Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 101]
| |
[pagina 101]
| |
De godin Vihansa.Het bronzen plaetjen, waervan ik hier een fac-simile geef, werd ten jare 1855 opgedolven in een boschjen, in de nabyheid der stad Tongeren gelegen, en toebehoorende aen den heer graef van Renesse-Breidbach, gewezen onder-voorzitter van het Senaet. De heuschheid van dien heer, in wiens ryke verzameling dit kostbaer overblijfsel der Oudheid berust, laet my toe het in dit Museum, voor het eerst bekend te maken. Ik betuig hem hierover mynen openlyken dank. De lithograef heeft dit plaetjen geheel op dezelfde grootte, en zoo nauwkeurig mogelyk afgebeeld. Het opschrift luidt als volgt:
vihansae
q. cattvs. libo. nepos
centurio. leg. III
cyrenaicae. SCV
tvm. et. lanceam. D.D.
Hetgeen men aldus kan vertalen:
Aen Vihansa
heeft Q. Cattus Libo Nepos,
centurio (of honderdman) van het derde,
het Cyrenaïsche legioen,
zynen schild en lans opgeofferd.
| |
[pagina 102]
| |
Het plaetjen, hetwelk op twee plaetsen doorboord is, heeft dus gediend om boven op den schild en lans vastgehecht te worden, welke zekere Q. Cattus Libo Nepos, als wapentros, ter eere van de godin Vihansa had ingericht. Waerschijnlyk deed hy zulks, of wel omdat hy aen een groot gevaer ontsnapt was, of wel omdat hy, aen het einde zyner loopbaen als krijgsman gekomen, naer zijn vaderland terug trok. Doch wie was Vihansa? Haer naem, voor zoo veel ik weet, heeft men tot hiertoe nog niet elders ontmoet. Men mag toch, in allen gevalle, haer als eene plaetselyke godheid uit den heidenschen voortijd onzer voorvaderen beschouwen. De naem van Vihansa zal dus, in het vervolg, onze oude Nederlandsche mythologie verryken, en by die van Nehalennia, Burorina, Sandraudiga enz., gevoegd worden. Wie deze Q. Cattus Libo Nepos geweest is, zal misschien niet nader kunnen bepaeld worden. Wanneer heeft hy geleefd? Met zekerheid is zulks niet te bepalen; doch indien ik my niet bedrieg, en op de vergelyking der letteren van dit opschrift met die van andere romeinsche gedenkstukken mag steunen, zou ik gissen dat het wel tot de eerste eeuw onzer tijdrekening, of ten minsten tot het tijdvak, dat zich uitstrekt van Julius Caesar (60-44 vóór de geb. van Ch.), tot aen Hadrianus (117-138 na de geb. van Ch.), toebehoort. Deze Libo Nepos was Centurio, of honderdman, van het derde of Cyrenaïsche legioen. Hy had dus het bevel over honderd mannen, dat is over het zestigste deel van een legioen, of het zesde van eene Cohors, of de helft van een Manipulus. Het getal der manschappen in een legioen begrepen, is niet altijd even groot geweest. Zoo heeft men tydens de republiek legioenen gevonden van 5000, later van 4000 of 4500 mannen. Marius bracht ze op 6200 voetgangers en 700 ruiters. Dit laetste cyfer is men nooit te boven gegaen. | |
[pagina 103]
| |
Men vindt dat er ten tyde van Augustus vijf-en-twintig legioenen waren; onder Tiberius zeven-en-twintig, en onder Hadrianus dertig. Deze legerbenden waren geheel het keizerrijk door verspreid. Zoo leest men dat er drie in Britanje lagen; zestien op de oevers van den Donau en den Rijn, acht op den Euphraet, en drie in Egypten, Spanje en Afrika. De legioenen waren gekend of onder den naem van het eerste, het tweede, het derde enz., dat is volgends de tijdsorde waerop zy gelicht waren, of onder den naem des keizers, die ze verzameld had, dus legio Augusta, Claudiana, Flavia Ulpia, Trajana. Soms naer de provinciën, die zy hadden overwonnen: legio Parthica, Scythica, Arabica, Africana, enz., soms naer eene Godheid die door de opperhoofden byzonder werd vereerd: legio Minervia, Apollinaris, enz. Eindelyk naer de eene of andere min merkwaerdige omstandigheid; van daer: legio Fulminatrix, Rapax, Adjutrix, enz. Het gebeurde ook wel dat de legioenen twee namen droegen; zoo ziet men uit het plaetjen, hetwelk hier beschreven wordt, dat het derde legioen ook Cyrenaïca heette. Men weet dat Cyrenae, Cyrene, of zelfs Corena, hedendaegsch Mestrata, eene stad is van Afrika, in Barbarië, in het koningrijk Barca. Het was eene der vijf steden, welke het Cyrenaïsch Lybië, later de Pentapolis, uitmaekten. Waerschijnlyk had dus het derde legioen den bynaem van het Cyrenaïsche bekomen, omdat het veel bygedragen had, om dit gedeelte van Afrika aen het roomsche keizerrijk te onderwerpen. Zooals ik reeds boven zegde, is de ontdekking van dit gedenkstuk der oudheid eene belangryke aenwinst voor onze dietsche mythologie, omdat het ons eene, tot hiertoe onbekende Godin, doet kennen. Verder leert men daeruit dat het derde legioen, een geweest is dergenen, welke naer ons land ter bewaking der grenzen waren gezonden. | |
[pagina 104]
| |
De stad Tongeren, in welker nabyheid dit belangrijk voorwerp gevonden werd, is, zooals men weet, eene van de oudsten der Nederlanden, en eene der weinigen, waervan het bestaen tydens het romeinsch tijdvak met zekerheid kan bewezen worden. Zy was immers, met Keulen, eene der twee hoofdsteden van de Germanica secunda. De geschiedschryver Ammianus Marcellinus, die in de eerste helft der vijfde eeuw bloeide, zegt: Secunda Germania Agrippina et Tongris munita civitatibus amplis et copiisGa naar voetnoot(1). Reeds vóór dien tijd was de stad Tongeren de zetel van een bisdom, waervan de heilige Servatius omtrent het jaer 346 het opperhoofd was, en hetwelk hy later naer Maestricht overbracht. Kort nadien, werd Tongeren, door de Hunnen, zegt men, verwoest en sedert dien bekwam het nooit meer zynen vroegeren luistertGa naar voetnoot(2). Het zal dus niemand bevreemden dat men in die stad en in de omstreken, tot heden toe, een grooter aental romeinsche penningen, of voorwerpen in brons of aerdewerk, opdelft, dan elders. Doch opmerking verdient het, dat men op het einde der zestiende eeuw aen Tongeren nog den bynaem gaf van heidensch. Dit lees ik immers in het boekjen van zekeren Steven Ydens, die later kanonik werd van Sinter-Goedelen-kerk, te Brussel. Hy verhaelt eene gebeurtenis, die aen hem zelven voorviel in 1590, toen hy: Opper-pastoor oft Plebaen was vande stadt van Heydens Tongeren, gelegen in 't landt van Luyck, tusschen Maestricht ende S. TruyenGa naar voetnoot(3). |
|