Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 374]
| |
Kleine gedichten en prozastukken uit de dertiende en veertiende eeuw.Ik laet hier al wat het groot Hulthemsch handschrift, Nr 192, die zoo ryke bron voor onze oude letterkunde, nog oplevert, volgen. De twee eerste stukken werden reeds vroeger, doch naer andere handschriften uitgegeven. De legende van Sinte Gertruiden minne, waerin men den oorsprong verhaelt van het oud vaderlandsch gebruik, om, wanneer men zich van elkander moet verwyderen, by het afscheid nemen, den dronk van Sinte Geertrui toe te brengenGa naar voetnoot(1), werd reeds vroeger door Clignett uitgegevenGa naar voetnoot(2) Hy trok het uit een handschrift op de koninklyke bibliotheek te 's Gravenhage, hetwelk de gedichten van Willem van Hildegaersberch bevat. Een tweede afschrift van dat zelfde dichstuk komt nog voor in eenen Codex, ter brusselsche bibliotheek berustende, die ook vroeger van Van Hulthems nalatenschap deel maekte, en waerin insgelyks de dichtarbeid van Willem van Hildegaersberch verzameld isGa naar voetnoot(3). De tekst van Sinte Gertruiden minne uit het handschrift Nr 192, dat voor my ligt, is dus de derde. Ik aerzel niet deze laetste lezing | |
[pagina 375]
| |
hier mede te deelen, niet alleen omdat ze soms van de andere nog al afwijkt, maer ook omdat ze my in 't algemeen beter en ouder schijnt dan de twee andere. Daerby verdient het opmerking dat het slot van dit stuk geheel anders is, en dat daerin de naem van Willem van Hildegaersberch niet te vinden is. By Clignett, en in een der handschriften van Brussel, luiden de laetste regels aldus: Hierom is Willem ende ic in een
Van Hildegaersberge, onder ons tween,
ende hebben ons alsoe beraden,
dat wise niemont en heiten versmaden.
Wie mense scenct, hi salse ontfaen,
dat hi in hoer geleide moet gaen,
daer ghi dit dicht af hebt gehoert,
ende ons God leide ter hemelscher poert,
ter lester reisen, alst is te doen.
Hier mede eindic mijn sermoenGa naar voetnoot(1).
Daer voor leest men in het handschrift dat ik volg: Daer bi hebbic mi soe beraden,
dat ics niemen en hete te versmaden,
die mense scinct, hi salse ontfaen,
dat hi in haren gheleiden moet gaen.
Daer ghi dit ghedicht af hebt verhort,
God bringhe ons ter hemelsche port,
ten lesten daghe, daers es te doene.
Hier mede indic dit sermoen
van Sente Ghetruiden, der heileger joncvrouwen,
die men in hemelrike mach scouwen,
ende Sente Janne daer toe mede.
God sende ons sinen eweghen vrede.
Thands breng ik in bedenking of men voortaen nog dit dichtstuk mag beschouwen als zijnde uit de pen van Willem Van Hildegaerdsberch gevloeid? | |
[pagina 376]
| |
Reeds vroeger zegde professor Jonckbloet: ‘De vraag is wel eens gerezen of alle gedichten in het bekende handschrift (het haegsche) wel van zijne hand zijn. En werkelijk er scheen reden tot die vraagtGa naar voetnoot(1).’ Verder ontsnapte de raedselachtige wyze, waerop de naem van Willem Van Hildegaersberch in Sinte Gertruide minne voorkomt, aen dien geleerde niet, en hy wist daervan geene voldoende verklaring te geven. Ik meen dat het dichtstuk het werk is van eenen anderen dichter, die vroeger dan Van Hildegaersberch leefde. De groote Hulthemsche codex bevat, mijns dunkens, niets, dat men aen Van Hildegaerdsberch verschuldigd is. Ook het stukjen: Van wel connen te helene, vroeger in Willems Museum uitgegeven, is, meen ik, niet van hem. By den tekst, dien ik naer het groot Hulthemsch handschrift mededeel, voeg ik de varianten, welke de andere brusselsche Codex oplevert. Ik ben die verschuldigd aen de goedheid van mynen vriend, jonkheer Blommaert. Deze geleerde was voornemens de volledige werken van Willem Van Hildegaersberch aen het licht te brengen; doch hy heeft daervan afgezien, omreden de heer Leendeertz zich met den zefden arbeid heeft belast. Op Sinte Geertruiden minne laet ik Een bedinghe van onsen Here volgen, die slechts het eerste gedeelte uitmaekt van een dichtstuk, hetwelk vroeger door Mone, naer een ander handschrift werd uitgegevenGa naar voetnoot(2). Deze trok het uit het Peterhauser Gebedenboek, hetwelk op de bibliotheek te Heidelberg berust, en waerin het Van ons Heren passie heet. De tekst van Mone heeft honderd en drieennegentig verzen, terwijl de onze er slechts honderd en zesendertig telt. Er ontbreken dus aen dezen laetsten zevenenvijftig regels. | |
[pagina 377]
| |
De elf eerste verzen uit den heidelbergschen Codex luiden als volgt: Als ic mi selven wille verhogen,
soe pensic om ons Heren dogen,
dat hi om minen wille heeft leden,
dat hem de felle Joden deden.
Otte van der Leyen sprect:
Soe wie dat hem selven brect
te goeden dingen, hi moet hanteren:
daer omme ginc hi ons viseren
in sijn herte, ende maecte een dichte.
Ic bidde Gode, dat hi mijn ziele verlichte,
dat si met hem moet ewelec wesen, enz.
Deze regels komen in eene andere orde voor dan by ons. De dichter wordt aldaer Otte van der Leyen genoemd, in ons handschrift Otte van Orleien. Welke lezing is de beste? Dat valt moeijelyk te beslissen, vermits het een, zoo wel als het ander, echt nederlandsch klinkt, en er in vroegere dagen wel geslachten zullen bestaen hebben die deze namen voerden. Waerschijnlyk zal eene latere ontdekking dit raedsel oplossen. Ik denk, in allen gevalle, dat die dichter, blykends zynen schrijftrant, in de tweede helft der veertiende eeuw te huis behoort. Als eene byzonderheid stip ik hier aen, dat men hier soms drie verzen, in plaets van twee, aentreft, die het zelfde rijm hebben. Zoo als v. 5, 6 en 7; v. 32, 33 en 34; v. 65, 66 en 67; v. 128, 129 en 130. Alhoewel in de regels, die ik hierboven uit het heidelberger handschrift mededeel, het vers: Daer hi ons allen dede verrichten,
weggelaten is, vindt men toch ook elders in dien codex die zelfde drie te samen rymende regels, en zoo leest men de v. 159, 160 en 161, die by ons ontbreken: Ten ordele, daer gi u macht selt tonen
ende elken na sine verdiente lonen.
ic biddu, Here, dat gi mi cronen, enz.
| |
[pagina 378]
| |
Mone, die slechts op eene dezer plaetsen schijnt aendacht genomen te hebben, zegt: fehlt ein Reim aber der Sinn ist ganz. Ik denk echter, dat het zoo niet is, maer dat de schryver dit rijm met voordacht tot driemael toe heeft herhaeld. Andere onzer oude dichters leveren daervan nog wel voorbeelden op. Van de Bevelinghe, die ik hier onder. Nr LXXIX opneem, zijn de verzen 9-11, 19-24, 45-46 en 51-56, reeds uitgegeven. Deze, te samen ten getale van twintig, maken met twee andere regels, die daer ten slotte zijn bygevoegd, een afzonderlyk stukjen uit, hetwelk op eene andere plaetsGa naar voetnoot(1), in het zelfde groot Hulthemsch handschrift, voorkomt. Volgends dezen tweeden tekst heeft de heer Angillis het laten drukken in de Rumbeeksche AvondstondenGa naar voetnoot(2). Omtrent de overige dicht- en prozastukken heb ik niets byzonders aen te merken. Deze laetste heb ik, op het aenraden van talryke vrienden onzer oude tael- en letterkunde, alle, zonder uitzondering, opgenomen, en dat wel vooral, omdat er tot hier toe nog zoo weinig van onze oude proza bekend gemaekt is. | |
LXXVII. Sente Ghetrwden minne ende Sente Jans vrienscap, die deen vrient den andren gheeft.Int leste van des meyen tijt,Ga naar voetnootVers 1
als over alle die werelt wijtGa naar voetnoot2
loveren springhen ende gras,Ga naar voetnoot3
quamic ghegaen, daert scone was,
5.[regelnummer]
spacieren, op een water claer,
daer die voghelkine, sonder vaer,Ga naar voetnoot6
| |
[pagina 379]
| |
bi naturen lude songhen,Ga naar voetnootVers 7
ende die bloemen alle ontspronghen.Ga naar voetnoot8
Op die riviere, al daer ic ginc,Ga naar voetnoot9
10.[regelnummer]
over dinctic menich dinc,Ga naar voetnoot10
beide van desen ende oec van dien.Ga naar voetnoot11
Mijn ghepeins en was niet clein,Ga naar voetnoot12
om scone materiën te vinden,Ga naar voetnoot13
die ic in rime mochte ontbinden,Ga naar voetnoot14
15.[regelnummer]
beide vore heren ende voer knapen,Ga naar voetnoot15
die gheboren sijn te wapen;Ga naar voetnoot16
papen, clerken ende ander liedenGa naar voetnoot17
willic wel den sin bedieden.Ga naar voetnoot18
Dat ic daer vant, in corter stont,Ga naar voetnoot19
20.[regelnummer]
willic u met redene maken cont.Ga naar voetnoot20
Doen ic ginc peinsende ende visierenGa naar voetnoot21
van poenten scone menegertieren,Ga naar voetnoot22
die wel an goede poente voeghen,Ga naar voetnoot23
die mi jeghen therte droeghen,Ga naar voetnoot24
25.[regelnummer]
daer af en maectic gheen gescal.Ga naar voetnoot25
Wildi die waerheit weten al,
ic bleef ane ene die mi behaghde.Ga naar voetnoot27
Quamic, daer mi iement vraghde,Ga naar voetnoot28
ic sout wel segghen sonder beiden,Ga naar voetnoot29
30.[regelnummer]
ende met redene onderscheidenGa naar voetnoot30
an wat materie dat ic bleef,Ga naar voetnoot31
ende met minen sinne bescreef,Ga naar voetnoot32
soe dat ics een deel hebbe onthouden.Ga naar voetnoot33
Nu merct alle, jonghe ende oude,Ga naar voetnoot34
35.[regelnummer]
dat ic versta den rechten sin,Ga naar voetnoot35
Het es van Sente Ghertruden min,Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 380]
| |
die men drincken gheeft elken man,Ga naar voetnootVers 37
ende daer toe die vrienscap van S. JanGa naar voetnoot38
heden daghes, te menegher stede,Ga naar voetnoot39
40.[regelnummer]
ende vrouwen die ghelike mede.Ga naar voetnoot40
Dit nemdi gherne, alst men u biedt;Ga naar voetnoot41
den rechten sin en wetti niet,Ga naar voetnoot42
bi wat saken dat men dit doet.Ga naar voetnoot43
Hoert na mi, ic maecs u vroet,Ga naar voetnoot44
45.[regelnummer]
hoe sente Ghertrut leide haer leven,Ga naar voetnoot45
ende waer omme haer minne hier es bleven,Ga naar voetnoot46
als mense u scinct al sonder sparen,Ga naar voetnoot47
dat ghi dan hoept bat te varen.Ga naar voetnoot48
Ene nonne die was hier te voren,Ga naar voetnoot49
50.[regelnummer]
ende enen ridder wel gheborenGa naar voetnoot50
hadde die ridder met minnen bevaen.Ga naar voetnoot51
Die waerheit seldi weten saen:Ga naar voetnoot52
die ridder was biden cloester geseten,Ga naar voetnoot53
daer si nonne af was gheheten,Ga naar voetnoot54
55.[regelnummer]
die heileghe joncfrou S. Ghetruit,Ga naar voetnoot55
die haer in doeghden altoes muut,Ga naar voetnoot56
als ghi hier na selt versinnen,Ga naar voetnoot57
als ghi hoert dinne van deser minnen,Ga naar voetnoot58
die si beide gader droeghen.Ga naar voetnoot59
60.[regelnummer]
Die joncfrou liet haer ghenoeghenGa naar voetnoot60
metten ghenen dien si minde;Ga naar voetnoot61
al wart dat haer die ridder sinde,Ga naar voetnoot62
van hem en wilt si groet no clene.Ga naar voetnoot63
Si minde Jhesum van Nazarene,Ga naar voetnoot64
65.[regelnummer]
ende Maria, sijnder liever moeder,Ga naar voetnoot65
| |
[pagina 381]
| |
ende sente Janne, die haer behoederGa naar voetnootVers 66
was, doen si haer kint sach hangen.Ga naar voetnoot67
Met selker minnen was si bevangen.Ga naar voetnoot68
Sente Ghetruit, die joncfrouwe,Ga naar voetnoot69
70.[regelnummer]
op sente Janne hadde si haer trouwe,Ga naar voetnoot70
naest Gode al te male gheset.Ga naar voetnoot71
Sine gheloefde nieman betGa naar voetnoot72
dan sente Janne, ewangeliste,Ga naar voetnoot73
om dat hi meer van Gode wijsteGa naar voetnoot74
75.[regelnummer]
dan enech sant ofte martelare,Ga naar voetnoot75
of enech apostel, wet vor ware,Ga naar voetnoot76
daer omme hadsine uutvercoren.Ga naar voetnoot77
Si hadde oec wel segghen horen,Ga naar voetnoot78
dat hi sonder pine starfGa naar voetnoot79
80.[regelnummer]
ende dat hi hemelrijc verwarf;Ga naar voetnoot80
dat lettel heileghe mocht ghescien,Ga naar voetnoot81
dan S. Janne, ewangelist, allein.Ga naar voetnoot82
Hine moeste liden die dootGa naar voetnoot83
met pinen ende met anxten groet.Ga naar voetnoot84
85.[regelnummer]
Want sine aldus minnen wouden,Ga naar voetnoot85
alle haer daghe, met ghewoude,Ga naar voetnoot86
boven alle heileghe sere,Ga naar voetnoot87
daer omme salmen emmermereGa naar voetnoot88
Sente Jan ende haer te gader noemen,Ga naar voetnoot89
90.[regelnummer]
dat elc moet varen ende vromen,Ga naar voetnoot90
in haer gheleide sekerlike,Ga naar voetnoot91
dies onne ons God van hemelrike.Ga naar voetnoot92
Nu latic dese materie bliven,Ga naar voetnoot93
ende wil u vanden ridder scriven,Ga naar voetnoot94
| |
[pagina 382]
| |
95.[regelnummer]
dies Sente Ghetruit niet en vergat.Ga naar voetnootVers 95
Waer si quam, in eneger stat,Ga naar voetnoot96
sine was hem overste inden moet.Ga naar voetnoot97
Hine spaerde voer hem scat no goet,Ga naar voetnoot98
nochtan en was hi niet so coene,Ga naar voetnoot99
100.[regelnummer]
dat hijt haer dorste te weten doeneGa naar voetnoot100
wat saken hi tot haer meende,Ga naar voetnoot101
want si Gode altoes diende,Ga naar voetnoot102
ende overste bleef in haer ghedochte.Ga naar voetnoot103
Si diende Gode al dat si mochte,Ga naar voetnoot104
105.[regelnummer]
ende wat hi meent die ridder milde,Ga naar voetnoot105
si leefde recht of si niet en wildeGa naar voetnoot106
enen man onder den trone,Ga naar voetnoot107
hoe rike hi ware ofte hoe scone.Ga naar voetnoot108
Die ridder peinsde, latic haer blikenGa naar voetnoot109
110.[regelnummer]
om manne te nemen in ertrike,Ga naar voetnoot110
soe soude die vrienscap ende de prijs,Ga naar voetnoot111
die si mi doet, in meneger wijs,Ga naar voetnoot112
daer omme sijn ghescoert.Ga naar voetnoot113
Dit dochte den ridder quaet verboert,Ga naar voetnoot114
115.[regelnummer]
dat hi daer vrienscap soude derven,Ga naar voetnoot115
die si hem dede menechwerven,Ga naar voetnoot116
met solaze, in goeder duecht;Ga naar voetnoot117
soe dat die ridder wert verhuecht,Ga naar voetnoot118
die met sorghen was bekoert,Ga naar voetnoot119
120.[regelnummer]
daer omme bleef hi gestadich voertGa naar voetnoot120
dese ridder, ende hi lietGa naar voetnoot121
te vele claghen sijn verdriet.Ga naar voetnoot122
Hine woude haer hulde niet ontberen,Ga naar voetnoot123
nochtan was sijn begherenGa naar voetnoot124
| |
[pagina 383]
| |
125.[regelnummer]
haer te crighen ende wesen sijn wijf.Ga naar voetnootVers 125
Daer op stont hem sijn herte stijf,Ga naar voetnoot126
dat hi coes alder siensteGa naar voetnoot127
ghestade te sine in haren dienste,Ga naar voetnoot128
sonder eneghe dorperheit.Ga naar voetnoot129
130.[regelnummer]
Goede onste was haer bereitGa naar voetnoot130
menechwerven, sonder veinsen.Ga naar voetnoot131
Luttel arch plach si te peinsenGa naar voetnoot132
opten ridder, vroech ofte spade,Ga naar voetnoot133
die om haren wille dade
135.[regelnummer]
meneghen cost, op avonture,Ga naar voetnoot135
ende arbeit, die hem quam te zure.Ga naar voetnoot136
Hi dede, om haren wille, makenGa naar voetnoot137
wat daer ghebrac van eneghe sakenGa naar voetnoot138
inden cloester, al daer omtrent,Ga naar voetnoot139
140.[regelnummer]
datten prijsde alt covent.Ga naar voetnoot140
Want sine wisten, groet no clene,Ga naar voetnoot141
dabdisse, noch der nonnen ghene,Ga naar voetnoot142
waer omme dat die ridder dedeGa naar voetnoot143
den cloester dese werdechede.Ga naar voetnoot144
145.[regelnummer]
Hi dede scone jeesten malen,Ga naar voetnoot145
beide in cameren ende in salen,
die hem costen groten scat.
Daer na wert hi ghevens mat,Ga naar voetnoot148
sinen scat was te male ten inde.Ga naar voetnoot149
150.[regelnummer]
Die ridder quam in groten ellinde,Ga naar voetnoot150
hine wiste sijns selfs genen raet;Ga naar voetnoot151
hi moeste sinen hoghen staetGa naar voetnoot152
laten dalen om sinen danc.Ga naar voetnoot153
Doen wert hem sijn hope te cranc.Ga naar voetnoot154
| |
[pagina 384]
| |
155.[regelnummer]
Doe dachte die ridder in sinen moet,Ga naar voetnootVers 155
al ghecreghic dese joncfrouwe goet,Ga naar voetnoot156
in mochtse met eren niet behouden,Ga naar voetnoot157
waer op willic mi verbouden,Ga naar voetnoot158
ochte verbliden, teneger tijden.Ga naar voetnoot159
160.[regelnummer]
Die ridder moeste sorghe liden,Ga naar voetnoot160
dies hi onghewoene wasGa naar voetnoot161
daer te voren, als ic las.
Daer hi stont in dat ghepeins,Ga naar voetnoot163
ende dachte daer ende ghens,Ga naar voetnoot164
165.[regelnummer]
die duvel quam te hem gegaen,Ga naar voetnoot165
ghelijc enen man ghedaen.Ga naar voetnoot166
Wie dat in wanhope si,Ga naar voetnoot167
daer es die duvel gherne bi;Ga naar voetnoot168
hoe hine best becoren mach,Ga naar voetnoot169
170.[regelnummer]
daer peinst hi omme nacht ende dach.Ga naar voetnoot170
Hi gruette den ridder ende sprac:Ga naar voetnoot171
‘Ghi lijdt groet onghemacGa naar voetnoot172
van groten rouwe, die ghi draght.Ga naar voetnoot173
Al eest dat ghijs niet en claght,Ga naar voetnoot174
175.[regelnummer]
grote sorghe hebdi in u herte,Ga naar voetnoot175
daer af lijddi grote smerte,Ga naar voetnoot176
dat sie ic wel an u ghedaen;Ga naar voetnoot177
ic mach u wel hulpen saenGa naar voetnoot178
van dat u deert, wijldijt lonen.’Ga naar voetnoot179
180.[regelnummer]
Die ridder began te verhoghen,Ga naar voetnoot180
dat mochtmen an sijn ghedachte sien.Ga naar voetnoot181
Die duvel antworde mettien:Ga naar voetnoot182
‘Ic wil ghi mi die waerheit seghtGa naar voetnoot183
| |
[pagina 385]
| |
of ic u loghene hebbe ontdect.’ -Ga naar voetnootVers 184
185.[regelnummer]
- ‘Neen, ghi,’ sprac die ridder doe.
‘Ic wil emmer weten, hoeGa naar voetnoot186
dat ic soude verdienen moghen,Ga naar voetnoot187
dat ghi mi holpt uut minen doghen;Ga naar voetnoot188
wie ghi sijt, ende wanen ghi comt.Ga naar voetnoot189
190.[regelnummer]
Moghdi mi hulpen, dat mi vroemt,Ga naar voetnoot190
ic wil doen dat ghi ghebiedt,Ga naar voetnoot191
wat dat mi daer na ghesciet;Ga naar voetnoot192
want ic lide soe groete pine,Ga naar voetnoot193
mochter boete jeghen sine,Ga naar voetnoot194
195.[regelnummer]
dat en stonde mi seker niet te laten;Ga naar voetnoot195
ic hebbe sorghe boven maten.’ -Ga naar voetnoot196
- ‘Ja’ sprac doe die boese gheest.Ga naar voetnoot197
‘Ghi sout hebben grote feest,Ga naar voetnoot198
van desen daghe, vort mere,Ga naar voetnoot199
200.[regelnummer]
wildi doen, dat ic u lere.’Ga naar voetnoot200
Die ridder sprac: ‘Wat soude dat wesen:
daer ic mede soude ghenesen,Ga naar voetnoot202
vanden evele, dat mi deert?’Ga naar voetnoot203
Die duvel antworde ter vaert:Ga naar voetnoot204
205.[regelnummer]
‘Goets soe vele willic u gheven,Ga naar voetnoot205
dat ghi met eren selt moghen leven,Ga naar voetnoot206
tallen stonden, waer ghi sijt.’Ga naar voetnoot207
Doe wert die ridder sere verblijdt,Ga naar voetnoot208
dien hi staende vant in sorghen.Ga naar voetnoot209
210.[regelnummer]
Die duvel sprac: ‘Ic wil u borghenGa naar voetnoot210
hoe langhe ghi cont ghenoemen.Ga naar voetnoot211
Alse die tijt es omme comen,Ga naar voetnoot212
sal ic u ontbeiden hier;Ga naar voetnoot213
| |
[pagina 386]
| |
ghi moet dan comen tot mi schier.Ga naar voetnootVers 214
215.[regelnummer]
Wat hulpt dat ic u langhe telle,Ga naar voetnoot215
ic ben die viant vander hellen.Ga naar voetnoot216
Ghi moet dan varen op mijn ghenade,Ga naar voetnoot217
wildi doen, dat ic u rade,’Ga naar voetnoot218
sprac die viant openbaer.Ga naar voetnoot219
220.[regelnummer]
Den ridder wert sijn herte swaer,Ga naar voetnoot220
nochtan en conde hijs niet vertien,Ga naar voetnoot221
hine moeste an sine worde lien.Ga naar voetnoot222
Om die minne vander joncfrouwen
loefdijt, het moeste hem rouwen,Ga naar voetnoot224
225.[regelnummer]
met allen rechte, alst omme quamGa naar voetnoot225
den tijt, die hi te levene nam,Ga naar voetnoot226
want hine coes niet langher daerGa naar voetnoot227
te levene meer dan VII jaer.Ga naar voetnoot228
Hine dede niet als die vroede:Ga naar voetnoot229
230.[regelnummer]
hi bescreeft met sijns selfs bloedeGa naar voetnoot230
enen brief, dien hi hem gaf.Ga naar voetnoot231
Die boze gheest sciet daer met af.Ga naar voetnoot232
Die ridder creegh dat hi begherdeGa naar voetnoot233
van dies hi begherde op der erden.Ga naar voetnoot234
235.[regelnummer]
Van scatte ende van sulken dinghen,Ga naar voetnoot235
dies plach hi hem vele te bringhenGa naar voetnoot236
die duvel, diene wilde ghesterken,Ga naar voetnoot237
dat hi wonder soude werken,Ga naar voetnoot238
binnen der tijt, die was vorsproken,Ga naar voetnoot239
240.[regelnummer]
die hem mesdede, dat waert ghewroken.Ga naar voetnoot240
Soe mechtech wert hi ende soe rike,Ga naar voetnoot241
dat men nerghent en wijste sijns gelike.Ga naar voetnoot242
| |
[pagina 387]
| |
Dese joncfrou, daer hijt om dede,Ga naar voetnootVers 243
ghesciede grote werdechede,Ga naar voetnoot244
245.[regelnummer]
om datse heilechlike leefde,Ga naar voetnoot245
datse in sonden niet en sneefde,Ga naar voetnoot246
ende datse oec dat van Gode wijsteGa naar voetnoot247
hoe die duvel, met sinen liste,Ga naar voetnoot248
desen ridder hadde bedroghen,Ga naar voetnoot249
250.[regelnummer]
daer hine staende vant in doghen,Ga naar voetnoot250
om haren wille altemale.Ga naar voetnoot251
Dat dochte haer ene jammerlike tale,Ga naar voetnoot252
dat hijt dorste avonturen,Ga naar voetnoot253
ende niet laten om gheen besuren.Ga naar voetnoot254
255.[regelnummer]
Sente Ghetruit die was hem vrient;Ga naar voetnoot255
hi hadde haer langhen tijt ghedient,Ga naar voetnoot256
dat lonese hem, ten lesten daghe,Ga naar voetnoot257
als hem naken soude die plaghe.Ga naar voetnoot258
Want die tijt was saen leden,Ga naar voetnoot259
260.[regelnummer]
dat die ridder moeste scheden,Ga naar voetnoot260
ende varen op die langhe vaert,Ga naar voetnoot261
ter pinen, die ewelijc beswaert.Ga naar voetnoot262
.VII. jaer sijn emmer gaende,Ga naar voetnoot263
hine hadde verste meer dan .II. maende,Ga naar voetnoot264
265.[regelnummer]
dat hi ierst begonde dinckenGa naar voetnoot265
hoene die viant soude screnkenGa naar voetnoot266
ten inden vanden .VII. jaren,Ga naar voetnoot267
als hi ter hellen soude varen;Ga naar voetnoot268
niemen en mocht voer hem doen.Ga naar voetnoot269
270.[regelnummer]
Doen droefde sere die ridder coen.Ga naar voetnoot270
| |
[pagina 388]
| |
Hi vergat vriende en de maghe,Ga naar voetnootVers 271
dien hi hadde ghemint sijn daghe,Ga naar voetnoot272
ende sente Ghetruit, die joncfrouwe.Ga naar voetnoot273
Hi gecregh soe groten rouwe,Ga naar voetnoot274
275.[regelnummer]
dat hijt ghenen vrient en toghde.Ga naar voetnoot275
God wijste wat sijn herte doghdeGa naar voetnoot276
van groten pinen ende van groten wee,Ga naar voetnoot277
in dese leste maenden twee.Ga naar voetnoot278
Als dese .VII. jaren omme quamen,Ga naar voetnoot279
280.[regelnummer]
riep dat covent te samenGa naar voetnoot280
dese ridder ende nam orlofGa naar voetnoot281
an alle die ghene die waren int hof;Ga naar voetnoot282
hi ginc sine dinghen besetten.Ga naar voetnoot283
Hine dorste sine reyse niet beletten,Ga naar voetnoot284
285.[regelnummer]
hi hadde te voren gheseit:Ga naar voetnoot285
‘Als ic te varene ben bereit,Ga naar voetnoot286
niemen en wille mijn reyse keren.’Ga naar voetnoot287
Dit exempel moghen wi alle leren,Ga naar voetnoot288
dat hem niement en late bedrieghen;Ga naar voetnoot289
290.[regelnummer]
die langhe vaert mach niemen liegen.Ga naar voetnoot290
Dicke twifelt hem die moetGa naar voetnoot291
dese ridder, al daer hi stoet,Ga naar voetnoot292
om dat hem daer reysen niet en luste,Ga naar voetnoot293
ende dat hem God gheleiden moeste.Ga naar voetnoot294
295.[regelnummer]
Die nonnen gaven hem drincken algaderGa naar voetnoot295
ende bevalene den hemelschen vader.Ga naar voetnoot296
Als hi sente Ghetruiden sach,Ga naar voetnoot297
die hem altoes int herte lach,Ga naar voetnoot298
| |
[pagina 389]
| |
Doe wederseide hi haren dranc:Ga naar voetnootVers 299
300.[regelnummer]
‘Ic hebs ghenoech, ic wets u danc.’Ga naar voetnoot300
Die ridder sprac: ‘Ic moet vort.’Ga naar voetnoot301
Sente Ghetruit seide: ‘Ridder, hoert:Ga naar voetnoot302
drinct nu an die minne van mi,Ga naar voetnoot303
ende sine vrienscap al daer biGa naar voetnoot304
305.[regelnummer]
den heileghen apostel, sente Jan,Ga naar voetnoot305
dat hi u gheleide, de heileghe man,Ga naar voetnoot306
ende die vrede Gods daer mede,Ga naar voetnoot307
dat u God bewaren telker stede.’Ga naar voetnoot308
Die ridder dranc eer hi ginc,Ga naar voetnoot309
310.[regelnummer]
dat hem was een salich dinc,Ga naar voetnoot310
als ghi hier na selt verstaen;Ga naar voetnoot311
doen die ridder quam ghegaenGa naar voetnoot312
weder op die selve stede,
daer hi gheloefde sine sekerhede,Ga naar voetnoot314
315.[regelnummer]
ende met sinen bloede bescreefGa naar voetnoot315
enen brief, die hem bleef,Ga naar voetnoot316
in sulken sin als hi begherde,Ga naar voetnoot317
ende ziele ende lijf daer omme verteerde.Ga naar voetnoot318
Ter selver stede nam hi sijns ware,Ga naar voetnoot319
320.[regelnummer]
doen hi hadde ghedient VII jarenGa naar voetnoot320
vander hellen den viant,Ga naar voetnoot321
hi stont heter dan een brant.Ga naar voetnoot322
Hem in mochte wel met rechte gruwen,Ga naar voetnoot323
ende sine droefheit vernuwen,Ga naar voetnoot324
325.[regelnummer]
want die viant sprac hem an
vreselike, als hi wel can,Ga naar voetnoot326
desen ridder, ende hi vraeghde,Ga naar voetnoot327
hoe hem die reyse daer behaghde,Ga naar voetnoot328
| |
[pagina 390]
| |
die sorchghelike was in schine.Ga naar voetnootVers 329
330.[regelnummer]
Swaerlijc sprac die ridder fine:Ga naar voetnoot330
‘Ic moet mine sekerheit vriën,Ga naar voetnoot331
ende scuwen der maghet S. Mariën,Ga naar voetnoot332
ende varen met u ter hellen wrake.’Ga naar voetnoot333
Die viant antworde op die sake:Ga naar voetnoot334
335.[regelnummer]
‘Her ridder, u sekerheit es te cranc,Ga naar voetnoot335
ghine ghinct heden niet den rechten ganc,Ga naar voetnoot336
ghi dronct nu, dats waerhede,Ga naar voetnoot337
doer hare minne, die mi soe ledeGa naar voetnoot338
heeft ghedaen, al desen tijt.Ga naar voetnoot339
340.[regelnummer]
Gaet van mi, ic scelle u quijt,Ga naar voetnoot340
dat moetic doen al bi bedwange,Ga naar voetnoot341
al wildic u dienen alsoe lange,Ga naar voetnoot342
cost ende arbeit ware al verloren.Ga naar voetnoot343
Al haddi hulde ane mi gesworen,Ga naar voetnoot344
345.[regelnummer]
met crachte ende oec met minnen,Ga naar voetnoot345
droncti om sente Ghetruit minne,Ga naar voetnoot346
als ghi nu daet tuwer vromen,Ga naar voetnoot347
alle mijn cracht wert mi genomen,Ga naar voetnoot348
dat ic u niet en mach scaden.Ga naar voetnoot349
350.[regelnummer]
Ghi en selt mi niet meer beladenGa naar voetnoot350
met haren minnen, clein no groet,Ga naar voetnoot351
die nu leeft, waer drincken boet,Ga naar voetnoot352
om sine minne, die si heeft lief.Ga naar voetnoot353
Hout hier weder uwen brief,Ga naar voetnoot354
355.[regelnummer]
daer uwe sekerheit inne staet.Ga naar voetnoot355
Van u en willic ghene baet,Ga naar voetnoot356
| |
[pagina 391]
| |
dan ghi mi van u laet varen.Ga naar voetnootVers 357
Ic wille al des goets ontbaren,Ga naar voetnoot358
dat ghi van mi hebt ghedreghen.Ga naar voetnoot359
360.[regelnummer]
Hadde die joncfvrou allene ghesweghen,Ga naar voetnoot360
soe moesti mede an onsen rinc:Ga naar voetnoot361
u en mochte ghehulpen ghene dinc.Ga naar voetnoot362
Si heeft u van ons verbeden,Ga naar voetnoot363
die ghi mint met sekerheden;Ga naar voetnoot364
365.[regelnummer]
doedijt meer, het sal u rouwen.’Ga naar voetnoot365
Doen en mocht hijs daer niet langer scouwen;Ga naar voetnoot366
doen scout daer quite deen den anderen,Ga naar voetnoot367
ende die ridder ginc daer wandelen,Ga naar voetnoot368
met groten vrouden ter cloester weder,Ga naar voetnoot369
370.[regelnummer]
daer hi Gode in diende seder.Ga naar voetnoot370
Als hi ten cloester weder quamGa naar voetnoot371
ende covent die waerheit vernam,Ga naar voetnoot372
doen waren si alle gader blide,Ga naar voetnoot373
ende grepen den ridder om die side,Ga naar voetnoot374
375.[regelnummer]
ende hietene willecome ghemene,Ga naar voetnoot375
beide out, jonc, groet ende clene;Ga naar voetnoot376
oec hiet sine willecome sijn,Ga naar voetnoot377
die wel wijste die waerheit fijn.Ga naar voetnoot378
Sente Ghetruit, sine vriendinne,Ga naar voetnoot379
380.[regelnummer]
sprac hem toe met bliden sinne,Ga naar voetnoot380
heimelijc in desen reden:Ga naar voetnoot381
‘Ghi hebt grote avonture leden;Ga naar voetnoot382
ic weet wel, al en segdijs niet.’ -Ga naar voetnoot383
‘Werde joncfrou, al eest aldus ghesciet,Ga naar voetnoot384
| |
[pagina 392]
| |
385.[regelnummer]
ic wils mi hueden al mijn leven,Ga naar voetnootVers 385
ende wille mi alhier beghevenGa naar voetnoot386
in desen cloester ende dienen Gode,
ende houden vort sine ghebode.Ga naar voetnoot388
Dan lietic niet om al tgoetGa naar voetnoot389
390.[regelnummer]
daer God die werelt mede voet.’
Doe ginc die ridder hem ghereiden,Ga naar voetnoot391
ende wilde een heilich leven leiden,Ga naar voetnoot392
dat God ontfanckeleec ware.Ga naar voetnoot393
Al sijn goet gaf hi dare;Ga naar voetnoot394
395.[regelnummer]
hi gaeft sinen vrienden ende sine maghen,Ga naar voetnoot395
dat si hem wel mochten ontdragen;Ga naar voetnoot396
sijn arme vriende hiet hi bi namenGa naar voetnoot397
rijc maken van sire haven.Ga naar voetnoot398
Inden cloester gaf hi gaven,Ga naar voetnoot399
400.[regelnummer]
soe dat sijs noch hebben te bat,Ga naar voetnoot400
daer dit cloester nu es gheset.Ga naar voetnoot401
Dus was die ridder wel gheleert,Ga naar voetnoot402
ende ter doghet wel bekeert,Ga naar voetnoot403
dat hi starf een heilich mensche.Ga naar voetnoot404
405.[regelnummer]
Wat batet dat ic om ghierecheit wenscheGa naar voetnoot405
ende om rijcheit oec daer mede,
want het es oec die sede,
dat ic al dit derven moet.Ga naar voetnoot408
Die heileghe joncfrou goetGa naar voetnoot409
410.[regelnummer]
voer mede ten eweghen leven,Ga naar voetnoot410
ende elc was met Gode verheven.Ga naar voetnoot411
Die ridder ende die heileghe nonne,Ga naar voetnoot412
| |
[pagina 393]
| |
die gheen dinc, onder die sonne,Ga naar voetnootVers 413
en minde boven onsen Here,Ga naar voetnoot414
415.[regelnummer]
sente Janne plach si dic te eren,Ga naar voetnoot415
beide in vieren ende in vasten,Ga naar voetnoot416
soe dat hi mede haer halp ontlastenGa naar voetnoot417
desen ridder, daer ic af spreke,
die de duvel, met valschen treken,Ga naar voetnoot419
420.[regelnummer]
te swaren sonden hadde ghespaent.Ga naar voetnoot420
Hier omme, wie men noch vermaent,Ga naar voetnoot421
die soe sal om hare minne drincken,Ga naar voetnoot422
ende om sent Jans gheleide dincken,Ga naar voetnoot423
die de ridder om haer nam,Ga naar voetnoot424
425.[regelnummer]
eer hi toten viant quam,Ga naar voetnoot425
die hem quaetheit hadde gehouden,Ga naar voetnoot426
al heeft hine seder quijt gescouden.Ga naar voetnoot427
Hier omme drinct men S. Jans geleide;Ga naar voetnoot428
eer deen vrient vanden anderen sceiden,Ga naar voetnoot429
430.[regelnummer]
als hi eneghe vaert bestaet,Ga naar voetnoot430
daer toe roept an hare raet,Ga naar voetnoot431
die sente Ghetruit was gheheten.Ga naar voetnoot432
Opdat wi hare minne ghemeten,Ga naar voetnoot433
soe selen wi alle drincken gherne,Ga naar voetnoot434
435.[regelnummer]
eest an straten, eest an taverne,Ga naar voetnoot435
ende onsen vrienden scincken weder,Ga naar voetnoot436
want dat onthouden es seder,Ga naar voetnoot437
van desen tween, daert ierst af gesciede,Ga naar voetnoot438
dat beide bleven heileghe liede.Ga naar voetnoot439
440.[regelnummer]
Daer bi hebbic mi soe beraden,
| |
[pagina 394]
| |
dat ics niemen en hete te versmaden.
Die mense scinct, hi salse ontfaen,
dat hi in hare gheleiden moet gaen.
Daer ghi dit ghedicht af hebt verhort,
445.[regelnummer]
God bringhe ons ter hemelsche port,
ten leste daghe, daers es te doene.
Hier mede indic dit sermoen
van Sente Ghetruiden, der heileger joncfrouwen,
die men in hemelrike mach scouwen,
450.[regelnummer]
ende Sente Janne daer toe mede,
God sende ons sinen eweghen vredeGa naar voetnoot(1).
Amen. IIIIc. LII. v.
In het Hs. onder Nr CXCII, bl. 189 ro. kol 2. - bl. 191 vo. kol. 2. - Uit het opgegeven getal van 452 verzen blijkt het, dat de afschryver één vers, namelyk v. 397, heeft weggelaten. | |
LXXVIII. Een bedinghe van onsen Here,
| |
[pagina 395]
| |
Ic bidde Gode dat hi mine ziele berichte,
dat si moet ewelijc met hem wesen,Ga naar voetnootV. 8
ende alle diet horen ende lesen
10.[regelnummer]
vander heilegher passiën ons Heren,
daer willic mijn herte toe keren.
Als ic mi selven wille verhoghen,
dan peinsic om ons Heren doghen,
dat hi om minen wille heeft leden,
15.[regelnummer]
dat hem die fellen joden deden.
Here, om u oghen die u braken,
aen den cruce, ende ghi wout smaken,
om minen wille, die grote pine,
om dies ghi ghereet waert bi mi te sine,
20.[regelnummer]
dies danc ic u, Here, van dien goede,
want daer af es mi wel te moede.
Here, om u herte dat u brac,
anden cruce, daer u toe trac
die minne, die ghi droecht te mi,
25.[regelnummer]
soe biddic u, lieve Here, dat ghi
mine sonden wilt vergheven,
ende brinct mi in dewelike leven.
Here, om u adren, die u scoerden,
aenden cruce, dies wi verboerden,
30.[regelnummer]
soe woudi, Here, dese pine liden,
ende liet scoren wide u siden,
om dies ghi mi wout tote u trecken,
ende mi van minen sonden wecken,
soe moetti mine ziele decken
35.[regelnummer]
met uwer godheit ende verdinghen,
ende ewelijc voer u anschijn bringhen.
Here, om u heileghe vijf wonden,
ende om die columme, daer ghi om waert gebondenGa naar voetnootV. 38
ende ghegeselt ende gheslaghen,
40.[regelnummer]
om dies ghi mi wout hulpen dragen,
mine sonden, daer ic ligghe binnen,Ga naar voetnootV. 41
soe hulpt mi dat ic dit moet bekinnen,
ende leert mijn hert ende sinne,
| |
[pagina 396]
| |
alsoe langhe als ic op eertrike kinne,
45.[regelnummer]
soe dat ic nemmermeer en si
van u ghescheden, noch ghi van mi.
Here, om die naghelen, die doer u hande
ghenichelt waren, ende om die scande,
die u die fellen joden daden,
50.[regelnummer]
doen ghi van Judase waert verraden,Ga naar voetnootN. 50
die u valschelike vercochte
om XXX. d', die men hem brochte,Ga naar voetnootV. 52
ende ghi den joden ghelevert waert,
soe biddic u, Here, dat ghi mi spaert,
55.[regelnummer]
dat ic gherechte biechte spreke,
eer mi mijn herte op eertrike breke;
verleent mi rouwe van minen sonden,
ende hulpt mi dat ic reine werde vonden.
Here, om die naghelen, die doer u voete
60.[regelnummer]
ghenichelt waren, ende om die groete,
die u die verrader Judaes brochte,
doen hi u metten joden sochte,
in dien bogaert, ter selver stont,
daer hi u custe an uwen mont,
65.[regelnummer]
ende u die fellen joden vinghen,
ende u die apostelen ontginghen,
soe moetti mine ziele verdinghen,
in minen inde, als ic sal sterven,
ende laet mi hemelrike verwerven,
70.[regelnummer]
behoet mi vanden helschen bande.
Here, ic bevele mi in u hande.
Here, om dat cruce, dat ghi droecht
ter bitter doot waert, ende daer ane stoetGa naar voetnoot73Ga naar voetnootV. 73
u eneghe sone ghenichelt vaste,
75.[regelnummer]
ende om die heileghe wonde, die hi taste,
S. Thomaes, soe staet mi bi
in minen inde, Here, soe dat ghi
mi uwer pinen laet ghedincken,
ende in mine aerme herte drincken
80.[regelnummer]
uwe passie ende u sware pine,
| |
[pagina 397]
| |
want, Here, allene bi u te sine,
dat es blisscap sonder inde.
Behoet mi, Here, voer dat swaer elinde.Ga naar voetnootV. 83
Here, om die crone die ghi droecht,
85.[regelnummer]
daer soe menich doren ane stoet,
die in u hoet stoet vaste gheslaghen,
om dies ghi mi wout hulpen dragen
mine mesdaet, daer ic in ligghe gebonden,Ga naar voetnoot V. 88
ontfingdi boven .vim. wonden
90.[regelnummer]
ende .lxvi. ende .vic..
Ay! goedertieren God, mi wondert
dat ic der pinen iet verghete,
slapic, wakic, drinkic ende ete,
dat ic niet en peinse om die grote minne,
95.[regelnummer]
ende ic dit wel weet ende bekinne,
soe moetti mi op eertrike sparen
ende mijn herte alsoe bewaren,
dat ic u hier af dancken moet,
van hemelrike, Here, coninc goet.
100.[regelnummer]
Here, om u swaer bitter doot,
die soe anxtelike was ende soe groet,
dat gheen herte en conste gegronden
die grote martelie ende die swaer wonden,
die ghi om minen wille ontfinct,
105.[regelnummer]
ende om u werde cruce, daer ghi aen hinct,Ga naar voetnoot V. 105
soe laet mi uwer bitter doot genieten.
Here, doet in mijn herte vlieten
die vijf rivieren van uwen wonden,
die mi selen van minen sonden
110.[regelnummer]
clader maken dan die sonne.Ga naar voetnoot V. 110
Dies biddic gode dat hijs mi onne,
wantse uut uwer edel herte springen
die alle die ghenade bringhen,
die men in eertrike mach ontfaen.
115.[regelnummer]
Here, hulpt mi int inde volstaen,
dat ic in gherechte gelove blive,
ende den viant van mi drive,
| |
[pagina 398]
| |
als mine ziele uut minen lichame geet,
lieve Here, dan sijt mi ghereet!
120.[regelnummer]
Werde heileghe passie ons Heren,
dan moetti u ghenade keren
aen mi van gherechter scout;
want u eneghe sone hi gout
voer mi ende staerf die bitter doet,
125.[regelnummer]
ende heeft mi ghecocht die blijsscap groet,Ga naar voetnootV. 125
die nemmermeer en mach vergaen,
daer ic in sitten sal ende staen
ende ewelijc sijn anschijn scouwen,
ende der maghet Mariën, onser vrouwen;
130.[regelnummer]
ende daer ic nemmermeer des rouwen
vander hellen en sal aen sien.
Ende aldus sal elc mensche gescien,
die desen brief int herten dreghet,Ga naar voetnootV. 133
ende dien eens daghes over seghet
135.[regelnummer]
der werder heilegher passie ons Heren,
ende onser soeter Vrouwen teren.
Amen. .C. .XXXVI. v.
In het Hs. onder Nr 212, bl. 29 ro, kol. 1. - Bl. 29 vo, kol. 2. | |
LXXIX. Ene Bevelinghe,Ic bevele mi heden ten beghinne
Sente Mariën, der coninghinnen,
die den Gods sone droech,
daer meneghe saleghe ziele omme loech.
5.[regelnummer]
Bescermen moetti mi, sonder blijf,
beide an ziele ende aen mijn lijf,
| |
[pagina 399]
| |
van tfians handen, van quaden werken,
ende altoes in doghden sterken.
Ic bevele mi heden den heileghen bloede,
10.[regelnummer]
dat quam ghelopen, met groten vloede,
dat hi uut goet met groten beken,
doen hi in sine zide wert ghesteken.
Ic bevele mi inder heilegher doot,
die Jhesus starf, om onse noot,
15.[regelnummer]
daer hi anden cruce stoet,
ende swete water ende bloet,
dat mi dat bloet ende die riviere
van allen sonden quite sciere.
Ic bevele mi inden heileghen .v. wonden,
20.[regelnummer]
daer Jhesus bloedich ende onghebonden
mede voer te sinen vader.
Dat mi die wonden alle gader
behoeden moeten van doot wonden,
heden nu ende in allen stonden;
25.[regelnummer]
dat mi niet en moet ghebreken
in moet gherechte biechte spreken,
al in die ure van mire doot;
ende hulpt mi van uut alder noot.
Ic bevele mi der maghet vriën,
30.[regelnummer]
der coninghinne sente Mariën,
dat si, bi nachte ende bi daghe,
vore Gode mine vane draghe;
ende si mijn scermscilt moet sijn
jeghen dat helsche venijn,
35.[regelnummer]
ende si mijn ziele moet verdinghen
ende ten saleghen inde bringhen.
Ic bevele mi heden ghemenelike
Gods inghelen van hemelrike,
santen apostelen, confessoren,
40.[regelnummer]
ende alle die ten trone behoren,
patriaerken, maertelaren,
dat si mi behoeden ende bewaren,
ende nemmermeer in node en laten,
noch in wighe, noch in straten.
45.[regelnummer]
Ic bevele mi den goeden sente Jan,
ewangeliste, den heileghen man,
| |
[pagina 400]
| |
die God beval sire moeder,
dat hi mi neme altoes in hoeden;
ende dat mi Maria ende sente Jan
50.[regelnummer]
in hoeden neme altoes vort an.
Ic bevele mi in den selven vrede,
die God onder sine jongheren dede,
doen hi int huus quam te hem,
ende seide: ‘Pax vobis ego sum.’
55.[regelnummer]
In desen selven vrede soe moetic bliven,
beide met ziele ende met live.
Amen.
Soe wie dit seit als hi op staet,
ende tsavons, als hi slapen gaet,
god salne met sire crachte
60.[regelnummer]
bescermen, bi daghe ende bi nachte,
van tfians handen, van quaden werken,
ende altoes in doghden stercken,
op dat hi segghen wilt hier na
vive Pater noster ende vive Ave Maria,
65.[regelnummer]
teren den heileghen vive wonden,
die God ontfinc dore onse sonden.
It. desen sproke: ‘Ic bevele mi heden ten beghinne,’ houdt LVI verse.
In het Hs. onder Nr XVII, bl. 28 ro, kol. 2; bl. 28 vo, kol. 1. Vergelijk dit met No LXXXIII. | |
LXXX. Een ghebet datmen sal lesen inder Messen, alsmen onsen Here heft.Ziele Christi, heileghe mi,
lichame Christi, behoude mi,
bloet Christi, druncken make mi,
water der siden Christi, wassche mi,
5.[regelnummer]
passie Christi ghesterke mi,
| |
[pagina 401]
| |
goedertieren Jhesu Christe, ghehoere mi,
ende late mi niet scheden van di;
vanden quaden viant bescerme mi;
indie ure miere doot roepe mi,
10.[regelnummer]
sette mi neven di,
opdat ic metten inghelen love di,
inder ewegher ewecheit. - Amen.
o Du hemelsche broet, miere herten troest,
ende alle der inghelen wunne,
15.[regelnummer]
du heves mi van sonden verloest
ende ghevrouwet alle menschen kunne,
o God, doer dine doot
dune wils mi niet verdriven,
maer losse mi van alder noet
20.[regelnummer]
ende laet mi met di bliven.
Amen.
In het Hs. onder Nr CXC, bl. 188, vo, kol. a. - Het getal der regels van dit stukjen, hetwelk doorloopend geschreven is, staet in het Hs. niet aengewezen. | |
LXXXI.
S. Berbera.
Berbera, edel vrouwe fijn,
vore Gode moetti mijn voerspreker sijn,
want ghi bidt den Here der heren,
vore hem die u loven ende eren,
5.[regelnummer]
ende elkes daghes herteleke
enen Pater noster spreken,
dat ghi diene hulpet, sonder messen,
dat hi met berouwenessen
biechte sprect, vore sine doot.
10.[regelnummer]
Soe hulpt mi inder lester noot
daer dingelen selen van anxte beven,
dat ic den viant worde ontgheven.
| |
[pagina 402]
| |
S. Goedele.
Sente Goedele, reine maghet,
want ghi crone vore Gode draghet,
15.[regelnummer]
soe biddic uwen heileghen name,
draghet over minen lichamen
dat ghi, nu ende in alder tijt,
altoes in mine hulpe sijt.
Alsoe warelike, maget vercoren,
20.[regelnummer]
alse u de viant meneghen toren
beriet, want hi u ziele beneet,
dat ghi ter kerken soe ghereet,
te mettene tsnachts te gane plaecht,
soe biddic u dat ghi mi bejaecht
25.[regelnummer]
Gods vrienscap ende sine minne,
soe dat ic hemelrike ghewinne.
S. Magriete.
Heileghe santinne, Magriete,
die in pinen ende in verdriete,
hi Olibrius gheboden saen,
30.[regelnummer]
inden kerker waert ghedaen,
daer die viant quam verbolghen,
die u saen hadde verswolghen
ende ghi hem te rugghe ute braect,
mids heileghen worden, die ghi spraect,
35.[regelnummer]
soe bidt Gode dat hi mi bevrië
van alder quader heerscapiën
van tfians lichte, van allen sneven,
ende brinct mijn ziele te eweghen leven.
Amen.
In het Hs. bl. 31 ro. kol. 1. Het moet aldaer het Nr XIX gedragen hebben; doch het blad waerop het begin stond, is uit den Codex verdwenen, en alzoo, onderaen dit stukjen, het getal der verzen niet wordt opgegeven, zooals by de meeste andere gedichten, kan ik niet gissen hoeveel gebeden ter eere van andere heiligen er aen ontbreken. | |
[pagina 403]
| |
LXXXII. Ene bedinghe van onsen Here.Geweldech Here van hemelrike
ende vander werelt die ghelike,
dore dine grote ontfermichede,
daer soe menichfuldich af sede,
5.[regelnummer]
dat gheen herte begripen en mach,
ontferme mijns, Here, op desen dach,
ende vergheeft mi mine sonden,
daer ic mede ben ghebonden.
Dwaet ende suvert mi oec mede
10.[regelnummer]
van minen vleesche onsuverhede,
want ic kinne mi beladen
met groten sonderliken daden,
die ic jeghen u hebbe mesdaen.
Laet mi selke ghenade ontfaen,
15.[regelnummer]
dat ic come in dijn behout,
daer di ordeel gheven sout,
ende laet u ghedincken niet
dat mi in kintscheit es ghesciet;
want die Scrifturen ons orconden
20.[regelnummer]
dat ic wert ontfaen in sonden.
Uten Propheten ic oec nam
dat ic vulec ter werelt quam,
Here, want die wareit mijns
begheric dattu dit bekins.
25.[regelnummer]
Verclaert mi metten Heileghen Gheest,
ende ont mi dat ic gheloeft,
bi mi alloes hebbe dijn heileghe hoede;
want du mi coest met dinen bloede.
Verleent mi vaderlike trouwe
30.[regelnummer]
met dinen hemelschen douwe,
| |
[pagina 404]
| |
soe dat ic, ten lesten stonden,
quite si van al minen sonden.
Sent mi, Here, dinen vrede,
ende veroetmoedicht mine bede.
35.[regelnummer]
Sceppet een suver herte in mi,
sijt mijn behoeder waer dat ic si.Ga naar voetnootV. 36
Ontcommert mi, Here, van allen dien,
die ghenoechte es in mijn messchien.
Verre mi van verraders plaghen,
40.[regelnummer]
die enen sijn welvaert af cnaghen,
gheeft hem kinnesse eer si sterven,
die onverdient mijn archste verwerven;
want si werpen mi soe onder,
dat ic mijns sijns al werde tonder.
45.[regelnummer]
Maria, maghet ende moeder,
clare lichtsterre ende stierroeder
der gheender die u hebben vercoren,
uus ghelike en wert noyt gheboren.
Vol van dogheden, vol van ghenaden,
50.[regelnummer]
die den dolende can beraden,
beide te lande ende oec ter zee,
ghi cont wel sachten alle wee,
verleent mi vrede ende raste in allen desen.
Saleghe moeder Gods der wesen,
55.[regelnummer]
daer omme hoerter troester inne,
behuedersse der bedroefder sinne,
enighe hope, daert al aen staet,Ga naar voetnootV. 57
sal des sondaren werden raet,
laet mi dit wort bevolen sijn,
60.[regelnummer]
ende bidt den lieven sone dijn,
diet in sire ghewout heeft al,
dat was, dat es, dat wesen sal,
die des mensche herte kint ende siet
hoe dat met hem es, ende wat ghesciet,Ga naar voetnootV. 64
65.[regelnummer]
in wesen, in peinsen, in daden,
dat hi mi wille beraden,
oft ic hier minen tijt verdulle,
| |
[pagina 405]
| |
dat sine ghenadicheit vervulle,
ende hi mi vore mine doot verlene
70.[regelnummer]
gherechten rouwe int therte, soe reneGa naar voetnootV. 70
dat mijn deel moet sijn bereet
aen dat sterven, dat hi voer ons leet,
soe dat hi ten lesten daghe,
metten saleghen mijns ghewaghe,
75.[regelnummer]
ende dat hem mijn wesen soe ghenoegen
dat hi mi bi hem selven voeghe.Ga naar voetnootV. 76
Amen.
It. desen sproke: Gheweldic Here van hemelrike, hout LXXVI verse.
In het Hs. onder Nr XV, bl. 27 ro kol. 2. - 27 vo. kol. 2. | |
LXXXIII. Ene bedinghe opden A.B.
Ave, tempel der Triniteit,
Anesiet, Vrouwe, dore u ghenadicheit,
als moeder der ontfermicheit,
al onse meeste salicheit.
5.[regelnummer]
Bidt vore ons arme sonderen,
behoet, helpt ons verweren,
benemt al dat ons mach deren,
bringt daer wi te sine begheren.
Coninghinne, vrouwe aelmechtich,
10.[regelnummer]
comt yet sane, sijt ons ghedechtich,
cracht verleent, maect ons werachtich,Ga naar voetnootV. 11
coringhen sine ons tovercrachtich.
Dreighet den viant, hi es te coene,
dwingheten yet sane, ic hebs te doene;
| |
[pagina 406]
| |
15.[regelnummer]
doet als moeder es ghewoene,
die op u roepen, verleent hem soene.Ga naar voetnootV. 16
Eva hevet ons vele mesdaen,
ende, Ave, ghi hebt ons lieve ghedaen.
Edele Maria, doet ons volstaen,
20.[regelnummer]
ende laet ons buten weghe niet ghaen.
Fine, simple creature,
felheit en was in u noit ure;
fondert sidi in die scrifture,
faelgeren dadi die nature.
25.[regelnummer]
Ghebenedijdt sidi, Marie;Ga naar voetnootV. 25
ghi blevet moeder ende maget vrie,Ga naar voetnootV. 26
ghens die God was oyt ende ye;
ghesien en wert dit wonder nie.
Hoe wel vermochte die Gods cracht!
30.[regelnummer]
Hi was vader vander dracht,
hemel no erde en hebben niet die macht
hem te begripene, die ghi vort bracht.
Jhesum boetscaepte Gabriël;
Jan dat kintsche kint kinnet wel.
35.[regelnummer]
In sine gheborte was menich ynghel,
joden worden hem tsire doot fel.
Kint soe waest kint dat Herodes sochte,
knecht wert hi doen hire toe dochte,
kempe doen hi ons allen cochte,
40.[regelnummer]
keyser, want hijt al volbrochte.
Lemmeken was hi inden verslane,
leu was hi int opverstane;
loeste hi sine vriende, die vele trane
lieten, eer hise quam tontfane.
45.[regelnummer]
Maria, rose sonder doren,
moeder Gods wardi vercoren,
mids den sondere, dat ghi verloren
meer en liet als hi was gheboren.
Nu helpt, Maria, want wi sneven
50.[regelnummer]
nacht ende dach in dit arme leven;
na dien dat ghi sijt dore ons verheven,
ne moghedi ons niet begheven.
| |
[pagina 407]
| |
o Modeghe vrouwe, dat kinnen wi wale,
onse troest naest Gode sidi te male;
55.[regelnummer]
ontfermt ons, sprect onse tale,
ontbint ons vander sonden quale.
Prophetinne vanden trone,
proevet waer omme droghedi crone;Ga naar voetnootV. 58
penst waer om sterf u sone,
60.[regelnummer]
pint ons te hulp en ten hoghen lone,
Quaemdi, Maria, ghi holpt borgen,
quale der zielen, hout ons in sorghen;
quetsinghe der sonden ontsegt ons morgen,
quijt ons te tide, eer wi verworgen.
65.[regelnummer]
Rose, Maria, salighe vrouwe,
reine maget, sijt ons ghetrouwe;
raet ons, ende sijt ons ghetrouwe,
restort ons van allen rouwe.
Sterre der zee, helpt ons ter noet;
70.[regelnummer]
staet ons in staden, ons anxt es groet;
scoert ons scip soe si wi doet;
sonder u si wi sonder boet.
Troest ons, Maria, ende helpt dat wi
ten rike comen, vrouwe, daer ghi
75.[regelnummer]
tfordeel hebt dore ons bedi;
toent ons welc u ghenade si.
U ghenade es raste ende vrede,
varste der sonden ende ontfermichede;
Vrouwe, want die godlechede
80.[regelnummer]
vliet in u, ende dore vloijt u mede.
Christus hi starf menschelike
christene liede te makene rike.
Christoforus droechne in kints ghelike,
Christiana mindene gheestelike.Ga naar voetnoot+
85.[regelnummer]
Ysrahelsche kindere maecte ons Marie,
yeghelijc jode merct, ende sie:
Ysayas prophesie
yeghen hare wet sprect die.
| |
[pagina 408]
| |
Zuete Jhesus, ghi hinct ghebonden,
90.[regelnummer]
zwaerlike ghequets, met diepen wonden,
zwighende stille dore onse sonden;
zalich sijn si diet orconden.
Daer stonden biden cruce si twee:
daer was Jan dene, dander Marie.
95.[regelnummer]
Daer starf Jhesus met groten wee,
daer es elken goet dat hijt besie.Ga naar voetnootV. 93-36.
Dat ant cruce Pylatus screef,
dat dochte den joden onrecht dat bleef;
dat joetsche wet verdreef,
100.[regelnummer]
dat vort ane in ons becleef.Ga naar voetnootV. 97-100.
Conscap Gods helpt ons maken,
concientie reine moghen wi maken,
contemplaciën ende Gods smaken;
contrarie sine ons sondeghe saken.Ga naar voetnootV. 101-104.
105.[regelnummer]
Ende dat hem Jhesus dore ons liet gaten,
ende dat ghi, Vrouwe, sijt vol karitaten,
ende dat ons God mint utermaten.
ende al dore u helpt ons ter baten,
ende dat hier mede laten.Ga naar voetnootV. 105-109.
Soe wie dese bedinghe seghet met devociën, hi hevet .VII. jaer aflaets vanden paus Janne, ende tfierendele van ghesetter penitenciën quite ende ene karine.
Item desen sproke houdt C ende XIIII verse.
In het Hs. onder Nr XXXI. Bl. 40 vo kol. 2. - 41 ro kol. 2. - Het stuk telt slechts 109 verzen. De afschryver heeft de drie regels in proza, die in het Hs. er vijf uitmaken, medegerekend. | |
[pagina t.o. 408]
| |
D. II. bl. 408. Hulthemsch Handschrift.
| |
[pagina 409]
| |
LXXXIV. dLam Gods.Een lam van .xxxii. jaren
heeft ons sijn vader hier ghesant;
dat es gestorven om allen sondaren,
ende loeste ons uut der hellen bant,
5.[regelnummer]
daer men die vasten ierst in vant.Ga naar voetnootV. 5
Dit lam doelde inder woestinen;
in Paelmsondaghe maecti hem becant.
Och! doe naket sere des Heren pinen!
Gods sone Jhesu, Mariën kint
10.[regelnummer]
des smenschen, quam doe ghereden.
Ene ezelinne, ende anders twint,
soe hadde die Here met ween bescreden;
met palmen worpen si hem beneden,
ende riepen: ‘Jhesu van Nazarene!’Ga naar voetnootV. 14
15.[regelnummer]
Maer eer die vierde dach was leden,
soe was die minne te hem weert clene.
Des Goensdaghes ghinghen si te gader,
ende cochten dat onsculdich lam
jeghen Judaes, den fellen verrader,
20.[regelnummer]
die .xxx. penninghe daer af nam.
Christus en was daerom niet gram,Ga naar voetnootV. 21
nochtan soe wistijt wel te voren;
om sterven dat hi hier neder quam,
soe node liet ons die Here verloren.
25.[regelnummer]
Als op den witten Donderdach
Christus sopte met sinen jongheren dan,Ga naar voetnootV. 26
daer hi den troen ontploken sach,
in visioene wiste dat sente Jan.
| |
[pagina 410]
| |
Daer na dat lam te dwane began
30.[regelnummer]
die voeten, die met hem daer waren.
Tot sinen tafelen soe at die man,
die Christus lichame hadde verraden.Ga naar voetnootV. 32
Dat lam wert tsnachts in vresen groet,Ga naar voetnoot33
ende bat aen sinen vader oetmoet,
35.[regelnummer]
dat hi hem verdroeghe die bitter doot.
Van anxte sweetti water ende bloet.
Gods minne, die daer weder stoet
des smenschen boesheit, wert verblindt;
die Heileghe Gheest, der minnen gloet,
40.[regelnummer]
vol maecte daer dat sacrament.
Want waer men dbroet ter messen leit,
met gader den water ende den wine,
dat wert die kelct der Triniteit,
vol vloeyende met ons Heren pine.
45.[regelnummer]
Ghesaereert metten waerden sine,Ga naar voetnootV. 45
verkeert dat broet in vleesch alst moet;
dat water wert den swete anschine,
die wijn wert ons Heren bloet.
Ghewarech, alsoe Christus selve sprac,Ga naar voetnootV. 49
50.[regelnummer]
es God in tsacrament volmaect
aent cruce, daer hem sijn herte brac;
daer die mensheit heeft die doot gesmaect,Ga naar voetnootV. 52
want der godheit gheen pine en genaect,Ga naar voetnootV. 53
noch tsacrament en ware niet selc,
55.[regelnummer]
Gods minne en ware daer inne ghestaect,Ga naar voetnootV. 55
en hadde ghedaen sijnre moeder melc,
daer si den Gods sone voedde mede,
ende sacramente die maghet fijn,
want uut gherechter oetmoedichede,
60.[regelnummer]
soe wilde Maria Gods derne sijn.
Daer wert ontsloten der minnen scrijnGa naar voetnootV. 61
daer in soe daelde die jonghelinc,
drivuldich tsacramente anschijn.
Maria was dierste dijt ontfinc.
| |
[pagina 411]
| |
65.[regelnummer]
Selen wi dese absolucie drincken
ende theilich sacrament in ons dragen,
soe moeten wi Christus pine ghedincken,Ga naar voetnootV. 67
ende suveren ons in .xl. daghen.
Met allen kennesse selen wi vraghen
70.[regelnummer]
dien wech te Gode, in allen sermone,
in .vii. sondaghen, hordic ghewaghen,
met eenre biechten moghen wi soenen,
op dat wi hebben ghewareghen rouwe
ende bewenen om de .vii. ghetiden,
75.[regelnummer]
ende om die druefheit van Onser Vrouwen,
doen si haer kint die pine sach liden.
Nu bidden wi Gode ende sente Mariën,
dat ons die sacramente bewisen
alsoe te leven dat wi verbliden,
80.[regelnummer]
daer boven, inder hoeghster spisen.
Amen. LXXX v.
In het Hs. onder Nr CXXXVIII. Bl. 116. ro. kol. 1. - 116. vo. kol. 2. | |
LXXXV. Van ons Heren gheboerte.Eer die gheboerte Gods ghesciede,
propheten ende heileghe liede
haddent langhen tijt voersien
ende voersproken tgoet ghescien,
5.[regelnummer]
elc in sijnre prophesiën.
Doe sende God ane Mariën
den inghel, metter saleghen mare,
dat quaet achter bleven ware.
Noit en gheviel salegher dinc.
| |
[pagina 412]
| |
10.[regelnummer]
Die dochter moederlijc ontfinc
den vader, ende hi waert haer kintGa naar voetnootV. 11
menschelijc, ende bleef oit sint
vader, sone ende broeder;
ende si dochter, suster, moeder.
15.[regelnummer]
Vader, dochter, daer hise wrochte,
moeder, soene, doen sine brochte
menschelike int dertsche leven;
daer sijnse suster, broeder, bleven.
Wie hoerde noit van sulker dracht,
20.[regelnummer]
die, boven der natueren macht,
maghet bewarf ende maghet liet,
ende menschelijc van haer sciet?
De heerden waren dierste volc dat wiste
vander gheboerten Jhesu Criste,
25.[regelnummer]
want sijt vanden inghel verstonden.
Si ginghen te Bethleëm, ende vonden,
alsoe hem dinghel hadde gheseit,
tkint in ene crebben gheleit,
ende Maria die lach daer onder
30.[regelnummer]
ombesmet, en weelden sonder.
Her Joseph hi sat daer alse hoede.Ga naar voetnootV. 31
o! Edel God, in wele armoede
liet ghi u ierst ter werelt vinden!
Die stommen beesten si bekinden
35.[regelnummer]
haren sceppere, die niet en weten,
ende neghen hem ende lieten haer eten.Ga naar voetnootV. 36
Dese weerde dracht liet haer besniden,Ga naar voetnootV. 37
als men doen plach in dien tiden.
Daer na bracht men hem offrandeGa naar voetnootV. 39
40.[regelnummer]
drie coninghe uut verren lande:
gout, wieroec ende merre daer ane,Ga naar voetnootV. 41
driehande dinc es te verstane.
Die coninghe meenden in dat gout
sine macht ende sine ghewout,
45.[regelnummer]
die men niet en can vergronden,
noch daer en waert gheen inde an vonden.Ga naar voetnootV. 46
| |
[pagina 413]
| |
Biden wieroke meenen si voert
sine weerdecheit, die hem toe hoert,
want, al dat van Adaems tiden
50.[regelnummer]
ye leefde ende lijf sal ghebiden,
en es te prisene niet ene not
jeghen die minsten weerde, die God
in heme heeft, ende nochtan
waert hi doer ons een sterflijc man.
55.[regelnummer]
Bi der mirre meenen si,
want mirre suvre ende bitter si,
dsuver leven ende dbitter inde,
dat God leet doer Adaems ghesinde,
daer wi al vroude bi ghecreghen.
60.[regelnummer]
Alse Maria hadde gheleghen,
na tkints gheboerte haer sesse weken,Ga naar voetnootV. 61
en woude si den sede niet breken,
maer ginc ten temple, als men plach,
ende pleghet noch op desen dach.
65.[regelnummer]
Niet dats haer was eneghe noet,Ga naar voetnootV. 65
maer haer oetmoedecheit was soe groetGa naar voetnoot66Ga naar voetnootV. 66
dat si dede al dat haer dochte,Ga naar voetnootV. 67
waer si Gode in eren mochte.
Si ginc haer offrande doene
70[regelnummer]
ten temple, ende vant Symoene,
dien God te voren langhe ontboet,
dat hi soude sien, vore sine doot,
sinen Sceppere, in mans figure;
ende dat gheviel hem op die ure,
75.[regelnummer]
doen hi die weerde offrande ontfinc.
Daer was die hemelsche coninc
ierstwerf gheoffert tonser baten.
Met allen rechte selen wi ons saten
te lovene desen tijt vercoren,
80.[regelnummer]
dat Jhesus Christus waert gheboren,Ga naar voetnootV. 80
daer toe der hogher Vrouwen dach,
dat dese weerde God sone ghelach,
teenre offranden op den outaer,
ende want Maria dede al daer
| |
[pagina 414]
| |
85.[regelnummer]
haren kereganc, naden sede.
Eest noch ghewoente in kerstenhede,
dat men dies die kerssen draecht,
te eren Jhesuse ende der maeght
Mariën, Onser Liever Vrouwen,
90.[regelnummer]
die ons behoeden moet van rouwen.
Amen. .XC. v.
In het Hs. onder Nr CLXXX. Bl. 183 ro kol. 2. - 183 vo kol. 1. | |
LXXXVI. Dat ons Vrouwe gheboetscap was.Here, dore die grote minnentlijc,
die dijnre moeder was ghedaenGa naar voetnootV. 2
bi Gabriël, uut hemelrijc,
den Heileghen Gheest hadsi ontfaen,
5.[regelnummer]
doer dien oetmoet ic di vermanen,
die daer ane u beiden was vonden,Ga naar voetnootV. 6
doen ghi van haer wout sine ontfaen,
hoet mi van scade, scande ende sonden.Ga naar voetnootV. 8
Te Mettene.
Here, dore die werden Mettentijt,
10.[regelnummer]
doen ghi u Judase cussen liet,
dies menich jode waert verblijt,Ga naar voetnootV. 11
dat hi u smekende verriet;
Petrus en sparde Malcus niet,
hi sloechem dore af inden sande,
| |
[pagina 415]
| |
15.[regelnummer]
ghi ganset, Here, doet was ghesciet,
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Primetide.
Here, dore die werde presentatie,
die de joden met u deden,
te Primentide, in corter spaciën,
20.[regelnummer]
vore Pylatus, den wreden,
daer menich Scribe valsche reden
jeghen u sochten, inden lande,
u liden was vol sueticheden,
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Tiertsen.
25.[regelnummer]
Vore dat ghezelen, Here mijn,
dat di onsochte gheghezelt was,
te Tiersten tijt, het moeste sijn,
doemen die scerpe roeden las,
daer meneghe ziele bi ghenas,
30.[regelnummer]
ende ontbonden waert uten helschen bande:
dijn liden brac der hellen pas,Ga naar voetnootV. 31
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Sextide.
Here, dore dat cruce dat ghi droecht
te Sextide, lanc ende swaer,
35.[regelnummer]
dat die Vader hadde ghenoecht
om onse sonden te maken claer,
soe hoet mine ziele vorden vaer,
daer criselinghe es van tanden,
ende trecse dinen rike naer,
40.[regelnummer]
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Noenen.
Here, dore dat bitter sterven,
dat dine edele menscheit starf,
| |
[pagina 416]
| |
te Noenen tijt, om ons te erven
een edel leven, soe verwerf
45.[regelnummer]
dat ic ben ane der salegher kerf,Ga naar voetnootV. 45
daer die yngle die sielen vanden,
want dijnre ghenaden es bedarf,
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Vesperen.
Here, dore die werde Vesperstonde,
50.[regelnummer]
doen Joseph van Aramathiën
dijn lijf ontcruste, metten wonden,
ende wout van den naglen vriën,
ende dore dat nuwe leits vermiën,
dat dijnre moeder therte dore rande,
55.[regelnummer]
sone wilt mi ter noet niet vertiën,
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Completen.
Here, dore die werde sepulture,
die dine edelen lichame
ghedane waert, te Completen ure,Ga naar voetnootV. 59
60.[regelnummer]
vore die sonden van Adame,
om Ysac, Jacop ende Abrahame
te lossen uten helschen brande,
hoet mi vore sonde, scade ende scande.
Te Verrisenesse.
Here, dore dat verrisenes groet,
65.[regelnummer]
die ghi verreest in Paeschnacht,
ende op verstont vander doot,
met uwer godliker cracht,
soe ghedinct mijns ende acht,
als ic emmer sterven moet
70.[regelnummer]
ende mi begheeft mijns lives cracht,
dan wilt mi gheven dat eweghe goet.
| |
[pagina 417]
| |
Assensioen.
Here, dore den tijt Assensioen,
doen ghi clomt te hemel boven,
in ziele, in live, in selken doene,
75.[regelnummer]
dat u noch die yngle loven,
soe laet mi, Here, met u hoven,
daert al goet es, dat men doet,Ga naar voetnootV. 77
ende niemen anderen maect verscoven,
ende wilt mi gheven deweghe goet.
Dien Heileghen Geest neder Sont.
80.[regelnummer]
Here, dore die hemelsche claerheit,
die dinen apostelen was bekent,
doen ghi hem sendet in minlecheitGa naar voetnootV. 82
den Heileghen Gheest, in een prosent,
soe wanneer, Here, mijn leven eent,Ga naar voetnootV. 84
85.[regelnummer]
soe laet mi sine alsoe behoet,
dat mi den viant niet en scent,
ende wilt mi gheven deweghe goet.
Pasdaghe.
Here, dore dat vriendelijc verbaren,
dat ghi verbaret Magdalenen,
90.[regelnummer]
die ene was vanden sondaren,
ende ghi wist haer ganse menen;Ga naar voetnootV. 91
met rouwen ende bitteren wenen
si van sonden haer ontloet,Ga naar voetnootV. 93
soe laet mi, Here, met u verenen,
95.[regelnummer]
ende wilt mi gheven deweghe goet.
Amen.
Dat onse Here beedde te sinen vader, opden berch van Olyveten.
Siet hier de wise vanden orisoenGa naar voetnootV. 97
dat Jhesus Christus sinen vader woude doen,
| |
[pagina 418]
| |
inden bogaert, daer hi was ghegaen,Ga naar voetnootV. 98
ane den berch van Oliveten, wilt verstaen,
100.[regelnummer]
met sinen jongheren, drie te samen,
die van hem scieden met groter blamen,
ende bat sinen vader met groter droefheden
dat hi hem den bitteren kelc afdede,Ga naar voetnootV. 103
nochtan seide hi, Here vader, sonder waen,
105.[regelnummer]
uwen wille moet altoes volgaen.
It. desen sproke hout C ende VI v.
In het Hs. onder No XXXVI. Bl. 43 ro kol. 2 - 43 vo kol. 2. Het stuk heeft slechts 105 verzen, dus één minder dan er onderaen opgegeven wordt. In de Completen ontbreekt er een regel. | |
LXXXVII. tGhebet in Dietsche. | |
Pater noster.Vader onse, die es inden hemel, gheheilicht si dinen name; toecomende si ons dijn rike, dinen wille gheschie alsoe inden hemel als inder eerden; gheeft ons heden onse daghelix broet, ende vergheeft ons onse mesdaet, alsoe als wi den ghenen vergheven, die jeghen ons mesdadich sine. Ende en laet ons in neghene becoringhe, maer behoet ons van quade. Amen. | |
Ave, Maria.God gruetu, Maria, vol gracie, die Here es metti; ghebenedijt bestu boven allen wiven, ende ghebenedijt es die vrucht dijns lichamen. Amen. | |
[pagina 419]
| |
Credo in Deum.Ic ghelove in Gode aelmechtich, vader, sceppere hemelrijx ende eertrijx; ende in onsen here Jhesum Christum, sinen eneghen sone, die ontfanghen es vanden Heileghen Gheest ende gheboren vander maget Mariën, ghepassijt onder Poncio Pylato, ghecruust, ghedoot ende begraven. Hi daelde ter hellen, des ander daghes verrees hi vander doot, hi clam op te hemele, ende sit ter rechter hant sijns vaders aelmechtich, daer na comen ordelen levende ende dode. | |
Credo in Spiritum.Ic ghelove inden Heyeleghen Gheest, ende in die heyleghe Kerken, ende in die ghemeente der heileghen, ende in die verlatenesse der sonden, ende in die verrisenesse des vleeschs ende in dat eweghe leven. Amen. | |
Magnificat.Mine ziele verhoghede de Here, ende mijn gheest heeft hem vervrout in Gode, minen behoudere. Want hi hevet ghesien die oetmoedicheit sijnre deernen; siet daer af segghen mi salich alle gheslachten. Want hi hevet mi groet ghemaect die machtich es. Ende sine heyleghe name, ende sine ontfermicheit vanden enen gheslechte in dat ander, die hem ontsien. Hi hevet macht ghedane in sinen armen, ende ghespront die hoverdeghe met ghedachten sire herten. Hi hevet af gheset die mechtighe vanden stoele ende verheven die oetmoedeghe. Hi hevet die hongherighe vervult met goede ende die rike ghelaten ydel. Hi ontfinc Israhel, sijn kint herdacht sijnre ontfermicheit. Alsoe hi ghesproken heeft tote onsen vaders Abraham, ende sinen sade in de eweleecheiden. Glorie siden Vader, ende den Sonc ende den Heileghen Gheest, alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes wesen sal inde werelt der werelden. Amen. | |
Nunc dimittis servum tuum, Domine.Nu laet dinen knecht, Here, na dinen worde in vreden, want mine oghen hebben ghesien dine salicheit, die du bereet hebs vore | |
[pagina 420]
| |
alle des volx ansichte, licht der heydenen vertoghinghe ende der gloriën dijns volx van Israhel. | |
Ave, Salus.Ghegroet sidi, salicheit der werelt, warc des Vaders, heileghe hostie, ghewarich levende vleesch, volcomende Godheit, ghewarich mensche. Amen. | |
In het Hs. onder Nr XXXII. Bl. 41 ro kol. 1. tot bl. 41 vo kol. 2. | |
LXXXVIII. tGelove.Ic sondich mensche, ic ghelove in Gode, den almechteghen Vader, scepppere hemelrijcs en erterijcks. Ic ghelove in Jhesum Christum, sinen eneghen Sone. Ic ghelove dat hi ontfaen es vanden Heileghen Gheest, gheboren vander maget Mariën. Ic ghelove dat hi es ghepassijt, ghepijnt onder Poncio Pylato. Ic ghelove dat hi es ghecruust, ende ghedoot, ende daerna begraven. Ic ghelove dat hi daerna nederdaelde ter hellen, ende braechtse ende verloeste sijn vriende vander ewegher pinen. Ic ghelove dat hi daer na, binnen derden daghe, op verrees vander doot ende op voer te hemele, daer hi sittende es te rechter hant sijns Vaders almechtichs. Ic ghelove dat hi daer na weder comen sal ten lesten daghe, om te doemene levende ende doede. Ende ic ghelove inden Heileghen Gheest ende in onser moeder, die heileghe kersten Kerke. Ic ghelove in de ghemeijnscap der heileghen. Ic ghelove in die verlatenesse der sonden. Ic ghelove inde opverstaennesse des vleesch tote den eweghen levene. Met desen ghelove, ende met allen den ghelove, dat een goet kersten | |
[pagina 421]
| |
mensche sculdich es te ghelovene, comic te Gode van hemelrike te ghenaden, ende mire vrouwen, sente Mariën, alle Gods lieve heileghen, ende u, priester, te biechten van alle minen sonden, die ic ye ghedede van minen kinschen daghen, sent dat ic sunde doen mochte, tote op den tijt van nu. - Ic gheve mi sculdich in die .x. gheboeden ons Heren Jhesu Christi: Dat ic die niet ghehouden en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ende dat ic minen Here, minen God, niet ghemint en hebbe met al mire cracht, als ic sculdich ware te doene. Ende dat ic den name ons Heren te vergheefs in minen mont ghenomen hebbe ende daer bi ghesworen, ende dat ic die heileghe daghe niet gheviert en hebbe als ic sculdich ware te doen. Ende dat ic minen evenkersten niet ghemint en hebbe ghelijc mi selven. Ende dat ic vader ende moeder niet gheert en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ic gheve mi sculdich ocht ic enech valsch ghetughe ghedraghen hebbe. Ic gheve mi sculdich ocht ic yemans doot begheert hebbe, ende ocht ic yemans goet begheert hebbe ocht ghenomen. Ic gheve mi sculdich ocht ic yemans beddeghenoet begheert hebbe ocht enech overspel bedreven hebbe, dies ghevic mi sculdich ende dat es mi leet. Ic gheve mi sculdich in die .XII. poenten vanden heileghen ghelove: Of ic iet min of meer gheloeft dan ic sculdich ware te doene. - Ic gheve mi sculdich in die .VIII. salicheden miere zielen: Dat ic niet arm ghewest en hebbe van gheeste als ic sculdich ware te sine ende dat ic niet goedertieren gheweest en hebbe jeghen minen evenkersten. Ende dat ic niet gheweent en hebbe om mine sonden. Ende om dat werde liden ons Heren niet ghepeinst en hebbe. Ende dat ic niet hongherectech ende dorstich en hebbe gheweest om die gherechtecheit te volbringhene. Ende om dat ic niet ontfermechtech gheweest en hebbe over mi selven ende over minen evenkersten. Ende dat ic niet suver gheweest enGa naar voetnoot(1) hebbe van ghepeinse. Ende dat ic oec niet alsoe ghedoechsam gheweest en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ende dat ic niet alsoe vele persecuciën ghedoecht en hebbe om die gherechtecheit Gods te volbringhene als ic sculdichGa naar voetnoot(2) ware te doene. Ic gheve mi sculdich in die .VII. gaven des Heilichs Gheest: Dat ic diere niet ware ghenomen en hebbe, noch alsoe ontfankelijc gheweest en hebbe als ic sculdich ware te sine. Ende dat ic altoes niet gheleeft en hebbe in innicheden ende inder vresen Gods. Ende | |
[pagina 422]
| |
dat ic Gode niet ghedanct en hebbe siere goedertierenheit ende siere meltheit, die hi mi verleent heeft. Ende dat ic Gode niet ghedanct en hebbe diere const ende diere beschedenheit, die hi mi verleent heeft om te wetene wat ic doen of laten sal. Ic gheve mi sculdich dat ic Gode niet ghedanct en hebbe diere starcheit, die hi mi ghegheven heeft te verwinnenne lief of leet. Ende dat ic naden raet Gods niet gheleeft en hebbe, maer dicwile dat versuemt hebbe. Ende dat ic die verstendecheit, die mi God ghegheven heeft, niet ghekeert en hebbe alsoe sere tote den goede als tote den uutwendecheden, dies ghevic mi sculdich. Ic gheve mi sculdich in die gave der tsmakender wijsheit Gods. - Ende ic gheve mi sculdich in die .VI. sonden des Heilichs Gheest. Inden iersten ocht ic iet ghevallen hebbe in wanhope. Ic gheve mi sculdich ochtic Gode ocht sinen heileghen enech despijt gheboden hebbe. Ende ic gheve mi sculdich ocht ic iet ghesundicht hebbe op die ontfermechticheit Gods. Ic gheve mi sculdich ocht ic iet ghesundicht hebbe uut ghenoechterliker quaetheit. Ic gheve mi sculdich ocht ic mi iet besondich hebbe in die kersten waerheit te wedersprekene of te weder stane. Ende ic gheve mi sculdich ocht ic yement enech gheestelijc goet veront hebbe. - Ende ic gheve mi sculdich in die .VII. sacramente der heilegher Kerken. Inden iersten in dat sacrament des doepsels: Dat ic dat niet alsoe suver ghehouden en hebbe als ic sculdich ware te doene van sonden. Ende ic gheve mi schuldich in dat sacrament des vormsels, daer ic mede cracht ende macht hebbe te wederstane alle temptacie des viants, maer langer bi ghebleven hebbe dan ic sculdich ware te sine. Ende ic gheve mi sculdich in dat sacrament der biechten: Dat ic noit alsoe ghewaerechtich biechte ghesproken en hebbe met alsoe groten berouwe van sonden als icx met ghenoechten ghedaen hebbe. Ende ic gheve mi sculdich in dat sacrament des outaers: Dat ic dat niet gheert noch ghewerdich en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ende ic gheve mi sculdich in dat sacrament des hulechs: Dat ic alle menschen die in huwelike state zitten niet gheert en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ic gheve mi sculdich in dat sacrament des priesterscaps: Dat ic alle priesteren niet alsoe vele eren gheboden en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ic gheve mi sculdich in dat sacrament des olisels: Dat icx niet gheert en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ic gheve mi sculdich in die .VII. werken van ontfarmherticheden: Dat ic den hongheren niet ghespijst en hebbe. Ende dat ic den dorsteghen niet drincken gheboden en hebbe. Ende dat ic den naecten niet | |
[pagina 423]
| |
ghecleet en hebbe; ende den armen gasten niet gheherbercht en hebbe; ende dat ic die zieke niet ghetroest en hebbe; ende dat ic die ghevanghene niet verloest en hebbe; ende dat ic die dode liede niet begraven en hebbe als ic sculdich ware te doene. Ic gheve mi sculdich in die .VII. dootsonden: In hoverdicheiden, in ghierecheiden, in traecheiden te Gods dienste, in vrecheden, in nidecheden, in gulsicheden, in overate, in overdranke, in hate, in nide, in toren, in gramscape, in oncuusheden. In mine .V. sinnen: In hoerne, in siene, in tastene, in ghesmakene, in riekene, in doen dat ic laten soude en laten dat ic doen soude, in lieghene, in bedrieghene, in swerne, in versuerene, in scop, in scherne, in achtersprake, in achtertaelen. Hoe dat zi mi ghesciet sijn: Wetene of onwetene, slapende of wakende, sittende of ligghende, etende of drinkende; allene ochte met yemant ghemene, heimelec of openbaer. Alle sijn si mi leet. Ende mi es leet dat si mi niet leet ghenoech en sijn. Ende daer omme soe biddic der heilegher coninghinne van hemelrike, alle Gods lieven heileghen, ende u, here priester, in Gods stat, dat ghi alle te samen onsen lieven Here wilt bidden voer mi, dat hi mi soe langhe ghesparen wille met siere grondeloezer ontfarmertecheit, in desen cranken allendeghen levene, dat ic mijn sonden ghebeteren mach, ende ons liefs Heren hulde ghecrighen; ende na dit leven dat ewelec leven. Misereatur vestri omnipotens Deus, et dimissus, etc. Amen. Aflaet van al uwen sonden ende troest des Heilichs Gheest verlene u ende mi de Vader, ende die Sone ende die Heileghe Gheest. Amen. Byt voer mi om Gods wille, ic wille gerne bidden voer u allen. Item jeghen die .VII. dootsonden sijn .VII. medesinen. Ende heten wel dootsonden, want si dooden die allendeghe zielen inder eweger pinen, ende oec heten si wel hoeftsonden, want si sijn moeder ende hoeft daer alle sunden uut comen, want met oetmoedecheden wert hoverdie verdreven, want Jhesus Christus was oetmoedich ende onderdanich sinen vader toter doot. Item met onbegherelecheit ocht ghenuechsamheit wort ghierecheit verdreven. Item met godterliker minnen wert haet ende nijt verdreven. Item met meltheiden wert vrecheit verdreven. Item met snelder huefeninghen wert tracheit verdreven. Item met soberheiden wert gulsecheit verdreven. Item met suverheden der conscientie wert oncusheit verdreven.
In het Hs. onder No XLVI, bl. 49 vo kol. 2 - 51 ro kol. 1. | |
[pagina 424]
| |
LXXXIX. Die heileghe .x. Ghebode.Tien gheboden sijn die God, onse Here, Moysesse gaf opden berch van Sinay. Dese ghebode moet een ieghewelke mensch houden die te hemelrike comen wille. Ende sonder dese ghebode en mach niemen behouden werden. Dat ierste ghebod es van desen tienen: ‘Dattu salt minnen dinen Here, dinen God, van al dijnre herten, ende van dijnre ghedachten, ende van al dijnre zielen ende met al dijnre cracht, ende dinen evenkersten ghelijc dijn selven.’ In desen ghebode es ons verboden alle afgode te anebedene, ende toverie ende al onghelove. Jeghen dat ierste ghebod doen de ghene die haren lichame, ochte haer goet ochte haer kinder liever hebben dan Gode, daer af maecti sinen God; Dat ander ghebod es: ‘Dune sals den name Gods niet vergheten.’ In desen ghebode es verboden alrehande sweren sonder noet. Dat derde ghebodt es van desen: ‘Du salt vieren den sondach.’ In desen ghebode sijn ons gheboden al heileghe daghe te vierne. Jeghen dit ghebod doen de ghene die de heileghe daghe met dansene ende met dobbelne, ochte met anderen ledeghen spele omme gaen. Dat vierde ghebod es: ‘Du salt eren moeder ende vader.’ In desen gheboden es ons oec gheboden, dat wi vader ende moeder en laten en ghene breke hebben, alsoe langhe alse wijt ghebeteren moghen. Jeghen dit ghebod, gheestelike te verstane, doen die ghene die de Heileghe Kerke ende hare prelaten niet en eren ende niet ghehoersam en sijn. Dat vifte ghebod es: ‘Dune salt en ghenen mensche doot slaen.’ Hier es ons verboden alrehande manslacht, niet allene de dact, maer oec den wille. Ende de daet daer toe. Jeghen dit ghebodt, gheestelike te verstane, doen die ghene die hem selven ochte haren evenkersten sijn ocsuunGa naar voetnoot(1) van hoeftsonden, want met hoeftsonden doot men de ziele. Dat seste ghebod es: ‘Dune salt niet stelen.’ Hier es ons verboden diefte ende perseme, enGa naar voetnoot(2) roef ende voercoep. Ende alrehande | |
[pagina 425]
| |
maniere daermen enen mensche tsine mede nemt, sonder recht ende sonder redene. Jeghen dit ghebodt doen de ghene die met ongherechten maten, ochte met valschen penninghen, ochte met ander ongherechter comenscape omme gaen. Dat sevende ghebodt es: ‘Dune sout niet met oncuscheiden omme gaen.’ Alrehande oncuscheit es ons hier verboden in alre manieren. Dat achtende ghebodt es: ‘Dune sals niet gheen valsch orkenschap draghen jeghen dinen evenkersten.’ Hier es ons verboden alrehande valscheit te swerne. Ende hier es ons oec verboden loghene, daer een sinen evenkersten bedrieght, quetst ane goet ende ane ere, ochte in eneghe anderen manieren. Dat neghende ghebodt es: ‘Dune sals niet met oncuscheden omme gaen. ‘Hier es ons verboden niet allene de daet, maer oec den wille ende de begherte. Dat tiende ghebodt es: ‘Dune sals dijns evenkerstens goet niet begheren.’ Hier es ons verboden ghierecheit, ende eens anders onredelike te begherne.
In het Hs. onder Nr LXI, bl. 59, ro kol. 1 en 2. | |
XC. De Ewangielie in dietsche: in principio erat verbum.Inden beghinne was dwort ende dwort was bi Gode Ende God was dwort. Dit was inden beghinne. Alle dinc es bi hem ghemaect, ende sonder hem en es niet ghemaect. Dat in hem ghemaect es, dat es leven, ende dat leven es licht der menschen. Ende dat licht in die donkerheit, ende die donkerheit en bekennes niet. Het was een mensche ghesent van Gode, wies name was Jan. Dese quam in ghetughenessen, dat hi ghetughe gave vanden lichte wele verlicht alle menschen toe comende in dese werelt. Hi was in die werelt ende die werelt es bi hem ghemaect ende die werelt en bekinden niet. Hi quam in sijn | |
[pagina 426]
| |
eyghen ende die sine en ontfinghens niet. Alle diene ontfinghen gaf hi macht Gods kindere te wesene, die in sinen name gheloven. Die niet vanden bloede noch van den wille des vleesch en sijn, maer uut Gode gheboren. Ende dwort es vleesch worden, ende es ons comen ende wi selen ziene zine glorie, als die glorie sijns Soens vanden Vader vol van graciën ende van waerheden. God heb den lof. Amen.
In het Hs. onder Nr XXXV, bl. 43, ro kol. I. | |
XCI. De .vij. Hoeftsonden.Sevene sonden sijn daer alle de sonden ave comen, ende die sijn gheheten hoeftsonden ochte dootsonden, want si doden de ziele. Dese dootsonden sal een ieghewelke mensche scuwen alse hi soude scuwen die doot. Die ierste van desen sevenen es gheheten hoeverde, want van hoeverde comen vele sonden. Daer af comt ydel glorie, ende ydel roem ende behaghelheit meer te doene dan min, es scaemte dijnre ghebreke ochte van dijnre vriende ghebreke. Die ander hoeftsonde es nidecheit, want van derre nidecheit comt achtersprake ende verradenesse, ende bliscap van dijns evenkerstens bedroefenesse, ochte van sinen verliese ocht van sinen rouwe, die hi heeft; ende ocht van sinen evenkerstens blisscape ochte van sinen ghewinne. Die derde hoefdsonde es tornecheit, want van tornecheit daer ave comt schelden ende striden ende bedrieghen, van herten onwerdelike ghelaet, ende vloeken ende vermalendiën ende ontedancken Gode, ende manslacht begheren ende wrake. Die vierde hoeftsonde es trecheit, want van trecheit daer af comt quade druefheit verwassen, ende swaerheit te goeden dinghen, ende meshope, ende bedrueffenesse, ende lauheit, ende onnutte ghepeins ende waerlecheit. Die vifte hoeftsonde es vrecheit, want van vrecheit daer ave komt | |
[pagina 427]
| |
ghierecheit ende perseme, ende diefte, ende roef, ende versweren, ende lieghen ende qualike ghelden, deen den anderen bedrieghen, alrehande onredelike comenscap. Ende ne ghene ontfaermhertecheit. Die seste hoeftsonde es overaet ende overdranc: Dat men eer nempt, eer tijt, eten ochte drincken, ochte te costelec, ochte te vele ochte ghierechlec. Van derre sonden soe comt dronkenscap, ende onghepaerde bliscap, ende oncusche waerde ende Gode vergheten, ende het gheeft blentheit der herten. Die sevende hoeftsonde es oncuscheit, want van oncuscheit daer es in begrepen alrehande oncuscheit. Van derre sonden, soe comt blentheit van herten, ende ongheestelecheit begherte der werelt. Ende dit sijn de sevene dootsonden, die elc mensche sculdech es te vliene ende te scuwene sal hi Gods hulde vercrighen.
In het Hs. onder Nr LXII. Bl 59 vo. kol 1 en 2. | |
XCII. Dit es een ander Ghebet.Verblijdt u, suete Jan Baptista, dat ghi sijt een alre diepste afgrond goedleex bekinnens, die ierstwerf vore alle menschen bekinnet God ende mensche, besloten inder gheloriose, ghebenedider, reinder maget Mariën lichame. Ende hebdt ons in uwer ghebenedide Moeder lichame ghepropheteert dat beghin onser salicheit. Pater noster. Verblijdt u, suete Jan Baptista, dat ghi sijt een begheerlec bode der nuwere graciën ende ghesiert met uytnementheiden alre dogheden, ende hebt ghewijst dat lam Gods, ende alre ierstwerf ghetoent ende gheleert den creaturen den wech des ewechs leven. Pater noster. Verblijdt u, suete Jan Baptista, dat ghi sijt een dopere ons Heren Jhesu Christi. Ende daer omme sijn alder eerleecsGa naar voetnoot(1) Vader ende middelere der Heilegher Drievuuldecheit werdech. Boven alle menschen hebdine ghedoept met uwen maghedomleken handen alse sijn edelste creature. Pater noster. | |
[pagina 428]
| |
Verblijdt u, suete Jan Baptista, dat ghi sijt een leitsman der martelaren, ende minnere der reynecheit ende der gherechtecheit, gheloeft van Gode, den Vader; ghepresen vanden Sone; vervult vanden Heileghen Gheest. Ghi hebdt gheweest in uwer gheboerten, in uwen levene ende in uwer doot een sonderlinghe voerlopere ende een uutvercoren riddere ons conincs, die om onsen wille int ellende deser werelt comen woude. Pater noster. Verblijdt u, suete Jan Baptista, dusentech ende dusentechfout claerheit alre heileghen, vroude der inghele; heileghe, suete Jan Baptista, die meeste alre menschen; ghelijc den inghelen, dat ghi ghevoert sijt ende verheven toter hoecheit der Seraphinne, deelachtech met allen heileghen ende haerre alre prince. Ghi vermoghet alsoe vele meer voer den coninc der gloriën, soe ghi hoechgheleker in sonderlecker heilecheit boven allen heileghen met hem vereenecht sijt. Daer omme soe biddic u, here Sente Jan Baptista, dat ghi mi in desen levenne ende in mire lester noet wilt helpen ende vri maken van allen sonden, ende voer dat anschijn des rechters mijn ghetrouwe voerlopere ende mijn ghetrouwe advocaet wilt sijn. Heileghe, hoghe sente Jan Baptista, recht tote mi dijn hant dijnre ontfermecheit, ende hulpt mi in allen minen noden, ende sijt voer mi een melde bedeereGa naar voetnoot(1), ende verloest mi van duusternessen der sonden ende bringhet mi ten lichte der hemelscher gratiën. Amen. | |
Een suete Ghebet van sente Jan Baptista.Heileghe, ghebenedide, gheloriose, salech sente Jan Baptista, ghelijc den inghelen; bloeme der patriarken; dierbaer steen der propheten; stemme der apostolen; leyder der martelaren; beghin der confessoren; titel der magheden; sierheit ende claerheit alre heileghen; een overste inghel Gods; lanterne der werelt, den welken verleent es werdecheit alre heileghen ghemeinlec, ende te vorest ontfermt u mijns, ende comt mi jeghen met uwen liefleken ansichte, nu ende in die ure mijnre doot, ende hulpt mi ter ewegher vrouden. Amen.
Deze gebeden staen in het Hs. bl. 47, ro kol. 1 tot bl. 47 vo kol. 2, en volgen op: Dits sente Jans Baptisten name, ende op elc letteren van sinen name enen lof, uitgegeven door den heer Angillis, in de Rumbeeksche Avondstonden, Stuk I, bl. 18. | |
[pagina 429]
| |
XCIII. Salve Regina misericordie in dietsche.God gruetu, coninghinne der ontfermecheit; leven ende suetecheit ende onse hope, God gruetu! Tote di roepen wi ellendeghe ver Yeven kindere. Tote di suchten wi bevende ende wenende in dit dal der tranen. Ay! hier omme, onse voghedinne, keert tote ons waert dine oghen dijnre ontfermhertecheit ende den ghebenediden Jhesum, de vruchte dijns lichamen, tone ons na dit ellende, o goedertierne, o melde, o suete Maria!
In het Hs. onder Nr XLII, bl. 47 vo, kol. 1. | |
XCIV. Ene ghebet van onsen Here.Die hemelsche coninc, onse Here Jhesus Christus, die hinc aenden cruce allene met minnender godheiden, met sachter zielen, met bedroefden sinne, met dorwondden herssenen, met doden live, met bloedenden wonden, met vlietenden beken, met verspanden armen, met verdeenden aderen, met roependen monde, met heesscher stemmen, met bleken ansichte, met dootliker verwen, met gheswollen oghen, met droeven ghelate, met bedroefden cruce, met ontsiender herten, met suchtender kelen, met beswendelden hoefden, met verscedenen herten ende met op ghedaender herten, met ghietenden beken uuten oerspronghe des eweghen levens. Die minne brac hem sijn herte ontwee. Die dit sprect, hi heeft vanden paus Janne .VIc. ende .XL. daghe aflaets biden tekene des cruus: † Soe moeten verren van mi alle quaden gheeste. Amen. Ach! lieve here God! ghi maket mi doen ic niet en was. Ach! lieve here God! ghi verloesset mi doen ic verloren was. Ach! lieve here God! ghedinct mijns als ic niet meer en mach.
In het Hs. onder Nr XLIII, bl. 47 vo, kol 2. | |
[pagina 430]
| |
XCV. .XX. Poente dat een mensche ontfeet metten Sakermente.Dit sijn .XX. pointe die tSakerment ontfeet, want ons Heren lichame werct aenden mensche, diene ontfeet sonder sonden, met vasten ghelove. Dat ierste point es: Dat God den ghenen, die sinen lichame ontfeet, verghevet al sijn sonden. Dat ander es: Dat hine behoet van hoeftsonden. Dat derde es: Dat hine verloest vanden vianden diene ane vechten, dat hi hem niet en moghen scadenGa naar voetnoot(1). Dat viste es: Dat God sine hope meert dies gheens die ontfeet sinen lichame. Dat seste dat es: Dat God heme sine devocie meert ende ghevet rouwe van sinen sonden, ende caritate te Gode ende te sinen evenkersten. Dat sevende es: Dat hem God ghevet kinnesse sijns selfs ende sijns sceppers. Dat achtende es: Dat God sine begherte vervult ende ghestadech in hem selven ewelike. Dat neghende es: Dat God hem gheeft ghesonde aenden lichame ende oec verduldecheit in sire pinen. Dat tiende es: Dat God scaerp maect sine vijf sinne ende subtijl. Dat ellefste es: Datten God behoet van onversiender doot. Dat twelefste es: Dat God sijn troestere es ende sine behoedere in sijnre siecheit. Dat dertiende es: Dat God sinc ziele woerpt in die eweghe bliscap alse hi keert van erterike. Dat viertiende es: Dat God sine ziele bescermt dat hare negheen viant scaden en moghen. Dat viftiende es: Dat God alle sine mesdaet, die hi in desen levene mesdaen heeft, op hem nempt. | |
[pagina 431]
| |
Dat sestiende es: Dat God sijn voersprake es vore sinen Vader, daer hi selve spreken moeste ochte hi niet en hadde ontfaen Gods lichame. Dat seventiende es: Dat God hem dies danct ende belooft dat hi sinen lichame ontfinc hier in erterike. Dat achtiende es: Dat God sijn loen sal wesen in die ewelike bliscap hier boven in hemelrike. Dat neghentiende es: Dat hi ons Heren God lichame ontfeet met meere wijsheit van Gode dan enech meester te Parijs mochte bekinnen in .cm. jaren van wijsheit. Dit sprac sente Jheronimus: Deze dogheden ende hare ghelike ontfeet elc goet mensche met Gods lichame aender zielen, maer si sijn verboerghen tot aen dier stont dat die lichame vander zielen scheden moet.
In het Hs. onder Nr LX, bl. 58 vo, kol. 1 en 2. | |
XCVI. Dit saltu alle daghe spreken voer den heileghen Cruce, waer ghi sijt: inder kerken of daer buten. Ic hope ghi en selt nemmermeer verdoemt werden. Oft voer den Sakramente seldi dit spreken.Jhesus - Hier beghinnet.
Pater noster. - Ave, Maria. o Here, almechtich God! ic sta hier voer dinen godliken oghen als een aerme mensche voer enen riken here, ende bidde di, om dine grote goet ende dinen riken scat, dat ic nemmermeer van dinen eweghen goede en werde verstoten. Amen.
Pater noster. - Ave, Maria. Ay! lieve Here, ontfermhertich God! ic sta hier voer dinen oghen als een misdadich sondere voer eynen stranghe gruweliken rechter, ende bidde dine grondelose ontfermherticheit, dat du mi wilt sijn een | |
[pagina 432]
| |
goedertieren, ghenadich rechter, als mijn aerm ziele sal scheden van minen live. Amen.
Pater noster. - Ave, Maria. Ay! lieve Here Jhesus Christus! ic sta hier voer dinen oghen als een knecht voer sinen here, ende bidde dine milde goedertierenheit, dat du mijn aerme ziele wilt spisen met dinen heileghen lichame, ende drincken met dinen dieren bloede ende clede mi met allen doghden, op dat ic dijn ewelijc dienere blive. Amen.
Pater noster. - Ave, Maria. Ay! soete Here Jhesus Christus! ic sta hier voer dinen oghen als een vrient voer sinen alreliefsten vrient, ende bidde di, in dine grote minne ende liefde, die du mi heves bewijst in dinen bitteren dode, dat du mijn ziele nemmermeer en wilt laten ghescheden van dinen godliken anghesicht. Amen.
Pater noster. - Ave, Maria. Ay! lieve Here, mijn ewich God! ic sta hier voer dinen oghen als een gherecht kint voer sinen lieven vader, ende bidde di doer dine vaderlike trouwe, dat ic van dinen eweghen erve nemmermeer enGa naar voetnoot(1) werde ghescheden. Amen.
Pater noster. - Ave, Maria.
In het Hs. onder Nr CCXIII, bl. 29 vo kol 2 - bl. 30 ro kol. 1. | |
XCVII. Dit sijn die Messen die de paus Leo oversant die keyserinne.In dat jaer van onsenGa naar voetnoot(2), doen men screef .M. CC. ende .XX., in des keisers Heinrichs tiden, doen sine vrouwe, die keiserinne sterven soude, doen bat si aflaet vanden heileghen vader, den paus Leo, alsoe | |
[pagina 433]
| |
dat hi haer sant ten troeste ende allen zielen, dat men dese .XLI. messen, dat mense sal lesen inden leven of na der doot, dan selen die zielen sijn inden veghevier al uut an dat oerdeel gaet. Het sal hen af ghenomen werden oft het sal alte coert sijn. Item .III. Messen vander Heilegher Drievoldicheit. Item .XII. vanden heileghen Apostolen ons Heren. Item .IX. vanden heileghen Yngelen. Item .VII. vanden Heileghen Gheest. Item .V. vanden Heileghen Cruce. Item .IIII. vanden heileghen Ewangelisten. Item .I. van Onser Vrouwen hogetijt, dat si inden hemel voer, dat heet Assumptio. Ende in alle desen messen sal die ander collecte sijn na den staet dat die mensche es levende of doot.
In het Hs. onder Nr CCXIIII, bl. 30 kol. 1 en 2. - Onder dit stuk is het blad gedeeltelyk afgesneden. Doch waerschijnlyk begon aldaer de tekst van het Rondeel: ‘Vrou met eren,’ waervan de muziek op de keerzyde van het blad staet. | |
XCVIII. scHeylich Cruus ghetide in dietsche.Here! du sels mine lippen ontdoen ende minen mont sal dinen lof boetscepen. God, Here! ghevet ernste te mire hulpen ende haest u mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes gheduren sal. Amen. WijGa naar voetnoot(1) anebeden u, Christe! ende wij ghebenediden u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. | |
Te Mettentide.Die wijsheit des Vaders, godleke waerheit, God ende mensche was ghevaen te Mettentide, ende van sinen naesten vercocht, den joden ghelevert ende swaerlike ghequelt. | |
[pagina 434]
| |
Wij anebeden u, Christe! ende wij ghebenediden u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Here, ontferme ons.
Christe, ontferme ons.
Here, ontferme ons.
Pater noster, et ne nos.
Staet op, Here! ende helpt ons ende doer uwen heileghen name vriet ons. o Here God der doghden! bekeert ons ende toent ons u anschijn, ende dan selen wij heilech sijn. Here! hoert mine bedinghe ende minen roep moet tote u comen. Bidden wij.
De Collecte.Ga naar voetnoot(1)
| |
Te Primen tideGod, Here! ghevet ernste te mire hulpen ende haest u mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes gheduren sal. Amen. Wij anebeden u, Christe! Te Primen was onse Here gheleit tote Pilatuse, met vele valschen ghetughen, ghewroecht, ghebonden, sine hande sloeghen sine inden hals. Sijn anschijn, dat bequame hemel- | |
[pagina 435]
| |
sche licht, bespuden sij. Wij anebeden u, Christe! ende wijghe benediën u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Pater noster, et ne nos,
Here! hoert mine bedinghe, ende mijn roep moet tote u comen. Bidden wij.
De Collecte.
| |
Te Terciën.God, Here! ghevet ernste te mire hulpen ende haest u mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes gheduren sal. Amen. Wij anebeden u, Christe! Te Terciën riepen die Joden: ‘Cruustene!’ Bespot was hi daer, ghecleet met purperen, sijn hoet doer gaen met eenre cronen van dorne. Hi droech sijn cruus op sine scouderen toter stat sijnre pinen. Wij anebeden u, Christe! ende wij ghebenediën u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Pater noster, et ne nos.
Here! hoert mine bedinghe, ende mijn roep moet tote u comen. Bidden wij.
De Collecte.
| |
Te Sexten.God, Here! ghevet ernste te mire hulpen, ende haestu mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den Heilegen Gheest. | |
[pagina 436]
| |
Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende alsoe gheduren sal. Amen. Wij anebeden u, Christe! Te Sexten was onse Here ane den cruce ghenichelt ende ghehanghen, gheacht metten mordeneren, dorstrich inden tormente, gheseet met gallen, aldus verdelude godleke lam de sonden. Wij anebeden u, Christe! ende wij ghebenediën u, want met uwen cruce hebdi verloest de werelt. Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Pater noster, et ne nos.
Here! hoert mine bedinghe, ende mijn roep moet tot u comen. Bidden wij.
De Collecte. Here Jhesus Christus, sone des levens Gods! set uwe passie, ende uwe cruce ende uwe doot tusschen uwen oerdele ende mire zielen, etc. | |
Te Noenen.God, Here! ghevet ernste te mire hulpen ende haest u mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was in den beghinne, ende nu, ende altoes gheduren sal. Amen. Wij anebeden u, Christe! Te Noenen riep Jhesus: Ely! Sine ziele beval hi sinen vader ende gaf sinen gheest; met ene spere dorboerde een ridder sine side; die eerde bevede, die sonne verdonkerde. Wij anebeden u, Christe! ende wij ghebenediën u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Pater noster, et ne nos.
Here! hoert mine bedinghe, ende mijn roep moet tote u comen. Bidden wij.
| |
[pagina 437]
| |
Collecte. Glorie Jhesus Christus, sone des levens Gods! set uwe passie ende uwe cruce ende uwe doot tusschen uwen oerdele ende mire zielen, etc. | |
Te Vesperen.God, Here! ghevet ernste te mire hulpen, ende haest u mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes gheduren sal. Amen. Wij anebeden u, Christe! Te Vesperen wert Jhesus vanden cruce ghedaen, die starcheit was verborghen met godleke ghedachte, aldus daneghe doot leet die medesine des levens! Ach! die crone der gloriën lach aldus in ommachte! Wij anebeden u, Christe! ende wij ghebenediën u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. Kyrie, leyson,
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Pater noster, et ne nos.
Staet op, Here! ende hulpt ons ende doer uwen heileghen name vriet ons. Here! hoert mine bedinghe ende mijn roep moet tote u comen. Bidden wij.
De Collecte. Here Jhesus Christus, sone des levens Gods! set uwen passie ende uwe cruce enGa naar voetnoot(1) uwe doot tusschen oerdele ende mire zielen, etc. | |
Te Completen.Bekeert ons, God, onse salichmakere! ende keert uwen toren van ons. God, Here! ghevet ernste te mire hulpen ende haest u mi te sterkene. Glorie siden Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes gheduren sal. Amen. | |
[pagina 438]
| |
Wij anebeden u, Christe! Te Completen was ghedaen ten grave den edelen lichame Christi, hope ewecheit levens, met welriekender speciën ghebalsemt; in ewegher memoriën sij die doot mijns Heren mi in gheachter eere. Amen. Wij anebeden u, Christe! ende wij ghebenediën u, want met uwen cruce hebdi verloest die werelt. Kyrie, leyson.
Christe, leyson,
Kyrie, leyson.
Pater noster, et ne nos.
Here! hoert mine bedinghe, ende mijn roep moet tote u comen. Bidden wij.
De Collecte. Here Jhesus Christe, sone des levens Gods! set uwe passie ende uwe cruce ende uwe doot tusschen uwen oerdeele ende mire zielen, etc. Dese .VII. ghetiden, Here! van uwer heilegher passiën overdinckic u na redene mire devociën, met biddene, alsoe als ghi ghepassijt wert indes stervens strijt, dat ic moet werden werdich uwer pinen ende deelachtich, Amen. Soe wie dat dese vors. theilich Cruus ghetide leest, ende alsoe dicke alst hijt heeft, soe heeft hi .C. daghe aflaet vanden paus.
In het Hs. onder Nr CCIII. bl. 211, ro, kol. 2. - 212, vo, kol. 1. | |
XCIX. Item hier beghinnen de .vii. Psalme in dietsche.Domine, ne in furore tuo arguas.
Here! en berespe mi niet in dinen torne, noch en begripe mi niet in dijnre gramscap. Ontfarme di mijns, Here! want ic ben cranc, maect mi ghesont: want alle mijn beene sijn bedrueft. Ende mijn ziele es bedruvet sere; maer, Here! hoe langhe? | |
[pagina 439]
| |
Bekere, Here! ende verloesse mine ziele, make mi behouden om dine ontfarmecheit. Want niemen en es inder doot die dijns herdinckech sal sijn: ochte wie sal dijns beliën inder hellen! Ic hebbe ghearbeidt in mijnre suchtinghen; ic sal wasschen alle nachte sonderlinghe mijn bedde; met minen tranen sal ic netten mijn ligginghe. Mijn oghen es bedrueft van torne; ic ben veroudt over alle mijn viande. Gaet van mi alle die werkende sijt quaetheit; want die Here heeft ghehoert de stemme mijns gheweens. Die heeft ghehoert mijn bidden; de Here heeft ontfaen alle mine bedinghe. Alle mine viande moeten hem scamen ende anxtelec werden verstoert; si moeten werden bekeert ende herde haestelec scamen. Glorie si den Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes ende inden werelt der werelde. Amen.
Beati quorum.
Salech sijn si der welker ongherechticheiden verlaten sijn ende welkere sonden dat bedect sijn. Salecht es die man den welke de Here die sonden niet op en leide, ende in dies gheest dat en ghene boesheit en es. Omdat ic ghesweghen hebbe, soe sijn mijn beene veroudt, als ic aen di roepen soude al den dach. Want dach ende nacht soe es dijn hant op mi verswaert; ic ben bekeert in mijnre keytivecheit als die doren dore stect. Ic dede di cont mijnre mesdade: en ic en hebbe mine ongherechticheiden niet verborghen. Ic seide: Ic sal jeghen mi beliën den Here mine ongherechtecheit, ende du verliets die quaetheit mijnre sonden. Om dese verlatenesse sal elc heileghe tote di bidden in tameleken tide. Maer nochtan inder diluviën van vele wateren, soe en selen si te hem niet naken. Du beest mijn toevlocht vanden vernoye dat mi omgaen heeft; mijn verbliden verloeste mi vanden ghenen di mi omstaen. Ic sal di verstannesse gheven ende leren di in desen weghe; daerstu gaen sels, sal ic op di mine oghen vaste houden. | |
[pagina 440]
| |
En wilt niet werden als een paert, ende mule inden welken neghene verstannesse en es. In die halechtere ende den breidele bedwinghen hare wanghen die te di waert niet en ghenaken. Vele gheselen sijn des sondaren; maer die inden Here hopet, de ontfarmhertecheit salne omvaen. Ghi gherechteghe, verblijdt inden Here; ende vervroudt ende gloriecrt, ghi gherechteghe van herten. Glorie si den Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende, nu ende altoes inde werelt der werelde. Amen.
Den ander: Domine, ne in furore tuo.
Here! en berespe mi niet in dinen torne, noch en begripe mi niet in dijnre gramscapen. Want dine ghescutten sijn in mi ghescoten, ende du heves dijn hant op mi vast ghemaect. In minen vleesche en es ne ghesontheit vanden ansichte dijnre gramscap, ende en es neghenen pays minen beenen vanden ansichte van minen sonden. Want mine quaetheiden sijn comen tote boven mijn hoeft, ende als een swaer last sijn si verswaert op mi. Mine lijctekenne sijn ghevuult ende gherot vanden ansichte mijnre onwijsheit. Ic ben keytivich worden ende ben crom worden tote int dendde; besericht ghine ic alden dach inne. Want mine lenddene sijn vervult van bespottinghen, ende in minen vleesche en es negheen ghesontheit. Ic ben ghequelt ende sere veroetmoedicht; ic burrelde vanden ghescutten mijnre herten. Here! vore di es al mine begherte, ende mijn versuchten en es van di niet verborghen. Mijn herte es verscoert, mijn cracht heeft mi ghelaten, ende dlicht van minen oghen en es met mi niet. Mine vriende ende mine naeste si quamen naerre ende stonden jeghen mi. Ende die neven mi waren, si stonden van verren; ende die mine ziele sochten daden mi cracht. Ende die tquade ondersochten, si spraken mi ydelheiden ende si peinsden alden dach boesheiden. | |
[pagina 441]
| |
Maer ic en hores niet, ghelijc of ic doef ware en ontdede ic minen mont niet. Ende ic ben worden als een mensche die niet en hoert, ende die in sinen mont niet en heeft berespinghen. Want, Here! ic hope in di, Here, mijn God! du sels mi ghehoren. Want ic seide minen viande en moeten nemmere op mi verbliden, ende als mine voete beruert werden soe spraken si op mi grote dinghen. Want ic ben ghereert inden gheselen, ende minen rouwe es altoes in minen anscouwene. Want ic sal mine ongherechtecheit boetscapen, ende ic sal omme mine sonden peinsen. Mine viande leven ende sijn vast ghemaect boven mi; ende die mi haten ongherechtechleec, sijn ghemenichfuldeghet. Die quaet over goet weder ghelden, si spraken mi quaet achter, omdat ic die goetheit volghede. En laete mi niet, Here, mijn God! noch en ganc niet wech van mi. Verstant in mijnre hulpen, Here! God mijnre salecheit! Gloria si den Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes ende in de werelt der werelde. Amen.
Miserere mei, Deus, secundum magnam misericordiam tuam.
Ontfarme mijns, God! na dine grote ontfarmecheit. Ende na de menechte dijnre ontfarmecheit soe doech af mine quaetheit. Voert meere dwae mi van minen quaetheiden ende suvere mi van minen sonden. Want ic bekinne mine ongherechtecheit, ende mine sonde es altoes jeghen mi. Di allene hebbic ghesondech ende quaet voer di ghedaen, om dattu ghewarech wesen sels in dinen waerden ende dattu verwinnen sels als du werds ghevonnest. Want sich, ic ben in quaetheiden ghewonnen, ende in sonden ontfinc mi mijn moeder. Want sich, du minnest de waerheit; die onsekerheiden ende die heymelecheiden dijnre wijsheit heeftstu mi gheoppenbaert. Du sels mi besprayen met ysopen ende ic sal werden ghesuvert; ende du sels mi dwaen ende ic sal wit werden boven den snee. | |
[pagina 442]
| |
Minen horene selstu gheven bliscap ende vroude; ende die veroetmoedechde beenre selen verbliden. Keer af dijn ansichte van minen sonden, ende doech af alle mine ongherechtecheiden. God! sceppe in mi een suver herte, ende enen rechten gheest vernieuwe in minen binnensten. En verwerpe mi niet van dinen ansichte, ende en neme dinen Heileghen Gheest van mi niet. Ghef mi weder die bliscap dijnre salecheit; ende metten sonderlinghen gheest maec mi versekert. Ic sal den ongherechteghen dine weghe leren: ende die quade selen te di bekeert werden. Verloest mi, God! vanden sondeghen, God mijnre salecheit! ende mine tonghe sal dine gherechtecheit verheffen. Here! du sels mijn lippen ontdoen ende minen mont sal dinen lof bootscapen. Want hadstu ghewoudt, ic hadde di offerhande ghegheven, want du en sels neghene ghenoechte hebben in holocausten. God es offerhande een bedrueft gheest, een bedruefdeGa naar voetnoot(1) herte; ende veroetmoedecht en selstu God niet verontwerden. Here! make Syon goedertieren in dinen goeden wille, ende die muren van Jherusalem selen ghestrich werden. Dan selstu ontfaen de offerhanden der gherechtecheit, offerhande ende holocauste; dan selen si op dinen outare calvere legghen. Glorie si den Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes ende in de werelt der werelde. Amen.
Primum: Domine, exaudi orationem meam, etc.
Here! ghehore mijn bedinghe ende mijn roep moet te di comen. En kere dijn ansicht van mi niet, in soe wat daghe dat ic in vernoy ben, helde neder dijn ore te mi. In soe wat daghe ic di aenroep, soe ghehore mi haestelec. Want mine daghe sijn te nieute worden ghelijc, ende mine beene sijn verdroghet als een cade. Ic ben ghesleghen alst hoye ende mijn herte es verdroghet, want ic hebbe vergheten mijn broet teetenneGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 443]
| |
Vanden lude mijns versuchtens soe cleefde mine bene aen mijn vleesch; ic ben ghemaect ghelijc den pellicaen vander wildernessen: ic ben worden als een nachtraven inden huse. Ic hebbe ghewaect, en ben worden als ene eneghe mussche inden dake. Alden dach soe verweten mi mine vianden; ende die mi presen si swoeren jeghen mi. Want ic at asschen als broot, ende minen dranc mingedic met ghewene. Vanden ansichte der gramscap dijnre onwerdicheit, want op heffende soe stietstu mi. Mine daghe sijn af ghegaen als ene scaduwe, ende ic ben droghe worden als hoye. Maer, Here! du ghedures ewelec ende dijn herdincken int gheslechte ende tgheslechte. Here! opverrisende selstu Syons ontfarmen, want het es tijt haers ontfarmens, want die tijt comt. Want dinen knechten ghenoechden haer stene, ende si selen ontfarmen haers lands. Ende die heidene, Here! selen ontsien dinen name ende alle de coninghe vander werelt dine glorie. Want de Here stichte Syon, ende men salne sien in sine glorie. Hi aensach der oetmoedegher orisoen, ende hi verontwerdde haer bedinghe niet. Dese dinghen moeten werden ghescreven inden anderen gheslachte; ende dat volc dat ghescepen sal werden dat sal den Here loven. Want hi aensach van sinen heileghen hoghen, ende die Heere sach vanden hemel in deerde. Soe dat hi horen soude der ghevanghenen versuchten omdat hi te livereren soude der versleghenre kindere. Omdat sij bootscapen selen in Syon sHeren name ende sinen lof in Jherusalem. In te verghaderne de volke in een ende de coninghe, dat si den Here dienen selen. Hi antwerde hem inden weghe sijnre doghet; die lettelheit van minen daghen bootscape mi. En roepe mi niet weder inde middewaert van minen daghen; int gheslechte ende tgheslechte sijn dine jare. Here! inden beghinne funderestu die erde, ende die hovele sijn de werken dijnre hand. | |
[pagina 444]
| |
Si selen vervaren, maer du ghedures; ende si selen alle out werden als een cleet. Ende als een overtoghe selstuse verwandelt werden, maer du bes die selve ende dine jaren en selen niet ghebreken. Dijnre knechte kindere selen wonen, ende haer saeltGa naar voetnoot(1) sal in de euwecheit werden beleit. Gloria si den Vader, ende den Sone ende den heilegen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes ende inde werelt der werelde. Amen. Amen.
De Profondis clamavi ad te, etc.
Vanden diepheiden soe riepic tote di, Here! Here! ghehore mijn stemme. Dijn oren moeten werden verstaende in die stemme mijnre bedinghe. Of du die ongherechtecheiden onthouds, Here! Here! wie salt ghedoghen? Want metti es die goedertierenheit, ende om dine wet ontbiddic dijns, Here! Mijn ziele ontbeidde in sijn waert; mijn ziele hoepte inden Here. Vander morghen wachten toter nacht soe moet Israël hopen inden Here. Want metten Here es die ontfarmecheit, ende groet verloescenesse es met hem. Ende hi sal Israël verloescen van al sinen ongherechtecheden. Gloria si den Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes ende in de werelt der werelde. Amen.
Domine, exaudi secundum.
Here! ghehore mijn bedinghe, ontfanc metten oren mijn orisoen, in dine waerheit; ghehore mi in dine gherechtecheit. Ende en ganc niet in tfonnesse met dinen knecht, want ne gheen levende mensche en sal gherechtech werden in dinen anscouwene. Want die viant jaghede mine ziele: hi vernederde mi lanc mijn leven. Hi sette mi in donckerheiden ghelijc den doden der werelt, ende mijn gheest was in anxte op mi: ende mi waert mijn herte bedrueft. | |
[pagina 445]
| |
Ic was herdachtech der ouder daghe; ic peinsde in al dinen werken, ende inden dijnreGa naar voetnoot(1) handen mediteerde ic. Ic stac mijn hande ute te di; mijn ziele es di als eerde sonder watere. Haestelec ghehore mi, Here! want mijn gheest es te broken. En kere dijn ansichte niet van mi, ende ic sal ghelijc wesen den ghenen die neder gaen inden putte. Doch mi vroech horen dine ontfarmecheit, want ic hoepte in di. Doch mi cont den wech daer ic in wandelen mach, want ic hief op mijn ziele te di waert. Verloest mi van minen vianden, Here! want ic ben te di ghevlouwen; lere mi te doene dinen wille, want du best mijn God. Dijn goede gheest sal mi gheleiden int gherechte lant; om dinen name, Here! selstu mi levende maken in dijnre gherechtecheit. Du sels leyden uten vernoye mijn ziele ende in dijnre ontfarmecheit selstu mine viande verdriven. Ende du seltse alle verliesen die mine ziele quellen, want ic ben dijn knecht. Gloria si den Vader, ende den Sone ende den Heileghen Gheest. Alsoet was inden beghinne, ende nu, ende altoes ende inde werelt der werelde. Amen. Hier beghinnen de Letaniën.
Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Christe, ghehore ons.
Vader vanden hemele, God! ontfarme onsere. Sone verloescere der werelt, God! onfarme onsere. Heilech Gheest, God! ontfarme onser. Heileghe Drievuldicheit, een God! ontfarme onser. Sente Maria, bidde over ons. Heileghe moeder Gods, bidde over ons. Heileghe Maghet der magheden, bidde over ons. Sente Michiel, biddeGa naar voetnoot(2). Sente Gabriël, bidde. | |
[pagina 446]
| |
Sente Raphaël, bidde. Alle heileghe Inghele ende Groot-inghele, bidde. Alle heileghe core vanden saleghen Gheesten, biddet over ons. Sente Jan Baptista, bidde. Alle heileghe Patriarke ende Propheten, biddet over ons. Sente Peter, bidde. Sente Pauwels, bidde. Sente Andries, bidde. Sente Jan Ewangeliste, bidde over ons. Sente Jacob, bidde. Sente Philips, bidde. Sente Bertelmeus, bidde. Sente Matheus, bidde. Sente Thomaes, bidde. Sente Jacob, bidde. Sente Symon, bidde. Sente Thadeus, bidde. Sente Barnaba, bidde. Sente Luuc, bidde. Sente Marc, bidde. Alle heileghen Apostele ende Ewangeliste, biddet over ons. Alle sHeren Jongheren ende Discipulen, bidt over ons. Alle heileghe Onnosele Kindere, bidt over ons. Sente Steven, bidde. Sente Line, bidde. Sente Clete, bidde. Sente Clemens, bidde. Sente Sixte, bidde. Sente Cornelis, bidde. Sente Anthonis, bidde. Sente Christofels, bidde. Sente Cypriaen, bidde. Sente Dominicus, bidde. Sente Dyonijs met sinen ghesellen, bidde. Sente Blasijs, bidde. Sente Lambrecht, bidde. Sente Lievijn, bidde. Sente Laureins, bidde. Sente Vincent, bidde. Sente Grisogone, bidde. | |
[pagina 447]
| |
Sente Cosme, bidde. Sente Damiane, bidde. Sente Fabiane, bidde. Sente Sebastiane, bidde. Sente Quijntijn, bidde. Sente Mauricius met sinen gheselle, bidde. Sente Gereon met sinen gheselle, bidt over ons. Sente Nychasius met sinen ghesellen, bidde. Sente Marcellijn, bidde. Alle heileghen Marteleren, biddet over ons. Sente Silvester, bidde. Sente Leo, bidde. Sente Martijn, bidde. Sente Augustijns, bidde. Sente Gregorijs, bidde. Sente Gorec, bidde. Sente Servaes, bidde. Sente Severijn, bidde. Sente Huberecht, bidde. Sente Nicolaus, bidde. Sente Ambrosijs, bidde. Sente Basilijs, bidde. Sente Remei, bidde. Sente Germen, bidde. Sente Amant, bidde. Sente Benedicte, bidde. Sente Francissicus, bidde. Sente Willem, bidde. Sente Gielis, bidde. Sente Bernaert, bidde. Sente Ledenaert, bidde. Sente Lazarus, bidde. Alle heileghe Confessore, bidde over ons. Sente Maria Magdalene, bidde over ons. Sente Marie van Egipten, bidde over ons. Sente Martha, bidde. Sente Kateline, bidde. Sente Magriete, bidde. Sente Felicitas, bidde. Sente Perpetua, bidde. | |
[pagina 448]
| |
Sente Lucie, bidde. Sente Angnete, bidde. Sente Cecilie, bidde. Sente Kerstine, bidde. Sente Peternelle, bidde. Sente Scolastica, bidde. Sente Genovive, bidde. Sente Elisabeth, bidde. Sente Amelberch, bidde. Sente Fides, bidde. Sente Spes, bidde. Sente Caritas, bidde. Sente Gheertruud, bidde. Sente Walburch, bidde. Sente Uersele met dinen ghespelinnen, bidde over ons. Sente Woudtruud, bidde. Alle heileghe Maghede, biddet over ons. Alle heileghe Sante ende Santinnen, biddet over ons.
Propitius esto, parce nobis, Domine.
Wes goedertieren, spare ons, Here. Wes goedertieren, ghehore ons, Here. Wes goedertieren, verloest ons, Here. Vander eweleker verdoemenessen verloest ons, Here. Vanden toecomenden vresen onser sonden verloest ons, Here. Vander duvele quellinghen verloest ons, Here. Vanden gheeste der oncuuscheit verloest ons, Here. Vanden begherten der ydelre gloriën, verloest, ons, Here. Van alre oncuuscheit der herten ende ons lichamen verloest ons, Here. Van gramscapen ende van boesheiden ende van allen quaden wille verloest ons, Here. Van onsuveren ghepeise verloest ons, Here. Van blentheiden der herten verloest ons, Here. Van blicsemen ende van tempeeste verloest ons, Here. Bider heimelekere verholentheit dijnre heileghere Incarnaciën verloest ons, Here. Bi dijnre gheboerten verloest ons, Here. Bi dijnre passiën ende bi dijnre cruce verloest ons, Here. Bi dijnre glorioser verrisenessen verloest ons, Here. | |
[pagina 449]
| |
Bider graciën des Heiliches Gheests verloest ons Here! Bi dijnre wonderlekere opvaert verloest ons, Here. In doemsdaghe verloest ons, Here. Peccatores. Wi sonderen bidden di, ghehore ons. Dattu ons pais ende eendrachtecheit gheefs, wij biddens di, ghehore ons. Dat dine ontfarmecheit ende dine goedertierenheit ons behuede, wi biddens di, ghehore ons. Dattu dine heileghe Kerke ghewerdeghes te regeerne ende te bescermenne, wi biddens, ghehore ons. Dattu onsen vader, den Paeus, ende alle de grade vander Kerken in heileghen religioene ghewerdechs te houdene, wi biddens di, ghehore ons. Dattu onsen coninghen ende onsen princen pays ende ghewareghe eendrachtecheit ende zeghe ghewerdechs te ghevene, wi biddens di, ghehore ons. Dattu onsen bisscopen ende abden ende alle die vergadringhe, die hen bevolen sijn, in heileghe religioene ghewerdechs te houdene, wi biddens di, ghehore ons. Dattu de vergaderinghe van allen heileghen personen in dinen heileghen dienst ghewerdechs te behoudene, wi biddens di, ghehore ons. Dattu allet kersten volc, dat verloest es, met dinen heileghen precieusen bloede ghewerdechs te behouden, wi biddens di, ghehore ons. Dattu alden ghenen die ons goet doen, dat eweleke leven gheven moets, wi biddens di, ghehore ons. Dattu onsen zielen, ende onsen vader ende onser moeder zielen, vander eweleker verdoemenessen verloescen wils, wi biddens di, ghehore ons. Dattu ghewerdechs de vrucht vander erden te ghevene en te behoudenne, wi biddens di, ghehore ons. Dattu ghewerdeghen wils de oghen dijnre ontfarmecheit op ons te slane, wi biddens di, ghehore ons. Dattu onse ghedachten ophefs ten hemelschen begherten, wi biddens di, ghehore ons. Dattu ghewerdechs der armere ende der ghevanghennen caytivicheiden taensieneGa naar voetnoot(1) en de te verlichtenne, wi biddens di, ghehore ons. | |
[pagina 450]
| |
Dattu ghewerdechs ons te lerenne met gheordineerden diciplinen, wi biddens di, ghehore ons. Dattu alle den gheloveghen die doot sijn, die eweleke ruste moets gheven, wi biddens di, ghehore ons. Dattu ghewerdichs ons te hoerne, wi biddens di, ghehore ons. Lam Gods, die der werelt sonden afdoes, spare ons, Here. Lam Gods, die der werelt sonden afdoes, ghef ons pays. Kyrie, leyson.
Christe, leyson.
Kyrie, leyson.
Christe, ghehore ons.
Pater noster, et ne nos inducas in temptationemGa naar voetnoot(1), sed libera nos a malo. Amen.
Ende op ons moet comen dine ontfarmecheit, Here! ende dine salecheit na dijn waert. Wes ons, Here! een torre der starcheit van des viants ansichte. Bidden wi over die versceden sijn; de euweleke ruste, ghef hem, Here! ende dat eweleke licht moet hem lichten. Here! ghehore mijn bedinghe ende mijn roep moet te di comen, bidden wi.
Collecta: ‘Deus cui pro.’
God, wien dat allene toebehoert altoes tontfarmene ende sparenne, ontfanc onse bedinghe; ende ons, die de ketene der sonden verperst, dontfarmecheit dijnre goedertierenheit, die moetse ontbenden bi dien selven onsen Here Jhesus Kerst, dinen Sone, die metti leeft ende regneert in die enicheit des Heilechs Gheests, ewelec dore ende emmermere. Amen.
Een ander Collecta: ‘Deus.’
God, die bes dijnre heileghen wonderlec claerheit ende onvertallec opheffere der gheenre die ghevallen sijn, doech ons, dinen knechten ende dinen joncwiven, allesens werden bescermt metter heilegher moeder Gods ende altoes maghet Mariën, ende met al dijnre | |
[pagina 451]
| |
heilegher hulpen, ende verlene oec allen onsen vrienden ende die ons bestane van maescapen, ende alden kerstenen volke alle des viants verranessen te verstekenne ende toeganc weder te kerene ten hemelschen lantscape, ende verlene oec alle der ghelovegher zielen, die versceden sijn ende inden doepsele des waters herboren waren, te ghebrukenne der euweleker rusten bi dien selven onsen Here Jhesum Kerste, die metti leeft ende regneert indie enicheit des Heilichs Gheests, euwelec dore ende emmermere. Amen, amen.
In het Hs. onder Nr VI, bl. 19 vo kol. 2. - 23 ro kol. 2. |
|