Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 285]
| |
I. De roode Roos te Hasselt.Toen ik in het eerste deel van dit MuseumGa naar voetnoot(1), eenige regels schreef over deze Kamer van Rhetorika, was ik genoodzaekt te zeggen, dat ik van hare lotgevallen, tydens de zestiende en zeventiende eeuw, niets meer had gevonden. Sedert is my, by het openslaen van Paquots MémoiresGa naar voetnoot(2) gebleken, dat zy gedurende gemeld tijdvak, in eenen zeer bloeijenden toestand moet geweest zijn, en dat sommige harer leden zeer werkzaem waren. Men leest immers by dezen schryver dat zeker augustyner monik, met name Melchior van Daelhem, die met zeer veel gemak, zoo wel de vaderlandsche als de latijnsche lier bespeelde, een aental tooneelstukken in onze moedertael en meer dan 35,000 verzen bevattende, heeft opgesteld. Van dit alles schijnt er echter, zoo min als van de werken van pater Gipsius, van wien ik zoo aenstonds zal spreken, nimmer iets gedrukt te zijnGa naar voetnoot(3). Pater Melchior van Daelhem werd in 1580 te Hasselt geboren | |
[pagina 286]
| |
en hy nam aldaer in 1596 het augustyner habijt aen. Hy werd gelast het onderwijs in de latijnsche tael te geven, eerst te Brussel en later te Leuven. Vervolgends werd hy prioor van het klooster te Yperen, en eindelyk van dat in zyne geboortestad Hasselt, alwaer hy op den 13den February 1636, slechts den ouderdom van iets meer dan 55 jaer bereikt hebbende, overleed. Van Daelhem was in het grieksch bedreven, en bezat eene zeer grondige kennis van het latijn. Indien men Paquot moet gelooven dan was onze dichter ten uiterste wel bekend, zelfs met de minst voorkomende woorden der latijnsche tael, doch bedierf hy al zyne schriften door eenen al te gekunstelden stijl en door het gebruik van zonderlinge of te verre gezochte uitdrukkingen. Paquot geeft verder de lijst op, zoo der gedrukte als der onuitgegevene latijnsche werken van Van Daelhem, doch hy treedt in geene byzonderheden omtrent de talryke nederlandsche tooneelstukken, waervan hy zelfs de titels niet eens opgeeft. Ten slotte voegt hy er by dat de Kamer de Roos, uit erkentenis voor de diensten door pater Van Daelhem bewezen, zijn portret bewaerde, en dat zy hem te Hasselt in de augustyner kerk, een schoon gedenkstuk, versierd met zijn beeld, waeronder verzen te lezen stonden van Regner ComansGa naar voetnoot(1), had doen oprichten. Dezelfde schryver, aen wien ik dit bericht ontleen, zegt ons, dat een ander augustyner monik Wouter Gipsius genoemdGa naar voetnoot(2), als dichtmeester by de Roos Van Daelhem opvolgde, en dat eerstgenoemde nog voor haer, ten jare 1660 tooneelstukken vervaerdigdeGa naar voetnoot(3). Thands is de vraeg of er van die tooneelspelen van Van Daelhem en van Gipsius iets terug is te vinden? Wat er ook van zy, men | |
[pagina 287]
| |
heeft hier in allen gevalle de namen van drie dichters: Van Daelhem, Gipsius en Comans, die te Hasselt, in de zeventiende eeuw onze moedertael beoefenden. | |
II. De Rhetorijkkamers van Zeeland.Het is bekend hoe hier te lande tydens Keizer Karel, Philips II en Albert en Isabelle, 's Lands Bestuer maetregelen genomen had, niet alleen tegen de drukpers, maer ook tegen de kamers van Rhetorika; doch min algemeen weet men, dat er ook soms in het noordelyk gedeelte van Nederland, na de scheiding, verordeningen werden uitgevaerdigd, welke in strengheid voor de vroeger bestaende niet moesten wyken. Dit gebeurde, onder anderen, in Zeeland, alwaer prins Willem I, met voorgaende advies van de Staten, op den 8sten February 1583, eene Ordonnancie op 't stuk van de PolicieGa naar voetnoot(1), uitbracht, waervan de overtreders met allerzwaertste straffen bedreigd worden. Geheel dat stuk verdient de aendacht op te wekken, om nader met den geest van dat tijdvak, alsook met de alsdan heerschende misbruiken bekend te worden. Daer echter die Ordonnancie nog al wijdloopig is, en zy ook te vinden is in het Groot Placaet-boek van Hollandt en West-VrieslandtGa naar voetnoot(2), bepael ik my tot het overnemen der twee laetste artikels, die met onze letterkundige geschiedenis in 't algemeen, en met die van onze Kamers van Rhetorika in 't byzonder, in verband staen. Ik doe zulks des te gereeder omdat Lambrechtsen van Ritthem, | |
[pagina 288]
| |
die eene Beknopte geschiedenis van de Middelburgsche Rethorijkkamer, het bloemeken JesseGa naar voetnoot(1) schreef, slechts met een enkel woord van die ordonnantie gewag maekt. Met bevreemding zal men hier lezen dat Prins Willem, zoo niet de byeenkomsten der leden, dan toch de vertooningen van spelen strengelyk verbood. Ook was het den Rhetorykers niet toegelaten zich in het openbaer te vereenigen. Dit blijkt immers uit eene vernieuwing van gemelde Ordonnancie, door de Staten van Zeeland, den 6den Juny 1590, met beschryving aen de balliuwen daertegen te waken. ‘Alzoo men bevind, (dus spreken de Staten), dat dagelijks inbreekt het verbod, gedaen in het jaer 1583, op de publijke Rethorijkers en diergelijke spelen ende batementen. Ja, dat sommige hun gaerne zouden avanceren tot papegaey-schieten en diergelijke ligtvaerdige zaken, in deze tijden zeer onbekwaem, en dat wy nogtans begeeren het voorz. verbod strictelijck onderhouden te worden, en daer benevens alle papegaeyschieten en dergelijke exercitiën in tijden van weelde gepleegt, belet te worden, enz.’ Des niettegenstaende was de middelburgsche Kamer blyven voort bestaen. Zelfs woonde zy, in 1589, de plechtige inhaling van prins Maurits te Middelburg by. Zulks schijnt immers te blyken uit haer blazoen, dat in die stad bewaerd is gebleven, en hetwelk gemeld jaer draegt, waerschijnlyk omdat het alsdan vernieuwd werd. Zie hier het begin met de twee bedoelde artikels, en het slot van het plakkaert: Wilhelm by der Gratie Godts, Prince van Orangien, Grave van Nassauw, van Catzenellenboghen, van Vyanden, Dietz, Linghen, Bueren, Leerdam, etc. Marquis vander Veere ende Vlissinghen, Heere ende Baron van Breda, van Diest, Grimberghen, Arlay, Nozeroy, etc. Erff-burgh-grave van Antwerpen ende van Besançon, Stadt- | |
[pagina 289]
| |
houder ende Gouverneur Generael van Brabant, Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt, ende Uytrecht. Ende admirael vander Zee van herwaertsovere. Allen den ghenen die dese teghenwoordighe ghethoont sullen worden, Saluyt. Alsoo wy te meermalen t'onsen grooten mishaghen ende leetwesen hebben verstaen, ende van goeder handt onderrecht zijn van diversche groote, swaere ende periculeuse abuysen ende ongheregeltheden daghelix soo lancx soo meer inden lande ende Provintie van Zeelandt in te breken ende haren voortganck te nemen, daer deur niet alleenlijck de heylighe ende goede Ordonnantie ende wetten van Godt inghestelt, grootelicx worden gheschendet ende ghevioleert, alle goede politicke gheboden, ende statuten onder de voet ghetrapt, ende by allen menschen in verachtinghe gebracht, maer oock den toorne Gods over den selven Lande verweckt wort, Soo ist, dat wy ons hier inne ampts halven tot eere, ruste, ende vrede deser Provintie te voorsien, met voorgaenden advise van onsen lieve ende seer beminde, die Staten slants ende Graeffelickheyts van Zeelandt, hebben gheordonneert ende ghestatueert, ordonneren ende statueren by desen de poincten ende articulen hier naer volgende... | |
[pagina 290]
| |
voortaen niet te drucken, nochte in druck uyt te laten gaen, ten zy al tselfde eerst den Staten oft hare ghecommiteerde Raden sal zijn verthoondt, ende by henlieden toeghelaten ende geadmitteert, sonder dat oock nae de selve admissie daer aen yet in Drucke toe oft afghedaen sal moghen werden. Ordonneren mede, dat tot dien eynde alle druckers, onder haerlieder ghedruckte exemplaren ghehouden sullen zijn te stellen heurlieden naem, de plaetse heurlieder residentie ende het Jaer wanneer sulcx is ghedruckt, mitsgaders d'Autheur ende Translateur van dien. Ende sullen de Druckers mede ghehouden zijn binnen drie Weken naer de publicatie van desen te compareren voor den Staten voornoemt, oft heure ghecommieteerde Raden, ende in handen vanden selfden, te doen den behoorlicken eedt, van dat zylieden daer naer in alles sullen reguleren, op ghelijcke pene als boven, teghens den ghenen die contrarie van desen bevonden sal worden ghedaen te hebben, Te bekeeren ende T'appliceren de voorschreven penen, Een derden-deel tot behoef van den Officier, die de executie daer van doen sal, Een derden-deel tot behoef van den aenbringher, ende een derde-deel tot proufijte vande ghemeene saecke, Met verbodt ende interdicie, dat alsulcke contraventeur niet meer en sal moghen drucken. | |
[pagina 291]
| |
III. De Vreugdebloem te Bergen-op-Zoom.Weinige narichten bezitten wy tot hiertoe over de Rederijkkamer, welke eertijds, onder den naem der Vreuchden bloem, te Bergen-op-Zoom, bestond. De geleerde heer Dr Hermans, van 's Hertogenbosch, had vroeger het plan eene volledige geschiedenis der Kamers van Rhetorika van Noord-Braband, dat is van 's Hertogenbosch, Breda, Bergen-op-Zoom, Helmond en Vosmeer, te schryven. Hy heeft zelfs uitvoerig gehandeld over de vier Kamers van 's HertogenboschGa naar voetnoot(1), maer voor zoo veel ik weet, is die verdienstelyke arbeid onvoltooid gebleven. De Vreugdebloem was eene der kamers, welke deel namen aen de beroemde landjuweelen, die te Antwerpen in 1496 en 1561 plaets haddenGa naar voetnoot(2). In de gedrukte Spelen van SinneGa naar voetnoot(3), leest men, in de beschryving van de plechtige intrede der talryke Kamers binnen gemelde stad, dat aldaer optrad ‘Ten derden der Vreuchdenbloeme van Berghen opden Zoome LIIII. te peerde, met taneyte casacken, roode hoeyen ende wambaysen, swerte coussen, witte leerskens, die plumagien wit ende swert, die cranssen, root ende gheel, twee speelwaghenen opde maniere der antiquen met personagien daerop, twelf waghens die huyven overdect met taneyt laken, op elck twee Guldebroeders houdende twee toortssen, achter uut elcken waghen staken twee vierpannen, den sot hadde een catte inde hant segghende: Ik hebse vonden.’ | |
[pagina 292]
| |
De Kamer van Bergen-op-Zoom had de kaert door de antwerpsche rederykers uitgeschreven: Dwelck den mensch aldermeest tot consten verwect, beantwoord door: De Liefde; maer haer ingezonden stuk werd niet bekroond; in tegendeel droeg zy twee pryzen weg: Den tweeden prijs van den schoonsten kerckganck, en den oppersten prijs van innocentelijcst oft onnooselijcst den sot te maken. In de reeds beroepene Spelen van Sinne van 1561, staet by het stuk, hetwelk de bergsche Kamer te Antwerpen vertoonde, haer blazoen, hetwelk zeer sierlyk was, afgebeeld. Onder de Kamers, welke op den 3den Mei 1620 op het groot landjuweel te Mechelen verschenen, telt men: de Jonghe Vreuchden-Blomme van Bergen-op-Zoom, waervan de refereinen opgenomen zijn in den bundel, die alsdan het licht zagGa naar voetnoot(1). Deze Jonghe Vreuchden-Blomme, welke volgends KopsGa naar voetnoot(2) tot spreuk voerde: Liefde maekt eendracht, was waerschijnlyk eene andere Kamer dan de Vreugdebloem, die te Antwerpen op de feesten van 1496 en 1561 verscheen. Toevallig had ik de gelegenheid te Antwerpen in 1826, een zeer fraei blazoen van de Vreugdebloem, voor eenen spotprijs aen te koopen, en ik schonk het aen mynen vriend Willems. Deze heeft het op zyne beurt, korte jaren vóór zijn dood, ten einde het voor altijd bewaerd zou blyven, aen het Historisch Museum der stad Gent gegeven, hetwelk ten stadhuize gevestigd is, en onder de bewaking staet van de Commissie voor de bewaring der Oude Gedenkstukken. Alhoewel dit blazoen niet zoo rijk is aen versieringen als dat waermede de Kamer in 1561 naer Antwerpen kwam, getuigt het toch van den goeden smaek des beeldhouwers, aen wiens beitel | |
[pagina 293]
| |
men het te danken heeft. Het dagteekent waerschijnlyk van de zestiende eeuw, een tijdvak waerop alle slach van kunsten met zulk goed gevolg in ons vaderland beoefend werden. Dit blazoen in eiken hout, is langwerpig vierkant en gekleurd, zooals het op de hier by gevoegde plaet staet afgebeeld. Elke zykant heeft eene lengte van 37 centimeters. |
|