Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– AuteursrechtvrijV. De Stier van den Schout.Het gebeurde eens in Zeeland, dat de stier van den schout de koe van zekeren boer gedood had. Deze ging voor den schout, en vroeg hem om te mogen spreken. Men stond hem zulks toe. ‘Mijn stier, zeî hy, is over de slooten gesprongen, en heeft uwe koe gedood; wat staet er my te doen?’ - ‘Welnu, antwoordde de schout, zonder achterdenken, gy moet myne koe betalen; dat is recht.’ - ‘Mag ik, heer schout, nog eenige woorden zeggen?’ (Wanneer men voor het gerecht het woord nam, zonder daertoe de noodige toestemming bekomen te hebben, dan werd men in de boet geslagen. Dit was alzoo bepaeld, om niet onnoodig tijd te verliezen, of om te beletten, dat er uit het te veel spreken moeijelykheden zouden ontstaen). Toen men hem andermael het woord gaf, hernam hy: ‘Heer schout, ik heb my missproken; het is uw stier, die myne koe heeft gedood.’ ‘O, antwoordde de schout, ditmael eenigs zins ontroerd, dan is het wat anders!’ De boer, aen wien het nog eens vergund werd te spreken, voegde er by: ‘Wel neen! de zaek blijft immers de zelfde, en gy hebt een zeer rechtvaerdig vonnis geveld.’
Erasmus, de ratione concionandi, bl. 454, ook in Menandri Iocorum et Seriorum Centuriae aliquot. D. I, bl. 359. |
|