Romanorum rex, of Maximilianus Dei gratia Romanorum rex et Philippus, archiduces Austriae, Burgundiae, enz.
Tot dezen slag behooren: de groote gouden reael Nr 1 en 2; de gouden reael Nr 3 en 4; het gouden schuitken of halve reael Nr 5 | |
[pagina 71]
| |
en 6; de groote zilveren reael Nr 21; de dubbele griffoen-stuiver Nr 22, 23; de griffoen, Nr 24; de halve, kwart en andere onderdeelen van den griffoen-stuiver Nr 25-27; 49-52.
derde reeks.
Munten in 1488 door de party des opstands tegen Maximiliaen geslagen (met: moneta comitis Hollandiae et Zelandiae).
De dubbele stuiver Nr 36; pl. XXXVII Nr 34.
vierde reeks.
Munten van 1489 tot 1492, na den vrede geslagen, waerop Maximiliaen als vader van Philips, en niet mede als vorst onzer landen voorkomt (met: Maximilianus Romanorum rex, pater Philippi archiducis Austriae, Burgundiae, comitum Hollandiae, enz.).
De goudgulden pl. XXXVI Nr 29 (Nr 2 onzer plaet); de dubbele stuiver en onderdeelen Nr 37-48; pl. XXXVII Nr 35.
Voor de munten van later tijd heb ik geene opmerkingen van belang te doen. Behalve de munten door de graven geslagen, bevat het werk van den heer Van der Chijs nog die door de mindere heeren van Holland in omloop gebracht. In verscheidene onzer provinciën oefenden, zooals men weet, niet alleen onze vorsten maer ook somtijds kleine vryheeren op hunne leengoederen het muntrecht uit; zoo werd er te Asperen door Walraven van Valkenburg, te Heukelom door Jan van Arkel, te Vianen door Hendrik van Brederode en door Geertruid van Bronkhorst geld geslagen. Onder deze hoog belangryke heerlyke munten verdienen wel zeker die van Hendrik van Brederode, den beroemden aenleider der Geuzen, de volle aendacht. Wat onder die penningen vooral zonderling voorkomt zijn de nabootsingen der pauselyke Carlinen van Bologna. De heer Van der Chijs deelde van dusdanigen twee verschillende mede, pl. XLII, nr 24 en 25, het eene volgends Stür- | |
[pagina 72]
| |
mers Muntboek, het andere volgends eene teekening van een stuk uit het kabinet van professor C.P. Serrure. Dewijl beide afdeelingen niet zeer nauwkeurig zijn heb ik gemeend geenen ondienst te doen deze twee stukken op nieuw uit te geven met eene derde tot hiertoe onbekende varieteit. Ziet hier de beschryving dezer drie penningen. De type is op alle de zelfde. Op de voorzyde staet een rechtziende pauselyk borstbeeld, op de keerzyde een leeuw, die een vaendel vasthoudt. De opschriften zijn:
1. S. PETRUS III PONT. MAX. (sanctus Petrus III pontifex maximus). Keerzyde: MONETA NOVA ARGEN. D.I. VY. (moneta nova argentea domini in Vyanen).
Van der Chijs, pl. XIII Nr 25. - Verzameling van professor C.P. Serrure.
2. S. PETR. IIII PONT. MAX. (sanctus Petrus IIII pont. maximus)Ga naar voetnoot(1). Keerzyde: MONETA NOVA ARGEN. D.I. VY. (moneta nova argentea domini in Vyanen).
Verzameling van professor C.P. Serrure.
3. S. PETRUS APOSTOLUS PONT. MAX. (sanctus Petrus apostolus, pontifex maximus). Keerzyde: H.D.D. BR. L.D. IN V. ETSI MORTUUS UR. (Henricus dominus de Brederode, liber dominus in Vyanen, etsi mortuus urit), zijnde deze laetste woorden de kenspreuk van Hendrik.
Van der Chijs, pl. XLII, Nr 24, verzameling van professor C.P. Serrure.
C.A. Serrure. | |
[pagina t.o. 72]
| |
PL. II.
| |
[pagina t.o. 73]
| |
PL. III.
| |
[pagina 73]
| |
II. Bisschoppelyke Munten van Utrecht.Tot heden bestaet er over de munten van Utrecht geen ander werk dan het verdienstelyk, doch reeds verouderde boek van Van MierisGa naar voetnoot(1). Voor eenige jaren liet de heer Balfoort eenige onuitgegevene stichtsche munten kennen in het: Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht. Sedert dien werd er hier en daer nog eene bisschoppelyke munt van het Sticht, in het een of ander penningkundig tijdschrift opgenomen; doch tot heden toe verwacht men met ongeduld de door den heere Vander Chijs ontworpene en ondernomene monographie der oude bisschoppelyke munten van Utrecht. Vooraleer dat werk aen het licht zal komen, zullen er nog jaren verloopen, dewijl de leidsche hoogleeraer nog eerst eene verhandeling over de munten der brabantsche en limburgsche heeren rekent uit te geven. Ik denk dus ondertusschen de lezers van het Vaderlandsch Museum niet onaengenaem te zijn, met hier de beschryving te laten volgen van eenige utrechtsche munten die ik nergens heb aengetroffen dan in de verzameling van mynen vader. | |
Jan van Nassau (1267-1282).+ MOTA ⋮ VOLLEHO ⋮ I ⋮ OMIN ⋮ NI (Moneta Vollenhovensis in nomine Domini). Rechtsrydend ruitertjen met het zwaerd in de hand. | |
[pagina 74]
| |
Keerzyde. Buiten-legende: + IOHIS EPI TRCTENCIS E: (Iohannis episcopi traiectencis et.) Binnen-legende: + SIGNUM CRUCISGa naar voetnoot(1). Kruis tusschen welks armen vier halve maentjens.
Zilver.
Dit zilveren ruitertjen te Vollenhoven geslagen is eene nabootsing van dergelyke munt voor het eerst door Margaretha van Constantinopelen, gravin van Vlaenderen en Henegouwe ingevoerd en door haer te Valencijn, van 1273 tot 1280, geslagen. Ik schrijf deze zeldzame munt aen Jan van Nassau toe, omdat deze tijdgenoot van gravin Margaretha was; doch zy zou ook wel aen Jan van Zierk kunnen behooren, die iets later (1282-1296) den bisschoppelyken stoel bekleedde. | |
Frederik van Blankenheim (1393-1424).MONETA-RYNENSI. Sint Pieter zittende op eenen troon. Keerzyde. FREDIC-US TRAI-ECTEN (Fredericus trajectensis). Utrechtsch wapenschild in welks midden een schildjen met den leeuw tusschen drie schildjens met den arend; het geheel in eenen driebogigen omtrek.
Goud.
Deze goudgulden werd geslagen te Rheenen, een klein steedjen in het Utrechtsche, by Amersfoort.
+ FREDERICUS: EPE: TRAIECTENSIS. Linksstaende leeuw, op zyne borst het schild van den bisschop voerende. Keerzyde. + MONE-TA ⋮ NOV-A ⋮ EPC ⋮ T-RAIECT. Lang | |
[pagina 75]
| |
kruis tusschen welks armen: B-L-A-N, zijnde de eerste letters van Blankenheim.
Zilver.
Dergelyke grooten, Kromstaerten genoemd, omdat de staert van den leeuw er inwaerts krult, werden eerst in Vlaenderen door Jan-zonder-Vrees, hertog van Burgondië, geslagen. | |
Rodolf van Diephout, als Postulaet (1424-1430).Na den dood van Frederik van Blankenheim (1424) werd de bisschoppelyke zetel betwist door Zweder van Culenburg en Rodolf van Diephout. Deze laetste, die het eindelyk doordroeg, werd slechts in 1430 door paus Eugenius IV als bisschop herkend. Tusschen 1424 en 1430 sloeg hy den volgenden goudgulden, waer hy den titel van postulaet, dit is zoo veel als oningewyde bisschop of pretendent tot den bisschoppelyken stoel, neemt.
SANCTE × ME-RTIN EPIS. Sint Marten rechtstaende, met de rechter hand zegenende, en houdende in de linker eenen staf. Keerzyde. + MON' RODLP POSTUL TRAIET. (dit is: moneta Rodulphi postulati traiectensis). Het bisschoppelyke schild in eenen halfbogigen omtrek.
Goud.
Rodolf van Diephout sloeg nog dergelyke goudguldens voorts na 1430; doch op deze neemt hy den titel van episcopus. Deze laetste stukken zijn op verre naer niet zoo zeldzaem als het hier beschreven en komen voor by Van Mieris, en in byna alle verzamelingen. | |
[pagina 76]
| |
Engelbert van Cleef (1481-1483).In 1481 waren de Utrechtenaren opgestaen tegen bisschop David van Burgondië. Zy hadden den hertog van Cleef ter hulp geroepen, hem belovende zynen zoon Engelbert tot hunnen kerkvoogd te doen kiezen. Engelbert kwam met zynen vader te Utrecht, en zy worstelden twee jaren lang tegen David van Burgondië. Doch de hulp die Maximiliaen van Oostenrijk aen den bisschop gaf, dwong de Utrechtenaers zich te onderwerpen, en hunnen bondgenoot, den hertog van Cleef, den vrede te sluiten en van den bisschoppelyken stoel voor zynen zoon af te zienGa naar voetnoot(1). Tydens Engelbert van Cleef werd de volgende goudgulden te Utrecht gemunt.
SANCTUS M-ARTIN' EPS. St Marten op eenen bisschoppelyken zetel, met de rechter hand zegenende, met de linker eenen kruisstaf houdende. Aen zyne voeten het wapen van Cleef en Mark. Keerzyde. MO. NO-VA AU-REA TRA-IECTN. Lang kruis, waerop het vierveldig wapenschild van Cleef en Mark.
Goud.
| |
Frederik van Baden (1496-1526).SALVUFAC-PLMTUD (Salvum fac populum tuum, Domine). St Marten zittende zooals op de vorige munt; aen zyne voeten het schild van Baden. Keerzyde. MO NO-AUREA-EPISC-TRAEI (Moneta nova aurea episcopi traiectensis). Lang kruis, waerop het vierveldig wapen van Utrecht en Baden.
Goud. Pl. III, Nr 6. C.A. Serrure. | |
[pagina 77]
| |
III. Munten te Gent geslagen. (1581-1584)Sedert het innemen van den Briel door de Watergeuzen streden de Staten van Holland en Zeeland om zich aen de spaensche heerschappy geheel te onttrekken, en om de nieuwe godsdienstleer te doen zegevieren, terwijl de Zuid-nederlandsche provinciën, meestendeels getrouw aen het voorvaderlyk geloof gebleven, slechts voorts worstelden om hunne oude voorrechten door Philips II te doen eerbiedigen, en een nationael bestuer te bekomen. Nergens schetst de politieke toestand dezes tijds zich beter af dan op de munten. Holland, dat door het welslagen van de beroemde landing van Lumey het standpunt der omwenteling was geworden, had in haren schoot uit gansch de Nederlanden de hervormden zien toesnellen. In 1575 matigden zich de Staten dezer provincie het muntrecht aen, op aenraden van Willem den Zwyger, en zy bevolen den 27en Oogst van dit jaer het slagen van eenen nieuwen daelder, waervan de naem van Philips II achtergelaten werd en waerop de leus: confidens Domino non movetur (wie op den Heer betrouwt wankelt niet), wanneer men ze in verband brengt met den toestand der geesten, als eene aenmoediging tot de worsteling tegen Spanje moet aengezien worden. Ten gevolge der Bevrediging te Gent gesloten, lieten de Staten van Vlaenderen, Brabant, Doornijk, Henegouw, Gelderland, enz. nieuwe munten vervaerdigen, waerop 's konings borstbeeld en titels behouden werden, tevens doch de woorden pace et justicia voorkomen, als willende onze voorouders te kennen geven, dat zy slechts den koning van Spanje herkennen, indien hy het land met vrede en gerechtigheid wil besturen. | |
[pagina 78]
| |
De protestantsche provinciën, zich met de Pacificatie van Gent niet te vreden houdende, hadden zich te Utrecht nauwer verbonden tot het verdedigen der Hervorming, terwijl de waelsche provinciën: Henegouw, Artois en Fransch Vlaenderen te Atrecht overeenkwamen het catholicismus te beschermen. Gent was ondertusschen het voornaemste standpunt der hervormden in Zuid-nederland geworden; alhier had men de oude begrippen van gemeente onafhankelykheid weder opgebeurd, om ze ten voordeele der party van den Zwyger te doen keeren. Midden de algemeene staetkundige verwarring, die van den jare 1578 tot in 1581 plaets greep, beheerschten de Gentenaers heel Vlaenderen door den schrik, en beschouwden het, als ware het gansch van hunne gemeente afhankelyk. Het kon niet anders zijn of zy moesten op de gedachte komen in hunne stad de munt te heropenen, die sedert de beroerten onder Maximiliaen van Oostenrijk, gesloten was gebleven. Hunne vraeg hieromtrent, ondersteund door de algemeene muntmeesters, door de reken kamer van Vlaenderen, de Raden van Staet en Financiën, werd door hertog Mathias, den nieuwen landvoogd door de Algemeene Staten aengesteld, ingewilligdGa naar voetnoot(1). Het schependom en de muntmeesters van Brugge hadden er zich te vergeefs tegengesteld. In gevolge dezer bemachtiging begon men den 14den Maert 1581, te Gent, geld te slaenGa naar voetnoot(2). Drie stukken zijn ons van dezen slag bekend. Vooreerst een halve daelder, waervan opschrift en type de zelfde zijn, als die der gewoone koninklyke daelders van Brugge. Een klein leeuwtjen onder het borstbeeld van Philips geplaetst vervangt de brugsche | |
[pagina 79]
| |
lelie, om het verschil van muntplaets aen te duiden. Verder zijn er twee koperen stukken van twaelf en van zes myten van de zelfde snede dan gemelde halve daelder. Op de voorzyde van de myten treft men eenen grooten gentschen leeuw aen, met het opschrift: Ghent 1581, XII (of VI), terwijl de keerzyde het vijfkwartierig schild van Burgondië-Oostenrijk, met de legende pace et justicia oplevert, volkomen gelyk zijnde aen die der statenmyten van 1577-1578. Op de twaelf- en zes-mytenstukken, even als op den halven daelder, zijn de woorden met roosjens afgescheiden. De invoudige terugkeer tot de koninklyke daelders voor het zilveren geld door de Gentenaers in 1581 geslagen, bewijst hoe weinig prijs zy aen de Pacificatie, vijfjaer vroeger in hunne muren gesloten, hechtten. Op hunne koperen stukken zal men dus het pace et justicia niet aenzien als de uitdrukking hunner politieke meening, maer men moet veel eer besluiten, dat zy de in heel Nederland verspreidde XII en VI mytenstukken zoo getrouw mogelyk nabootsen, om even voor het koperen als voor het zilveren geld, hunne munt gemakkelyker te doen aennemen. Tot in 1581, alhoewel de hervormde party dit sedert lang betrachtte, was Philips II in de Nederlanden nog niet van zyne vorstelyke rechten vervallen verklaerd. Het was den 1sten September van dit jaer, dat de algemeene Staten deze vervalling uitspraken. Dit uiterste middel was een antwoord op de volgelvry-verklaring des prinsen van Oranje, welke de koning eenige maenden vroeger had doen afroepen. Op het oogenblik dat de Staten met Philips opentlyk afbraken had zijn veldheer Alexander Farnesa behalve Atrecht, Henegouw, Namen, Luxemburg, Waelsch-Vlaenderen en Doornijk, ook nog in Brabant: Maestricht, Breda en Leuven; in Vlaenderen: Kortrijk en Meenen, in zyne macht. De malcontenten, dit zijn de bondgenooten van Atrecht, waervan | |
[pagina 80]
| |
ik hooger heb gesproken, die het met Farnesa eens geraekt waren, hadden zich sedert 1578 van Meenen meester gemaekt en deze stad in eene wapenplaets herschapen, waer uit zy geheel ons graefschap bedreigden. Behalve de noordelyke provinciën bezat de opstand verder in 1581 het aenzienlykste deel van Brabant en Vlaenderen, met de vier machtige steden, Gent, Brugge, Brussel en Antwerpen. Een ieder gevoelde, dat men eene krachtige hand noodig had om de steeds grondwinnende spaenschgezinden te wederstaen; en dat er vooral aen Brabant en Vlaenderen onderstand onontbeerlyk was, wilde men die beide streken niet spoedig onder het beheer van Philips zien terugvallen. In deze omstandigheid wendde Willem van Oranje de oogen naer Frankrijk. Hy dacht dat het eenige middel om onze gewesten aen Spanje te onttrekken, hierin bestond, Frankrijk in dezer onafhankelykheid belang te doen stellen. Marnix van Sint Aldegonde, de vriend van den Zwyger, stelde Francies, hertog van Alençon en broeder des konings van Frankrijk, aen de algemeene Staten te Utrecht vergaderd, tot vorst der Nederlanden voor, in vervanging van Philips II; en, zooals gewoonlyk, keurde men het plan van Willem van Oranje goed. Marnix werd naer den hertog gezonden om hem de kroon aen te bieden, en deze die vry heerschzuchtig was, nam gretig het aenbod aen, alhoewel men hem enkel eenen titel, zonder bykans eenig gezag toekende. In November 1581 werd Alençon als vorst van Brabant en Vlaenderen plechtig uitgeroepen. De ultra-hervormde gezindheid, in zonderheid de GentenarenGa naar voetnoot(1) had zich tegen de verheffing van den hertog van Alençon verzet. Zy hadden de Nederlanden liever onder de bescherming der koningin van Engeland gesteld. Doch weldra viel hun misnoegen, | |
[pagina 81]
| |
wanneer de hertog van Alençon zijn ontwerp had bekend gemaekt van met Elisabeth in den echt te treden, en hy zich te dien einde naer Londen had begeven, vooraleer bezit van zyne staten te komen nemen. Nu waren er geene warmere voorstanders van Alençon dan de hervormden van Gent. Zy lieten ter eere van dezen op stads kosten eenen penning door den medailleur Coenraed De Bock, wellicht den zelfden als den bekenden Coenraed Bloc slagen. Men leest in stads rekening van 1581 hier omtrent: Betaelt Coenraet De Bock de somme van XVI liv. XIII sc. IIII gr. voor tprepareren ende maecken van zeker medaelye voor den hertoghe van Anjou, jeghens de compste van zyn excellentie, conforme der convensie ende accorde metten zelven De Bock, daeraf gemaect by myne heeren den hoochbailliu ende scepenen deser stede; naer tverclaers van der ordonnanciënGa naar voetnoot(1). De medalie komt voor by Van Loon, die, zoo hy verklaert, ze nergens aentrof dan by den raed der stad Amsterdam, Balthazar Scott. Ik ook ken er slechts maer één exemplaer van, hetwelk deel maekt van de verzameling van den heer doktor Kluyskens. Zie hier de beschryving van dit stuk. Op de voorzyde staet het geharnaste borstbeeld van den hertog van Anjou, binnen de wapenschilden van Frankrijk, Brabant, Gelderland, Vlaenderen, Holland, Zeeland, West-Friesland, Doornijk, Groninger-Ommelanden, Mechelen, Utrecht, Overyssel en Vriesland, wier gemagtigden met hem dit verbond hadden gesloten. De schilden bestemd voor de vier overige der zeventien nederlandsche provinciën staen ook nevens de anderen gerangschikt; doch in deze ontbreekt het wapen, hetwelk er wordt uitgelaten als teeken | |
[pagina 82]
| |
van trouweloosheid, omdat deze vier gewesten spaensch gezind waren. Op de keerzyde leest men:
belgae
intolerabili
hisp. tyrannide
oppressi ganda foed-
vs facivnt. id ivssv reg.
simvlat se probare 10. aust.
insidiis detectis, bellvm
renovatvr. crebri de pace
conventvs sed frvstra. tan-
dem coloniae pro pace bel-
lo intestino procvrato.
franciscvm and. dvcem
gall. pacificatorem.
elegervnt. anno
CIƆ.IƆ.LXXXI.
Gandavi.
Hetgeen Van Loon vertaelt: ‘De Nederlanders door de onverdraagelyke geweldenaryen der Spanjaarden onderdrukt sluyten te Gent een verbond. Tgene don Johan van Oostenryk op bevel des konings veynst goed te keuren. Dan de laagen ontdekt zynde wordt de kryg hervat. Eyndelyk, naa verscheydene doch vergeefsche vreedehandelingen, te Keulen in plaatse van pays een inwendige burgerkryg gestookt zynde, hebben zy Francois, hertog van Anjou, vreedemaaker van Vrankryk, verkoozen, in tjaar 1581. - Te GentGa naar voetnoot(1). De hertog werd in Engeland met veel pracht en uitwendige teekenen van vriendschap ontvangen; Elisabeth verwisselde zelfs met hem den trouwring; doch zy leidde hem om den tuin, en wanneer het op het echtvieren aenkwam, verschoof zy het tijdstip | |
[pagina 83]
| |
onbepaeldelyk, en hy was gedwongen uit Engeland ongehuwd terug te keeren, zooals hy er was heên gevaren. Alençon kwam den 8sten February 1582 te Vlissingen aengeland, en werd veertien dagen later te Antwerpen, als hertog van Brabant plechtig ingehuldigd. Men had zich in den beginne veel van zyne tusschenkomst in de zaken der Nederlanden laten voorstellen, doch nu dat men den onbekenden redder, op welken men zoodanige hoop had gevestigd, van naby zag, werd men algemeen overtuigd, dat hy de man niet was, om Nederland tegen Spanje te verdedigen. Zijn lichtzinnig karakter boezemde meer wantrouwen dan eerbied in, terwijl de fransche heeren van zijn gevolg zich weldra by onzen landaerd door hun wulpsch gedrag hatelyk maekten. Heel het jaer verliep in inhuldigingen. Overal waren er schitterende feesten ingericht; doch klein was de geestdrift, die er by heerschte, en dan nog werden zy te Antwerpen en te Brugge, door de moordelyke aenslagen van Jaureguy en Salcedo gestoord. Intusschen dat de nieuw aengekomene vorst zynen tijd in feestelykheden verspilde, kwam Parma met zyne legerbenden steeds vooruit. Den 5en July was Oudenaerde genoodzaekt, by gebrek aen hulp zich over te geven, na een beleg van drie maenden te hebben onderstaen. De Staten waren over Alençon misnoegd, om het weinig nut dat er voor het land uit zyne verheffing ontstond, en hy hield zich insgelyks ontevreden, omdat men hem slechts als hertog van Brabant en graef van Vlaenderen erkende, terwijl men hem den scepter van gansch Nederland had aengeboden. Hy was ook niet voldaen met het beperkt gezag, dat men hem zelfs in deze twee provinciën overliet. Daerby, zooals een hedendaegsche schryver het met veel juistheid opmerkte ‘hoe kon een prins, midden het despotismus der huizen van Valois en Medicis opgevoed, met een volk, dat voor de vryheid vocht, overeenstemmen?’ | |
[pagina 84]
| |
Eenieder weet hoe hy, het voorbeeld van don Juans aenslag op Namen volgende, den 16en January 1583 verscheidene onzer voornaemste steden by verrassing deed bespringen, en hoe dit verraed te Antwerpen en meest overal elders door den kloeken tegenstand der burgers mislukte. Sedert dien dag werd het den hertoge onmogelyk het hier langer vol te houden. De prins van Oranje deed alles om hem met de Staten te verzoenen; de fransche koning bracht insgelyks zyne bemiddeling by; doch vruchteloos waren hunne poogingen. Alençon zag zelf van de kroon af, en vertrok weldra naer Frankrijk. Hy stierf in den beginne van 1584, in den jeudigen ouderdom van dertig jaren. Zyne verheffing, waerop men een oogenblik de hoop van Nederlands vryheid en onafhankelykheid grondde, had slechts gediend om de krachten des opstands te verzwakken en de zaken meer en meer in te wikkelen. De munt te Gent in 1581, geopend had ondertusschen steeds blyven voortwerken. De Gentenaers, zooals wy zagen, waren op eens zoo Alençons gezind geworden, dat zy reeds vóór zyne inhuldiging hier te lande eene medalie ter zyner eere lieten slaen. Ook op hunne munten, alhoewel deze meer en meer een geheel stedelyk voorkomen kregen, hadden zy van in 1581 zijn gezag erkend. Men deed alsdan voor het eerst goude nobels, benevens de onderdeelen (halven en kwarten), te Gent stempelen. De Nobel was eene oude engelsche munt, eerst door koning Eduard III geslagen, doch later door onzen Philips den Stoute onder de vlaemsche ingevoerd. Dit stuk werd ongetwyfeld, by voorkeur boven al andere soort, gemunt uit hoofde der neiging van het gentsch schependom voor koningin Elisabeth, en omdat men des tijds het oog op Engeland tegen Spanje gevestigd had. Op de gentsche nobels ziet men, zooals op alle andere, eenen gekroonden vorst op een schip rechtstaen. Die persoonaedje heeft in de rechter hand een bloot zwaerd, en houdt met de linker een schild met den leeuw. Rechts ziet men eene banier met drie leliën | |
[pagina 85]
| |
(wapen van Frankrijk), door eenen leeuw ondersteund; nevens het hoofd de letteren N-TGa naar voetnoot(1). De keerzyde verbeeldt een met bladeren versierd kruis, tusschen welks armen vier leliën en vier kruipende gekromde leeuwtjens. Het geheel is bevat in eenen omtrek van acht halve cirkels. De opschriften zijn: mon(eta) aurea restaur(atae) metropol(is) ganda(e) Fland(riae) (Gouden munt van het in zyne macht en eer herstelde Gent, hoofdstad van Vlaenderen,) en van de andere zyde: nisi d(omi) n(u)s custod(iat) civit(atem) frustra; aenvang van de bybelsche zinspreuk: Nisi Dominus custodiat civitatem, frustra vigilant qui custodiunt eam (Indien God de stad niet behoedt, zijn de voorzorgen harer bewakers nutteloos)Ga naar voetnoot(2). Achter het opschrift der keerzyde staet het jaertal 1581 of 1582. Tydens de regering van Alençon bleef Gent zyne koperen stukken met den leeuw voortslagen; doch op de keerzyde plaetste men er de spreuk: nisi d(omi) n(u) s frustra, en het wapenschild van Alençon op. Er bestaen zulke munten van 1581, 1582 en 1583, waeronder van twaelf, van zes en van vier mytenGa naar voetnoot(3). In Maert 1583 weigerde Gent opentlyk Alençon voor haren heer en vorst te erkennen. Doch de numismatiek leert ons dat reeds vroeger de gemeente twee mael op het punt stond met hem af te breken. Er bestaet een halve nobel van 1582Ga naar voetnoot(4), waerop het vaentjen, dat links de gekromde figuer op het schip staet, in plaets van drie leliën, reeds den vlaemschen leeuw voert, en aldus geen het minste teeken van onderdanigheid jegens Alençon draegt. Verder bewaert men ten stadhuize van Gent de stempels van eenen nobel, waervan men tot heden geen | |
[pagina 86]
| |
in den tijd geslagen exemplaer heeft terug gevondenGa naar voetnoot(1), en op welken de drie leliën door twee ineengeslagen handen vervangen worden. Gelyk de heer JonnaertGa naar voetnoot(2) het met veel juistheid opmerkte, moet men deze trouw veel eerder als eene betuiging tegen, dan voor Alençon aenzien, en mijns dunkens moest zy de eendracht beteekenen, die tusschen de verscheidene provinciën en steden, welke den vrede van Utrecht onderteekenden, heerschte. Mogelyk ook was zy niets anders dan het zinnebeeld van Gents oude stadsleus: Hou ende trou. Na de afstelling van Alençon door de gemeente, werden er nog nobels by voortduring geslagen, doch voortaan met de leeuwenvaen in plaets der lelievlag. Ook liet men hier ter stede in 1583 en 1584 zilveren schellingen en onderdeelen munten, op welke stuks de opschriften mon(eta) arg(entea) civitatis gandav(ensis), en auxil(ium) nostrum a domino, (van God komt ons hulp) te lezen staen. De schellingen, en halve of zes- en drie stuiverstukken verbeelden van den eenen kant de Maegd van Gent rechtstaende, houdende in de rechter hand het schild met den leeuw en in de linker de gentsche banier, en van den anderen kant eenen links loopenden leeuw. Opmerkelyk is het, dat alsdan by ons voor het eerst, door de Gentenaers eene engelsche munt, de shilling (schelling) geslagen werd. Alwêer straelt hier de sympathie voor Elisabeth door. De koperen stukken van twaelf en zes myten zijn volkomen gelyk aen die welke onder Alençon in omloop kwamen, alleen wordt 's hertogen wapen er op vervangen door een schild, waerop de letteren S.P.Q.G. (senatus populusque gandensis), dit is: het schependom en het volk van Gent. Die van vier myten leveren eene heel andere type op, | |
[pagina 87]
| |
namelyk eene gekroonde G en het gentsche wapenschild. Onze lezers zullen wellicht opgemerkt hebben, dat al deze laetst beschrevene penningen een voorkomen aenbieden, als zijnde door eene geheel onafhankelyke en op haer eigen staende stad geslagen. En in der daed het denkbeeld om Gent tot eene vrystad, zooals er in Duitschland talryke bestonden, te verheffen, had dermate veld gewonnen, dat men niet alleen het gezag van den koning verstiet, maer zelfs aen dat der staten niet wilde gehoorzamen. Doch terwijl Gent aldus haren hoogmoed botvierde, bevond zy zich in eenen allernetelachtigsten toestand. De overgave van Oudenaerde had ze aen de aenvallen der Spanjaerden blootgesteld, en de moord op Willem van Oranje door Balthazar Gerard begaen, kwam alle hoop op bystand uit Holland wegnemen. Reeds in October 1583 had de hertog van Parma Vlaenderens hoofdstad doen insluiten, hopende haer door gebrek aen voorraed tot overgave te dwingen. Door het verlies van Oudenaerde en van het Sas-van-Gent werd alle gemeenschap tusschen de belegerden en den buiten afgesneden. Weldra kwam het verraed van Hembyze alle vertrouwen der belegerden op hen zelven ontnemen. Den 17den September 1584 ging de stad aen de Spanjaerden over. De protestanten, die een groot deel der bevolking uitmaekten, hadden twee jaer om Gent te ontruimen, en zoodanig was de uitwyking dat de katholieke kronijkschryver door pater De Jonghe gevolgd, het met de calvinisten Baudartius en Van Meteren eens is, om te verzekeren dat meer dan de helft der deftige burgery heên trok, om zich in Holland of elders te vestigen. Door Farnesa werd de Munt te Gent gesloten. Sedert is zy niet meer geopend. Van dan af was Brugge de eenige muntplaets voor Vlaenderen, en aldaer werd er geld geslagen tot onder de regering van Maria-Theresia. Wy zagen dat de medailleur Coenraed De Bock voor de stad Gent in 1581 werkte, waerschijnlyk heeft hy de stempels van al | |
[pagina 88]
| |
de munten tot in 1584 gesneden. Zie hier nu wat ik verder over het muntwezen van dit tijdstip in Stadsrekeningen aentrof. (1581). Betaelt Jan Naruut, eertijts muntmeester der stadt van Antwerpen, de somme van twaelf ponden grooten, ter causen van gheseyde somme hem ghejont ende gheaccordeert in gratuiteyt van weghe mynen heere scepenen voor zynen goeden dienst ende debvoir ghedaen angaende dinstructie gherequireert up 't faict van der munte. Alles naer 't verclaers van der ordonnancie. Voorkomende in stadsrekeningen van 1580-1581, blz. 255, a. Betaelt Jan Ghyselbrecht, muntmeester ende Jacques Van de Vivere, wardijn, de somme van xij ℒ grooten, over den zalaris en de vacatiën van drye weerckghezellen, die zy lieden van Brugghe binnen deser stede ontboden hebben in de maent van Maerte 81, omme de zelve temployeeren in 't fact van der munte; naer 't verclaers van der ordonnantiën. Ibid., blz. 257, a. (1582). Betaelt Mr Jan Ghysselbrechts, mundtmeestere deser stede, de somme van acht ponden zes scellinghen acht penningen grooten, hem jaerlicx ghejont ende gheaccordeert by myne heere scepenen van der Keure, in de plaetse van der vryheit van assyse, danof alle muntmeesters ghecostumeert zijn te gauderen, ende dat 't zendert der erectie van der vornoemde munte, in regarde van den goeden ende ghetrauwen dienst by hem allessins ghedaen in 't faict van diere; naer tverclaers van der ordonnanciën dies breeder ghewaeghende. Ditte omme 't jaer verschenen XIen Maerte XVc tweentachtentich. Register van 1581-1582, blz. 413, b. Betaelt de ghemeene ghezellen van der munte wesende tot dienste deser stede, de somme van zeventien ponden zes scellinghen acht penninghen grooten, over tgenendt dat myne heeren scepenen hem lieden toegheseit ende geaccordeert hebben voor de vryheit van assyse, omme den tijd van dry maenden verschenen viijen Novembris 1582; naer | |
[pagina 89]
| |
't verclaers van der ordonnantie, metsgaders dry distyncte attestatiën vanden muntmeesters ende wardeyn dies breedere gewaghende. Ibid., bl. 382, a. (1583). Betaelt Mr Jan Ghyselbrechts, mundtmeestere deser stede, de somme van acht ponden zes scellinghen acht penninghen grooten, hem jaerlicx ghejondt ende gheaccordeert by myne heeren scepenen van der Keure in de plaetse van der vryheit van assyse, danof alle muntmeesters ghecoustumeert zijn te gauderen ende dat tzindert der erectie van der voornomde munte, in regarde van den goeden ende ghetrauwen dienst by hem allessins ghedaen in tfaict van diere; naer tverclaers van der ordonnantie Register van 1582-1583.
In het register van 1583-1584 wordt het zelfde herhaeld; doch in plaets van het cyfer ziet men van achter het woord néant, en men leest in margine: Duerdien den muntmeester deser stede den meestendeel van het jaer hem gheabsenteert heeft., ideo hier Royé. De hierboven vermelde Jan Naruut heet elders Noirot. Hy was muntmeester te Antwerpen van 24 Maert 1552 tot 9 July 1555, en later nog van 2 Oogst 1562 tot 25 Oogst 1572Ga naar voetnoot(1).
C.A. Serrure. |
|