Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Twee Brabandsche oirkonden van het jaer 1277.De twee dietsche oirkonden van het jaer 1277, die ik hier mededeel, zyn wellicht de oudste brabandsche diplomata welke nog in het oirspronkelyk bestaen. In het Cartularium der Sint-Michiels abtdy te Antwerpen, op 's lands Archief alhier berustende, trof ik fo 47 vo, eene Waerheid aen, door den Amman van Brussel, te Hockensele en Erpse beschreven, d.d. 23e july 1275, welke door Willems uitgegeven werd in zyn Codex diplomaticus op Jan Van Heelu, nr CCII, bl. 571, en dus een paer jaren ouder is dan de door ons afgeschrevene oirkonden; maer het oirspronkelyke schynt er niet meer van te bestaen. Indien de oudste, gekende oirkonde van practischen aerd tot het jaer 1275 opklimt, van latere dagteekening zyn de politieke stukken van Braband in de nederduitsche tael: ten opzichte dezer laetste, moet onderscheid gemaekt worden tusschen degene, die betrekkelyk zyn tot de inlandsche zaken, en tusschen degene die het buitenland betreffen, of zooals men ze hedendaegs noemen zou, tusschen de internationale. Onder de eerstgemelde, schynt de brief d.d. dinsdag na Sinxen Ao 1289, waerby hertog Jan I aen de visschers en de vleeschhouwers van Brussel de vischmerkt in erf uitgeeft, het oudste te zyn: het staet gedrukt in Martinez, het Recht domaniael, bl. 338; maer wy moeten ons, zoo omtrent deszelfs echtheid als nopens de tael, aen de geloofwaerdigheid diens uitgevers gedragen. | |
[pagina 243]
| |
Wat de buitenlandsche oirkonden betreft, ik vermeen, dat de letteren van den 2den July 1274, waerdoor hertog Jan I van Braband den tol te Litte regelt voor die van Dordrecht, het oudste stuk is van dezen aerd; het staet gedrukt in Van Mieris, groot Charterboek, I, 374, volgens de handschriftelyke privilegiën van Dordrecht. Zooals men ziet, bleef Braband in het gebruik der volkstael ten achter tegen Vlaenderen. Men weet dat keizer Rudolf eerst in het jaer 1274 het gebruik der landtael in de openbare verordeningen en privilegiën voorschreef, en het is opmerkelyk, dat 's hertogen Jans letteren voor die van Dordrecht, juist overeenkomen met de date dezer keizerlyke verordening. Het is eerst onder de regering van hertog Jan II, welke zich door de hevige woeling der vryheidminnende burgery kenmerkt, dat de landtael de overhand nam op de latynsche, alsmede op de fransche. Deze beide talen bleven by vorst en adel, en in de uit adelyke geslachten gevormde stadsregeringen voortheerschen, tot dat de burgery eene politieke magt geworden was en haren invloed op de hoogere standen kon doen gelden. Toen de burger eene gezaghebbende plaets in het raedhuis kwam te bekleeden, zetelde, ja troonde zyne tael, zyn orgaen, er naest en met hem. Een treffend bewys hiervan is, dat de oudste stukken in de landtael herkomstig zyn uit dorpelyke schepenkamers, of zaken van dorplieden of gemeene burgers behandelen. De stad Brussel, by voorbeeld, voerde eerst in de XVIe eeuw het gebruik in der vlaemsche tael tot het opstellen der schepenbrieven. Maer de schepenen van Brussel weigerden niet bescheeden, die voor buitenlieden bestemd waren, met hunnen zegel te bekrachtigen; het eerste dezer medegedeelde stukken diene er tot bewys van, gelyk de bovengemelde Waerheid van het jaer 1274 bewyst, dat de Amman van Brussel in dorpen gebruik maekte van de volkstael. Een charterboek van | |
[pagina 244]
| |
Sint-Jans Gasthuis te Brussel, waerin 715 bescheeden voorkomen, loopende van het begin der XIIIe eeuw tot in het midden der XIVe, bevat slechts 5 vlaemsche stukken uit de XIIIe en 56 uit de XIVe eeuw; alle welke gegeven zyn geweest door schepenen of door laten van buiten, of ook door huisarmentafels, godshuizen of kloosters. De dietsche pratykstukken schynen overigens in den loop der XIIIe eeuw, niet zeer menigvuldig geweest te zyn in Braband. Indien alzoo de oirkonden, die ik hier uitgeef, door hare oudheid van zeker belang zyn, zy zyn het niet minder, zoo door hare uitgestrektheid als door de zuiverheid van tael, en door sommige oiroude vormen en uitdrukkingen, die haer voortaen in de geschiedenis onzer tael zullen doen gelden. Het eerste der gemelde stukken, van der date: ‘Op den dach Sente Barnabe des apostels,’ behelst verkoop aen het Sint-Jans Gasthuis te Brussel, door Wouter, heer van Bodeghem, van zyne Tiende te Bodeghem en te Bygaerden. Het bestaet in dobbel, met eenige varianten, die ik aenteeken. Het tweede bevat het goedkeurende wysdom van Wouter's schepenen over deze verkooping, en is gedagteekend: ‘Vierthiene daghe vore Sente-Jans dach Baptist, dat men croenen hanghet.’ Deze oorkonden, nog grootendeels voorzien van hare zegels, berusten in het Archief der algemeene godshuizen te Brussel, alwaer ik die in het jaer 1852, met de grootste nauwkeurigheid afschreef. Men kan over de Tiende van Bodeghem en over dit verkoop raedplegen: Alph. Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, D. I., bl. 204, die aldaer den tekst heeft laten drukken van eene fransche oirkonde nopens deze zelfde verkooping.
Karel Stallaert. | |
[pagina 245]
| |
I.Dat si cont allen denghenen, die dese lettren selenGa naar voetnoot1 sien, Dat herGa naar voetnoot2 WouttreGa naar voetnoot3 van Buedeghem, riddre, heft vercocht den gasthuseGa naar voetnoot4 van Sente JansGa naar voetnoot5 van Brusele, sine thiende van Buedeghem, die hi houdt van der vrowen van Donghelberghe, metter thienden die de cloester van BigaerdenGa naar voetnoot6 houdt, die daer towe behoert. Ende die muet hi quiten onthierGa naar voetnoot7 ende sente BamisseGa naar voetnoot8, in dostere vormen: Dat dat vore ghenoumede gasthusGa naar voetnoot9 sal senden te Buedeghem, elker oegsteGa naar voetnoot10 ghelikeGa naar voetnoot11 enen waghen, ende drie knapen, tote dat de priis voldaenGa naar voetnoot12 es van der thienden, ende op des gasthusGa naar voetnoot13 cost, ende te gaderne die thiende met miinsGa naar voetnoot14 her Wouters knapen, die wesen selen in cher WoutersGa naar voetnoot15 cost. Ende te leggeneGa naar voetnoot16 die thiende in cher Wouters scure tote Bodeghem. Ende die waghen, dien the gasthusGa naar voetnoot17 daer senden sal, sal alsoe lovelec siin, dat cher Wouters thiende niet verledtGa naar voetnoot18 en blive. Ende ther scuren, daer die thiende in ligghen sal, sal elke partie hebben enen sluetelGa naar voetnoot19, soe dat deen sonder den andren niet daer towe en sal moghen gaen. Ende noch knape, noch peert en sal moghen neisen die thiende. Ende alse die thiende in de scure bracht es, soe sal the gasthusGa naar voetnoot20 daer senden enen loveleken derchere. Ende dien sal her WouterGa naar voetnoot21 gheven alsoe selken loen, alse hi gheven sal siins selves derchereGa naar voetnoot22, dien hi met dien setten sal. Ende alse dat coren ghewannetGa naar voetnoot23 es loveleke, soe saelt her Wouter leveren den gasthuse van Sente-JansGa naar voetnoot24 metter bruselcher maten. Ende van alsoe vele corens alse hi levert den gasthuse, soe sal the | |
[pagina 246]
| |
gasthusGa naar voetnoot1 hebben stroe ende kaf. Vorewaert meer soe wat soe daer valletGa naar voetnoot2, van dire thienden, dat noch rogghe, noch ghersteGa naar voetnoot3, noch stroe, noch kaf niet en esGa naar voetnoot4, dat salmen half slaen te rogghenGa naar voetnoot5, ende half teGa naar voetnoot6 ghersten, na priis tweer ghuederGa naar voetnoot7 man, die men daer towe kiesen sal. Ende elke partie sal eenen kiesen. Ende en conen die tweeGa naar voetnoot8 over een niet ghedraghen, soe selen si kiesen den derden. Ende en conen si over een niet ghedraghen van den derden te kiesene, soe sal minGa naar voetnoot9 here van Lovene enen derden man daer towe setten, die beiden den partien orboreleke si. Ende es dat sake dat dese guede liede derre thienden meer vinden ochte min danGa naar voetnoot10 hondert mudde, half rogghe ende half gherste, metter bruselcherGa naar voetnoot11 maten, jeghe iaregheliic van desen naesten drien oegstenGa naar voetnoot12, soe salmen de summe darGa naar voetnoot13 na hoeghen ende nederen, van thieneGa naar voetnoot14 ponden vore de mudde rogs ende van achte ponden vore de mudde gheersten. Es oec dat sake dat die thiende, die die van Bigarden houden te pande, niet in en comt te desen naesten oegste, soe blivet si staende ten vierden oegste te prise. Es oec dat sake dat daer enechGa naar voetnoot15 guet ledech leghet, dat thiende sculdech es, dat sal staenGa naar voetnoot16 onder den selven priis, die daer vore ghenomt es; met alsoe selker vorewarden, dat dat gasthusGa naar voetnoot17, dat daer vore ghenomt es, sal gheven miinGa naar voetnoot18 heren Woutren, binnen vierthieneGa naar voetnoot19 nachten naest comende, drie hondert pont bruselachterGa naar voetnoot20 penninghe, ocht theGa naar voetnoot21 paiement daer af. Ware oec dat sake, dat hemeGa naar voetnoot22 the gasthusGa naar voetnoot23 dier vore ghenomede penninghe hier in binnen niet en goude, soe mach min her Woutre comen binnen Brusele, met tween knapen, ende met drien peerden; ende daer ligghen op des gasthus cost, totiesmaels dat hemeGa naar voetnoot24 die voreghenomedeGa naar voetnoot25 penninghe volgouden siin. Vorewaert meer sal hem oec gheven the gasthusGa naar voetnoot26 te desen naesten Onser Vrowen daghe, in halven oegste, viere hondert pont bruselachterGa naar voetnoot27 penninghe. Ende en | |
[pagina 247]
| |
ghesciede dies niet, soe en sal the gasthusGa naar voetnoot1 nemmeer vromen heffen van der thienden dan et vergouden hevet in penninghen, na the ghelande; nochtan dieGa naar voetnoot2 vrome die daer boven es sal bliven houdende min her Wouter te desen naesteGa naar voetnoot3 oegste; nochdanGa naar voetnoot4 sal the gasthus min heren WouterenGa naar voetnoot5 volghelden die vore ghenomdeGa naar voetnoot6 viere hondert pont, tuschen hier ende sente-BamisseGa naar voetnoot7, dat naest comt, ocht dat sake ware, dat si hemeGa naar voetnoot8 niet volgouden en waren in Onser Vrowen daghe, die daerGa naar voetnoot9 vore ghenomt es. Ende en dade the gasthus diesGa naar voetnoot10 niet, soe mach min her WoutreGa naar voetnoot11 comen binnen Brusele ligghen op des gasthus cost, met tween knapen ende met drien perdenGa naar voetnoot12, tote diesmalsGa naar voetnoot13 dat heme die voreghenomdeGa naar voetnoot14 viere hondert pont volgouden siin. VorewertGa naar voetnoot15 meer sal hemeGa naar voetnoot16 the gasthus gheven tweeGa naar voetnoot17 werven hondert pont bruslachterGa naar voetnoot18 penninghe, binnen ere maent na dat de priis voldaen es van der voreghenomderGa naar voetnoot19 thienden, na meer ende na min int ghelande, ghelike dat vore bescreven es. Ende en volgoude heme the gasthusGa naar voetnoot20 niet binnen ere maent, na dat de priis voldaen es, die vore ghenomdeGa naar voetnoot20 twe hondert pont, soe mach hi comen binnen Brusele, met tween knapen ende met drien peerden, ende daer bliven op des gasthus cost totiesmaelsGa naar voetnoot21 dat heme die tweGa naar voetnoot22 hondert pont volgouden sijn. Voert estGa naar voetnoot23 alsoe ghesproken, dat die van den gasthuse selen heffen van dire thienden de vrome van sevene hondert ponden, na ghelande. Voert es dat te verstane, dat die van den vore ghenomdenGa naar voetnoot24 gasthuse mouten vervaen mire vrowen van Donghelberghe ende den persoen, over midsGa naar voetnoot25 dertech ponden bruselachter penningheGa naar voetnoot26, die hen min her WoutereGa naar voetnoot27 hevetGa naar voetnoot28 te helpen ghegheven. Ende wannier dat de priis van der vore ghenomderGa naar voetnoot29 thienden voldaen es, ende the gasthus van sente IansGa naar voetnoot30 min heren WouterenGa naar voetnoot31 volgoudenGa naar voetnoot32 heft de paiemente, | |
[pagina 248]
| |
die hier vore ghenometGa naar voetnoot1 siin, soe sal min her WoutereGa naar voetnoot2 sine hant af doen van der voreghenomder thiendenGa naar voetnoot3, behoudenleke drie scellinghe chins, die the gasthus jaereliics ghevenGa naar voetnoot4 sal min heren Woutren, alse van haren erveGa naar voetnoot5. EndeGa naar voetnoot6 ic suster Lysebet, meestersse van den vore ghenomedenGa naar voetnoot7 gasthuse, icGa naar voetnoot8 Eggheric, capelaen van den selven hus, ic bruder Woutre, bruder van den selven hus, ende ic suster Ide van Pouleke, van des godshus halven, bidden heren Everkoie denGa naar voetnoot9 Wisselere, ende heren Janne van der Sennen, scepenen van Brusele, dat si hare seghele ane dese lettren hanghen, omme gherechtGa naar voetnoot10 orconscapGa naar voetnoot11 te dragheneGa naar voetnoot12 van allen desen vorewaerden, die hier boven bescreven siin. Ende ic Woutre van Bodeghem, riddre, vore ghenomt, bidde oec van mire partien de vore ghenomden scepenen, dat si hare seghele ane dese lettren hanghen met minen seghele, dien ic daer ane ghehanghen hebbe, omme alle dese vorewarden vast ende ghestadech te houdene, gheliic dat si in dese lettren bescreven siin. Ende wi, Everkoi de Wisselere ende Jan van der Sennen, scepene van Brusele vore ghenomt, hebben bi beden beider partien onse seghele ane dese lettren ghehanghen, theGa naar voetnoot13 ghewareghen orconscape, met miins her Wouters seghele, die hier vore ghenomt es. Dit was ghemaect in den jarenGa naar voetnoot14 ons Heren dusentech tweeGa naar voetnoot15 hondert sevene ende seventecht, op den dach senteGa naar voetnoot16 Barnabe, des apostels. | |
[pagina 249]
| |
II.Dat si cont allen denghenen die dese lettren sien, Dat min her Woutre van Bodeghem, de riddre, quam al vore chertoghen man, die heme daer towe gheleent waren, ende vore sine man ende sine scepene, die hier na bi namen bescreven staen, ende drouch op ende ghichte ende gaf, sins dancs ende sins willen, suster Lysebetten, der meesterssen van den gasthuse van Sente-Jans, van Brusele, ende thes godshus bouf, sine thiende van Bodeghem ende van Bigarden, ghielleke, gheliic dat die van den godshuse die selve thiende jeghen min heren Woutren ghecocht hadden ende vercreghen, welke thiende min her Woutre houdende was the leene van mire vrowen, veren Iden, vrowen van Donghelberghe. Ende die selve thiende drouch op min her Woutre, ende gaf den vore ghenomde godshuse in gherechte erve te hebbene ende te houdene, van heme ende van sire ghebuerten, paisseleke ende emmermeer. Ende dit dede min her Woutre bi sins selves maninghen, ende bi vonnisse chertoghen man ende der sire, die heme vore recht deilden, dat hiit wale doen mouchte, soe dat den godshuse vast ende ghestade bleve, want dat den mannen kinlee was, dat min vrowe van Donghelbergbe vore ghenomt, daer min her Woutre die thiende af hilt te leene, min heren Woutren dit gheorlovet hadde. Ende es dat te verstane ende te wetene, dat min her Woutre vore ghenomt ervede witteleke ende wale dat vore ghenomde godshusGa naar voetnoot1 in die selve thiende. Ende dedere alsoe vele towe in allen stucken alse hi sculdech was te doune na rechte ende na sede van den lande, bi sins selves maninghen, ende bi wisdoume sire scepene van Bodeghem, die hier na bescreven staen. Ende alsoe dat the godshus vore ghenomt die selve thiende houden sal in erve van min heren Woutren, ocht van sire ghebuerten emmermeer ende erveleke, op drie scellinghe chens bruselachter penninghe der cleinre munten, min heren Woutren, ocht sire gheborten, elkes jaers te gheldene te kersavonde. Hier over waren chertoghen man: Her Heinric, de pape van Linkenbeke, ende min her Woutre van Couckelberghe, de riddre, die oec mins herGa naar voetnoot2 Wouters man es. Hier over waren oec andre sine man, die oec sine scepene siin, dire oec van | |
[pagina 250]
| |
rcchts halven op deilden, dat es te verstane, Jan van den Hamme, Gilis van Honsem, Heinrec van Woulfsem, Ywain van Honsem ende Stassiin van der Smissen. Ende omme dat dit vast ende ghestade si den vore ghenomden godshuse ende emmermeer durende, soe hebbic Woutre van Bodeghem, riddre, voreghenomt, minen seghel ane dese lettren ghehanghen. Ende bidde chertoghen man, ende mine man, ende mine scepene, die hier vore ghenomt siin, dat si hare seghele oec der ane hanghen, metten minen. Ende wi Wouter van Couckelberghe, riddre, ende Heinric, pape van Linkenbeke, vore ghenomt, hebben, bi beden mins herGa naar voetnoot1 Wouteren, onse seghele ane dese lettren ghehanghen. Ende wi man ende scepene mins herGa naar voetnoot2 Wouters, die vore ghenomt siin, hebben oec bi sire beden onsen ghemainen seghel van onsen scependoume ane dese lettren ghehanghen the oreconscape. Ende omme dat elc van ons viven sinen sonderlinghen seghel niet en hevet alse man, daer omme bidde wi enen edelen man, min here Heinricke van Lovene, here van Harstal, dat hire sinen seghel ane dowe hanghen alse overhere, omme de mierre ghestadecheide. Ende wi Heinrec van Lovene, here van Harstal, vore ghenomt hebben bi beden der man ende bi beden dergherre van den godshuse vore ghenomt, onsen seghel ane dese letteren doen hanghen, alse overhere. Ende gheloven dat wi alse overhere selen doen houden alle de vorewarden die hier in bescreven siin. Dit was ghedaen the Brusele, in dat vore ghenomde godshus in den jare ons Heren, dusentech twe hondert sevene ende seventech, vierthiene daghe vore sente Jans dach Baptist, dat men croenen hanghet. |
|